Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2023, 19328 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2023, 19328 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens een jeugdhulpaanbieder, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
accommodaties van een instelling gesloten jeugdhulp, genoemd in Bijlage 1 van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021;
één van de acht expertisenetwerken jeugd als bedoeld in artikel 1 van de Regeling specifieke uitkering randvoorwaardelijke functies jeugdhulp;
bovenregionaal plan als bedoeld in artikel 1 van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021;
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
coalitie als bedoeld in artikel 5, tweede lid;
coördinerende gemeente, genoemd in Bijlage 1 van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021;
jeugdhulp op basis van een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 van de Jeugdwet;
jeugdhulpaanbieder voor gesloten jeugdhulp die opgenomen is in de Bekendmaking geregistreerde jeugdhulpaanbieders van 17 februari 2022 (Stcrt. 2022, 4785);
onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
jeugdige als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
voorziening als bedoeld in artikel 4;
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47, achttiende lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 5;
regionaal expertteam jeugd in één van de 42 Jeugdregio’s in Nederland;
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 Wet op de expertisecentra.
student als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
leerling als bedoeld in artikel 6.7 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020;
onderwijs als bedoeld in artikel 1.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra.
1. Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.
2. Artikel 4.3, eerste lid, van de Kaderregeling is niet van toepassing.
1. De Minister kan in 2023 aan een penvoerder subsidie verstrekken voor de uitvoering van een plan van aanpak in de kalenderjaren 2023 en 2024, voor kwalitatief goed onderwijs en passende ondersteuning aan jeugdigen die behoren tot de in artikel 4, eerste lid, bedoelde doelgroep, tijdens de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp.
2. De subsidie heeft ten doel om door middel van de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 4, bij te dragen aan de verdere ontwikkeling en organisatie van kwalitatief goed onderwijs en ondersteuning voor jeugdigen die in de periode van 2023 tot en met 2024 tijdelijk verblijven in gesloten of open jeugdhulpinstellingen, inclusief kleinschalige voorzieningen of kleinschalige woonvoorzieningen, en beoogt bij te dragen aan een soepele overgang na hun residentiële verblijf.
3. De subsidie heeft tevens ten doel om door middel van de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 4, bij te dragen aan de voorbereiding en aansluiting van het onderwijs bij de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp, door het opbouwen van kennis- en expertise en het bevorderen van samenwerking tussen de verschillende partijen van de coalitie, bedoeld in artikel 5, die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de jeugdigen.
1. De Minister verstrekt uitsluitend subsidie voor een plan van aanpak dat is gericht op jeugdigen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, die tijdelijk dag en nacht op een gesloten of open accommodatie, inclusief kleinschalige voorziening verblijven, niet zijnde jeugdigen die vanwege een strafrechtelijke uitspraak geplaatst zijn en verblijven in justitiële jeugdinrichtingen.
2. De leeftijdsgrens van jeugdigen, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de coalitie of coalities die jeugdigen van de Bergse Veldschool bij de gesloten jeugdhulpinstelling Bergse Bos begeleiden in de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg.
3. De Minister kan voor de doelgroep als bedoeld in het eerste lid subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
a. de inzet van gespecialiseerde medewerkers of docenten met kennis over residentiële jeugdigen om docenten in het voortgezet onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs te ondersteunen bij het bieden van onderwijs aan jeugdigen die in de residentiele jeugdhulp verblijven;
b. het bieden van begeleiding bij het onderwijs- en ontwikkelproces van de jeugdige, met als doel dat de school waar de jeugdige op dat moment onderwijs krijgt betrokken blijft bij de ontwikkeling van de jeugdige die van een grootschalige gesloten accommodatie naar een kleinschalige voorziening wordt overgeplaatst;
c. de afstemming tussen scholen bij de individuele begeleiding van een jeugdige in de overstap naar passend en aansluitend onderwijs in de omgeving;
d. het faciliteren van het onderwijspersoneel van scholen verbonden aan gesloten accommodaties bij de opbouw van onderwijs of onderwijsondersteuning bij kleinschalige voorzieningen of bij alternatieven van gesloten jeugdhulp;
e. de ondersteuning bij de individuele casuïstiek van jeugdigen in verschillende schoolsoorten, van primair onderwijs tot en met middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs, of begeleiding van jeugdigen naar stagemogelijkheden of beschikbare onderwijsvoorzieningen;
f. kennisopbouw en deskundigheidsbevordering bij consulenten van de samenwerkingsverbanden, onderwijsteams en regionale expertteams jeugd of bovenregionale expertisenetwerken jeugd over de ontwikkeling van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp en het onderwijs bij kleinschalige voorzieningen;
g. het opzetten, inrichten en borgen van een goede samenwerking en afspraken tussen de samenwerkingsverbanden, het middelbaar beroepsonderwijs, het primair en voortgezet onderwijs, de relevante gemeente of gemeenten of coördinerende gemeente of gemeenten, regionale expertteams, bovenregionale expertisenetwerken jeugd, de betrokken jeugdhulpaanbieders of andere partijen over het onderwijs en de ondersteuning aan de jeugdigen die met de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg op andere plekken terechtkomen en daar onderwijs nodig hebben, en de jeugdigen die voorlopig nog in de gesloten jeugdhulp verblijven; of
h. activiteiten in het kader van projectleiding van het plan van aanpak waaronder projectplanning, verdere uitwerking van activiteiten, coördinatie en evaluatie.
4. Ten behoeve van de uitvoering van de subsidiabele activiteiten kunnen door de penvoerder subsidiemiddelen overgedragen worden aan een school, instelling of samenwerkingsverband.
5. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor kosten voor huisvesting als bedoeld in artikel 6.2 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 90 van de Wet op de expertisecentra.
1. Subsidie kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband, niet zijnde het landelijk samenwerkingsverband, dat optreedt als penvoerder namens een coalitie.
2. Een coalitie voldoet ten minste aan de volgende eisen:
a. een coalitie bestaat uit ten minste twee samenwerkingsverbanden;
b. in de coalitie treedt één samenwerkingsverband op als penvoerder namens de deelnemende samenwerkingsverbanden;
c. een samenwerkingsverband in de coalitie neemt niet deel aan meerdere coalities tegelijk;
d. de coalitie vormt een logisch geografisch afgebakend geheel, door bestaande samenwerkingsrelaties of geografische grenzen, waar mogelijk aansluitend op het bovenregionaal gebied.
3. Een coalitie weigert geen scholen op het terrein van accommodaties gesloten jeugdhulp die zich in het kader van de subsidieaanvraag bij die coalitie willen aansluiten.
4. Subsidie wordt aangevraagd door, verleend aan en verantwoord door de penvoerder.
5. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.
1. Het plan van aanpak bevat activiteiten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, die gericht zijn op jeugdigen die behoren tot de doelgroep, bedoeld in artikel 4, eerste lid, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen binnen het onderwijs.
2. In het plan van aanpak geeft de penvoerder de beoogde samenwerking en afstemming vorm tussen de verschillende partijen die betrokken zijn in de coalitie.
3. In het plan van aanpak wordt de bestaande expertise van scholen bij accommodaties gesloten jeugdhulp, en in voorkomend geval ook bij andere accommodaties, opgenomen om de kennisoverdracht tussen coalitiepartijen te bevorderen.
4. Het plan van aanpak bestaat uit een activiteitenplan en een begroting. Op het activiteitenplan en de begroting zijn de artikelen 3.4 en 3.5 van de Kaderregeling van toepassing. Het activiteitenplan bevat, in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.4 van de Kaderregeling, een beschrijving van:
a. een beknopte regiovisie met de voorgenomen regionale veranderingen in aanloop naar kalenderjaar 2030 als gevolg van de af- en ombouw van grootschalige gesloten jeugdhulpinstellingen en een omschrijving van de gevolgen voor het onderwijs van de jeugdigen in de coalitie in 2023 en 2024, waarvan het bovenregionaal plan van de coördinerende gemeente of gemeenten een onderdeel kan zijn;
b. de gestelde concrete doelen van de coalitie, in aansluiting op de subsidiedoelen als bedoeld in artikel 3 en de regiovisie als bedoeld in onderdeel a;
c. de inspanning die verricht is om relevante regionale partijen te betrekken bij de uitvoering van het plan van aanpak;
d. de wijze waarop de samenwerking tussen de partijen in de coalitie vormgegeven wordt, inclusief eventueel andere momenteel nog niet-aangesloten partijen, waarbij in ieder geval in wordt gegaan op de betrokkenheid en rol van de coördinerende gemeente of gemeenten;
e. de eventuele betrokkenheid van één of meerdere scholen die verbonden zijn aan een accommodatie voor gesloten jeugdhulp;
f. de wijze waarop de realisatie van de doelen wordt gevolgd en geëvalueerd.
1. De penvoerder dient een plan van aanpak in bij de subsidieaanvraag.
2. Een aanvraag kan worden ingediend van 15 augustus 2023 tot en met 2 oktober 2023. Aanvragen die worden ontvangen na 2 oktober worden afgewezen.
3. De subsidie wordt aangevraagd met het digitale aanvraagformulier dat op de website van DUS-I beschikbaar is gesteld.
4. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. de naam van de betrokken samenwerkingsverbanden en het RIO-nummer van de samenwerkingsverbanden die deelnemen aan de coalitie;
b. de andere partijen binnen de coalitie die deelnemen aan de uitvoering van het plan van aanpak;
c. de contactgegevens van de penvoerder en de andere betrokken samenwerkingsverbanden;
d. het plan van aanpak, bedoeld in artikel 6;
e. een ondertekende samenwerkingsovereenkomst van alle samenwerkingsverbanden als bedoeld in onderdeel a waaruit blijkt dat alle betrokken samenwerkingsverbanden hebben ingestemd met de aanvraag, en waarin is omschreven wat de gezamenlijke afspraken zijn met betrekking tot inzet van middelen en menskracht;
f. een ondertekende verklaring waarin in ieder geval de betrokken samenwerkingsverbanden verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.
5. De aanvraag kan vergezeld gaan van een coalitieconvenant tussen de betrokken coalitiepartijen.
1. Voor het verstrekken van subsidie op grond van deze regeling is voor kalenderjaar 2023 en 2024 samen een bedrag van € 12 miljoen beschikbaar.
2. Het subsidiebedrag dat ten hoogste kan worden verstrekt, wordt berekend op basis van het aantal vo-leerlingen dat op 1 oktober 2022 voorlopig als werkelijk schoolgaand staat ingeschreven op de scholen aangesloten bij de samenwerkingsverbanden binnen de coalitie.
3. De subsidie bedraagt per vo-leerling maximaal € 25,55.
4. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het bedrag per vo-leerling verlaagd naar rato van het aantal vo-leerlingen waarvoor de subsidie wordt toegekend, tot minimaal € 12,78 per vo-leerling.
1. De Minister beoordeelt de subsidieaanvraag, als bedoeld in artikel 7, aan de hand van het beoordelingskader dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.
2. De subsidieverstrekking kan worden geweigerd indien:
a. een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken samenwerkingsverbanden ontbreekt;
b. de subsidie wordt aangevraagd voor één of meerdere activiteiten die niet onder de subsidiabele activiteiten vallen;
c. onvoldoende aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn gericht op de doelgroep, bedoeld in artikel 4, eerste lid;
d. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de criteria van het beoordelingskader.
3. Indien een aanvraag onvolledig is ingediend kan deze binnen vijf werkdagen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangevuld. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na verzending van het verzoek om aanvulling door DUS-I.
4. Indien de aanvraag niet tijdig wordt aangevuld kan deze niet in behandeling worden genomen.
1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, worden uitgevoerd in de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2024.
2. De penvoerder werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de Minister te voeren beleid en stellen daartoe de daarvoor benodigde gegevens beschikbaar;
3. De penvoerder levert uiterlijk voor 1 april 2025 een activiteitenverslag bij DUS-I aan, met een beschrijving van de uitvoering van de activiteiten en in hoeverre de beoogde doelen behaald zijn.
4. Indien bijzondere omstandigheden daar aanleiding toe geven, kan de Minister op verzoek van de subsidieontvanger toestaan dat wordt afgeweken van de uitvoeringstermijn, bedoeld in het eerste lid.
1. De subsidie wordt uiterlijk 31 december 2023 vastgesteld.
2. De Minister betaalt het vastgestelde subsidiebedrag in twee termijnen, waarbij één derde van het subsidiebedrag uiterlijk op 31 december 2023 aan de penvoerder wordt betaald, en twee derde van het subsidiebedrag uiterlijk op 31 december in 2024 aan de penvoerder wordt betaald.
3. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging is verstrekt.
De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.
De Minister kan één of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van de subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.
Subsidie onderwijscoalities tijdens af- en ombouw gesloten jeugdhulp
De subsidieregeling onderwijscoalities af- en ombouw gesloten jeugdhulp (hierna: de subsidieregeling) is bedoeld om bij te dragen aan goed onderwijs en goede ondersteuning van jeugdigen die buiten hun eigen gezin verblijven in residentiële jeugdhulpinstellingen, inclusief kleinschalige woonvoorzieningen.1 Dit is nodig omdat het Rijk, gemeenten en aanbieders de huidige gesloten jeugdhulp willen transformeren. Dit komt deels voort uit een unaniem aangenomen motie van de leden Peters en Kuiken om te stoppen met gesloten jeugdhulp en in te zetten op onder meer ambulante zorg.2 Er zijn jeugdigen en ouders die aangeven dat gesloten jeugdhulp hen bescherming en veiligheid heeft geboden die soms tijdelijk nodig was, maar veel jeugdigen ervaren de gesloten jeugdhulp ook als te repressief, onveilig en weinig liefdevol.3 Gemeenten, jeugdhulpaanbieders en onderwijs werken daarom samen om gesloten plaatsingen te voorkomen en kleinschalige, passende zorg en onderwijs te bieden voor die jeugdigen waarvoor dat nodig is.
De af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp vindt plaats via twee sporen. Het eerste spoor is de afbouw van de grootschalige gesloten jeugdhulpinstellingen en de ombouw naar kleinschalige voorzieningen. Het doel is dat alle gesloten jeugdhulpinstellingen in 2025 kleinschalig werken. Het tweede spoor is de beweging naar nul gesloten plaatsingen. Het doel is om in 2030 het aantal gesloten plaatsingen zo dicht mogelijk bij nul te hebben.4
Dit heeft invloed op wat wordt gevraagd van het onderwijs, dat een cruciale rol speelt in het leven van deze kwetsbare jeugdigen. Het geeft niet alleen stabiliteit aan hun leven, maar geeft ook perspectief. Voorheen was onderwijs een vast onderdeel van het doorlopende en geïntegreerde dagprogramma binnen de gesloten jeugdhulpinstelling. Jeugdigen kregen meestal les op een gespecialiseerde school op het terrein. Tijdens een gesloten plaatsing had het samenwerkingsverband geen formele rol. Pas wanneer de jeugdige terugkeerde naar zijn of haar oorspronkelijke school of een nieuwe school in de omgeving, kwam het samenwerkingsverband weer in beeld. De af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp betekent dat steeds meer jeugdigen die eerst naar scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso-scholen) bij gesloten jeugdhulpinstellingen zouden gaan, onder de verantwoordelijkheid van andere scholen in het voortgezet (speciaal) onderwijs en instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo5) blijven vallen.
Hoewel de aantallen leerlingen dalen, zullen er de komende jaren ook nog jongeren worden ingeschreven op vso-scholen op het terrein van een gesloten instelling, met name wanneer de gesloten jeugdhulpinstelling de kleinschaligheid op het eigen terrein organiseert. Ook in dat geval is het belangrijk dat de oorspronkelijke of nieuwe school en het samenwerkingsverband in een vroeg stadium goed betrokken zijn. Zo kan er een soepele overgang op het gebied van onderwijs plaatsvinden bij plaatsing in de gesloten jeugdhulp en daarna.
Kader: Achtergrond Doelgroep: Om welke leerlingen en studenten gaat het? Het gaat hier aan de ene kant om een kleine groep zeer kwetsbare jeugdigen tussen de 12 en 18 jaar met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, voor wie jeugdhulp noodzakelijk is. Om te voorkomen dat zij zich aan deze jeugdhulp onttrekken of onttrokken worden, is opneming en verblijf nodig. De kinderrechter machtigt plaatsing in de gesloten jeugdhulp. Hier krijgen jeugdigen een zeer intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp, omdat zij anders een risico vormen voor zichzelf of hun omgeving. Op dit moment gaan deze jeugdigen vaak naar een vso-school die verbonden is aan de instelling waar ze verblijven, waar ze tijdelijk gemiddeld zo’n 6,5 maanden verblijven. In sommige gevallen volgt de jeugdige onderwijs op een nabijgelegen school (van herkomst) in de buurt. |
|||||
Aan de andere kant richt de subsidie zich ook op kwetsbare jeugdigen die voorheen in een gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst zouden worden, maar vanwege de af- en ombouw op een andere manier opgevangen worden in de regio en daar onderwijs en passende ondersteuning nodig hebben. Bijvoorbeeld in een instelling voor open jeugdhulp, inclusief kleinschalige (woon)voorzieningen als alternatief van gesloten jeugdhulp. Zo zijn er in 2023 ten opzichte van 2020 vanwege sluitingen van gesloten instellingen landelijk gezien 170 minder gesloten capaciteitsplekken bij vso-scholen. Daarnaast zijn er ten opzichte van 2020 155 minder gesloten capaciteitsplekken bij vso-scholen, vanwege de af- en ombouw van de jeugdhulpinstelling op het terrein. Dit betekent niet automatisch dat de problematiek van deze jongeren ook verdwenen is, zij worden alleen op andere manier opgevangen. |
|||||
Deze subsidie is niet bedoeld voor jeugdigen die vanwege een strafrechtelijke uitspraak geplaatst zijn en verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en volgen daar op het terrein onderwijs. Zij worden op een andere manier bekostigd. |
|||||
Beweging naar minder gesloten plaatsingen Professionals hebben de afgelopen jaren hard gewerkt aan een beweging om de gesloten jeugdhulp te verminderen.1 Het in februari 2023 gepresenteerde landelijke plan voor de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp versnelt en ondersteunt deze beweging. Het aantal gesloten plaatsingen is sinds 2018 al met bijna 43% afgenomen en het aantal unieke jeugdigen met een plaatsing is in dezelfde periode met 41% gedaald.2 Er zijn echter wel regionale verschillen. |
|||||
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
Aantal plaatsingen3 |
1.719 |
1.707 |
1.364 |
1.181 |
983 |
Aantal unieke jeugdigen |
1.433 |
1.378 |
1.125 |
1.030 |
842 |
O.m. benoemd in het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd uit 2018 en in de aanpak ‘De best passende zorg voor kwetsbare jongeren’ uit 2019.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-4785.html. Volgens de definitie van Jeugdzorg Nederland. Een unieke jongere betekent dat iedere jongere 1 keer meegeteld is uit het bestand met plaatsingsgegevens dat is gebruikt voor de rapportageperiode van dat kalenderjaar. Met ‘unieke jongere met een plaatsing’ wordt in deze rapportage dus bedoeld dat het gaat om 1 jongere en alle plaatsingen die daarbij horen binnen de periode waarop de rapportage betrekking heeft.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de Minister) heeft in een kamerbrief van maart 2023 zijn visie beschreven voor het toekomstig onderwijs voor jeugdigen die in de residentiële jeugdhulp verblijven.6 Het doel is om het onderwijs een continue factor te laten zijn in het leven van deze kwetsbare jeugdigen, ook wanneer zij tijdelijk in een jeugdhulpinstelling of kleinschalige woonvoorziening verblijven vanwege hun zorgbehoeften. Zij kunnen hier voortbouwen op wat ze al eerder hebben geleerd of zich verder ontwikkelen richting een volgende onderwijsplek. Jeugdigen krijgen daarom ook in die situatie bij voorkeur onderwijs van hun eigen school of een school in de buurt, waar nodig met extra ondersteuning. Het samenwerkingsverband in het voortgezet onderwijs, of een mbo-instelling zal steeds vaker betrokken zijn bij deze jeugdigen, omdat zij voor jeugdigen van deze leeftijd de verantwoordelijkheid hebben voor het vinden van een passende onderwijsplek en het bieden van de juiste ondersteuning. Op termijn is daarom het streven om alle leerlingen in het voortgezet onderwijs ook tijdens een gesloten plaatsing ingeschreven te laten staan op hun eigen school of een school in de buurt. Hiermee wordt ook beter aangesloten bij de uitgangspunten van passend onderwijs.
Om ervoor te zorgen dat ook in de komende periode het beste onderwijs kan worden geboden aan deze jeugdigen, wordt er iets anders gevraagd van de betrokken samenwerkingsverbanden passend onderwijs7 en scholen. Om het onderwijs hierbij te helpen biedt deze subsidieregeling ondersteuning aan samenwerkingsverbanden en scholen.
Kader: benodigde verandering vanuit onderwijs |
De subsidie biedt ondersteuning bij drie veranderingen waar het onderwijs mee te maken krijgt. Ten eerste zullen de samenwerkingsverbanden, scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs en mbo-instellingen zich moeten aanpassen aan hun veranderende rol ten opzichte van deze kwetsbare jeugdigen. Als gevolg van de transitie naar opvang in kleinschalige voorzieningen en het streven naar nul gesloten plaatsingen – blijven zij onder hun verantwoordelijkheid vallen. Dit vraagt om een intensievere inzet vanuit het onderwijs voor deze kleine, maar zeer kwetsbare groep jeugdigen, en om uitbreiding van kennis en expertise om hen zo goed mogelijk te helpen ontwikkelen. |
Ten tweede zullen de scholen die lesgeven aan jeugdigen in gesloten jeugdhulpinstellingen zich aan moeten passen aan de veranderende omstandigheden. Op de korte termijn zullen zij onderwijs blijven geven aan een deel van deze jeugdigen, zeker als de gesloten jeugdhulpinstelling de kleinschaligheid op het eigen terrein organiseert. Zij krijgen daarbij wel te maken met kleinere groepen leerlingen die nog steeds een divers onderwijsaanbod nodig hebben tot het moment van terugkeer naar de school van herkomst of een nieuwe school. De scholen moeten daarom samenwerken met de oorspronkelijke school van de jeugdigen en samenwerkingsverbanden in de buurt. Ook krijgen de scholen te maken met een verandering aan behoeftes. Steeds meer scholen op het terrein van de jeugdhulpinstelling zullen te maken krijgen met een mix van jeugdigen die zowel zonder als met gesloten machtiging geplaatst zijn. Tegelijkertijd zal er een toenemende vraag zijn naar de inzet van de kennis en expertise van andere scholen of samenwerkingsverbanden, via bijvoorbeeld een (ambulante) voorziening. |
Ten derde is het belangrijk dat samenwerkingsverbanden, schoolbesturen en mbo-instellingen betrokken zijn bij de visie en toekomstige plannen van de residentiële jeugdhulp in hun regio. Zo kunnen zij het beste onderwijs en ondersteuning organiseren voor hun leerlingen of studenten die in residentiële jeugdhulp verblijven. De elf coördinerende gemeenten van gesloten jeugdhulp maken een bovenregionaal plan voor de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp in hun regio, op basis van nieuwe ontwikkelingen, voortgang en cijfers van vraag en aanbod.1 Dit vereist ook betrokkenheid en afstemming vanuit het onderwijs, dat momenteel nog niet overal goed op gang komt. |
In opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG. Kamerstukken II, 2021-2022, 31 839, nr. 924
Het doel van deze subsidieregeling is tweeledig. Allereerst wordt ernaar gestreefd om het onderwijs en de ondersteuning voor jeugdigen die tijdelijk verblijven in gesloten of open jeugdhulpinstellingen of kleinschalige (woon)voorzieningen in de periode 2023 en 2024 verder te ontwikkelen en te organiseren. Daarmee wordt ook een soepele overgang na het residentiële verblijf bevorderd. Ten tweede is het doel om het onderwijs voor te bereiden op en aan te laten aansluiten bij de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. Met de subsidieregeling wordt gestreefd naar het vergroten van expertise en kennis bij scholen en samenwerkingsverbanden, evenals het stimuleren van samenwerking en afstemming tussen alle betrokken partijen uit het onderwijs en de jeugdhulp, om zo ook in de toekomst goed onderwijs te kunnen bieden aan deze kleine, maar zeer kwetsbare groep jeugdigen.
In 2023 kunnen samenwerkingsverbanden subsidie aanvragen om scholen te ondersteunen bij het bieden en organiseren van goed onderwijs en ondersteuning aan deze jeugdigen tijdens de af- en ombouw en om aan te sluiten bij de om- en afbouw, door middel van het stimuleren van samenwerking en kennisopbouw binnen de regio. De samenwerkingsverbanden hebben hierbij een belangrijke rol en worden gevraagd om andere regionale partners te betrekken, zoals andere samenwerkingsverbanden, scholen, jeugdhulpinstellingen en (coördinerende) gemeenten. Zo versterken onderwijs en zorg elkaar in de beweging naar kleinschaligheid en nul gesloten plaatsingen en worden samenwerkingsverbanden ondersteund bij hun groeiende verantwoordelijkheid voor deze jeugdigen.
Eén samenwerkingsverband vraagt namens ten minste twee samenwerkingsverbanden subsidie aan om kwalitatief goed onderwijs en passende ondersteuning voor jeugdigen tijdens de af- en ombouw te ontwikkelen en organiseren en stelt hiervoor samen met alle relevante betrokken partijen een plan van aanpak voor op. Deze coalitievorming van ten minste twee samenwerkingsverbanden is een vereiste omdat het belangrijk is dat er bovenregionaal wordt gedacht en gewerkt. Hoewel er niet in elke directe omgeving van ieder samenwerkingsverband een gesloten jeugdhulpinstelling is gevestigd, komen de jeugdigen die daar les krijgen namelijk vaak wel uit meerdere regio’s. Doordat één samenwerkingsverband als aanvrager overzicht houdt op het indienen van de aanvraag en verantwoording over het plan van aanpak, wordt ook onderlinge uitwisseling en afstemming gestimuleerd en wordt de efficiëntie vergroot. In artikel 5 van de subsidieregeling is uitgewerkt welke verantwoordelijkheden deze penvoerder heeft. In artikel 4 is opgenomen wat er precies van een plan van aanpak wordt verwacht.
Een effectieve uitvoering van het plan van aanpak vereist daarnaast ook bredere samenwerking en betrokkenheid van andere partijen in de regio, waarbij het van belang is om over grenzen heen te kijken. Zo is het cruciaal om de bestaande expertise van scholen bij gesloten jeugdhulpinstellingen te benutten en te verspreiden. Deze scholen beschikken over de ervaring en expertise om deze kwetsbare jeugdigen op een effectieve manier te helpen bij hun ontwikkeling. Daarom is het aan te raden gebruik te maken van de professionals in de teams van deze scholen en instellingen en hun kennis en ervaring op een duurzame manier te behouden voor het onderwijs. Om dit succesvol te kunnen uitvoeren, is het belangrijk om snel contact te maken met deze scholen, zodat samen gekeken kan worden welke samenwerking bij een specifieke coalitie past. Te denken valt verder aan samenwerking met mbo-instellingen, gemeenten en zorgaanbieders die jeugdhulp verlenen.
In 2022 heeft de VO-raad in opdracht van het Ministerie van OCW vier regionale regioregisseurs aangesteld voor de transformatie van het onderwijs in de jeugdhulpinstellingen.8 Deze regioregisseurs kunnen tot en met oktober 2023 met de samenwerkingsverbanden meedenken over de inhoud van het plan van aanpak, hoe onderwijs kan aansluiten bij de actualisatie van de bovenregionale plannen van de elf coördinerende gemeenten en bij het maken of leggen van contacten met relevante partijen. Denk daarbij aan een coördinerende gemeente of een school bij een gesloten jeugdhulpinstelling. Ze organiseren regelmatig regionale bijeenkomsten en werken samen met de projectleiders van de coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp.9
Aanvragers kunnen gebruikmaken van de informatie die de regioregisseurs de afgelopen tijd hebben opgehaald. Zij hebben namelijk de taak om op regionaal niveau het gesprek te organiseren en in oktober 2023 aan OCW per bovenregionaal gebied10 een plan op te leveren over 1) de voorgenomen veranderingen vanuit de gesloten jeugdhulpinstelling en bijbehorende school, 2) de kwalitatieve condities om de transformatie uit te voeren, 3) de financiële consequenties en 4) de borging van de samenwerking tussen het samenwerkingsverband, de scholen en de gemeenten. In november 2022 hebben de regioregisseurs voor elk bovenregionaal gebied een startfoto opgeleverd die op aanvraag in te zien is. Er kan contact worden opgenomen met de regioregisseurs voor meer informatie.11
Kader: Bekostiging van scholen De bekostiging aan de 18 scholen op het terrein van gesloten jeugdhulp-accommodaties bestaat voor de kalenderjaren 2023 en 2024 uit drie delen: 1. De structurele bekostiging van de scholen. Deze wordt niet aangepast met deze subsidieregeling. Deze bestaat uit drie belangrijke componenten: 1) een vaste voet, 2) ‘reguliere’ onderwijsbasisbekostiging bestaande uit basisbekostiging en ondersteuningsbekostiging op basis het aantal ingeschreven leerlingen op de teldatum, en 3) aanvullende bekostiging voor de onbezette capaciteitsplekken en capaciteitsbekostiging per plek. Voor scholen die naast gesloten plekken ook open plekken hebben, of die 'reguliere' vso-leerlingen hebben, blijft de bekostiging uiteraard ook van kracht. De basisbekostiging op basis van teldatumgegevens wordt dan via het Rijk verstrekt, terwijl de ondersteuningsbekostiging via het samenwerkingsverband loopt. 2. In 2023 is een extra budget van 1,9 miljoen euro beschikbaar voor scholen met gesloten plaatsingen, net zoals in 2022. Dit bedrag is verdeeld onder de schoolbesturen op basis van de gesloten capaciteit die zij in 2020 hadden. Het doel van deze extra bekostiging is om te voorkomen dat scholen voor een acuut probleem komen te staan wanneer de capaciteit van gesloten instellingen snel wordt afgebouwd. Het biedt ook ondersteuning bij de overgang naar kleinschalige voorzieningen in het kader van de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. 3. Tot slot kunnen de scholen met gesloten plaatsen ook meedoen in een subsidieaanvraag en zo, als onderdeel van een coalitie van ten minste twee samenwerkingsverbanden, gebruikmaken van de middelen uit deze subsidieregeling. Deze scholen spelen een essentiële rol bij het behalen van beide doelen van de subsidieregeling. |
Aanvragers van de subsidie kunnen profiteren van landelijke activiteiten om te leren van elkaars succesverhalen en knelpunten. Dit wordt de komende periode nader uitgewerkt door het Ministerie van OCW. Daarnaast geeft het Ministerie van OCW nog de opdracht voor een onderzoek om de uitvoering van de plannen te volgen. Dit gaat ook meer helderheid bieden over welke kennis en goede voorbeelden tussen regio's kunnen worden gedeeld en voor welke knelpunten een landelijke oplossing nodig is. Het onderzoek zal bijvoorbeeld informatie opleveren over:
– Effectieve interventies of interventies die juist minder goed werken, en de succesfactoren of belemmeringen die worden ervaren;
– Inzichten in welke activiteiten bijgedragen hebben aan de subsidiedoelen. Bijvoorbeeld hoe een aanpak bijdraagt aan de doorlopende leerlijn van een jeugdige en het voorkomen van thuiszitten;
– De werking van de trekkersrol vanuit samenwerkingsverbanden en welke mogelijke knelpunten landelijk moeten worden opgepakt.
Bij het opstellen van de subsidieregeling is er rekening mee gehouden dat de regeling geen onnodige regeldruk veroorzaakt. Voor samenwerkingsverbanden is het van belang dat de middelen uit deze regeling tijdig ingezet kunnen worden om goed onderwijs en ondersteuning tijdens de af- en ombouw te kunnen ontwikkelen en organiseren. Voor deze subsidieregeling is daarom een vereenvoudigde aanvraagprocedure ontwikkeld. DUS-I stelt een digitaal aanvraagformulier beschikbaar. Aangezien een aanvraag gedaan wordt door ten minste twee samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het vo, en er landelijk 76 samenwerkingsverbanden in het vo zijn, kunnen er maximaal 38 aanvragen voor de subsidie worden toegekend. Op deze manier worden de administratieve lasten bij deze regeling ook verdeeld. Eventueel kunnen de middelen uit de subsidie gebruikt worden voor deze lasten.
Er zijn verschillende activiteiten nodig voor de voorbereiding van de aanvraag, in totaal bedraagt de voorbereiding naar schatting gemiddeld 54 uur, ongeveer 7 werkdagen. Deze lasten kunnen verspreid worden over meerdere personen en partijen. Hierna volgt een schatting van het gemiddeld aantal uren. De regionale afstemming en coalitievorming voorafgaand aan de aanvraag wordt geschat op 6 uur, al kan dit niet los gezien worden van het daadwerkelijk schrijven van het plan van aanpak. Het doornemen van de bestaande kennis en documentatie over het onderwerp en opstellen van de regiovisie wordt geschat op 2 werkdagen, in totaal 16 uur. Het opstellen van de doelen en activiteiten in het plan van aanpak, incl. de begroting kost ongeveer 3 werkdagen, in totaal 24 uur. Het inrichten en beschrijven van de samenwerking wordt geschat op 8 uur. Het daadwerkelijk indienen van de aanvraag wordt geschat op 1 uur.
De tijdslast van de verantwoording door de penvoerder, is naar schatting gemiddeld 8 uur. Bijdrage aan het onderzoek wordt geschat op gemiddeld 4 uur.
De totale lasten voor de maatschappij die gepaard gaan met deze subsidie bedragen 67 uur. Uitgaande van een maximum aantal van 38 aanvragen bij een uurtarief van € 54 euro maakt dat in totaal maximaal € 137.484 euro.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling is voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). DUS-I geeft aan dat de subsidieregeling uitvoerbaar is.
In artikel 1 worden enkele begrippen in deze regeling gedefinieerd.
De term regionaal expertteam jeugd verwijst naar een regionaal expertteam jeugd (RET), één van de expertteams in de 42 jeugdregio’s in Nederland. De regionale expertteams zijn ingericht om ervoor te zorgen dat elk kind met complexe casuïstiek snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag en wachtlijsten. In gezamenlijke sessies met de jongere zelf, de wettelijke vertegenwoordiger, de gemeente en zorgaanbieders wordt gekeken wat er nodig is om tot een passende oplossing te komen.12
Kleinschalige voorzieningen zijn voorzieningen waarin een 24/7-verblijf binnen een gesloten of open residentiële accommodatie, op een instellingsterrein of in een woonwijk, van maximaal zes – en bij voorkeur vier – jongeren tussen 8 en 23 jaar, in een huiselijke setting door een vast team van begeleiders met een minimum ratio op de groep van 1 op 4, waarbij een intensieve, individuele behandeling of begeleiding op maat – en zolang als nodig – wordt gegeven, met perspectief op wonen, zorg en onderwijs of arbeid tijdens verblijf of daarna.
In artikel 3 is aangegeven voor welke doeleinden de subsidie wordt verstrekt. De subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van een plan van aanpak waarin plannen zijn opgenomen voor kwalitatief goed onderwijs en passende ondersteuning aan jeugdigen bij de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. Zodat onderwijs kan blijven bijdragen aan de verdere ontwikkeling en stabiliteit van deze kwetsbare jeugdigen.
Uit artikel 3, tweede en derde lid volgt dat dit hoofddoel op te delen is in twee delen. Een eerste doel van de subsidieregeling is het bijdragen aan de verdere ontwikkeling en organisatie van het onderwijs en passende ondersteuning voor jeugdigen die in de periode 2023 en 2024 tijdelijk in gesloten of open jeugdhulpinstellingen, inclusief kleinschalige woonvoorzieningen, verblijven en beoogt tevens bij te dragen aan een soepele overgang na hun verblijf in de residentiële jeugdhulp. Een tweede doel van de subsidieregeling is het bijdragen aan de voorbereiding en aansluiting van het onderwijs bij de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. Dit kan door het verder opbouwen van expertise en kennis en het bevorderen van de samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.
De doelgroep van de subsidie zijn jeugdigen in de leeftijd van 12 tot 18 die tijdelijk dag en nacht, op een gesloten of open accommodatie, inclusief kleinschalige voorziening verblijven. De subsidie kan daarmee ingezet worden ten behoeve van leerlingen, studenten en vrijgestelde leerlingen.
De leeftijdsgrens geldt niet voor de coalitie(s) die te maken hebben met leerlingen die naar de Bergse Veld School (bij de gesloten jeugdhulpinstelling Bergse Bos) gaan. In deze coalitie, of coalities, gaat het (ook) om jeugdigen in de leeftijd 4-12 jaar. De Bergse Veld School en eventuele samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het primair onderwijs kunnen zich aansluiten bij een coalitie in de omgeving. Hetzelfde geldt voor mbo-instellingen en v(s)o scholen: hoewel zij geen penvoerder van de aanvraag kunnen zijn, kunnen zij zich uiteraard wel aansluiten bij een coalitie en meedoen aan het plan van aanpak.
De subsidie is niet bedoeld voor jeugdigen die vanwege een strafrechtelijke uitspraak geplaatst zijn en zich in een justitiële jeugdinrichting bevinden. Deze jeugdigen volgen onderwijs op het terrein van de justitiële jeugdinrichting onderwijs en worden op een andere manier bekostigd.
Artikel 4, derde lid, beschrijft de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen. De subsidiabele activiteiten in artikel 4 dragen bij aan de doelstellingen van de subsidieregeling. Eventuele subsidiabele activiteiten die al in juli 2023 zijn gestart, kunnen deel uitmaken van het activiteitenplan waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Hieronder volgt een nadere toelichting op de subsidiabele activiteiten zoals genoemd in lid 3:
Een deel van de subsidiabele activiteiten in het plan van aanpak zijn direct gericht op de ondersteuning van jeugdigen die dag en nacht in een accommodatie voor gesloten of open jeugdhulp, of in een kleinschalige voorziening verblijven, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen binnen het onderwijs. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat er extra begeleiding bij het onderwijs- en ontwikkelproces wordt geboden aan jeugdigen die de overstap maken van een grootschalige locatie naar een kleinschalig voorziening, of naar onderwijs van een school in hun eigen buurt. De ondersteuning kan zich ook richten op de afstemming of ondersteuning van docenten en mentoren buiten de jeugdhulpinstelling of woonvoorziening, bij het bieden en voortzetten van onderwijs aan deze jeugdigen in het vso, vo of mbo. Of ondersteuning bij individuele casuïstiek van jeugdigen in verschillende schoolsoorten of begeleiding van jeugdigen naar stagemogelijkheden.
Andere subsidiabele activiteiten hebben betrekking op het bevorderen van de samenwerking en afstemming tussen verschillende partijen die betrokken zijn bij het onderwijs, zodat onderwijs aan kan sluiten op de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat er geïnvesteerd wordt in het samenbrengen van jeugdhulp en onderwijs, het opzetten van een goede samenwerking tussen de gemeenten, samenwerkingsverbanden, jeugdhulpinstelling en scholen en bij het maken van afspraken over regionale afstemming van jeugdigen die voorheen in gesloten jeugdhulp terechtkwamen. Of dat er verbindingen gemaakt worden met de regionale expertiseteams in het kader van de gesloten jeugdhulp in de regio.
Een aantal van de subsidiabele activiteiten kunnen zich richten op het gebruik van de bestaande expertise van scholen bij gesloten jeugdhulpinstellingen, om zo bestaande kennis te behouden en kennisoverdracht te bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat het onderwijspersoneel bij gesloten jeugdhulpinstellingen gefaciliteerd worden bij de opbouw van onderwijs(-ondersteuning) bij kleinschalige voorzieningen of alternatieven van gesloten jeugdhulp. Maar denk daarbij ook aan het bijdragen aan de (door)ontwikkeling van een nieuw type onderwijsvoorziening als dat nodig is. Of dat medewerkers van deze scholen docenten in het voortgezet (speciaal) onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs ondersteunen bij het bieden van onderwijs of de ondersteuning aan jeugdigen. Ook kennis-opbouw bij de samenwerkingsverbanden en regionale expertteams jeugd en/of bovenregionale expertisenetwerken jeugd over de ontwikkeling van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp en het onderwijs bij kleinschalige voorzieningen is subsidiabel.
Ook activiteiten in het kader van projectleiding van het plan van aanpak waaronder projectplanning, verdere uitwerking van de activiteiten, coördinatie en evaluatie zijn subsidiabel. Idealiter wordt dit intern bij het samenwerkingsverband, of in één van de betrokken scholen of andere partijen opgepakt.
De coalitie bepaalt gezamenlijk hoe het subsidiebedrag wordt besteed, en hoe de penvoerder het budget verdeelt over de betrokken partijen. Voor de uitvoering van subsidiabele activiteiten kan een deel van de subsidiemiddelen dan ook door de penvoerder overgedragen worden aan een samenwerkingsverband, school of mbo-instelling.
Artikel 5 regelt het penvoerderschap en de coalities. De subsidie wordt verstrekt aan de penvoerder. De penvoerder is één samenwerkingsverband in het voortgezet onderwijs die namens alle partijen in de samenwerkingsovereenkomst (de coalitie) optreedt als penvoerder. De penvoerder is verantwoordelijk voor de aanvraag en verantwoording van de subsidie. Op de penvoerder rusten ook alle verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.
In artikel 5 is het landelijk samenwerkingsverband als penvoerder uitgesloten omdat het landelijk samenwerkingsverband verspreid is over heel Nederland.
In artikel 5 zijn tevens de eisen voor de coalitie opgenomen. Een coalitie bestaat altijd uit een penvoerder en ten minste één ander samenwerkingsverband waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten. Daarnaast wordt in ieder geval aangeraden om scholen bij gesloten of waar nodig open jeugdhulpinstellingen, (coördinerende) gemeenten en mbo-instellingen bij de coalitie te betrekken. Waar mogelijk zijn jeugdhulpinstellingen ook een belangrijke partner. Zoals in artikel 10, lid 2 opgenomen weigert een coalitie geen scholen op het terrein van accommodaties gesloten jeugdhulp die zich in het kader van het aanvragen van de subsidie bij de coalitie willen aansluiten. De coalitie vormt een logisch, geografisch afgebakend geheel door bestaande samenwerkingsrelaties of geografische grenzen. De regio-indeling, zoals opgenomen in bijlage 2, zou gebruikt kunnen worden bij het komen tot coalities. Coalities hebben de mogelijkheid om af te wijken van deze indeling wanneer deze niet passend is. Er is in artikel 5 geen maximum in het aantal betrokken samenwerkingsverbanden in een coalitie opgenomen. Een samenwerkingsverband kan slechts in één coalitie deelnemen. De andere partijen kunnen aan meerdere coalities deelnemen. Een coalitie, zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, weigert geen scholen op het terrein van accommodaties gesloten jeugdhulp die zich in het kader van de subsidieaanvraag bij die coalitie willen aansluiten.
De samenwerkingsverbanden hebben de taak om relevante partijen te betrekken bij de vormgeving en uitvoering van het plan van aanpak. Gedurende de subsidieperiode staat het partijen vrij om de coalitie desgewenst uit te breiden met nieuwe partners. Zo kunnen de organisaties of verbanden die nog niet vanaf het begin aangehaakt zijn ook betrokken worden bij de verdere uitvoering van het plan van aanpak.
Artikel 6 bepaalt de inhoud van het plan van aanpak. Het vierde lid van het artikel bepaalt dat in het plan van aanpak in ieder geval een beschrijving moet zijn opgenomen van de in a tot en met h genoemde onderdelen.
In het plan van aanpak worden de betrokken coalitiepartijen benoemd, en wordt tevens een omschrijving gegeven van de wijze waarop samen wordt de coalitiepartijen beogen samen te werken. Hier kan ook omschreven worden hoe eventuele nog niet-aangesloten partijen betrokken zullen worden. Hierbij dient in ieder geval aandacht besteed te worden aan de betrokkenheid en rol van de coördinerende gemeente of gemeenten binnen de coalitie.
In het plan van aanpak wordt een aantal regionale doelen omschreven die de coalitie gedurende de subsidieperiode nastreeft. Deze doelen voor het onderwijs sluiten ook aan op de tweeledige doelstelling van de regeling en vloeien logisch voort uit de omschreven regiovisie met de voorgenomen regionale veranderingen van de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp waar de coalitie op de korte en lange termijn mee te maken krijgt. Aangeraden wordt de regiovisie zoveel mogelijk aan te laten sluiten op het bovenregionaal plan van de relevante coördinerende gemeente(n). Dat plan bepaalt immers ook het toekomstperspectief van de aan de instellingen voor gesloten jeugdhulp verbonden school, en eventuele kleinschalige voorzieningen. Coalities zijn verplicht om activiteiten in het plan van aanpak te beschrijven die overeenkomen met één of meerdere van de subsidiabele activiteiten in artikel 4. De omschreven activiteiten dienen bij te dragen aan de eigen regionale doelen. De begroting van het plan van aanpak bevat op de hoofdlijnen hoe de middelen tot en met 31 december 2024 ingezet worden voor deze activiteiten. Op de website van DUS-I wordt een format voor deze begroting beschikbaar gesteld.
Om een goede uitvoering van de plannen te stimuleren, wordt ook gevraagd om aan te geven hoe de coalitie van plan is om de doelstellingen en activiteiten in het plan van aanpak te monitoren en te evalueren.
Artikel 7 bepaalt de eisen aan de subsidieaanvraag. Het derde en vierde lid van het artikel beschrijven de verplichte onderdelen van de subsidieaanvraag. De penvoerder dient bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst toe te voegen. Deze overeenkomst is voorzien van een handtekening van alle betrokken bevoegd gezagen van de deelnemende samenwerkingsverbanden zodat blijkt dat zij allen hebben ingestemd met de aanvraag. Uit de overeenkomst wordt duidelijk dat de samenwerkende partijen onderling afspraken gemaakt hebben over welke partij waarvoor verantwoordelijk is en wat de financiële afspraken en verplichtingen zijn. Te denken valt aan afspraken over welke activiteiten er inzet van welke coalitiepartner wordt verwacht en hoeveel subsidiemiddelen zij hiervoor kunnen inzetten. En hoe de verantwoordelijkheid over de procesorganisatie van het plan geregeld wordt. Er wordt hiervoor een format beschikbaar gesteld.
Aangezien één samenwerkingsverband de penvoerder van de aanvraag is, dienen de andere betrokken samenwerkingsverbanden de penvoerder te machtigen om hen in het kader van de verstrekking van de subsidie in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Tevens dienen alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt. Het format voor de samenwerkingswerkingsovereenkomst op de website van DUS-I, bevat ook een format voor deze machtigingsverklaring.
In het vijfde lid is een niet-verplicht onderdeel opgenomen. Hoewel dit onderdeel geen consequenties heeft voor de toekenning van de subsidie, is het dringend aan te raden dat aanvragers een coalitieconvenant opstellen met de coalitiepartijen om deze samenwerking te formaliseren en zo de effectiviteit van hun inzet te vergroten. Op de website van DUS-I is hiervoor ook een format te vinden. In plaats van een coalitieconvenant kan de coalitie ook besluiten om naast de samenwerkingsverbanden ook andere partijen die belangrijk zijn voor de uitvoering mee te laten tekenen in de samenwerkingsovereenkomst, maar dit is niet verplicht.
Er is voor kalenderjaar 2023 en 2024 samen een bedrag van totaal 12 miljoen euro beschikbaar via deze subsidieregeling. De looptijd van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, is van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2024. Het bedrag dat maximaal door een coalitie aangevraagd kan worden – en opgenomen kan worden in de begroting – is gebaseerd op het aantal vo-leerlingen dat op 1 oktober 2022 voorlopig als werkelijk schoolgaand staat ingeschreven op de scholen aangesloten bij de samenwerkingsverbanden binnen de coalitie.
Er wordt gebruik gemaakt van de voorlopige 1 oktober 2022 telling. Er wordt geen herrekening gedaan op basis van de definitieve aantallen 2022. Het maximumbedrag per vo-leerling bedraagt € 25,55. De coalitie bepaalt gezamenlijk hoe het subsidiebedrag wordt besteed, en hoe de penvoerder het budget verdeeld over de betrokken partijen.
Als het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het bedrag per vo-leerling verlaagd naar rato van het aantal vo-leerlingen waarvoor de subsidie wordt toegekend, tot een minimumbedrag per vo-leerling (wanneer alle 76 samenwerkingsverbanden meedoen in coalities) van € 12,78. Het eventuele verschil tussen de ingediende begroting en het vastgestelde bedrag kan in dat geval opgevangen worden door één van de coalitiepartijen, of de coalitie kan de begroting zelf aanpassen en naar beneden bijstellen. Indien er een situatie ontstaat waardoor één of meerdere activiteiten niet uitgevoerd zouden kunnen worden, wordt hiervan een melding bij DUS-I gemaakt.
Artikel 9 bepaalt de beoordeling en de gronden waarop de subsidie kan worden geweigerd. De inhoudelijke beoordeling vindt plaats aan de hand van het beoordelingskader, dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd. De subsidieverstrekking kan worden geweigerd indien de subsidieaanvraag niet voldoet aan de criteria van het beoordelingskader.
Er dient in het plan van aanpak in ieder geval voldoende aannemelijk te zijn gemaakt dat de activiteiten die worden ingezet subsidiabele activiteiten betreffen die bijdragen aan de ondersteuning van de beoogde doelgroep in het onderwijs bij de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. De subsidie kan niet worden verstrekt indien een samenwerkingsovereenkomst tussen betrokken samenwerkingsverbanden ontbreekt. Indien een aanvraag onvolledig blijkt te zijn, kan de penvoerder deze binnen vijf werkdagen aanvullen.
In afwijking van artikel 4.3, eerste lid van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS kunnen de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, worden uitgevoerd in de periode juli 2023 tot en met 31 december 2024. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen. Dat betekent ook dat de penvoerder een inspanningsverplichting heeft. Dat betekent dat wordt verwacht dat de penvoerder zich inspant om de doelen van het plan van aanpak te behalen en de activiteiten in het plan van aanpak binnen de gestelde termijn uit te voeren.
Op grond van artikel 5.4 van de Kaderregeling is de penvoerder verplicht om deel te nemen aan het evaluatieonderzoek dat bij deze subsidieregeling uitgevoerd wordt. De penvoerder stelt daarvoor de benodigde gegevens en tijd beschikbaar aan de onderzoeksinstelling. Ook gaat de penvoerder ermee akkoord dat contactgegevens gedeeld worden met de organisatie(s) die OCW aanstelt ten behoeve van het onderzoek en communicatie over de nog verder uit te werken activiteiten in het kader van kennisdeling bij de subsidieregeling. Desgewenst kunnen in het aanvraagformulier ook contactgegevens van andere partijen opgegeven worden ten behoeve van deze kennisdelingsactiviteiten.
De penvoerder levert aan het einde van de subsidieperiode op verzoek van DUS-I een activiteitenverslag aan. Hierin wordt de uitvoering van de activiteiten beschreven en wordt toegelicht in hoeverre de beoogde doelen behaald zijn. In dat activiteitenverslag wordt ook gevraagd naar ervaren succesfactoren, de beweging die in gang is gezet, knelpunten en geleerde lessen. Het ingevulde format dat hiervoor nog op de website van DUS-I beschikbaar wordt gesteld, wordt binnen 13 weken na de subsidieperiode verstuurd naar DUS-I.
De meldingsplicht van subsidieontvangers is in artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS opgenomen. Subsidieontvangers moeten alle omstandigheden melden die relevant zijn voor de subsidieverstrekking. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan. In dat geval maakt de subsidieontvanger hiervan onverwijld en schriftelijk een melding bij DUS-I. De subsidieontvanger meldt zich in ieder geval indien aannemelijk is dat een coalitiepartij die belast is met de uitvoering van een activiteit zich uit de coalitie terugtrekt of de gemaakte afspraken niet na dreigt te komen.
De subsidie wordt direct vastgesteld voor de kalenderjaren 2023 en 2024. De subsidieontvangers dienen de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen de looptijd, en uiterlijk op 31 december 2024 te hebben afgerond. De subsidie wordt in twee termijnen uitbetaald, één derde van het bedrag wordt uiterlijk betaald op 31 december 2023 en de resterende twee derde van het bedrag wordt in 2024 uitbetaald.
Subsidies worden vastgesteld met een doel in een bepaalde periode. In dit geval voor de periode tot en met 2024. Hierdoor landen de te ontvangen subsidiemiddelen niet in de reserves van een samenwerkingsverband (eigen vermogen), maar kunnen ze als vooruit ontvangen bedragen opgenomen worden in een overlopende post.
Gekozen is voor het verantwoordingsmodel G1 om de administratieve lasten te beperken met een aangepaste systematiek wat betreft de wijze van geldverstrekking. De verantwoording van deze middelen vindt plaats in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1.
De Minister kan één of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Om samenwerkingsverbanden en scholen zo snel mogelijk helderheid te bieden over de criteria waaraan zij moeten voldoen, én hen dit jaar nog van start te kunnen laten gaan, is ervoor gekozen de regeling met ingang van de dag na publicatie in werking te laten treden.
Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van de subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap R.H. Dijkgraaf
Criterium |
Voldoet aan dit criterium |
|
---|---|---|
1 |
Het plan van aanpak bevat een regiovisie met voorgenomen veranderingen op lange en korte termijn en de gevolgen voor onderwijs |
De belangrijkste voorgenomen regionale veranderingen die relevant zijn voor onderwijs in aanloop naar kalenderjaar 2030 als gevolg van de af- en ombouw zijn beknopt omschreven, zowel kwantitatief als kwalitatief. |
In de regiovisie is geput uit gesprekken met – of bronnen van – relevante partijen, zoals het bovenregionaal plan van de coördinerende gemeenten of het transformatieplan van de instelling. Als er belangrijke informatie mist, is duidelijk aangegeven waarom dit nog niet benoemd kan worden. |
||
De belangrijkste (verwachtte) consequenties voor het onderwijs van de jeugdigen in de coalitie voor 2023 en 2024 zijn beschreven. Daarbij wordt breed gekeken, en in ieder geval gereflecteerd op wat dit vraagt van de scholen bij gesloten jeugdhulp en de samenwerkingsverbanden. Mogelijk ook het ‘regulier’ v(s)o en/of het mbo en/of de gemeenten. |
||
2 |
Het plan van aanpak bevat concrete beoogde doelstellingen van de coalitie die aansluiten op de regiovisie en het doel van de subsidieregeling |
De doelstellingen zijn helder en concreet geformuleerd in aansluiting op de eigen regiovisie en tweeledige doelstelling van de subsidieregeling. |
3 |
Het plan van aanpak bevat de beoogde activiteiten, welke onder één van de subsidiabele activiteiten vallen |
Per activiteit is een korte toelichting opgenomen welke activiteiten uitgevoerd gaan worden, met daarbij een beschrijving van: – onder welke subsidiabele activiteit uit artikel 4, lid 2 het valt; – de concrete inhoud van de activiteit, waaruit ook blijkt dat de activiteit onder één van de subsidiabele activiteiten valt en zich richt op de beoogde doelgroep uit artikel 4; – begin- en einddatum; – welke partij de activiteit uit gaat voeren, waar mogelijk zo concreet mogelijk wie wat gaat doen (dus bijvoorbeeld: zijn het docenten, onderwijsconsulenten, mentoren). |
De activiteiten sluiten logisch aan op de doelstellingen van de coalitie. |
||
Bij de uitvoering van de activiteiten wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van bestaande expertise en kennis van de scholen bij jeugdhulpinstellingen. Alsook de inzet van eigen personeel. |
||
4 |
Het plan van aanpak bevat een begroting op hoofdlijnen |
Het plan bevat per activiteit een sluitende begroting op hoofdlijnen van de geraamde kosten. De onderdelen uit het format van DUS-I zijn hierin verwerkt. |
De middelen (geld, tijd en mankracht) worden zo economisch mogelijk ingezet om de doelstellingen te behalen. De kosten van externe inhuur wordt zo veel mogelijk vermeden. |
||
5 |
Het plan van aanpak bevat een omschrijving van de beoogde samenwerking in de coalitie en de inspanning die is geleverd om partijen te betrekken |
Er wordt duidelijk beschreven hoe de betrokken samenwerkingsverbanden, scholen, mbo-instellingen en/of gemeenten in de coalitie hun samenwerking voor de activiteiten vormgeven. Er wordt in ieder geval ingegaan op de betrokkenheid en (beoogde) rol van de coördinerende gemeente(n) en waar relevant ook de school of scholen bij de gesloten instelling. |
Er is aannemelijk gemaakt dat er een inspanning is verricht om relevante regionale partijen te betrekken bij de uitvoering van het plan van aanpak. Als dit niet gelukt is, is hiervoor een verklaring gegeven. |
||
6 |
Het plan van aanpak bevat een beschrijving van de voorgenomen eigen monitoring en evaluatie |
Er is beschreven hoe de coalitie van plan is om de doelstellingen en activiteiten in het plan van aanpak te monitoren en te evalueren. |
Onderstaande coördinerende gemeenten hebben het bovenregionaal plan en strategisch vastgoedplan in bezit. Het bovenregionaal plan beschrijft het toekomstperspectief voor gesloten jeugdhulpinstellingen in het bovenregionale gebied, en wordt opgeleverd aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het strategisch vastgoedplan geeft inzicht in de vastgoedtransitie vanuit de context van de bestaande jeugdhulp-accommodaties, op basis van het bovenregionaal plan13.
Deze indeling zou gebruikt kunnen worden bij het komen tot coalities. Coalities hebben de mogelijkheid om af te wijken van deze indeling wanneer deze niet passend is.
Bovenregionaal gebied |
Instellingen gesloten jeugdhulp |
Jeugdregio’s met bovenaan de accounthoudende regio |
Coördinerende gemeente |
---|---|---|---|
Zuid-Oost |
Via Jeugd Icarus |
Zuid-Limburg |
Roermond |
Noord-Limburg |
|||
Midden-Limburg West |
|||
Midden-Limburg Oost |
|||
Bijzonder Jeugdwerk OGH |
Zuid Oost Brabant |
||
Noordoost Brabant |
|||
Midden Brabant |
|||
Zuid-West |
Via Jeugd Almata |
West Brabant West |
Roosendaal |
West-Brabant-Oost |
|||
Zeeland |
|||
Zuid-Holland |
Horizon Schakenbosch |
Rotterdam Rijnmond |
Rotterdam |
Holland Rijnland |
|||
Haaglanden |
|||
Zuid-Holland-Zuid |
|||
Midden-Holland |
|||
Noord-Holland |
Horizon Antonius |
Noord-Kennemerland |
Castricum |
Kop van Noord-Holland |
|||
West-Friesland |
|||
Parlan |
Zuid-Kennemerland |
Velsen |
|
Midden-Kennemerland |
|||
Levvel |
Amsterdam-Amstelland |
Amsterdam |
|
Haarlemmermeer |
|||
Zaanstreek-Waterland |
|||
Gooi- en Vechtstreek |
|||
Utrecht Flevoland |
Pluryn |
Utrecht |
Utrecht |
Utrecht West |
|||
Flevoland |
|||
Lekstroom |
|||
Zuidoost-Utrecht |
|||
Eemland |
|||
Oost |
OGH |
Centraal Gelderland |
Arnhem |
Rijk van Nijmegen |
|||
Achterhoek |
|||
Rivierenland |
|||
Food Valley |
|||
Middel IJssel – Oost Veluwe |
|||
IJsselland |
|||
Twente |
|||
’s Heerenloo |
Noord-Veluwe |
Ermelo1 |
|
Noord |
Elker |
Groningen |
Groningen |
Drenthe |
|||
Jeugdhulp Friesland |
Friesland |
Leeuwarden |
Omdat sinds het ontstaan van de regeling ’s Heerenloo zich teruggetrokken heeft als aanbieder gesloten jeugdhulp kan deze instelling in dit verband buiten beschouwing gelaten worden.
Een kleinschalige voorziening is een plek waar maximaal zes – en bij voorkeur vier – jongeren tussen 8 en 23 jaar verblijven binnen een gesloten of open residentiële jeugdhulpinstelling, op het terrein van de instelling of in een woonwijk. Het is een huiselijke omgeving waarin een vast team van begeleiders aanwezig is en de groepsgrootte niet meer dan 1 begeleider per 4 jongeren bedraagt. Hier krijgen de jongeren een intensieve, individuele behandeling en/of begeleiding op maat, zo lang als nodig is. Tijdens het verblijf en/of daarna is er perspectief op wonen, zorg en onderwijs/arbeid. (Definitie Consortium Kleinschaligheid: https://www.awrj.nl/consortium-kleinschaligheid/)
Kamerbrief uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten jeugdhulp. Kamerstukken II, 2021-2022, 31 839, nr. 924
Waar hierna ‘scholen’ staat, worden zowel mbo-instellingen als vo-scholen, als vso-scholen bedoeld.
Met de term ‘samenwerkingsverbanden’ worden hierna de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het voortgezet onderwijs bedoeld.
Zie voor een overzicht van deze regionale indeling met coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp, bijlage 2.
Jeugdzorg Nederland hanteert vijf ‘zorggebieden’ voor de gesloten jeugdhulp: Noord-Holland en Utrecht zijn hierin samen zorggebied Noord-West. In de regio-indeling van de regioregisseurs is gekozen voor zes gebieden: Noord-West, Midden, Zuid-West, Noord, Oost en Zuid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-19328.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.