TOELICHTING
I Algemeen
1 Inleiding
Met deze regeling tot wijziging van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015 (hierna: RTIV) is uitwerking gegeven aan de wijziging van de Woningwet in verband
met de aanpassing van het saneringskader1 en de nadere uitwerking hiervan met een wijziging van het Besluit toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015 (hierna: BTIV).2
2. Aanleiding
In 2019 is bij de evaluatie van de herziene Woningwet ook het saneringskader voor
woningcorporaties geëvalueerd. Op basis daarvan en de ervaringen met de twee saneringsaanvragen
sinds de inwerkingtreding van de herziene Woningwet in 2015, is het wetsvoorstel tot
wijziging van de Woningwet en het onderliggende BTIV in verband met de aanpassing
van het saneringskader vormgegeven.
De uitgangspunten van het saneringskader, zoals opgenomen in de Woningwet in 2015,
blijven van kracht. Sinds de wijziging van de Woningwet in 2015 is het verlenen van
saneringssteun – geheel of gedeeltelijk – aan een woningcorporatie geen vanzelfsprekendheid
meer. Saneringssteun moet gericht zijn op het voortzetten van de kerntaken van een
woningcorporatie, de zogeheten noodzakelijke DAEB-werkzaamheden. Dat zijn activiteiten
die behoren tot Diensten van Algemeen Economisch Belang zoals bedoeld in artikel 47
van de Woningwet en die in het kader van sanering noodzakelijk zijn bevonden voor
het in stand houden van voldoende woongelegenheden voor de corporatiedoelgroep in
de gemeenten waar de woningcorporatie werkzaam is. Saneringssteun mag niet hoger zijn
dan het bedrag dat noodzakelijk is om de betrokken DAEB-werkzaamheden voort te zetten.
Daaronder wordt verstaan dat de vastgoedportefeuille die als noodzakelijke DAEB-werkzaamheden
wordt aangemerkt door de Adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen
(hierna: adviescommissie) voor de lange termijn in stand gehouden kan worden, door
investeringen in onder andere onderhoud en renovatie. Bij het bepalen van de hoogte
van de toegekende saneringssteun gaat het daarom in beginsel niet om uitbreiding van
de portefeuille met noodzakelijke DAEB-werkzaamheden.
De evaluatie van het saneringskader heeft aanleiding gegeven om een nadere invulling
te geven aan het saneringskader. Met de wijziging van het saneringskader moet in de
praktijk eerder duidelijk wordt welke activiteiten van een woningcorporatie in financiële
problemen voortgezet moeten worden. Bovendien krijgen woningcorporaties in de regio
een grotere verantwoordelijkheid bij het oplossen van het volkshuisvestelijke vraagstuk
bij het voortzetten van het noodzakelijk DAEB, zodat sneller een oplossing wordt bereikt.
De wijzigingen hebben betrekking op het stroomlijnen, verduidelijken en transparanter
maken van het proces van saneringsaanvragen.
3. Inhoud van het voorstel
3.1. Algemeen
De wijziging van het BTIV in verband met het saneringskader bieden de grondslag om
nadere voorschriften te stellen in de RTIV op grond van de nieuwe artikelen 110b,
zesde lid, en 110e, vierde lid, van het BTIV. Beide artikelen hebben betrekking op
de adviescommissie.
3.2. Nadere voorschriften over de ondersteuning van de adviescommissie en verantwoording
Ter uitwerking van artikel 110b, zesde lid, van het BTIV wordt met deze wijziging
een nieuw artikel 44 geïntroduceerd. Hierin is vastgelegd dat de adviescommissie jaarlijks
een begroting en een jaarverslag, met tevens een financiële verantwoording over de
verrichte werkzaamheden, opstelt en ter goedkeuring aan de minister voorlegt. Dit
is nodig omdat in artikel 110b, tweede lid, het BTIV is bepaald dat de minister voorziet
in een secretariaat ter ondersteuning van de adviescommissie.
3.3. Nadere voorschriften over het beoordelingskader voor de adviescommissie
Artikel 110e, vierde lid, van het BTIV biedt de mogelijkheid om nadere voorschriften
te stellen over het beoordelingskader van de adviescommissie als bedoeld in het eerste
en derde lid van dat artikel. Voor artikel 110e, derde lid, van het BTIV wordt nu
geen nadere uitwerking in de RTIV voorzien, omdat mee wordt gegeven welke elementen
in ieder geval in het advies worden meegewogen maar daarbij ook ruimte wordt gelaten
voor het toevoegen van aanvullende elementen in de weging van het advies
Met het nieuwe artikel 44a van de RTIV worden nadere voorschriften gegeven over hoe
de adviescommissie dient te beoordelen of een regiocorporatie over investeringscapaciteit
beschikt die mogelijk kan worden ingezet om (een deel van het) noodzakelijk DAEB-bezit
van de noodlijdende woningcorporatie over te nemen, als bedoeld in artikel 110e, eerste
lid, onder b, van het BTIV.
Die beoordeling door de adviescommissie dient plaats te vinden aan de hand van de
volgende stappen:
-
a) als eerste relatief eenvoudige stap, doet de adviescommissie een beoordeling op grond
van de financiële ratio’s van iedere regiocorporatie. De adviescommissie kan in dat
kader de verschillende financiële ratio’s uit het beoordelingskader van de Autoriteit
woningcorporaties (hierna: Aw) betrekken, maar waarbij geldt dat bij de beoordeling
van de investeringscapaciteit van een regiocorporatie door de adviescommissie in het
bijzonder gekeken zal worden naar de Interest Coverage Ratio (hierna: ICR) en Loan
To Value (hierna: LTV) ratio’s. In de RTIV is een ICR van 1,6 en een LTV van 70% vastgelegd.
In beginsel wordt naar jaar vijf van de Prospectieve informatie (hierna: dPi) gekeken,
waarbij de adviescommissie ook recente financiële gegevens meeneemt voor het vormen
van een actueel oordeel. Is de investeringscapaciteit van een regiocorporatie beter
dan de vastgelegde ICR en LTV ratio’s, dan zal de adviescommissie verder onderzoeken
of een regiocorporatie naar redelijkheid in staat geacht kan worden om een bijdrage
aan het oplossen van de problematiek te leveren. Voldoet een regiocorporatie niet
aan deze ratio’s dan wordt deze niet verder in de beoordeling betrokken en zal van
deze regiocorporatie niet worden gevraagd om noodzakelijk DAEB-activiteiten over te
nemen;
-
b) als tweede stap beziet de adviescommissie vervolgens de eigen volkshuisvestelijke
opgaven van een regiocorporatie en zal die betrekken bij het oordeel of een regiocorporatie
daadwerkelijk beschikt over additionele financiële middelen, zodat die vanuit financieel
oogpunt ingezet zouden kunnen worden ten bate van het voortzetten van de noodzakelijke
DAEB-werkzaamheden van de noodlijdende woningcorporatie; en
-
c) als derde stap in de beoordeling onderzoekt de adviescommissie ook wat het overnemen
van (een deel van) de noodzakelijke DAEB-activiteiten door een regiocorporatie voor
financiële gevolgen heeft voor die regiocorporatie op middellange termijn en de invloed
daarvan op de ontwikkelingen in de financiële ratio’s.
Valt de beoordeling van een regiocorporatie door de adviescommissie op al deze drie
punten positief uit, dan zal sprake zijn van additionele financiële middelen bij een
regiocorporatie, die kunnen worden ingezet voor het overnemen van noodzakelijke DAEB-activiteiten.
Dit zijn de minimale criteria van het beoordelingskader. Voorgaande neemt niet weg
dat er casus specifiek nog aanvullende beoordelingscriteria kan worden meegenomen
door de adviescommissie.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
Eind maart 2023 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
de Autoriteit woningcorporaties (hierna: Aw) gevraagd een handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudebestendigheid(HUF)-toets op de wijzigingen in de RTIV uit te voeren. Op 18 april
2023 heeft de Aw haar bevindingen gedeeld, die met name zien op de wijziging van artikel
44a RTIV. Geadviseerd is in de toelichting op te nemen over welk begrotingsjaar de
financiële ratio’s bepaald moeten worden en op welke wijze de adviescommissie de voornemens
van de regiocorporaties meeneemt in haar oordeel. Ten slotte is geadviseerd de toelichting
aan te vullen over de bruikbaarheid van de dPi. Het advies is overgenomen en de toelichting
van de RTIV is in paragraaf 3.3 onder onderdeel b van de opsomming uitgebreid met
het begrotingsjaar en toelichting van de dPi.
5. Gevolgen voor burgers en bedrijven
De gevolgen voor burgers en bedrijven zijn reeds in kaart gebracht bij de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet in verband met
het saneringskader. Het wetsvoorstel geeft woningcorporaties, financiers en de borger
van leningen eerder duidelijkheid over de voort te zetten activiteiten en mogelijke
oplossing van de problemen. Zij zullen daarbij aangesproken worden op de door hen
verstrekte leningen maar niet op aanvullende kosten om woningen in het sociale segment
te behouden. Regiocorporaties worden verwacht woningen tegen de getaxeerde marktwaarde
over te nemen, indien nodig op basis van een aanwijzing door de Aw. Het gevolg daarvan
is dat andere woningcorporaties minder kosten voor sanering hebben. Het is voor de
huurder vooral van belang dat de verkoop van woningen het huurcontract niet verbreekt.
Zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn de kosten voor
de aanvragende woningcorporatie beperkt tot interne kosten die samenhangen met de
adviesaanvraag en de daarbij aan te leveren stukken, zoals voorheen ook al het geval
was.
6. Regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de
regeldruk heeft.
7. Consultatie
Deze wijziging van het RTIV is niet apart geconsulteerd. Daarbij geldt echter dat
zowel de wijzing van het saneringskader in de Woningwet als de onderliggende wijziging
in het BTIV wel zijn geconsulteerd. In de BTIV wijziging zijn de voorgenomen wijzigingen
in het RTIV tevens aangekondigd. Ten opzichte hetgeen in de nota van toelichting bij
de wijziging van het BTIV is vermeld over de nadere uitwerking in het RTIV, vinden
in het RTIV geen aanvullende wijzigingen plaats. De Autoriteit woningcorporaties heeft
een onderzoek uitgevoerd naar de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
van de voorgestelde wijzigingen. De andere stakeholders waarmee in het hele traject
van wetswijziging, wijziging van het BTIV en de wijziging van het RTIV om te komen
tot een aanpassing van het saneringskader nauw is samengewerkt, namelijk het Waarborgfonds
Sociale Woningbouw (WSW), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en koepelorganisatie
Aedes zijn overigens wel in de gelegenheid gesteld te reageren op de voorgestelde
wijziging van het RTIV, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt. Om deze redenen
is afgezien van consultatie van deze RTIV wijziging.
II Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de definitie van ‘minister’ in artikel
1 te actualiseren.
Onderdeel B
Gezien de artikelen 44 en 44a materieel reeds zijn uitgewerkt wordt van de gelegenheid
gebruikt gemaakt om deze artikelen te benutten voor deze wijziging van het RTIV.
Onderdeel C
Gezien het wenselijk is voor de logische nummering van de hoofdstukken in het RTIV
wordt hoofdstuk IV vernummerd naar V zodat voor het onderwerp van deze regeling hoofdstuk
IV beschikbaar komt.
In artikel 44 (nieuw) wordt geregeld dat de adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden
toegelaten instellingen een begroting en een jaarverslag voor 1 april van elke kalenderjaar
aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zenden. Voor nadere
toelichting wordt verwezen naar paragaaf 3.2 van deze toelichting.
In artikel 44a (nieuw) wordt over de beoordeling van de investeringscapaciteit van
toegelaten instellingen nadere voorschriften gegeven. Voor nadere toelichting wordt
verwezen naar paragaaf 3.3 van deze toelichting.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge