Belasting zware motorrijtuigen. Kaderbesluit bzm

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 25 augustus 2023, nr. 2023-7277

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een samenvoeging en actualisering van drie besluiten die zijn verschenen over de heffing van de belasting zware motorrijtuigen. Bij de samenvoeging en de actualisatie is onder andere rekening gehouden met de wijziging van de definitie van een zwaar motorrijtuig per 1 juli 2019.

1. Inleiding

In artikel 2 van de Wet belasting zware motorrijtuigen is de belastingplicht voor de belasting zware motorrijtuigen geregeld. De belasting zware motorrijtuigen wordt geheven als met een ‘zwaar motorrijtuig’ gebruik gemaakt wordt van de autosnelweg.

Per 1 juli 2019 is het begrip ‘zwaar motorrijtuig’ uit artikel 3, onderdeel a, Wet belasting zware motorrijtuigen gewijzigd. Tot 1 juli 2019 kwalificeerden motorrijtuigen als ‘zwaar motorrijtuig’ voor zover deze ‘uitsluitend bestemd’ waren voor goederenvervoer over de weg. Sinds 1 juli 2019 kwalificeren motorrijtuigen als ‘zwaar motorrijtuig’ voor zover deze ‘bestemd zijn of gebruikt worden’ voor goederenvervoer over de weg.

In dit besluit zijn de actuele beleidsregels opgenomen voor de belasting zware motorrijtuigen. Door de actualisatie zijn bepaalde onderdelen komen te vervallen. Deze onderdelen waren gebaseerd op de oude definitie van het begrip ‘zwaar motorrijtuig’ zoals gold tot 1 juli 2019. Vanwege het vervallen van deze onderdelen kunnen specifieke motorrijtuigen binnen de reikwijdte vallen van de belasting zware motorrijtuigen (waar dit voorheen niet het geval was).

Dit besluit bevat nieuwe standpunten over, dan wel wijzigingen aan de volgende onderwerpen:

  • de betekenis van het begrip ‘bestemd voor het goederenvervoer’ uit de definitie ‘zwaar motorrijtuig' (2.2);

  • de invulling van de begrippen ‘ingericht’ en ‘gebruikt’ voor de wegenbouw (4.2.1); en

  • een verduidelijking van de goedkeuring voor geschorste motorrijtuigen. Hiermee is deze goedkeuring in lijn gebracht met de Wegenverkeerswet 1994 en het Kentekenreglement (4.3.1).

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

Wet

Wet belasting zware motorrijtuigen

Besluit

Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen

bzm

Belasting zware motorrijtuigen

Verdrag

Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens

Motorrijtuig

Zwaar motorrijtuig als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van de Wet

2. Belastbaar feit

2.1 Gebruik van de autosnelweg

In artikel 2 van de Wet is de belastingplicht voor de bzm opgenomen. De bzm wordt geheven als met een zwaar motorrijtuig gebruik gemaakt wordt van de autosnelweg.

Onder ‘gebruik van de autosnelweg’ wordt verstaan het rijden of stilstaan op de autosnelweg.

2.2 Bestemd voor goederenvervoer

In artikel 3, onderdeel a, Wet BZM is de definitie van het begrip ‘zwaar motorrijtuig’ opgenomen. Een motorrijtuig moet onder andere ‘bestemd zijn of gebruikt worden voor het goederenvervoer over de weg’.

Een motorrijtuig is ‘bestemd voor het goederenverkeer over de weg’ als het een laadfunctie kan vervullen. Het is daarbij niet relevant of tijdens een rit daadwerkelijk lading wordt vervoerd. Zo kan een trekker zonder oplegger géén laadfunctie vervullen, waardoor een dergelijk motorrijtuig niet ‘bestemd is voor goederenvervoer over de weg’.

3. Tarief, ‘as’ en ‘tandem-as’

In artikel 10 van de Wet wordt het tarief voor de verschuldigde bzm bepaald op basis van het aantal assen en de milieuklasse EG van het motorrijtuig.

Onder een ‘as’ wordt verstaan een gemeenschappelijke draaiingsas van twee of meer wielen, die door een motor wordt aangedreven dan wel vrij draait en die uit één dan wel meer segmenten bestaat die in hetzelfde vlak loodrecht op de middellijn in lengterichting van het voertuig liggen, als bedoeld in artikel 1.1, van de Regeling voertuigen.

Voor de toepassing van de Wet wordt een tandem-as als twee assen beschouwd. Het feitelijk niet in gebruik zijn van één of meer assen doet hieraan niet af.

4. Vrijstellingen

In artikel 15 van de Wet zijn de vrijstellingen opgenomen voor de bzm. Onderdeel 4.1 geeft uitleg over de toepassing van vrijstellingen bij samengestelde voertuigen. Vervolgens bevat onderdeel 4.2 twee goedkeuringen voor motorrijtuigen die ingericht zijn en uitsluitend gebruikt worden voor de aanleg en het onderhoud van wegen. Tot slot regelt onderdeel 4.3 de verschuldigdheid van bzm als met een geschorst motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de autosnelweg.

4.1 Samengestelde voertuigen

Op grond van artikel 4, vierde lid, van het Verdrag is voor de toepassing van de vrijstelling bij vrachtwagencombinaties het (trekkend) motorrijtuig van de combinatie doorslaggevend. De inrichting en het gebruik van een aanhangwagen heeft voor de beoordeling van de belastbaarheid en de vrijstelling daardoor geen betekenis.

4.2 Motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor aanleg en onderhoud van wegen

Een motorrijtuig voor de aanleg en het onderhoud van wegen moet als zodanig zijn ingericht en uitsluitend daarvoor worden gebruikt. De inrichting is leidend. De inrichting moet zodanig zijn dat deze alleen dient voor de aanleg en onderhoud van wegen.

Dit betekent dat:

  • het motorrijtuig zelf één van de machines is waarmee de weg wordt aangelegd en onderhouden; en

  • het motorrijtuig rechtstreeks voor het verrichten van de eigenlijke wegenbouwwerkzaamheden moet dienen. Motorrijtuigen die ook andere mogelijkheden van gebruik hebben dan enkel aanleg en onderhoud van wegen, kunnen dus niet onder de vrijstelling worden begrepen. Ook al wordt dat motorrijtuig uitsluitend gebruikt voor de genoemde aanleg en onderhoud.

Goedkeuring

In afwijking van het bovenstaande keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.

  • 1. Motorrijtuigen die zijn voorzien van een vaste inrichting die bestaat uit apparatuur om ter plaatse meetwerkzaamheden aan de weg te verrichten om te bepalen welk onderhoud van bestaande wegen noodzakelijk is, voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de inrichting voor toepassing van de vrijstelling.

  • 2. Apparatuur die buiten het motorrijtuig direct de weg aanlegt of bewerkt, wordt tot de vaste inrichtingen van het motorrijtuig gerekend, als:

    • deze apparatuur rechtstreeks verbonden is met een motorrijtuig dat is voorzien van een specifieke inrichting om (reinigings)materialen naar en van deze apparatuur te verplaatsen;

    • de bewerkingsfunctie buiten het motorrijtuig daarmee samen kan worden uitgevoerd;

    • zonder deze voorziening de apparatuur geen zelfstandige functie heeft.

Voor toepassing van de vrijstelling geldt bij beide goedkeuringen dat het motorrijtuig uitsluitend voor de aanleg en het onderhoud van wegen wordt gebruikt.

Gezien het voorgaande vallen de volgende motorrijtuigen in ieder geval onder de vrijstelling:

  • een plateau- of ladderwagen uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van openbare verlichting aan wegen;

  • een asfalt/teer-sproeiwagen met vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

  • een vrachtauto met een vaste inrichting bedoeld en uitsluitend gebruikt voor het verrichten van metingen rechtstreeks aan de weg;

  • een straal-/zuigwagen met een vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor het verwijderen van onderdelen van wegen, zoals wegmarkeringen; en

  • een asfaltzaagauto en een emulsiewagen.

4.3 Overig

4.3.1 Verschuldigdheid bij periodieke keuring

Als met een geschorst motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de autosnelweg vanwege een keuring als bedoeld in Hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet 1994, dan keur ik goed dat het gebruik van de autosnelweg kan plaatsvinden zonder dat bzm verschuldigd is. Hierbij dient het gebruik van de autosnelweg plaats te vinden op de dag waarop het motorrijtuig:

  • aan een keuring wordt onderworpen vanwege de aanvraag van een keuringsbewijs; en

  • naar en van de plaats van de keuring wordt gereden.

5. Ingetrokken regelingen

De volgende besluiten zijn ingetrokken met de inwerkingtreding van dit besluit:

  • het besluit van 19 augustus 1996, nr. VB95/4190;

  • het besluit van 7 oktober 1999, nr. VB1999/1593; en

  • het besluit van 19 april 2000, nr. VB1999/1057.

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023.

7. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Kaderbesluit bzm.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 augustus 2023

De Staatssecretaris van Financiën namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

Naar boven