Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 juni 2023, kenmerk 3612836-1049936-PDCIC, houdende wijziging van de meldingsplichten voor covid-19 en de intrekking van de Regeling 2019-nCov

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 22, vierde lid, en 25, zesde lid, van de Wet publieke gezondheid;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling publieke gezondheid wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het slot van onderdeel b.

B

Artikel 2, derde lid, komt te luiden:

3. Voor de meldingsplicht van de arts op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet, geldt voor covid-19 een vrijstelling.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

In afwijking van artikel 3, onderdeel a, geldt voor de meldingsplicht van het hoofd van het laboratorium op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet voor covid‑19 een termijn van 2 jaar.

ARTIKEL II

De Regeling 2019-nCov wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

TOELICHTING

Inleiding

Op 16 juni 2023 heeft het kabinet besloten dat de A-status (door de inwerkingtreding van de Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid inmiddels A2) van covid-19 kan komen te vervallen.1 Hiertoe is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in voorbereiding. De (parlementaire) behandeling van het wetsvoorstel vergt echter enige tijd. Het is niet proportioneel om in de tussentijd de meldingsplicht van een arts en een hoofd van een laboratorium in stand te laten. Met deze regeling wordt bewerkstelligd dat artsen en hoofden van laboratoria voor covid-19 geen besmettingen meer hoeven te melden.

Versoepeling meldingsplicht

Het RIVM heeft op 12 juni jl. geadviseerd om de meldingsplicht voor covid-19 te laten vervallen.2 Het RIVM geeft hierbij aan dat de meldingsplicht voor covid-19 al langere tijd niet meer wordt gebruikt voor het nemen van individuele maatregelen en dat de werklast voor de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD) niet langer proportioneel is in relatie tot de bescherming van de publieke gezondheid. Daarnaast geeft het RIVM aan dat de data die nodig zijn om zicht te houden op het virus en voor het monitoren van de effectiviteit van vaccinatie ook op een andere manier verzameld kunnen worden.

Op grond van artikel 22, vierde lid, Wpg wordt met deze regeling een vrijstelling verleend aan artsen.3 Dit betekent dat artsen niet langer een melding hoeven te doen indien een bij door hem of haar onderzocht persoon covid-19 wordt vastgesteld.4 Ten aanzien van de meldingsplicht voor hoofden van laboratoria als bedoeld in artikel 25, tweede lid, Wpg biedt de wet geen mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen. Om te bewerkstelligen dat de hoofden van de laboratoria de facto ook geen meldplicht meer hebben, wordt de termijn waarbinnen zij een melding moeten doen op grond van artikel 25, zesde lid, Wpg vastgesteld op 2 jaar. Naar verwachting zal het wetsvoorstel dat strekt tot het afschalen van de A2-status van covid-19 in die twee jaar worden behandeld en in werking treden, waardoor de meldingsplicht de facto niet meer geldt. Mocht het wetsvoorstel worden gewijzigd of niet worden aangenomen, dan zal deze regeling worden aangepast.

Intrekken regelgeving

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om tevens de Regeling 2019-nCov in te trekken. Deze regeling had in wezen geen betekenis meer sinds de opneming van covid-19 in artikel 1, onderdeel e, Wpg.5

Regeldruk en financiële gevolgen

De vrijstelling en verruiming van de meldingsplicht leidt tot een vermindering van regeldruk, omdat artsen en hoofden van laboratoria niet langer onverwijld een besmetting bij de GGD hoeven te melden. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de toelichting de gevolgen voor de regeldruk toereikend in beeld brengt.

Inwerkingtreding en vervallen

Deze regeling treedt met ingang van 1 juli 2023 in werking. Met deze inwerkingtredingsdatum wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten, maar afgeweken van de minimuminvoeringstermijn (artikel 4.17, vijfde lid, onderdeel b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 houdt verband met het feit dat de meldingen tot en met 30 juni 2023 worden gebruikt voor de uitgifte van EU-COVID-certificaten. Per 1 juli 2023 vervalt de DCC-verordening (Vo. nr. 2021/953) op basis waarvan deze certificaten kunnen worden uitgegeven. Daarnaast heeft het RIVM in haar advies erop gewezen dat een implementatietermijn van 2 weken in acht moeten worden genomen, gerekend vanaf de datum van bekendmaking van het afschalen van A2-status. De bekendmaking geschiedt met voornoemde Kamerbrief van 16 juni. Met deze inwerkingtredingsdatum wordt ook aan dit advies tegemoet gekomen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Kamerbrief 16 juni 2023, kenmerk 3609584-1049529-PDCIC.

X Noot
2

Kamerbrief van 12 juni 2023, kenmerk 3609582-1049528-PDCIC.

X Noot
3

Artikel 22, vierde lid, Wpg. Op die grondslag was reeds vrijstelling verleend voor vermoedelijke besmettingen met covid-19 (artikel 2, derde lid, Regeling publieke gezondheid).

X Noot
4

Hiertoe wordt artikel 2, derde lid, van de Regeling publieke gezondheid gewijzigd. In verband hiermee en met het vervallen van de DCC-verordening (Vo. nr. 2021/953) vervalt ook artikel 1, onderdeel c, van de Regeling publieke gezondheid.

X Noot
5

Stb. 2022, 92.

Naar boven