Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 18 augustus 2023, nr.2023-0000495330 houdende regels over het verstrekken van subsidies voor inbedding van financiële educatie op mbo-instellingen ter preventie van geldzorgen (Subsidieregeling financiële educatie voor mbo-instellingen)

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op artikel 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

de minister:

Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;

financiële competenties:

competenties op het gebied van financiële kennis, vaardigheden en houding;

het expertisepunt financiële educatie:

het expertisepunt van Wijzer in geldzaken dat onder andere het scholingsaanbod toetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de bijlage;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

mbo:

middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

mbo-instelling:

uit ’s Rijks kas bekostigde instelling voor beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

onderwijslocatie:

de plek (vestiging) waar mbo-instellingen het onderwijs aanbieden c.q. verzorgen;

student:

bekostigde student als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

subsidieaanvrager:

bevoegd gezag van een mbo-instelling.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling en benodigde formulieren

  • 1. Op het aanvragen en verstrekken van subsidies op grond van deze regeling is de Kaderregeling, met uitzondering van de artikelen 3.1 en 7.1, van toepassing.

  • 2. De formulieren, modellen en formats waarnaar in deze regeling wordt verwezen, zijn door de minister elektronisch beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 3. Doel

Het doel van deze regeling is het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie binnen mbo-instellingen.

Artikel 4. Subsidieplafond en het subsidiebedrag per aanvraag

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 8.000.000,–.

  • 2. De subsidie bedraagt minimaal € 25.000,– en maximaal € 400.000,– per aanvraag.

  • 3. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 8.

Artikel 5. Aanvraagtijdvak

Een subsidieaanvraag wordt ingediend van 18 september 2023, 09.00 uur, tot en met 16 oktober 2023, 17.00 uur.

Artikel 6. Projectperiode

  • 1. Activiteiten voor een project in het kader van deze regeling vinden plaats binnen de periode van 17 oktober 2023 tot en met 16 oktober 2026.

  • 2. De voor subsidie in aanmerking komende kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen projectperiode.

Artikel 7. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. het volgen van een opleiding door docenten van mbo-instellingen die tot doel heeft het integreren van financiële educatie in bestaande vakken en het onderwijzen van studenten in financiële competenties;

    • b. het aannemen of vrijstellen van medewerkers binnen mbo- instellingen, die zorg dragen voor structurele inbedding van financiële educatie in het onderwijs op de desbetreffende mbo-instelling;

    • c. het aanbieden van persoonlijke financiële begeleiding op de mbo-instellingen aan studenten met geldzorgen.

  • 2. Opleidingen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden na goedkeuring van het expertisepunt financiële educatie aangeboden op www.geldlessen.nl.

Artikel 8. Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking:

    • a. externe kosten voor een opleiding, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;

    • b. verletkosten van de docenten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, tegen een vast tarief van € 75,– per uur;

    • c. kosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen b en c, indien dit wordt uitgevoerd door een medewerker in dienst bij een mbo-instelling, tegen een vast tarief van € 75,– per uur;

    • d. kosten voor de activiteit bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen b en c, indien dit wordt uitgevoerd door een ingehuurde externe medewerker, tegen een maximaal tarief van € 110,– exclusief btw per uur;

    • e. niet verrekenbare btw;

    • f. kosten voor een controleverklaring ter hoogte van € 3.000,– inclusief btw indien deze verplicht is op grond van artikel 14, vierde lid.

  • 2. De subsidiabele kosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, bedragen maximaal 25% van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e.

Artikel 9. Niet subsidiabele kosten;

Niet voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. kosten voor de inkoop van gastlessen;

  • b. kosten die gemaakt zijn buiten de projectperiode, bedoeld in artikel 6;

  • c. naar oordeel van de minister onredelijke en niet noodzakelijk gemaakte kosten ter uitvoering van het project of een onderdeel daarvan; en,

  • d. externe kosten waarvoor geen factuur of betaalbewijs kan worden overlegd.

Artikel 10. Bevoorschotting

De minister verstrekt bij de beschikking van de subsidieverlening een voorschot tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 11. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag heeft in ieder geval betrekking op de activiteiten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a en b.

  • 2. Een subsidieaanvrager dient één aanvraag in voor één of meerdere onderwijslocaties die horen bij dezelfde mbo-instelling.

  • 3. Per subsidieaanvrager wordt één aanvraag in behandeling genomen.

  • 4. De subsidieaanvraag wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en ondertekend door de tekenbevoegde van het bevoegd gezag.

  • 5. Een aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van:

    • a. de naam en het nummer van het bevoegd gezag;

    • b. de contactpersoon;

    • c. een bankrekeningnummer die op naam staat van de mbo-instelling.

  • 6. De subsidieaanvraag bevat middels voorgeschreven formats in ieder geval een activiteitenplan met bijbehorende begroting.

  • 7. Het activiteitenplan bevat in ieder geval:

    • a. overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. een beschrijving van de aard, omvang en duur van uitvoering van de activiteiten;

    • c. een omschrijving van het aantal studenten, docenten, medewerkers per onderwijslocatie waarvoor de aanvraag is ingediend;

    • d. een omschrijving van reeds bestaande en uitgevoerde activiteiten op het gebied van financiële educatie;

    • e. een beschrijving van de met de activiteiten na te streven resultaten.

  • 8. Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de bijbehorende bijlagen volledig zijn ingevuld en binnen het aanvraagtijdvak zijn ontvangen door de minister.

Artikel 12. Rangschikking

De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen.

Artikel 13. Weigering van de subsidie

Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een aanvraag voor subsidie deels of geheel worden afgewezen:

  • a. indien de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • b. indien de activiteiten reeds geheel of gedeeltelijk uit andere middelen worden gefinancierd;

  • c. indien de subsidieaanvraag tot gevolg heeft dat het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt overschreden.

Artikel 14. Rapportageverplichting

  • 1. Indien een project langer dan achttien maanden duurt, wordt binnen acht weken na afloop van deze periode een voortgangsrapportage in het voorgeschreven format ingediend.

  • 2. Een verzoek tot vaststelling van subsidie wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 3. Het verzoek, als bedoeld in tweede lid, omvat middels een voorgeschreven format, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, een verslag van de uitgevoerde activiteiten met een overzicht van de kosten per activiteit.

  • 4. Indien de verleende subsidie, exclusief de accountantskosten bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel f, € 125.000,– of meer bedraagt, bevat het verzoek tot vaststelling, in aanvulling op het tweede lid, tevens een controleverklaring omtrent de naleving van de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen door het bevoegd gezag, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister beschikbaar gesteld model met inachtneming van een door de minister beschikbaar gesteld accountantsprotocol.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervallen van de regeling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 17 oktober 2026.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 16 oktober 2026, van toepassing op de afwikkeling van verleende subsidies op grond van deze regeling.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling financiële educatie voor mbo-instellingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

De ‘Aanpak geldzorgen, armoede en schulden’ is een meerjarige aanpak waarmee het kabinet werkt aan doelen voor 2025 en 2030 om armoede en de schuldenproblematiek te halveren en daarmee de bestaans- en inkomenszekerheid beter te borgen.

De overkoepelende ambitie om te streven naar bestaanszekerheid vertaalt het kabinet naar drie kwantitatieve doelstellingen voor de 'Aanpak geldzorgen, armoede en schulden’:

  • een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015);

  • een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015); en,

  • een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030. Dit draagt bij aan de doelstelling om het aantal mensen in armoede te halveren.

De aanpak heeft onder andere als doel het voorkomen van geldzorgen. Het bevorderen van verantwoord financieel gedrag door middel van financiële educatie aan mbo-jongeren is hier onderdeel van. In de Kamerbrief over de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden van 12 juli 2022 is te lezen: ‘We zorgen ervoor dat jongeren betere financiële kennis, competenties en vaardigheden ontwikkelen’ en ‘in de aanpak preventie van geldzorgen van dit kabinet blijven we inzetten op het beperken van en beschermen tegen risico’s. Daarom zet het kabinet in op het versterken van financiële educatie voor kinderen en jongeren, in het bijzonder in het mbo’. Deze subsidieregeling is een uitwerking hiervan en is een initiatief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in samenwerking met het Ministerie van Financiën (Fin) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

2. Probleemstelling

Het is van groot belang dat jongeren op een vroege leeftijd leren omgaan met geld. Financiële educatie is een passende bijdrage aan een zinvolle voorbereiding op een zelfstandig maatschappelijk leven door onder andere het maken van verstandige financiële beslissingen. Het is niet vanzelfsprekendheid dat alle jongeren financiële vaardigheden vanuit huis meekrijgen.1 Het onderwijs is een goede plek om jongeren te bereiken om hun te leren omgaan met geld. Op dit moment geven niet alle scholen structurele aandacht aan financiële educatie. Dat heeft verschillende oorzaken. Een van de belangrijkste oorzaken is het capaciteits- en tijdgebrek, maar ook het gebrek aan kunde bij docenten is hierbij een factor van belang.

Afbakening mbo

Zoals in de Kamerbrief van 8 juni 20232 over de voortgangsrapportage ‘Aanpak geldzorgen, armoede en schulden’ is gesteld, is financiële educatie in het gehele onderwijs noodzakelijk. Gezien de omvang van het onderwijsveld en de behoefte aan financiële educatie bij zowel studenten als docenten en professionals, wordt in 2023 gestart met openstelling van de subsidieregeling voor het mbo. Het streven is dat de regeling in een volgend tijdvak ook voor het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) wordt opengesteld. Deze ‘Subsidieregeling financiële educatie voor mbo-instellingen’ richt zich op docenten en medewerkers van mbo-instellingen om structurele aandacht voor effectieve financiële educatie te creëren, ontwikkelen en bevorderen.

Een reeks onderzoeken onderbouwt deze ambitie. Het Nibud concludeerde in 2020 dat één op de vijf jongeren (12–18 jaar) aangeeft dat er op school nog nooit aandacht is besteed aan financiële educatie.3 De OESO vindt in 2017 dat één op de vijf 15-jarigen basisvaardigheden mist om financiële beslissingen te nemen.4 Van de scholieren komt 55% soms of regelmatig geld tekort. Betalingsachterstanden op jonge leeftijd komen steeds vaker voor. Het aantal jongeren tot 24 jaar met schulden is de afgelopen vijf jaar met bijna 70% gestegen.5 Uit een onderzoek onder mbo-docenten Burgerschap blijkt dat 42% van de docenten het (helemaal) niet eens is met de stelling dat mbo-studenten van 18 jaar en ouder voldoende in staat zijn om de juiste financiële keuzes te maken.6 Uit datzelfde onderzoek bleek ook dat bijna alle docenten burgerschap (97%) het (zeer) belangrijk vinden om in de lessen Burgerschap voor mbo-studenten aandacht te besteden aan financiële vaardigheden. Daarnaast concludeert het recente onderzoek ‘Geldstress bij Jongeren’ (2022) door het Nibud en de Universiteit Leiden dat aandacht voor financiële educatie van jongs af aan van belang is om te zorgen dat kinderen en jongeren de vaardigheden leren waarmee zij later grip kunnen houden op hun geld.7 Het belang van aandacht voor financiële educatie bij docenten en studenten wordt breed gevoeld.

Het onderwijscurriculum

Het onderwijscurriculum in het mbo biedt een wettelijke verplichting en daarmee mogelijkheden en perspectief voor structurele financiële educatie in het onderwijs. Onderwijsinstellingen hebben de ruimte om hier zelf invulling aan te geven op een manier die past bij de onderwijslocaties. Daardoor is er niet op elke onderwijslocatie in dezelfde mate aandacht voor structurele (effectieve) financiële educatie. In gesprekken met betrokken partijen en experts zijn met betrekking hiertoe verschillende knelpunten benoemd: er wordt veel van het onderwijs gevraagd; er is capaciteits- en tijdgebrek doordat het onderwijsprogramma en het personeel overvol zitten; er is een veelheid aan aanbod op het gebied van lespakketten, zowel gratis als betaald, waardoor kiezen moeilijk is. Ook speelt een gebrek aan kunde bij docenten. Veel docenten richten zich voornamelijk op kennisoverdracht, hetgeen niet voldoende is. Er is immers een verschil tussen weten, kunnen en handelen8. Studenten vaardigheden aanleren en bewust maken van de waarde van geld heeft meer effect op houding en gedrag nu én in de toekomst.

Momenteel worden de kwalificatie-eisen voor het vak Burgerschap op het mbo herijkt door het Ministerie van OCW. Hier liggen kansen en mogelijkheden om financiële educatie steviger te verankeren in het onderwijs, maar dit traject kost tijd. Het Ministerie van SZW is in gesprek met het Ministerie van OCW over het aansluiten bij de herijking van de kwalificatie-eisen (voor zover van toepassing) welke uiterlijk begin 2025 opgeleverd kunnen worden. Hetzelfde geldt voor het mbo, waarbij de planning is dat uiterlijk begin 2025 de publicatie van de nieuwe kwalificatie-eisen burgerschap zal zijn.

Aanvullend op de verplichtingen en mogelijkheden die het onderwijscurriculum in mbo stelt, biedt deze subsidieregeling de mogelijkheid tot een impuls voor extra financiële educatie in het onderwijs.

3. Financiële educatie

Financiële educatie heeft alles te maken met financiële geletterdheid. Financiële geletterdheid wordt beschreven als de kennis van financiële begrippen en producten, maar ook de vaardigheid om deze kennis toe te passen om financiële beslissingen te nemen. Financiële geletterdheid heeft vier componenten:

  • 1. kennis en begrip van financiën;

  • 2. attitude (houding) ten opzichte van geld en geldzaken;

  • 3. geloof in eigen kunnen in geldzaken en

  • 4. bewust en onbewust financieel gedrag.

Financiële educatie is het onderwijzen van deze vier componenten9, ofwel, alle activiteiten die erop gericht zijn om de financiële competenties waaronder vaardigheden van burgers te vergroten. Hieronder vallen lessen op school, cursussen en workshops.

Voor een uitgebreidere toelichting op ‘effectieve financiële educatie’ wordt verwezen naar het rapport ‘Effectieve manieren om verantwoord gezond gedrag te bevorderen’ van het Nibud en Wijzer in Geldzaken, met name p. 6 en 710, en naar de overzichtspagina van Wijzer in Geldzaken11. Daarnaast wordt verwezen naar de leidraad van het Nibud12 waarin de kernconcepten voor financiële educatie per leeftijdsfase en onderwijsniveau in concrete leerdoelen worden uitgewerkt.

4. Invulling van de regeling

Het Ministerie van SZW wil structurele aandacht voor effectieve financiële educatie op het mbo bevorderen door middel van een subsidieregeling. Het doel is het stimuleren én het geven van een impuls: het uitgangspunt is een bestaande behoefte bij schoolleiding en docenten om meer aandacht aan financiële educatie te geven in het onderwijs. De subsidie kan ingezet worden om de knelpunten op het gebied van vaardigheden bij docenten en coördinatie van financiële educatie binnen onderwijsinstellingen te verminderen of weg te nemen door hiervoor financiële middelen ter beschikking te stellen. De subsidieregeling geeft deze impuls en biedt onderwijsinstellingen de ruimte om hier een eigen invulling aan te geven die past bij de behoefte en het profiel van de bijbehorende onderwijslocaties.

De regeling als aanvulling op bestaande activiteiten en stimulans

Inzet op het opleiden van docenten en het aanstellen van een medewerker financiële educatie draagt bij aan structurele inbedding van effectieve financiële educatie binnen mbo-instellingen. Dit in tegenstelling tot de bekostiging van gastlessen aan studenten over specifieke thema’s zoals crypto’s die door een externe partij tijdelijk worden uitgevoerd of andere eenmalige of kortstondige activiteiten die met name effectief zijn als ze onderdeel zijn van een structureel aanbod van financiële educatie. Een subsidieregeling is hierbij het meest passende instrument omdat het onderwijsinstellingen de ruimte geeft om een duurzame aanpak te ontwikkelen die past binnen de instelling. Onderwijslocaties binnen één onderwijsinstelling kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om de krachten te bundelen en samen te werken met andere onderwijslocaties binnen diezelfde instelling zoals bij het aanstellen van een gezamenlijke medewerker (coördinator). Een ander voorbeeld is dat een onderwijsinstelling vrij is om te bepalen met welke bestaande vakken ze aan de slag willen gaan zoals rekenen of economie, maar een instelling kan er ook voor kiezen om mentoren op te leiden zodat ze in hun mentoruur studenten kunnen leren omgaan met geld.

Een medewerker die verantwoordelijk is voor de structurele inbedding kan zijn/haar rol zo breed en groot maken zoals die past bij het ambitieniveau van de desbetreffende onderwijsinstelling (-of locatie). De medewerker kan bijvoorbeeld een plan van aanpak maken voor structurele financiële educatie waarbij evenementen worden georganiseerd om studenten en ouders te betrekken bij dit thema, of om (nog meer) docenten te werven die zich verder willen professionaliseren om aan de slag te gaan met financiële educatie of om op school of scholen een doorlopende leerlijn voor financiële educatie te ontwikkelen zodat studenten in meerdere jaren onderwezen kunnen worden op het gebied van financiële educatie. Daarnaast is het verstandig om aan te sluiten bij de leernetwerken die het Expertisepunt Financiële Educatie organiseert (zie onderdeel ‘Expertisepunt Financiële Educatie’).

Veel onderwijsinstellingen doen al het een en ander op het terrein van financiële educatie al dan niet in samenwerking met lokale gemeenten zoals het organiseren van een ‘Week van het geld’, het verzorgen van gastlessen aan studenten of het begeleiden van studenten met geldzorgen. Dit zijn mooie initiatieven en het Ministerie van SZW juicht deze activiteiten toe. Deze regeling is bedoeld als aanvulling op deze initiatieven en is een stimulans om financiële educatie structureel, en daarmee ook steviger, te kunnen inbedden op de onderwijsinstelling en de ambities op financiële educatie naar een hoger niveau te tillen. Het is daarom niet de bedoeling om bestaande activiteiten die nu op een andere manier gefinancierd worden door middel van de voorliggende subsidieregeling te financieren. Een voorbeeld van een aanvulling is het volgende: stel dat een onderwijsinstelling al een medewerker in dienst heeft die studenten met geldzorgen begeleidt. Dan kan de onderwijsinstelling ervoor kiezen om een extra budgetcoach met als expertise ‘jongeren’ extern in te huren die studenten nog beter en gerichter kan helpen die daarbij de warme overdracht doet naar de gemeente voor eventuele verdere (schuld)hulpverlening. Dit is dan geen vervanging, maar een aanvulling op een bestaande activiteit.

Expertisepunt Financiële Educatie

In het kader van deze subsidieregeling zal Wijzer in geldzaken de rol vervullen als ‘Expertisepunt Financiële Educatie’. Wijzer in geldzaken is een initiatief van het Ministerie van Financiën en zet zich sinds 2008 met haar partners in voor een financieel gezond Nederland en pleit voor structurele aandacht voor financiële educatie in het onderwijs. Met geldlessen.nl biedt Wijzer in geldzaken een platform voor financiële educatie waar docenten uit het po, vo en mbo nu al terecht kunnen voor betrouwbare informatie, advies en lesmateriaal. Daarmee is al een goede basis gelegd voor een expertisepunt voor financiële educatie. Onderwijsinstellingen, docenten (en aanbieders van trainingen) kunnen hier terecht voor een actueel overzicht van trainingsaanbod, informatie, advies en het uitwisselen delen van kennis rondom effectieve financiële educatie.

Wijzer in Geldzaken zal ook met behulp van de expertise van haar partners- als onderdeel van het professionaliseringsaanbod – een serie webinars ontwikkelen gericht op financiële onderwerpen en hoe deze in de les kunnen worden geïntegreerd. Daarnaast ontwikkelt Wijzer in Geldzaken ter ondersteuning van mbo-instellingen die deelnemen aan deze subsidie een netwerk en samenwerking waar ervaringen van onderwijsinstellingen op het gebied van financiële educatie worden gedeeld, ter inspiratie voor andere onderwijsinstellingen en om van te leren.

Geldlessen.nl is dus het platform waar Wijzer in Geldzaken de rol van ‘Expertisepunt Financiële Educatie’ vervult en is dus dé plek waar mbo-instellingen (en in latere stadia po- en vo-scholen) terecht kunnen voor de ondersteuning met betrekking tot deze subsidieregeling.

Aanvraagtijdvak

De openstelling van het tijdvak om aanvragen in te dienen start op 18 september 2023 en sluit op 16 oktober 2023. Via gerichte en uitgebreide communicatie richting mbo-instellingen en andere betrokkenen in de periode voorafgaand aan de openstelling van het tijdvak, zorgt het Ministerie van SZW ervoor dat de regeling bekend is, en dat mbo-instellingen zich hierop kunnen voorbereiden. Onderdeel van deze communicatie zijn onder meer meerdere digitale bijeenkomsten op verschillende dagen/tijdstippen waar mbo-instellingen terecht kunnen met vragen. Daarnaast is op www.geldlessen.nl alle informatie, ten aanzien van deze regeling, toegankelijk en overzichtelijk te vinden.

De aanvraag

Om de administratieve last voor de onderwijsinstellingen zo laag mogelijk te houden, is het aanvraagproces zo eenvoudig mogelijk ingericht. Dat geldt voor zowel het aanvragen zelf in het subsidieportaal als het aanleveren van de inhoudelijke stukken zoals het activiteitenplan en de begroting. Daarbij wordt opgemerkt dat in het activiteitenplan en de bijbehorende begroting naar voren dient te komen welke combinatie van activiteiten de scholen gaan uitvoeren (optie 1: activiteiten A en B of optie 2: activiteiten A, B en C) en wat de kosten daarvan zullen zijn. Hoe dit in de loop van de projectperiode (maximaal drie jaar) uitgevoerd en geïmplementeerd gaat worden kan later worden voorbereid en uitgewerkt in de voortgangsrapportage en hoeft bij de aanvraag daarom niet in detail te zijn uitgewerkt. Voor de aanvraag zijn formats en formulieren beschikbaar via www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

De subsidieaanvrager en het subsidiebedrag per aanvrager

Een onderwijsinstelling kan uit meerdere onderwijslocaties bestaan. Als meerdere onderwijslocaties onder één instelling subsidie willen aanvragen, dienen deze gebundeld te worden in één aanvraag. Het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling mag namelijk maximaal één aanvraag indienen. De mogelijkheid om aanvragen tussen de € 25.000,– en de € 400.000,– in te dienen biedt zowel kleinere als omvangrijke mbo-instellingen de mogelijkheid om passende projecten te starten. Met ‘passend’ wordt in deze context bedoeld dat grotere mbo-instellingen optioneel meer docenten kunnen opleiden dan kleinere mbo-instellingen, maar ook dat er ongeacht de grootte van de mbo-instelling (en hoeveel onderwijslocaties mee willen doen) ruimte is om voor kleinschalige of juist ambitieuze projecten aanvragen in te dienen.

Bevoorschotting

Gezien de lange looptijd van de subsidie in combinatie met de vrijheid die de onderwijsinstellingen krijgen om de subsidie voor hen passende ritme in te zetten, is ervoor gekozen om 80% van de subsidie bij bevoorschotting uit te keren. Om het risico van terugvordering zo klein mogelijk te maken wordt 20% van de subsidie achteraf na de eindverantwoording uitgekeerd.

Tussentijdse rapportages

Bij de inrichting van het ritme van voortgangsrapportages is uitgegaan van een zo laag mogelijke verantwoordingslast voor mbo-instellingen. Om deze reden is afgeweken van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

5. Toepassing Caribisch Nederland

Bij het opzetten van deze subsidieregeling is ook nagedacht over de toepasbaarheid voor Caribisch Nederland. Het is belangrijk dat ook in Caribisch Nederland financiële educatie een duurzame plek krijgt in het onderwijs en om dit samen met de eilanden te doen. Op basis hiervan wordt een vorm uitgewerkt die past bij de schaalgrootte en kenmerken van de eilanden en niet zorgt voor onnodige administratieve belasting. Dat betekent dat Caribisch Nederland niet in deze subsidieregeling meedoet.

6. Advies en consultatie

Gedurende het gehele traject van het opzetten van deze subsidieregeling zijn verschillende partijen betrokken geweest. Er zijn voorbereidende gesprekken gevoerd, expertsessies georganiseerd en er is waar mogelijk nog aanvullend contact geweest voor advies. Op basis van deze adviezen is onder andere besloten om de subsidieregeling te richten op de docenten en medewerkers, is de scope afgebakend naar het mbo, en is financiële begeleiding toegevoegd als subsidiabele activiteit. Daarnaast heeft een gerichte consultatie plaatsgevonden en zijn de eerder betrokken partijen gevraagd voor feedback op de conceptregeling. Al deze feedback is daarna ter afweging meegenomen en is waar mogelijk verwerkt in de regeling.

7. Uitvoering, staatssteun, handhaving en monitoring

Uitvoerbaarheid

De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door Uitvoering van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering (DSU) van het Ministerie van SZW. UVB heeft ruime ervaring met het uitvoeren van subsidieregelingen en beschikt over de expertise die hiervoor nodig is. UVB kan de regeling per 18 september 2023 uitvoeren. Vanaf die datum is het portaal voor het indienen van de subsidieaanvragen gereed.

Staatssteun

Deze regeling is getoetst op staatssteunaspecten. De regeling richt zich op Rijksbekostigde mbo-instellingen. Hier zijn geen bijzonderheden uit voortgekomen.

Voor de definitie van mbo-instelling in het kader van deze subsidieregeling wordt verwezen naar artikel 1.2.1., tweede lid, Wet educatie en beroepsonderwijs. Dit betekent dat alleen publiek gefinancierde scholen voor de subsidie in aanmerking kunnen komen. Deze mbo-instellingen hebben niet de bedoeling werkzaamheden tegen vergoeding te verrichten, maar vervullen louter hun sociale, culturele en opvoedkundige taak jegens de bevolking. Met andere woorden: zij bieden geen goederen of diensten aan op een markt en kwalificeren daarom niet als onderneming. Daarom is er geen sprake van staatssteun door het met rijksmiddelen bekostigen van de subsidiabele activiteiten op basis van deze subsidieregeling.

In dit verband wordt verwezen naar de randnummers 28 en 29 van de Mededeling van de Europese Commissie betreffende het begrip „staatssteun’ in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2016/C 262/01):

2.5. Onderwijs en onderzoeksactiviteiten

  • 28. Openbaar onderwijs dat binnen het nationale onderwijsstelsel wordt gefinancierd door de Staat en onder staatstoezicht staat, kan als een niet-economische activiteit worden beschouwd. Het Hof van Justitie verklaarde dat de Staat ‘bij de organisatie en de handhaving van een dergelijk openbaar onderwijsstelsel, dat volledig of hoofdzakelijk uit de staatskas wordt gefinancierd en niet door de leerlingen of hun ouders, niet de bedoeling heeft werkzaamheden tegen vergoeding te verrichten, maar zijn sociale, culturele en opvoedkundige taak jegens zijn bevolking vervult’

  • 29. Aan het niet-economische karakter van openbaar onderwijs wordt in beginsel niet afgedaan door het feit dat leerlingen of hun ouders soms onderwijs- of inschrijvingsgelden moeten betalen als bijdrage in de werkingskosten van het stelsel. Dit soort financiële bijdragen dekt vaak slechts een fractie van de reële kosten van de dienst en kan dus niet worden beschouwd als een vergoeding voor de verrichte dienst. Daarom doen deze bijdragen niet af aan het niet-economische karakter van een algemene onderwijsdienst die overwegend uit overheidsmiddelen wordt bekostigd.

Gelet op het voorgaande zijn geen bijzonderheden uit de staatssteuntoets voortgekomen.

Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving

UVB heeft een uitvoerings- en misbruik en oneigenlijk gebruik-toets (hierna: UMO-toets) uitgevoerd. De toets bestaat uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MO-deel).

In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit, de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.

In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend. Op basis van deze toets krijgen UVB en het Ministerie van SZW een helder beeld van de met de regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.

Uit de UMO-toets komt naar voren dat door UVB de nodige beheersmaatregelen heeft ingericht ten aanzien van bevindingen met betrekking tot mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Hieruit is de conclusie getrokken dat de restrisico’s aanvaardbaar zijn en de regeling uitvoerbaar.

Monitoring & evaluatie

De regeling wordt uiterlijk in 2027 onder andere op doeltreffendheid en doelmatigheid geëvalueerd. Bij voorkeur door een externe partij.

8. Financiële gevolgen

In totaal is er € 8.000.000 beschikbaar in 2023. Het aan te vragen subsidiebedrag per subsidieaanvrager bedraagt tussen de € 25.000,– en € 400.000,–.

9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Via gerichte en uitgebreide communicatie richting mbo-instellingen en andere betrokkenen in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding, zorgt het Ministerie van SZW ervoor dat de regeling bekend is, en dat mbo-instellingen hierop zijn voorbereid. Er is derhalve voldoende tijd voor het treffen van voorbereidingen op de nieuwe regeling.

II Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

De meeste begrippen in deze regeling spreken voor zich. Enkele begrippen behoeven nadere toelichting

Bevoegd gezag: voor dit begrip wordt verwezen naar artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Daarbij gaat het in het bijzonder over onderdeel c van de begripsbepaling bevoegd gezag, waarin wordt gesproken van een instelling met diploma-erkenning als bedoeld in de artikelen 1.4.1 of 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waarin is opgenomen dat het moet gaan om rechtspersoon of natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt. Dit betekent dat voor een mbo-instelling met diploma-erkenning, het bevoegd gezag kan bestaan uit een rechtspersoon (bijvoorbeeld een stichting of vereniging) of een natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor het in stand houden van de instelling, oftewel naar de entiteit die de mbo-instelling bestuurt en verantwoordelijk is voor het organiseren van het onderwijs en het naleven van de wettelijke voorschriften.

Expertisepunt financiële educatie: in het kader van deze subsidieregeling zal Wijzer in geldzaken de rol vervullen als ‘Expertisepunt Financiële Educatie’. Wijzer in geldzaken is een initiatief van het Ministerie van Fin en zet zich sinds 2008 met haar partners in voor een financieel gezond Nederland en pleit voor structurele aandacht voor financiële educatie in het onderwijs. Met geldlessen.nl biedt Wijzer in geldzaken een platform voor financiële educatie waar onderwijsinstellingen, docenten (en aanbieders van trainingen) terecht kunnen voor een actueel overzicht van trainingsaanbod, informatie, advies en het uitwisselen delen van kennis rondom effectieve financiële educatie.

Artikel 3. Doel

Deze subsidieregeling heeft als doel: het creëren, ontwikkelen en bevorderen van financiële educatie binnen een mbo-instelling. De subsidie kan ingezet worden om de knelpunten op het gebied van vaardigheden bij docenten en coördinatie van financiële educatie binnen de gehele mbo-instelling weg te nemen door hiervoor financiële middelen ter beschikking te stellen. Deze regeling biedt mbo-instellingen de ruimte om hier een eigen invulling aan te geven die past bij de behoefte en het profiel van de instelling.

Financiële educatie is het onderwijzen van de volgende componenten in de vorm van lessen op de mbo-instelling, cursussen workshops en e-learning:

  • 1. kennis en begrip van financiën;

  • 2. attitude (houding) ten opzichte van geld en geldzaken;

  • 3. geloof in eigen kunnen in geldzaken; en,

  • 4. bewust en onbewust financieel gedrag.

Financiële educatie moet effectief zijn. Financiële educatie binnen een mbo-instelling is effectief indien:

  • er sprake is van een structurele aanpak. Eenmalige of kortdurende interventies zijn niet genoeg;

  • het aanbod aansluit op de beleveniswereld van jongeren en bij situaties in het echte leven die op dat moment spelen. Wanneer specifieke onderwerpen worden behandeld en die meteen in de praktijk kunnen worden gebracht, neemt de effectiviteit toe;

  • het aanbod aansluit bij de cognitieve, sociale en psychologische ontwikkeling van de jongeren en een doorlopende leerlijn aanbieden;

  • er onderwijsprofessionals worden betrokken bij het proces;

  • financiële vaardigheden worden geïntegreerd in andere thema’s;

  • de docenten worden getraind en indien nodig ouders worden betrokken bij het proces; en,

  • er rekening wordt gehouden met culturele factoren.

Het voorgaande vertaalt zich in de voorwaarden waar scholing aan moet voldoen. Het scholingsaanbod wordt door het expertisepunt financiële educatie vooraf getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Indien een aanbod voldoet aan de voorwaarden, wordt het aanbod gepubliceerd op de website www.geldlessen.nl. De mbo-instellingen hebben de vrijheid om vervolgens een opleiding naar eigen voorkeur te selecteren.

Artikel 7. Subsidiabele activiteiten en artikel 8. Subsidiabele kosten

Voor het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie binnen een mbo-instelling is het nodig om enerzijds de docenten van de betreffende opleidingen op te leiden en anderzijds om medewerkers aan te nemen voor de structurele inbedding van financiële educatie in het onderwijs op de betreffende mbo-instelling. Deze twee activiteiten zijn onmisbaar om het doel te behalen.

Verder is als optionele activiteit mogelijk gemaakt om persoonlijke financiële begeleiding op de mbo-instellingen aan te bieden.

Het is van belang dat docenten en medewerkers opgeleid worden zodat ze deze elementen kunnen toepassen. Dat betekent dat het opleidingsaanbod voor docenten moet voldoen aan een vooraf opgesteld kader. Voor het opleiden van docenten worden een tweetal kosten gemaakt. Namelijk, kosten voor de opleiding die de docenten zullen volgen en de verletkosten van de docenten tijdens de opleidingsuren indien deze uren ten kosten gaan van de dagelijkse werkzaamheden. De tweede component wordt enkel toegepast als de docenten de opleiding volgen tijdens de lesuren en niet tijdens de vaste studiedagen of zogenoemde docentdagen, omdat verletkosten enkel ontstaan bij gemiste lesuren. De instellingen worden overigens niet verplicht om de opleiding op de vaste studiedagen of docentdagen in te plannen.

De externe kosten van de opleiding worden bepaald door de facturen van de scholingsaanbieders. Aan de factuur wordt ook een getekende urenverantwoording van de scholingsaanbieder toegevoegd. In de projectadministratie dient tevens het betalingsbewijs aan de scholingsaanbieder opgenomen te worden. Overigens zal scholingsaanbod op www.geldlessen.nl gedurende het project worden aangevuld. De aanbieders kunnen derhalve nieuw aanbod via geldlessen.nl gedurende het project ook aanmelden. Het expertisepunt beoordeelt of het aanbod voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de bijlage.

De tweede activiteit ziet op het aannemen of vrijstellen van medewerkers binnen de mbo-instellingen die zorg dragen voor de structurele inbedding van financiële educatie in het onderwijs op de betreffende mbo-instelling. Naast het opleiden van individuele docenten is het structureel inbedden van financiële educatie op de betreffende mbo-instelling een belangrijk onderdeel van deze subsidieregeling. Deze taak kan worden uitgevoerd door een medewerker in de rol van projectleider/coördinator. Voorbeelden van taken die horen bij de rol zijn:

  • het maken van een plan van aanpak op de betreffende mbo-instelling ten aanzien van financiële educatie;

  • het maken van lesmateriaal aan de hand van de gevolgde opleiding;

  • het organiseren van bijeenkomsten om ouders te betrekken;

  • het werven van docenten om een opleiding te doen; en,

  • het zijn van een aanspreekpunt voor docenten die aan de slag gaan met financiële educatie.

Deze lijst is niet uitputtend. Voor deze activiteit kunnen instellingen zowel docenten die al werkzaam zijn binnen de instelling, en ruimte hebben om deze taak op te pakken, aanstellen als nieuwe medewerkers (parttime) aanstellen. Indien instellingen docenten aan elkaar uitlenen, wordt ook hetzelfde tarief aangehouden. Als er geen ruimte en capaciteit is om dit intern te regelen, is het ook mogelijk om externe medewerkers in te huren.

Alle activiteiten, waaronder ook het onderwijzen van de studenten nadat financiële educatie is ingebed in het onderwijs kunnen zowel binnen als buiten de reguliere roosterlessen plaatsvinden. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook de mentoruren, loopbaanoriëntatie- en begeleidingsuren, studieloopbaanbegeleidingsuren of tijdens programma’s die scholen opzetten die niet tot de reguliere onderwijstijd worden gerekend.

Daarnaast kan met de regeling persoonlijke financiële begeleiding van studenten worden gesubsidieerd. Financiële educatie is een vorm van preventie. Er zijn momenteel studenten die te maken hebben met geldzorgen en ook hulp en ondersteuning nodig hebben. De individuele begeleiding van studenten met financiële problemen kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door inzet van een budgetcoach op mbo-instellingen en, of financiële inloopspreekuren, of door samenwerking met het financieel jongerenwerk binnen de instelling. Er worden geen eisen gesteld aan de hulpvraag van de studenten. Alle studenten die er behoefte aan hebben kunnen een beroep doen op de persoonlijke begeleiding. Indien persoonlijke financiële begeleiding onderdeel is van de subsidieaanvraag kunnen studenten met geldzorgen en, of schulden doorverwezen worden naar de gemeente voor verdere hulpverlening. Deze activiteit is in tegenstelling tot de voorgaande twee activiteiten niet onbeperkt subsidiabel en wordt gemaximeerd tot een bedrag van 25% van de totale subsidiabele kosten van artikel 7 eerste lid, onderdeel a tot en met e. Voor deze activiteit gelden de vaste tarieven van € 75,– en het maximale tarief van € 110,– (exclusief btw) voor respectievelijk docenten van mbo-instellingen en ingehuurde externe medewerkers.

Met uitzondering van de (externe) opleidingskosten, zijn alle overige kosten gerelateerd aan externe of interne uren. Deze uren worden verantwoord middels een aanstelling of addendum bij de arbeidsovereenkomst, danwel via de van aanwezigheidsregistraties voorziene facturen.

Tot slot is er ook een mogelijkheid om de kosten voor een controleverklaring ter hoogte van maximaal € 3.000,– inclusief btw voor een subsidieaanvraag vanaf € 125.000,–, exclusief accountantskosten, voor subsidie in aanmerking te nemen.

Artikel 10. Bevoorschotting

De regeling maakt een bevoorschotting van 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag mogelijk. Hiermee wordt afgeweken van artikel 6.1, tweede lid van de Kaderregeling. Een nadere toelichting over de redenen van deze afwijking is opgenomen in het algemene deel.

Artikel 11. Subsidieaanvraag

In dit artikel wordt bepaald dat het opleiden van docenten en het aanstellen van een medewerker voor de structurele inbedding van financiële educatie, activiteiten zijn die onderdeel moeten uitmaken van de subsidieaanvraag. Alle aanvragen zien op in ieder geval deze activiteiten. Deze twee activiteiten zijn immers essentieel om een bijdrage te kunnen leveren aan het doel van deze regeling. Het is aan de mbo-instelling om te bepalen of de derde activiteit, namelijk het bieden van persoonlijke financiële begeleiding, ook onderdeel wordt van de aanvraag.

In het vijfde lid wordt gesproken over het nummer van het bevoegd gezag. Voor het nummer wordt verwezen naar: Adressen mbo-besturen – Middelbaar beroepsonderwijs – DUO Open Onderwijsdata.

Activiteitenplan

In het zevende lid wordt om een activiteitenplan gevraagd. Het overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en een beschrijving van de aard, omvang en duur van de activiteiten maken inzichtelijk of de subsidieaanvraag zich richt op activiteiten die subsidiabel zijn, hoe invulling wordt gegeven aan deze activiteiten en de looptijd van het project.

Een omschrijving van de omvang van het aantal studenten op de mbo-onderwijslocatie, docenten en overige medewerkers per onderwijslocatie biedt inzicht in de omvang van het voorstel (kleinschalig of ambitieus) en het docentenbereik op de mbo-instelling. Dit is relevant voor kennisuitwisseling over effectieve financiële educatie tussen deelnemende mbo-instellingen. SZW zal deze kennisuitwisseling gedurende de looptijd van deze regeling faciliteren. Daarnaast wordt om een omschrijving van reeds bestaande en uitgevoerde activiteiten op het gebied van effectieve financiële educatie gevraagd. Deze geeft inzicht in de startpositie van mbo-instellingen: is financiële educatie reeds onderdeel van het bestaande lesprogramma en biedt de subsidiemogelijkheden tot intensivering en structurele inbedding, of wordt dit nieuw geïntroduceerd? Ook dit is relevant voor kennisuitwisseling over effectieve financiële educatie tussen deelnemende mbo-instellingen. SZW zal deze kennisuitwisseling gedurende de looptijd van deze regeling faciliteren.

Tot slot wordt in het zevende lid, onderdeel e, gesproken over een beschrijving van de met de activiteiten na te streven resultaten. Dit is gericht op de beoordeling van de eindverantwoording na afloop van de subsidieperiode, en geeft duidelijke richting aan de inzet van mbo-instellingen. Doelstellingen zijn lastig meetbaar, maar wel van belang. Bij de beoordeling zal daar rekening mee worden gehouden.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving (Aanwijzingen voor de regelgeving 4.17). Via gerichte en uitgebreide communicatie richting mbo-instellingen en andere betrokkenen in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding, zorgt het Ministerie van SZW ervoor dat de regeling bekend is, en dat mbo-instellingen hierop zijn voorbereid. Er is derhalve voldoende tijd voor het treffen van voorbereidingen op de nieuwe regeling.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
8

Duurzame verbetering gezond financieel gedrag (2016)

X Noot
9

Aisa Amagir (2020): ‘You can’t just spend all the money you have’. Financial literacy education among young students in the Netherlands.

X Noot
10

Rapport ‘Effectieve manieren om verantwoord financieel gedrag te bevorderen’ (2017)

Naar boven