Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 juni 2023, nr. 1409103, houdende instelling van de beoordelingscommissie voor het Leven Lang Ontwikkelen-Katalysator programma voor Bouwsteen 2 voor de periode 2023 tot en met 2026 (Instellingsbesluit beoordelingscommissie LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie 2023-2026)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 1 en 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en artikel 2 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

commissie:

beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 2;

DUS-I (Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen):

uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die verantwoordelijk is voor het secretariaat;

groot project:

project als bedoeld in het derde lid van artikel 3 van de regeling;

klein project:project als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 van de regeling;

kalibreersessie:

gezamenlijke bijeenkomst van de leden van de beoordelingscommissie waarin onderlinge afstemming van de beoordelingscriteria worden besproken en afgestemd met als doel de betrouwbaarheid van de beoordeling te verhogen en de toepasselijke criteria te verduidelijken;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

regeling:

Subsidieregeling LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie 2023-2026, ter beoordeling waarvan de beoordelingscommissie is ingesteld.

Artikel 2. Instelling van de commissie

  • 1. Er is een beoordelingscommissie LLO-oplossingen.

  • 2. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 juli 2023 en wordt opgeheven met ingang van 31 december 2026.

  • 3. De periode van instelling van de beoordelingscommissie kan worden verlengd indien het programma LLO-Katalysator in een volgende periode wordt voortgezet.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en uit niet meer dan vijftien leden.

  • 2. De Minister benoemt de voorzitter en de overige leden.

  • 3. De voorzitter of een lid kunnen worden geschorst of tussentijds worden ontslagen indien:

    • a. daarom door de betreffende persoon is verzocht;

    • b. het functioneren van de voorzitter of van het betreffende lid daartoe aanleiding geeft; of

    • c. gebleken is dat de onafhankelijkheid van de voorzitter of van het betreffende lid niet is gewaarborgd.

  • 4. Bij tussentijds ontslag van een lid kan de Minister een ander lid benoemen.

  • 5. De voorzitter of een ander lid van de commissie heeft geen toegang tot de beraadslagingen over een subsidieaanvraag indien bij de voorzitter of bij dit andere lid sprake is van een mogelijk persoonlijk belang.

Artikel 4. De taak van de commissie

  • 1. Per aanvraagronde beoordeelt de commissie de subsidieaanvragen die zijn ingediend op grond van de regeling aan de hand van het beoordelingskader dat is opgenomen als Bijlage 1 bij de regeling.

  • 2. De commissie beoordeelt de ingediende subsidieaanvragen die voldoen aan de criteria van het beoordelingskader, bedoeld in het eerste lid, volgens de voorschriften die zijn genoemd in het vierde tot en met het zevende lid van artikel 26 van de regeling, waarbij geldt dat:

  • 3. Aanvragen voor kleine projecten worden uitsluitend schriftelijk beoordeeld als voldoende of als onvoldoende op grond van het vierde lid van artikel 26 van de regeling;

  • 4. Aanvragen voor grote projecten worden gerangschikt op basis van de beoordeling zoals genoemd in het vijfde lid van artikel 26 van de regeling.

  • 5. De commissie adviseert de Minister over de beoordeling en de rangschikking van de aanvragen op basis van het tweede lid van artikel 26 van de regeling.

  • 6. De commissie reflecteert bij aanvragen voor grote projecten op de eindrapportages zoals die door de subsidieaanvragers worden ingediend.

  • 7. Voor haar taken als bedoeld in de onderdelen a en b van het tweede lid adviseert de commissie de Minister binnen 16 weken na afloop van iedere aanvraagperiode als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van de regeling.

  • 8. Leden van de commissie zijn ook na 1 januari 2026 te consulteren door de Minister in verband met de rechten en plichten die voortvloeien uit de taken van de commissie, genoemd in het derde lid.

Artikel 5. Leden

Tot leden van de commissie worden benoemd:

  • a. Ricardo Winter, tevens voorzitter;

  • b. Daniël Rodenburg;

  • c. Daniëlle de Boer;

  • d. Gerard van Oosten;

  • e. Guut Arnoldus;

  • f. Harm van Lieshout;

  • g. Isabel Coenen;

  • h. Jan Cromwijk;

  • i. John van der Vegt;

  • j. Marian Thunnissen;

  • k. Marjolein ten Hoonte;

  • l. Rob Slagboom;

  • m. Sjoerd Keijser;

  • n. Trudy van Megen;

  • o. Wieger Bakker.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat vanuit DUS-I.

  • 2. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

  • 3. In het secretariaat wordt voorzien door de Minister.

  • 4. Tot de taken van het secretariaat behoren:

    • a. het organiseren van een kennismakingsbijeenkomst en kalibreervergadering voor commissieleden;

    • b. het doen van de eerste formele toetsing van de ingediende aanvragen en het op basis van deze eerste toetsing opstellen van een preadvies aan de beoordelingscommissie;

    • c. het plannen van alle gesprekken en het opstellen van een eenduidig communicatieprotocol met de aanvragers met betrekking tot de behandeling van de betreffende subsidieaanvraag;

    • d. het uitwerken van notulen van de gesprekken met de aanvragers in een adviestekst;

    • e. het opstellen van de rangschikkingslijsten en van een overzicht van het advies bij iedere beoordeelde aanvraag;

    • f. het organiseren van de loting van de aanvragen die hiervoor in aanmerking komen op grond van het tweede, respectievelijk het vierde lid van artikel 27 van de regeling;

    • g. het organiseren van de beoordelingsvergadering;

    • h. het organiseren van de procedurele afhandeling, daaronder begrepen het schrijven van het advies aan de Minister, het onderhouden van het contact met de aanvragers over het resultaat van de beoordeling, het opstellen en op de juiste wijze verzenden van de beschikking en het zorgdragen voor de correcte betalingen; en

    • i. het opstellen van het verslag van bevindingen.

Artikel 7. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast binnen de kaders van de regeling.

  • 2. Na toestemming van de Minister kan de commissie zich door andere personen laten bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de Minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen. De Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9. Vergoeding

  • 1. De vergoeding van de voorzitter van de commissie bedraagt € 378,63 excl. btw per dagdeel.

  • 2. De vergoeding van de overige leden bedraagt € 278,63 excl. btw euro per dagdeel.

  • 3. Per beoordeelde aanvraag worden voor een commissielid ten hoogste twee dagdelen vergoed, blijkend uit de taakverdeling tussen de commissieleden.

  • 4. De reiskostenvergoeding is € 0,21 per kilometer of de werkelijk gemaakte kosten met openbaar vervoer.

Artikel 10. Kosten van de commissie

  • 1. Voor zover goedgekeurd komen de kosten van de commissie voor rekening van de Minister.

  • 2. Onder kosten worden in ieder geval verstaan de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen.

Artikel 11. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de Minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 12. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Voortgezet Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2027.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit beoordelingscommissie LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie 2023-2026.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Algemeen

Deze beoordelingscommissie (hierna: de commissie) wordt ingesteld om te fungeren als onafhankelijke commissie die volgens de voorschriften van de regeling LLO-oplossingen energie- en grondstoffentransitie voor de periode 2023 tot en met 2026 (hierna: de regeling) de aanvragen beoordeelt die daarvoor in aanmerking komen. De commissie wordt ingesteld door de Minister en wordt na afloop van het laatste kalenderjaar van deze eerste subsidieperiode opgeheven.

De regeling waarvoor de commissie wordt ingesteld is een uitwerking van bouwsteen 2. Dit is een van de vier bouwstenen die tezamen het programma Nationale LLO-Katalysator vormen dat is goedgekeurd door het Nationale Groeifonds en onder de verantwoordelijkheid valt van het Ministerie van OC&W. De vier bouwstenen zijn:

  • Bouwsteen 1: Faciliteren van kwantitatieve vraagarticulatie, middels het opzetten van een LLO-radar die inzicht geeft in de vaardigheden- en competentiebehoefte van de (toekomstige) arbeidsmarkt op sector of regionaal niveau. Het gaat om analyse van sector- en regio-behoeften afkomstig uit meerdere databronnen.

  • Bouwsteen 2: Aanjagen van het proces van vraagarticulatie, ontwerp en ontwikkeling van LLO-oplossingen voor de regio of sector. Het doel is om samenwerkingsverbanden te stimuleren tot het afstemmen van vraag en aanbod, al dan niet in de vorm van publiek-private samenwerkingen. Zo worden de betrokkene partijen in staat gesteld om in co-makerschap leer- en ontwikkeloplossingen te ontwikkelen voor competentieknelpunten die (in eerste instantie) op kleine of grote schaal toegepast kunnen worden, bijvoorbeeld op regio-niveau. Vervolgens kunnen deze eveneens beschikbaar worden gesteld aan een breed publiek van werkenden en werkzoekenden, en dan op landelijk niveau.

  • Bouwsteen 3: Professionaliseren van publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van opleiders, opdat ze in staat worden gesteld vraaggerichte LLO-oplossingen op maat te ontwikkelen en uit te voeren in de regio of sector als zijnde een LLO-organisatie. Het gaat hierbij om ontwikkeling van de organisatie en de dienstverlening, om de competenties en capaciteiten te ontwikkelen waardoor het leveren van maatwerk schaalbaar, betaalbaar, kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk wordt voor LLO-doelgroepen. In het geval van een samenwerkingsverband kan de professionalisering zich richten op kennisdelen en synergie- of schaalvoordelen, maar ook op het vormen van een regionaal of sectoraal platform, fysiek of digitaal, waar het opleiden van werkenden en werkzoekenden gezamenlijk door publieke en private opleiders formeel onderwijs (in samenwerking met het bedrijfsleven) vormgegeven wordt.

  • Bouwsteen 4: Het stimuleren van de leercultuur op de werkvloer. Dit gebeurt indirect via de ontwikkeling en implementatie van LLO-oplossingen. Daarnaast gaat het om kennisontwikkeling, kennisdeling en het maken van goede afspraken met sociale partners, de brancheverenigingen en de vakbonden over onderzoek, pilots en instrumentontwikkeling. De betrokkenheid van en samenwerking met de sociale partners rondom leercultuur is essentieel, omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor een sterke leercultuur op de werkvloer.

De LLO-Katalysator staat voor een lerende aanpak en dat is ook de houding die van de beoordelingscommissie wordt verwacht. Zodat zij na elke aanvraagronde leren van de ingediende voorstellen en tegelijkertijd de voortgang goed monitoren om de opgedane inzichten te gebruiken bij de beoordeling van aanvragen in een volgende aanvraagronde.

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1

In de regeling zijn twee soorten projecten aan te vragen, klein en groot. Het onderscheid wordt bepaald door de projectbegroting. Voor een klein project bedraagt de subsidie ten minste

€ 50.000, maar minder dan € 125.000 en voor een groot project bedraagt de subsidie ten minste € 125.000 en ten hoogste € 2.000.000. Het besluit om de indeling in deze twee soorten projecten te maken en deze in eerste instantie te baseren op het te verlenen of verstrekken subsidiebedrag komt door het bepaalde in artikel 1.5 van de Kaderregeling subsidies OCW. SZW en VWS, waarbij naast de subsidie-eisen voor ieder soort project ook het verantwoordingsregime en de daaruit voortkomende regeldruk is overwogen.

Een kalibreersessie heeft als doel om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te vergroten van de commissie. Zodat beoordelingen door individuele commissieleden consistent zijn in de manier waarop zij het beoordelingskader interpreteren en toepassen.

Artikel 2

Toelichting bij het derde lid: In eerste instantie loopt de regeling in 2026 af. De resultaten van deze periode zullen gedurende de looptijd, en ook al in de loop van de eerste aanvraagronde, worden gebruikt om het effect van de regeling te evalueren. In de regeling is dit voor kleine projecten geregeld in het derde en vierde lid van artikel 13, en voor grote projecten in de onderdelen d en e van artikel 23. Mocht uit deze evaluaties blijken dat het programma voldoende succesvol effect sorteert, dan kan het programma na eventuele aanpassing worden voortgezet. Voor deze voortzetting is dan opnieuw een commissie nodig, en het derde lid regelt dit.

Artikel 3

Toelichting bij het derde lid en het vijfde lid: Deze bepalingen betreffen de vereiste onafhankelijkheid en vereiste van afwezigheid van een mogelijk persoonlijk belang bij de commissievoorzitter of bij een ander commissielid. Om objectiviteit bij de beoordeling van de aanvragen te garanderen is het noodzakelijk dat de commissieleden inclusief de voorzitter niet alleen geen binding hebben met de aanvrager, de penvoerder of met de andere partijen in het samenwerkingsverband, ook een binding met het belang van de aanvrager kan een ongewenste binding inhouden doordat door de voorzitter of een lid op enige wijze hetzelfde belang wordt nagestreefd. Om die reden zal voor de bepaling van aanwezigheid van een dergelijke binding of persoonlijk belang de door de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gebruikte Code persoonlijke belangen worden gehanteerd.

Een van de belangrijkste onderdelen van de code is dat de commissievoorzitter en leden voorafgaand aan de beoordeling van iedere aanvraag uit eigen beweging moeten aangeven of zij op enige wijze bevooroordeeld zijn ten opzichte van de te beoordelen aanvraag, dan wel of zij daarbij een persoonlijk belang hebben. Mocht iemand aangeven dat dit het geval is, dan wordt deze persoon uitgesloten van deze beoordelingsvergadering. Uitgangspunt is dat hiermee de verantwoordelijkheid voor de neutraliteit van ieder commissielid bij dit lid zelf ligt, en niet afhangt van een bijvoorbeeld onderzoek door de Minister die de commissie heeft ingesteld.

Artikel 6

De ondersteuning van de commissie door DUS-I houdt tevens een scheiding in tussen de formele beoordeling van de aanvragen en een materiële/inhoudelijke beoordeling, hoewel dit onderscheid in de praktijk niet altijd scherp is te trekken. DUS-I doet de eerste beoordeling en controleert daarbij of aan de formele eisen is voldaan: zijn alle gevraagde documenten in de juiste vorm, dat wil zeggen op de juiste manier ingevuld, aangeleverd zoals voorgeschreven in de regeling.

Op grond van het tweede lid rapporteert DUS-I hierover aan de commissie. Omdat DUS-I een reeds bestaand ministerieel organisatieonderdeel is, is DUS-I de geschikte uitvoeringsorganisatie om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen om de (incidenteel ingestelde) commissie te laten functioneren. Dit is geregeld in het vierde lid.

Artikel 7

Toelichting bij het tweede lid: hoewel de commissie is samengesteld uit specialisten op het gebied waarop de regeling betrekking heeft, heeft de commissie de mogelijkheid om aanvullende expertise te gebruiken als dit noodzakelijk is om tot een aanvraag te beoordelen. De commissie waakt ervoor dat de aangezochte expert ook voldoet aan de eisen van neutraliteit en van de Code persoonlijk belangen van artikel 3.

Artikel 9

Voor de bepaling van vergoedingen van de commissieleden en de voorzitter zijn de Wet vergoedingen adviescolleges en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies gebruikt.

Artikel 10

De kosten voor de instelling en het functioneren van de commissie, alsmede de ondersteuning door DUS-I en alle wat verder met het functioneren van de commissie samenhangt, valt onder de verantwoordelijkheid van de Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Naar boven