Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 juni 2023, nummer WBV 2023/16, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/12.10.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

12.10.2.3. Na invoering signalering door IND: constatering verblijfsvergunning in een andere lidstaat

In deze paragraaf en subparagrafen wordt de raadpleging door de IND besproken als na het invoeren van een signalering blijkt dat de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning inclusief asiel in een andere lidstaat.

De IND wordt op de volgende wijzen geïnformeerd over de geldige verblijfsvergunning inclusief asiel in een andere lidstaat:

  • het Bureau SIRENE informeert de IND bij een signaal van de verblijfgevende lidstaat dat de vreemdeling daar een verblijfsvergunning heeft;

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen constateert dat de vreemdeling is gesignaleerd door Nederland en een verblijfsvergunning heeft in een andere lidstaat en meldt de treffer bij Bureau SIRENE en licht de IND in;

  • de vreemdeling toont zelf aan een verblijfsvergunning te hebben in de andere lidstaat; of

  • een derde lidstaat stelt vast dat Nederland een vreemdeling heeft gesignaleerd en dat een andere lidstaat een verblijfsvergunning aan die vreemdeling heeft verleend; de derde lidstaat stelt het Bureau SIRENE hiervan in kennis op grond van artikel 12 Vo (EU) 2018/1860 of artikel 30 Vo (EU) 2018/1861.

A. Vreemdeling is gesignaleerd inzake terugkeer al dan niet in combinatie met een inreisverbod

Een vreemdeling is door Nederland gesignaleerd in het SIS inzake terugkeer al dan niet in combinatie met een inreisverbod. Na deze signalering blijkt dat de vreemdeling in een andere lidstaat een geldige verblijfsvergunning inclusief asiel heeft. De IND start de procedure op grond van artikel 11 van Vo (EU) 2018/1860 bij de verblijfgevende lidstaat. Dit houdt het volgende in:

  • Als de IND besluit het terugkeerbesluit in te trekken of als de ambtenaar belast met grensbewaking of toezicht op vreemdelingen besluit het door hem gegeven terugkeerbesluit in te trekken vanwege het verblijfsrecht in een andere lidstaat, wordt de signalering inzake terugkeer onverwijld gewist. Als het een verblijfsvergunning asiel betreft, wordt het terugkeerbesluit altijd ingetrokken.

  • Als het terugkeerbesluit wordt gehandhaafd, raadpleegt de IND de verblijfgevende lidstaat zoals hierna omschreven.

  • De verblijfgevende lidstaat stelt Nederland binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om raadpleging in kennis van zijn besluit om de verblijfsvergunning al dan niet in trekken, of als het voor die lidstaat onmogelijk was om binnen die termijn een besluit te nemen, van zijn met redenen omkleed verzoek om de termijn van zijn antwoord met maximaal 12 bijkomende kalenderdagen te verlengen.

  • Conform artikel 32, eerste lid, onder f, van het SIRENE-handboek moet de verblijfgevende lidstaat de raadplegende lidstaat altijd informeren ook al is de termijn verstreken.

  • Als de verblijfgevende lidstaat niet reageert en de reactietermijn is verstreken of als uit de raadpleging blijkt dat de verblijfgevende lidstaat de verblijfsvergunning handhaaft, verricht de IND de volgende handelingen:

    • De IND wist de signalering inzake terugkeer al dan niet in combinatie met een inreisverbod uit SIS;

    • Als aan de vreemdeling een inreisverbod is opgelegd beoordeelt de IND aan de hand van paragraaf A4/2.5.5 Vc ambtshalve of het inreisverbod wordt opgeheven;

    • Als er sprake is van een besluit in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861 wordt de vreemdeling in E&S gesignaleerd.

  • Als uit de raadpleging blijkt dat de verblijfgevende lidstaat de verblijfsvergunning intrekt, wordt:

    • de signalering in SIS niet gewist, of

    • als de vreemdeling in het E&S is gesignaleerd, de signalering in E&S gewist en in SIS opgenomen.

B. Vreemdeling is gesignaleerd met het oog op weigering toegang en verblijf

Een vreemdeling is door Nederland gesignaleerd in SIS met het oog op weigering van toegang en verblijf. Na deze signalering blijkt dat de vreemdeling in een andere lidstaat een geldige verblijfsvergunning bezit.

De IND start de procedure op grond van artikel 29 Vo (EU) 2018/1861 bij de verblijfgevende lidstaat. Dit houdt het volgende in:

  • De verblijfgevende lidstaat stelt Nederland binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om raadpleging in kennis van zijn besluit om de verblijfsvergunning al dan niet in trekken, of als het voor die lidstaat onmogelijk is om binnen die termijn een besluit te nemen, van zijn met redenen omkleed verzoek om de termijn van zijn antwoord met maximaal 12 bijkomende kalenderdagen te verlengen;

  • Conform artikel 36, eerste lid, onder f, van het SIRENE-handboek moet de verblijfgevende lidstaat de raadplegende lidstaat altijd informeren ook al is de termijn verstreken;

  • Als uit de raadpleging blijkt dat de verblijfgevende lidstaat de verblijfsvergunning handhaaft of als de verblijfgevende lidstaat niet reageert en de reactietermijn is verstreken, verricht de IND de volgende handelingen:

    • De IND wist de signalering met het oog op weigering van toegang en verblijf uit SIS;

    • De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf A4/2.5.5 Vc ambtshalve of het inreisverbod wordt opgeheven; en

    • Als er sprake is van een besluit in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861 wordt de vreemdeling in E&S gesignaleerd.

  • Als uit de raadpleging blijkt dat de verblijfgevende lidstaat de verblijfsvergunning intrekt, wordt:

    • de signalering in SIS niet gewist, of;

    • als de vreemdeling in het E&S is gesignaleerd, de signalering in E&S gewist en in SIS opgenomen.

Als de in SIS gesignaleerde vreemdeling het grondgebied echter nog niet heeft verlaten en het inreisverbod, dat is opgelegd voor 7 maart 2023, dus nog niet in werking is getreden, start de IND alsnog de procedure op grond van artikel 29 Vo (EU) 2018/1861 bij de verblijfgevende lidstaat als een procedurele gebeurtenis daartoe aanleiding geeft. De procedure zoals hierboven omschreven is dan van toepassing. De IND wist de signalering vanwege het niet in werking getreden inreisverbod en voert een signalering inzake terugkeer in, als de verblijfgevende lidstaat de verblijfsvergunning intrekt.

B

Paragraaf A2/12.9 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

12.9. Aanvang van signalering

De signalering van een vreemdeling in E&S of het SIS vangt aan op:

  • a. de datum waarop aan de vreemdeling een terugkeerbesluit wordt bekendgemaakt;

  • b. de datum waarop de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten als het een signalering vanwege een inreisverbod betreft. Als de situatie in paragraaf A4/2.4.3 Vc zich voordoet, waarbij het vertrek vanuit het grondgebied eerder plaatsvindt dan de bekendmaking van de beschikking waarin het inreisverbod wordt opgelegd, vindt de signalering plaats op de datum van de bekendmaking van de beschikking;

  • c. als het een onderdaan van een lidstaat of diens familie- of gezinsleden betreft: de datum waarop de vreemdeling een verwijderingsbesluit met ongewenstverklaring heeft ontvangen en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of als er een bezwaarschrift is ingediend, na de beslissing op dat bezwaarschrift tenzij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep is ingediend. In dat laatste geval volgt signalering pas nadat het verzoek is afgewezen of nadat de getroffen voorziening is uitgewerkt;

  • d. het moment waarop de overdracht van de ongewenstverklaarde Dublinclaimant naar de andere lidstaat is geeffectueerd;

  • e. de datum van de bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw in andere gevallen dan hierboven onder c of d genoemd;

  • f. de datum waarop aan de vreemdeling een besluit in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861 wordt bekendgemaakt;

  • g. de datum waarop de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • h. de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden;

  • i. de datum waarop aan de vreemdeling een bevel wordt gegeven zich onmiddellijk te begeven naar de verblijfgevende lidstaat.

C

Paragraaf A3/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.3. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:

  • a. als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;

  • b. als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;

  • c. als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    • 1. de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;

    • 2. de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;

    • 3. de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;

    • 4. aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan.

    In de onder c genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM of het CJIB hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar maakt

  • d. als er voor de vreemdeling:

    • een beletsel bestaat om terug te keren naar het land van herkomst in verband met ernstige schade (artikel 3 EVRM) of een gegronde vrees voor vervolging; en

    • er ook geen ander land kan worden aangewezen waarnaar de vreemdeling kan terugkeren.

In de situatie gemeld onder d. wordt in het terugkeerbesluit opgenomen dat:

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland moet verlaten binnen een gestelde vertrektermijn;

  • de vreemdeling niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst; en

  • het voornemen tot uitzetting wel blijft bestaan (zie ook paragraaf C2/10.3.2 Vc).

Als in de situatie gemeld onder d. op een later moment wordt vastgesteld dat artikel 3 EVRM zich niet meer verzet tegen uitzetting van de vreemdeling dan wel dat de vreemdeling niet langer te vrezen heeft voor vervolging, neemt de IND een besluit waaruit blijkt dat er niet langer een terugkeerbeletsel is. Dit besluit maakt de IND kenbaar aan de vreemdeling. Hiertegen kan de vreemdeling rechtsmiddelen aanwenden.

D

Paragraaf A3/6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.4. Uitzetting tijdens een (lastminute)verblijfsaanvraag

Met name als de vreemdeling kort vóór de geplande uitzetting of overdracht aangeeft een verblijfsaanvraag te willen indienen, kan de IND op grond van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, eerste en tweede lid, Vb besluiten dat uitzetting of overdracht toch doorgang kan vinden.

De procedure in geval van een lastminuteaanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd staat beschreven in paragraaf C1/2.9 Vc.

E

Paragraaf A3/7.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.1.3. Reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen

De vreemdeling krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.

Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:

  • als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en

  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of

  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.

Medische noodsituatie

Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

F

Paragraaf A4/2.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.4.2. Bekendmaking van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod

Het beleid dat geldt voor het bekendmaken van het besluit tot ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op het bekendmaken van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod, met uitzondering van onderstaande situatie. Zie paragraaf A4/3.4 Vc.

In artikel 66a, vijfde lid, Vw wordt bepaald dat als een beschikking, waarbij het inreisverbod is uitgevaardigd, bekend wordt gemaakt door toezending, hiervan mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling die in het kader van binnenlands toezicht of bij controle aan de buitengrens bij uitreis wordt aangetroffen een inreisverbod oplegt, handelt de ambtenaar als volgt:

  • hij reikt het origineel van de beschikking aan de vreemdeling in persoon uit;

  • hij verstrekt een brochure in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal met betrekking tot het inreisverbod;

  • hij maakt hiervan een proces-verbaal op;

  • hij zendt, in het geval een gemachtigde van de vreemdeling bekend is, een kopie van de beschikking aan de gemachtigde toe.

G

Paragraaf A4/2.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.5.1. De vorm van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

Het beleid dat geldt voor de vorm van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de vorm van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.6.2 Vc.

De IND merkt een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod aan als (grond van het) bezwaar- of beroepschrift als tegen het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod nog rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

H

Paragraaf A4/2.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.5.2. Beoordeling van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

De IND gaat over tot opheffing van het inreisverbod indien dringende individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. De paragrafen A4/3.6 en A4/3.7 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

De IND gaat niet over tot opheffing van het inreisverbod op grond van omstandigheden die reeds bij het opleggen van het inreisverbod zijn betrokken of betrokken hadden kunnen worden.

Overeenkomstig artikel 6.5, vierde lid, Vb heft de IND het inreisverbod – in afwijking van artikel 6.5, tweede en derde lid, Vb – niet op als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

Opheffen op basis van artikel 6.5b, eerste lid, Vb (inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw)

In paragraaf A4/2.1 Vc staat opgesomd in welke vier situaties een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw wordt uitgevaardigd.

Artikel 6.5b, eerste lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd op basis van artikel 66a, tweede lid, Vw op te heffen, indien de vreemdeling aantoont de Europese Unie geheel in overeenstemming met de op hem rustende verplichting, bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wet, uit eigen beweging en binnen de aan hem verleende vertrektermijn te hebben verlaten.

Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling aantoont sinds zijn vertrek uit de Europese Unie een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de EU te hebben verbleven, tenzij:

  • er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc;

  • hij aan strafvervolging is onderworpen; of

  • een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.

Opheffen op basis van artikel 6.5b, tweede lid, Vb

Het inreisverbod waarop artikel 6.5b, tweede lid, Vb betrekking heeft, betreft de situatie waarin:

  • de vreemdeling niet binnen de vertrektermijn aan zijn terugkeerverplichting uit hoofde van het terugkeerbesluit heeft voldaan; of

  • de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden.

Artikel 6.5b, tweede lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, op te heffen, indien de vreemdeling aantoont:

  • dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na het inreisverbod een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven; en

  • dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.

Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling:

  • aantoont de Europese Unie uit eigen beweging en zelfstandig te hebben verlaten; en

  • aantoont dat hij sinds zijn vertrek uit de Europese Unie na het inreisverbod een ononderbroken periode van tenminste een jaar buiten de Europese Unie heeft verbleven;

tenzij,

  • de gegevens, bedoeld in artikel 6.5b, derde lid, Vb, niet zijn verstrekt;

  • hij aan strafvervolging is onderworpen;

  • er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc;

  • hij voorafgaand aan het opgelegde inreisverbod reeds eerder onderwerp was van een terugkeerprocedure die leidde tot zijn vertrek; of

  • een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.

I

Paragraaf A4/2.5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.5.4. Tijdelijke opheffing van het inreisverbod

Het beleid dat geldt voor de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke opheffing van het inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.8 Vc.

J

Paragraaf A4/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.4. Bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring

Hoe het besluit tot ongewenstverklaring bekend wordt gemaakt is afhankelijk van de situatie en welke gegevens bekend zijn (zie artikel 67a, tweede lid, Vw).

De IND zendt het besluit tot ongewenstverklaring naar de gemachtigde. Daarnaast doet de IND mededeling van het besluit tot ongewenstverklaring in de Staatscourant.

Als de gemachtigde van de vreemdeling niet bekend is of de gemachtigde stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, dan geldt het volgende:

  • de IND zendt de beschikking – met de brochure – per aangetekende brief naar het laatst bekende adres van de vreemdelingen

  • de IND doet mededeling van de beschikking in de Staatscourant.

Indien er geen adres van de vreemdeling is, wordt volstaan met de mededeling van de beschikking in de Staatscourant.

Is er sprake van een adres in het buitenland dan wordt verwezen naar paragraaf C1/3.1.7 Vc.

K

Paragraaf A4/3.7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.7. Beoordeling van de aanvraag

De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:

  • a. de ongewenstverklaring is in strijd met het recht op familie- of gezinsleven dan wel privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • b. de ongewenstverklaring is in strijd met artikel 3 EVRM welke duurzaam is en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;

  • c. artikel 3.105c of artikel 3.105e Vb is van toepassing.

Ad a.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in de paragrafen B7/3.8 en B9/14 Vc, voor zover deze feiten en omstandigheden sinds de ongewenstverklaring zijn gewijzigd.

In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenst verklaarde vreemdeling bij familie- of gezinsleven dan wel privéleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen de tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.

Ad b.

Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:

  • of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja

  • of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.

Duurzaamheid

De IND neemt aan dat de ongewenstverklaring duurzaam in strijd is met artikel 3 EVRM als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de IND heeft in een besluit vastgesteld dat artikel 3 EVRM een beletsel is bij terugkeer naar land van herkomst;

  • dit beletsel bestaat al minimaal 10 jaar en de vreemdeling bevindt zich al die tijd zonder verblijfsvergunning of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in Nederland;

  • tijdens deze 10 jaar leefde de vreemdeling in vrijheid en maakte geen gebruik van de Nederlandse voorzieningen; en

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen van de vreemdeling om te voldoen aan die vertrekplicht niet mogelijk gebleken.

Een vreemdeling heeft een inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen.

Disproportionaliteit

De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf. Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.

Ad c.

Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, beoordeelt de IND of de vreemdeling in aanmerking komt voor deze verblijfsvergunning. De IND verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • aannemelijk maakt dat hij vluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vw; of

  • bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

Als de IND aan de vreemdeling de hiervoor genoemde verblijfsvergunning verleent, heft de IND de ongewenstverklaring op.

De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als omschreven in artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

  • de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde; of

  • artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

Als de IND een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst en de vreemdeling onder het bereik van de Terugkeerrichtlijn valt, heft de IND de ongewenstverklaring op en beoordeelt de IND of de vreemdeling in aanmerking komt voor een inreisverbod.

L

Paragraaf B1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Schorsen en intrekken van de erkenning als referent

Schorsen van de erkenning als referent

Op grond van artikel 2f, eerste lid, Vw juncto artikel 1.22 Vb schorst de IND de erkenning als referent omdat ernstige twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de erkend referent als één van de volgende omstandigheden zich voordoet:

  • de IND doet aangifte bij de officier van justitie of bij een van zijn hulpofficieren tegen de referent of raakt bekend met de omstandigheid dat een ander overheidsorgaan aangifte heeft gedaan tegen de referent, dat er een opsporingsonderzoek is opgestart of vervolging is ingesteld tegen de referent;

  • de IND heeft een klacht ingediend tegen een referent bij de Landelijke Commissie Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs;

  • de Inspectie van het Onderwijs heeft een onderzoek ingesteld naar een referent; of

  • de Inspectie SZW heeft een onderzoek naar fraude door de referent ingesteld in verband met het niet naleven van bepalingen uit de Wav of de Wml.

Een schorsing van de erkenning duurt drie maanden. De IND verlengt de schorsing steeds met drie maanden als advies van derden of de uitkomst van onderzoek door derden of het OM moet worden afgewacht om een besluit omtrent de erkenning als referent te kunnen nemen.

Intrekken van de erkenning als referent

De IND trekt op grond van artikel 2g, aanhef en onder c, Vw de erkenning als referent in als zich één van de volgende omstandigheden voordoet:

  • de referent is voor de derde keer beboet wegens het niet naleven van de zorg- of informatieplicht waarbij de overtreding door de IND als ernstig is gekwalificeerd. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 9 van dit hoofdstuk;

  • de referent weigert om zijn medewerking te verlenen aan nalevingstoezicht door de IND;

  • de referent niet zorgvuldig toetst of de vreemdeling wiens overkomst hij wenst aan de verblijfsvoorwaarden voldoet;

  • de referent heeft bij kennis of vermoedens van misstanden met betrekking tot het verblijf van de vreemdeling in Nederland niet adequaat opgetreden.

De IND trekt op grond van artikel 2g, aanhef en onder b, Vw de erkenning als referent in ieder geval in als zich één van de volgende omstandigheden voordoet:

  • de referent is failliet; of

  • de referent is uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel.

De IND trekt de erkenning als referent niet in als de referent in surseance van betaling verkeert.

M

Paragraaf B1/3.4.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.4.1.5. Bekendmaking van de beschikking

De IND verzendt geen beschikking in het volgende geval:

  • de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen en de vreemdeling mag de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten en er wordt een vrijheidsbeperkende of vrijheidontnemende maatregel opgelegd;

N

Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.1. MVV-vereiste

Vrijstelling MVV-vereiste op medische grond

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:

  • het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of

  • als er binnen drie tot zes maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.

Vrijstelling MVV-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije

Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;

  • de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;

  • de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en

  • er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.

De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.

Van belemmeringen van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland is in ieder geval geen sprake als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:

  • politieke, economische of sociale situatie in Turkije;

  • persoonlijke omstandigheden in Turkije; of

  • (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.

Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.

Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.

Hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling:

  • het biologische of juridische minderjarige kind is van de referent, dat feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die referent en dat onder het rechtmatige gezag van de referent staat;

  • de biologische of juridische ouder is van een hier te lande verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;

  • de biologische of juridische ouder is van een minderjarig kind voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ is ingediend; of

  • aannemelijk heeft gemaakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. Bij de beoordeling hiervan wordt de vreemdeling in ieder geval gevraagd nader toe te lichten:

    • waarom van hem niet verwacht kan worden dat hij vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent reist naar het land van herkomst of bestendig verblijf;

    • op welke wijze hij de referent ondersteunt; en

    • waarom deze ondersteuning niet door derden kan worden verleend, bijvoorbeeld door een familielid of medewerker van professionele (thuis)zorg.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:

  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;

  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert;

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd; of

  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.

O

Paragraaf B7/4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.

Arbeidsmarktaantekening

Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.

In afwijking hiervan wordt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een:

  • kennismigrant;

  • houder van een Europese blauwe kaart;

  • vergunninghouder in het kader van overplaatsing binnen een onderneming; of

  • onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;

  • essentieel personeelslid van een startup onderneming; of

  • niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel als bedoeld in paragraaf B5/4 Vc, die werkzaam is voor het Headquarters Allied Joint Force Command Brunssum, zolang de referent aldaar werkzaam is.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onderdeel p, VV wordt de aantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.

Als de referent in het bezit is van een GVVA, dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van vijf jaar.

In geval van langetermijnmobiliteit van onderzoekers verleent de IND aan de gezinsleden van de onderzoeker, mits zij in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor verblijf als partner of minderjarig kind zoals afgegeven door een andere lidstaat binnen de Europese Unie, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent.

P

Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

5. Bewijsmiddelen

Middelen

Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt in ieder geval een geboorteakte als bewijsmiddel dat sprake is van juridisch ouderschap.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de minderjarige vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts; of

  • een recente verklaring van een andere hulpverlener; of

  • recente gegevens over verblijf in de opvang; of

  • andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND verlangt niet van een minderjarige dat deze aangifte doet tegen zijn eigen ouder(s) of een melding maakt van huiselijk geweld door zijn eigen ouder(s).

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie

  • a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent.

    De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie.

    De IND beschouwt het Statement of approval van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een Verdragsadoptie (Haags Adoptieverdrag).

    De IND beschouwt de beginseltoestemming op naam van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een niet-Verdragsadoptie.

    De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

    De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

    De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

    • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

    • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

    • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

  • b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

    • een instemmingsverklaring van de ouders; of

    • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

    De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen die in het land van herkomst nog geen deel uitmaakten van het gezin van de aspirant-pleegouders

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De aspirant-pleegouder moet aantonen wie de in het land van herkomst wonende naaste bloed- en aanverwanten zijn (bijv. familieboekje).

Het bewijsmiddel moet afkomstig zijn uit een objectieve bron uit het land van herkomst (bijvoorbeeld een verklaring van een welzijnsinstelling, een verklaring van een arts of een uitspraak van een rechter). Een verklaring uit niet-objectieve bron (bijvoorbeeld familieleden) geldt in het algemeen niet als bewijsmiddel van geen aanvaardbare toekomst.

Het komt regelmatig voor dat de aspirant-pleegouder verklaringen van de familieleden in het land van herkomst overhandigt waarin staat dat zij niet in staat zijn om het buitenlandse pleegkind te verzorgen. Als deze verklaringen niet worden onderbouwd met bewijsmiddelen uit een objectieve bron, neemt de IND in het algemeen niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst voor het kind in het land van herkomst.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, oom of tante van de vreemdeling is. Als bewijsmiddel geldt bijvoorbeeld een familieboekje.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders de voogdij hebben over de vreemdeling. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is een voogdijbeschikking.

Buitenlandse pleegkinderen die in het land van herkomst al feitelijk behoorden tot het gezin van de pleegouders

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met het vertrek naar en het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders in Nederland een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de pleegouders de voogdij hebben gekregen over de vreemdeling. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is een voogdijbeschikking.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minimaal één jaar in het land van herkomst is verzorgd en opgevoed door de pleegouders omdat de eigen ouders overleden zijn of niet in staat waren om voor de vreemdeling te zorgen. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring waaruit dit kan blijken is een voogdijbeschikking.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

Voor de bewijsmiddelen van gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel wordt verwezen naar C2/4.1.2.

Q

Paragraaf B8/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3. Bewijsmiddelen

Eergerelateerd geweld

De IND beschouwt het schriftelijke advies van het LEC EGG als bewijsmiddel waaruit blijkt dat sprake is van een reële dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst, waarbij deze dreiging niet op korte termijn kan worden weggenomen en waarbij de uitingsvorm voldoende ernstig is om voor vergunningverlening in aanmerking te komen.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar zij woonachtig zijn, bijvoorbeeld bewijsmiddelen als een familieboekje, een uittreksel uit de burgerlijke stand of een notariële akte waaruit de gezinssamenstelling en de woonplaats blijkt.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • a. recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • b. een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Ad a: De IND verlangt niet van een minderjarige dat deze aangifte doet tegen zijn eigen ouder(s) of een melding maakt van huiselijk geweld door zijn eigen ouder(s).

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71, eerste lid, BW.

R

Paragraaf B9/20.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

20.2. Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en

  • relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • a. recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • b. een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Ad a: De IND verlangt niet van een minderjarige dat deze aangifte doet tegen zijn eigen ouder(s) of een melding maakt van huiselijk geweld door zijn eigen ouder(s).

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B9/16.5 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

S

Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Beleidsregels

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:

  • daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU; en

  • gedurende ten minste drie maanden van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG en tijdens dat daadwerkelijke verblijf een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander uit het Verenigd Koninkrijk na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor een uit het derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat bij terugkeer uit het Verenigd Koninkrijk een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als:

  • de Nederlander en het uit een derde land afkomstige familielid voldoen aan de voorwaarden genoemd onder ‘Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer’;

  • de Nederlander vóór of op 31 december 2020 in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was; en

  • het uit een derde land afkomstige familielid vóór of op 31 december 2020 reeds familielid is met de Nederlander en ook daarna (op het moment dat het uit een derde land afkomstige familielid zich bij de Nederlander in het Verenigd Koninkrijk voegt én na terugkeer in Nederland) sprake is van een bestendigde familierechtelijke relatie met de Nederlander.

De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.

De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Duurzame relatie

De IND neemt in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb aan dat een burger van de Unie en de ongehuwde partner een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond.

De IND kan op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam aanmerken als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond; en

  • gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden.

De IND betrekt bij die beoordeling de redenen, waarom de burger van de Unie en de ongehuwde partner (tijdelijk) niet samenwonen.

Verder kan de IND daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie als hier bedoeld:

  • de duur van de gezamenlijke huishouding;

  • het dragen van zorg voor elkaar;

  • het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen;

  • het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden (hypotheek, gezamenlijke schulden of gezamenlijke bankrekeningen) of gezamenlijk grote aankopen of eigendommen;

  • samenwoning in het verleden (in Nederland of in het buitenland); en/of

  • de frequentie van het contact en elkaar zien.

In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht.

Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, als:

  • hij verblijft in een andere EU-lidstaat, én;

  • hij arbeid verricht in Nederland, én;

  • de burger van de Unie op dat moment eveneens zijn rechten van vrij verkeer in Nederland uitoefent (door in Nederland arbeid te verrichten).

In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is.

Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Aanvraag ‘Toetsing aan EU-recht’ van het uit een derde land afkomstige familielid van de burger van de Unie, als bedoeld in artikel 8.7 Vb

  • Wijze van indiening aanvraag, beoordeling en verlening verblijfsdocument

Het uit een derde land afkomstige familielid dient de aanvraag als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid Vb, in:

  • bij een door de IND aangegeven postadres met een door de IND vastgesteld formulier dat op de IND website te verkrijgen is; of

  • via de website van de IND digitaal via een ‘online aanvraag’

De aanvraag om afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, wordt hierna aangeduid als de aanvraag om toetsing aan EU-recht. De aanvrager (het uit een derde land afkomstige familielid) overlegt bij zijn aanvraag de gegevens, als bedoeld in artikel 8.13, derde lid, Vb. Uitzondering hierop is de verklaring van inschrijving van de burger van de Unie bij wie hij verblijft. Vanaf 1 juli 2023 is het uit een derde land afkomstig familielid niet meer verplicht om bij de aanvraag een verklaring van inschrijving van de burger van de Unie te overleggen.

Het uit een derde land afkomstige familielid maakt na de indiening van zijn aanvraag als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid, Vb, zelf een afspraak bij een IND-loket voor het afnemen van de voor het verblijfsdocument benodigde biometrie. Bij het IND-loket ontvangt het uit een derde land afkomstige familielid ook het ‘bewijs van rechtmatig verblijf en recht op arbeid hangende de procedure’ (zie in paragraaf B10/2.2 Vc onderdeel ‘Bewijs van rechtmatig verblijf en recht op arbeid hangende de procedure’). De IND verstrekt het uit een derde land afkomstige familielid een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 8.13, vijfde lid, Vb, als de verblijfgevende burger van de Unie voldoet aan artikel 8.12, lid 1, Vb en tevens wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikel 8.13, derde lid, Vb (uitgezonderd artikel 8.13, lid 3, onder b, Vb).

Bewijs van rechtmatig verblijf en recht op arbeid gedurende de procedure

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een uit een derde land afkomstig familielid van een burger van de Unie na indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid, Vb de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) met de aantekening ‘arbeid toegestaan’ en ‘tewerkstellingsvergunning is niet vereist’.

Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt

De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.

Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;

  • b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en

  • d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

Ad c.

  • De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.

  • De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.

Ad d.

Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:

  • de leeftijd van het kind;

  • zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en

  • de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.

De IND verstrekt aan de vreemdeling die verblijf beoogt als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):

  • de Nederlandse nationaliteit van het minderjarige kind is niet aangetoond met een geldig Nederlands paspoort;

  • het Nederlandse kind is meerderjarig;

  • de familierechtelijke relatie met het minderjarige Nederlandse kind is niet aangetoond;

  • de vreemdeling is een stief-, pleeg- of opvangouder van het minderjarige Nederlandse kind;

  • er zijn indicaties van een schijnerkenning;

  • er is geen bewijs geleverd van opvoedings- en/of verzorgingstaken door de vreemdeling;

  • de vreemdeling heeft verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat;

  • de vreemdeling kan niet op ondubbelzinnige wijze zijn identiteit en nationaliteit aantonen;

  • er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt; of

  • het minderjarige Nederlandse kind staat niet ingeschreven in de BRP.

Op de sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Wordt het de vreemdeling echter op een andere grond toegestaan.

T

Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in op werkdagen tussen 08:00 en 16:00 uur op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Onderzoek in de aanmeldfase’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Lastminuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een lastminuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een lastminuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

U

Paragraaf C1/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.2.1. Indiening aanvraag om verlenging

Als de vreemdeling de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te vroeg indient, dan stuurt de IND de vreemdeling een brief dat de aanvraag te vroeg is ingediend.

De aanvraag is te vroeg ingediend, als de vreemdeling de aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel meer dan zes maanden voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning heeft ingediend.

De IND doet de zaak dan niet inhoudelijk af, en de vreemdeling moet een nieuwe aanvraag doen, op zijn vroegst zes maanden voordat de geldigheidsduur zal verlopen.

Als de aanvraag wordt ingediend tussen de zes maanden en drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan beoordeelt de IND de aanvraag niet tot drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning.

V

Paragraaf C1/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.6. Beoordeling van opvolgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling een opvolgende aanvraag indient, onderzoekt de IND of de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 30a, eerste lid onder d, Vw. Dit onderzoek bestaat uit twee fasen.

In de eerste fase onderzoekt de IND of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dat is het geval als de vreemdeling aan de opvolgende aanvraag elementen of bevindingen ten grondslag legt die niet zijn onderzocht en beoordeeld tijdens de eerdere asielprocedure(s). Is er geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen, dan is de aanvraag daarmee niet-ontvankelijk.

Als wel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, onderzoekt de IND in de tweede fase of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zijn de nieuwe elementen en bevindingen niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag, dan kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard.

De IND beoordeelt de aanvraag inhoudelijk op inwilligbaarheid als sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Gegevensdragers die elementen of bevindingen onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag vormen. Bij de toets of de nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, betrekt de IND de redenen voor de afwijzing van de vorige aanvra(a)g(en) en beoordeelt deze redenen in onderlinge samenhang met de nieuwe elementen en bevindingen. Deze gezamenlijke afweging leidt dan tot een conclusie of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval niet af als niet-ontvankelijk in de volgende situaties:

  • a. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij LHBT is en deze seksuele gerichtheid niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • b. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij is bekeerd tot een ander geloof en deze bekering niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • c. Als een vreemdeling waarvan de gestelde nationaliteit in een eerdere procedure ongeloofwaardig is bevonden, tijdens een opvolgende aanvraag authentieke (originele, onvervalste en bevoegd afgegeven) documenten overlegt waaruit volgt dat alsnog van deze nationaliteit dient te worden uitgegaan;

  • d. Als een vreemdeling voor de eerste maal een door het iMMO of vergelijkbare instantie opgestelde medische rapportage naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade overlegt, tenzij er reeds een onderzoek in de zin van artikel 3.109e Vb heeft plaatsgevonden.

In weerwil van het gestelde onder a tot en met d, wordt de aanvraag als niet-ontvankelijk afgewezen, indien op voorhand vaststaat dat hetgeen de vreemdeling aanvoert niet kan afdoen aan het in de voorgaande procedure genomen besluit.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af als niet-ontvankelijk als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende elementen en bevindingen.

Hiervan is in ieder geval sprake indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en/of overgelegd tot het oordeel leidt dat met de uitzetting van de vreemdeling artikel 3 EVRM wordt geschonden.

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Indien de vreemdeling weigert een asielaanvraag in te dienen past de IND artikel 30c Vw toe.

W

Paragraaf C2/10.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.3.2. Terugkeerbeletsel

Er kan sprake zijn van een terugkeerbeletsel, als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. De IND beoordeelt altijd of sprake is van een situatie waarbij de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst:

  • a. risico loopt op vervolging, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a Vw; of

  • b. reëel risico loopt op ernstige schade (artikel 3 EVRM), zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid onder b, Vw.

Als sprake is van één van bovengenoemde situaties neemt de IND in het terugkeerbesluit op, dat de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland binnen een gestelde vertrektermijn moet verlaten, maar niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst. Als de IND oordeelt dat er een ander land is, waarnaar de vreemdeling kan terugkeren, dan benoemt de IND dit land in het terugkeerbesluit.

Ad b.

Als op een later moment wordt vastgesteld dat artikel 3 EVRM zich niet meer verzet tegen uitzetting van de vreemdeling dan wel dat de vreemdeling niet langer te vrezen heeft voor vervolging, neemt de IND een besluit waaruit blijkt dat er niet langer sprake is van een terugkeerbeletsel. Dit besluit maakt de IND kenbaar aan de vreemdeling. Hiertegen kan de vreemdeling rechtsmiddelen aanwenden.

X

Paragraaf C2/10.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.3.4. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

In aanvulling op artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing voor zover de strafmaat uit artikel 3.86 Vb de minimumnorm van ernstig misdrijf uit paragraaf C2/7.10.1 Vc overstijgt.

Ook beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

Y

M35-J is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2023.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 juni 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M35-J: Verklaring om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 tevens geldig te verklaren voor een (de) hier te lande geboren kind(eren).

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

ARTIKELSGEWIJS

A

In A2/12.10.2.3 Vc is de zin geschrapt dat een vreemdeling het grondgebied van de lidstaten moet hebben verlaten als hij wordt gesignaleerd in SIS. Dit geldt enkel voor een signalering vanwege een inreisverbod, maar niet altijd voor een signalering vanwege een ongewenstverklaring of een signalering vanwege een besluit tot signalering. Daarnaast blijkt uit het beleid onder B wat te doen als een vreemdeling in SIS staat met het oog op weigering/toegang en naderhand blijkt dat er een verblijfsvergunning is afgegeven in een andere lidstaat. Het is dan minder relevant of het grondgebied is verlaten. Het gaat er dan met name om dat er raadpleging bij de andere lidstaat waar een verblijfsvergunning is afgegeven, plaatsvindt.

B

De IND kan aan een Dublinclaimant een ongewenstverklaring opleggen. Deze ongewenstverklaring kan in E&S worden gesignaleerd. Voor een Dublinclaimant kan een ongewenstverklaring pas in E&S worden gesignaleerd als de overdracht is geëffectueerd. De ongewenstverklaring heeft immers direct tot gevolg dat er geen rechtmatig verblijf meer is gelet op artikel 67, derde lid, Vw. Rechtsmiddelen mogen dus niet worden afgewacht. Dublainclaimanten hebben op grond van artikel 8, eerste lid, onder m, Vw rechtmatig verblijf tot de overdracht en kunnen pas na de overdracht worden gesignaleerd. Per abuis was deze categorie vreemdelingen niet opgenomen in A2/12.9 Vc.

C, W

In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld bij vreemdelingen aan wie artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en de aanvraag om een verblijfsvergunning om die reden is afgewezen, wordt soms vastgesteld dat uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst zou leiden tot vervolging of mensenrechtenschendingen. In het (terugkeer)besluit wordt dan aangegeven dat er sprake is van een terugkeerbeletsel. In het geval op een later moment wordt vastgesteld dat de situatie is gewijzigd en uitzetting niet langer vervolging of mensenrechtenschendingen tot gevolg zal hebben, neemt de IND een besluit tot beëindiging van het terugkeerbeletsel. Hiertegen kan de vreemdeling een rechtsmiddel instellen. Dit is opgenomen in de paragrafen A3/6.3 en C2/10.3.2 Vc.

D

In A3/6.4 Vc stond een onjuiste verwijzing opgenomen. Met deze wijziging is een verwijzing opgenomen naar de juiste paragraaf.

E, N

Aanleiding

De wijziging in paragraaf A3/7.1.3 Vc en paragraaf B1/4.1 Vc is nodig omdat het Hof van Justitie van Luxemburg op 22 november 2022 (CURIA Documents Europa.eu / ECLI:EU:C:2022:913) oordeelde dat een ernstig zieke vreemdeling niet mag worden uitgezet als er een reëel risico is dat de door zijn ziekte veroorzaakte pijn na terugkeer in het land van herkomst zal verergeren. Het beleid is niet beperkt tot gevallen gelijk aan de individuele casus die heeft geleid tot de uitspraak. Die casus gaat over een door ziekte veroorzaakte ernstige pijn, die zonder behandeling snel zal optreden en die aanzienlijk en onomkeerbaar is, waardoor het voor de vreemdeling onmogelijk is om bij zijn terugkeer een menswaardig bestaan te leiden. Het beleid is breder genomen omdat het voorgaande ook voor andere ernstige medische aandoeningen het geval kan zijn. Ook oordeelde het Hof dat er geen strikte termijn van drie maanden mag worden gebruikt.

Huidig beleid

In het huidige beleid krijgt een vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. Er is sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM als uit het advies van het Bureau Medische Advisering van de IND blijkt dat er zeer waarschijnlijk een medische noodsituatie zal ontstaan als de behandeling in het land van herkomst niet voldoende is om deze medische noodsituatie te voorkomen. De behandeling is daarmee niet beschikbaar. Ook kan het zijn dat de behandeling niet toegankelijk is in het land van herkomst.

In het beleid is uitgewerkt wanneer sprake is van een medische noodsituatie. Die is aan de orde als het achterwege blijven van de medische behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot het overlijden of de invaliditeit van de vreemdeling of tot een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. De termijn van drie maanden mag niet strikt meer worden gehanteerd. Er mag nog wel een termijn vastgesteld worden, maar deze termijn moet indicatief zijn, en de beoordelaar moet de situatie bekijken vanuit de aandoening van de vreemdeling.

Nieuw beleid: Een indicatieve termijn van drie tot zes maanden

Er moet voortaan bij de beoordeling rekening mee worden gehouden of de aandoening (enige tijd) na de uitzetting snel en aanzienlijk zal verslechteren en dat er een onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand komt, al dan niet samengaand met een aanzienlijke daling van de levensverwachting. Of van een dergelijke situatie sprake is zal de IND vaststellen op basis van het BMA advies. Om te voldoen aan de uitspraak van het Hof zal dit advies duidelijk maken of er al dan niet een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden optreedt. Binnen deze termijn kan een voldoende accurate inschatting worden gemaakt van het ziekteverloop en de beschikbaarheid van een noodzakelijke behandeling in het land van herkomst.

Wel is het zo dat BMA voor het merendeel geen uitspraken kan doen of er zich een medische noodsituatie zal voordoen ná zes maanden. Want de kans is aanwezig dat er zich ná zes maanden wijzigingen hebben voorgedaan in de medische situatie. Deze mogelijke wijzigingen zijn niet vooraf te bepalen. Om die reden berusten uitspraken ná de periode van zes maanden op speculatie. Daarnaast zullen op de langere termijn ook niet-medische omgevingsfactoren van invloed kunnen zijn op het beloop. En verder is er bij een situatie ná zes maanden niet te voorzien welke behandeling er nodig is (om een medische noodsituatie te voorkomen), aangezien een wijziging in de medische situatie meestal ook een wijziging van behandeling met zich meebrengt.

Voor een beperkt aantal aandoeningen (zoals bijvoorbeeld kanker of HIV) kan BMA wél een verwachting uitspreken over de situatie ná zes maanden.

BMA zal in haar protocol opnemen hoe zij uitleg geeft aan de medische noodsituatie tussen de drie en zes maanden.

F, J, M

In de praktijk is gebleken dat het uitreiken van een besluit tot ongewenstverklaring of het besluit tot het opleggen van een inreisverbod in persoon niet efficiënt werkt. De uitreiking in persoon is afhankelijk van de capaciteit van de KMar of de AVIM. Daardoor kan het zijn dat er enige tijd zit tussen het nemen van het besluit en de daadwerkelijke bekendmaking aan de vreemdeling. Dit is niet wenselijk, omdat vanwege de openbare orde aspecten die spelen, de rechtsgevolgen van het besluit gelijk in werking zouden moeten treden en vervolging in de zin van artikel 197 Sr kan plaatsvinden. Daarnaast levert dit bij de IND en de keten problemen op met de titellevering doordat deze ook vertraging oplevert.

Gelet op hetgeen hierboven is geschetst is het beleid in paragrafen A4/2.4.2 en A4/3.4 Vc zo aangepast dat de IND in principe het besluit tot ongewenstverklaring of het besluit tot het opleggen van een inreisverbod toezendt aan de gemachtigde van de vreemdeling. Daarnaast blijft publicatie in de Staatscourant vereist. Aangezien de vreemdeling nu sneller weet waar hij aan toe is nadat hij is gehoord of geconfronteerd met het voornemen om hem ongewenst te verklaren of een inreisverbod op te leggen, komt dit het rechtszekerheidsbeginsel ten goede.

Als er geen gemachtigde is, volgt aangetekende verzending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling en wordt mededeling van de beschikking gedaan in de Staatscourant. Als er geen adres van de vreemdeling bekend is (en dus ook geen laatst bekende adres is), wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Staatscourant.

Als de vreemdeling in het binnenlands toezicht of bij controle aan de buitengrens wordt aangetroffen en de KMar of AVIM een inreisverbod oplegt, blijft uitreiking de wijze van bekendmaking. Tenzij het niet meer mogelijk is om voor vertrek van de vreemdeling een inreisverbod op te leggen, zie paragraaf A4/2.4.3 Vc.

De titel van de paragrafen is ook aangepast, omdat deze beter te laten aansluiten bij de lading van de nieuwe beleidsteksten in paragrafen A4/2.4.2 en A4/3.4 Vc.

G, H, I

Met eerdere wijzigingen zijn de paragrafen in A4/3 Vc vernummerd. In de paragrafen A4/2.5.1, A4/2.5.2 en A4/2.5.4 Vc zijn de verwijzingen toen per abuis niet aangepast. Dit is met deze wijziging hersteld.

K

Als de IND de asielvergunning niet verleent, beoordeelt de IND of de ongewenstverklaring opgeheven moet worden en een inreisverbod opgelegd kan worden. Nu de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend die is afgewezen, valt de vreemdeling onder de reikwijdte van de Terugkeerrichtlijn. De vreemdeling is dan immers onrechtmatig in Nederland. Tenzij de Dublinverordening van toepassing is of de vreemdeling gezien dient te worden als Unieburger of als familielid van een Unieburger. Die vreemdeling valt dan niet onder de reikwijdte van de Terugkeerrichtlijn. Een ongewenstverklaring is niet meer mogelijk als de vreemdeling onder de Terugkeerrichtlijn valt en op het Nederlands grondgebied is. Dit was niet opgenomen in A4/3.7 ad c Vc. Dit is nu voor de volledigheid toegevoegd.

Daarnaast is de tekst van A4/3.7 ad c herschreven. In de eerste zin stond dat de IND de ongewenstverklaring opheft, als de vreemdeling een asielaanvraag indient. Uit de opvolgende alinea’s kan worden opgemaakt dat dit enkel aan de orde is als de IND de asielaanvraag inwilligt en er dus geen sprake is van een afwijzing van de asielaanvraag op grond van openbare orde, nationale veiligheid of 1F. Omdat hierin ook gelezen kon worden dat het enkel indienen van een asielaanvraag al leidt tot het opheffen van een ongewenstverklaring, is dit verduidelijkt.

L

In artikel 2g Vw zijn de gronden neergelegd om de erkenning als referent in te trekken. In B1/2.2 Vc zijn de gronden waarop de IND sowieso tot intrekking over gaat in geval van artikel 2g, onder c Vw nader uitgewerkt. De IND gaat echter ook in bepaalde gevallen op grond van artikel 2g, onder b Vw altijd over tot intrekking. Deze gronden zijn met deze wijziging toegevoegd en nader uitgewerkt. Dat gaat om de volgende gevallen:

  • a. de erkende referent is failliet; of

  • b. de erkende is uitgeschreven uit de KvK.

In geval de erkend referent verkeert in surseance van betaling gaat de IND niet over tot intrekking van de erkenning. Dit is in lijn met de geest waarvoor surseance van betaling is bedoeld: namelijk het geven van ademruimte aan een onderneming om orde op zaken te stellen. Mocht deze ademruimte niet tot de gewenste uitkomst leiden en de zaken niet op orde komen, dan volgt in de regel alsnog faillissement. Op grond daarvan zal de IND alsnog overgaan tot intrekking van de erkenning.

O

Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Headquarters Allied Joint Force Command Brunssum (JFC HQ Brunssum) en Headquarters Joint Logistics Support Group Brunssum (JLSGBS HQ) zijn vrij om in Nederland betaald werk te verrichten. Deze wijziging vindt plaats op basis van artikel 1 van de Briefwisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Supreme Headquarters Allied Powers Europe (SHAPE) inzake de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Headquarters Allied Joint Force Command Brunssum (JFC HQ Brunssum) om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb. 2023, 6). Paragraaf B7/4 Vc is hierop aangepast.

P, Q, R

In B7/5, B8/2.3 en B9/20.2 Vc is opgenomen dat van een minderjarige niet mag worden verwacht dat deze aangifte doet tegen zijn eigen ouders of een melding maakt van huiselijk geweld door zijn ouder(s). Daarom verlangt de IND in een dergelijke zaak dit niet als bewijsmiddel. De ratio hierachter is dat het minderjarige kind, gezien zijn leeftijd, in een afhankelijkheidsrelatie tot zijn ouder(s) staat.

Dit is ook in lijn met materiële beleid over huiselijk geweld (B8/2.1 en B9/11 Vc). Hierin staat dat het bij een minderjarige vreemdeling, in verband met de leeftijd van de vreemdeling, niet noodzakelijk is dat de gezinsband met de referent is verbroken.

S

Op 1 januari 2023 is in paragraaf B10/2.2 Vc een nieuwe aanvraagprocedure vastgelegd, waardoor de IND niet eerder dan tijdens de behandeling van de aanvraag van het uit een derde land afkomstige familielid hoeft te toetsen of de verblijfgevende Unieburger aan de voorwaarden van artikel 8.12 Vb voldoet. Hierdoor is de bepaling uit het Vb dat het familielid reeds bij de indiening van de aanvraag ‘Toetsing aan EU-recht’ een verklaring van inschrijving van de Unieburger bij wie hij in Nederland verblijft moet overleggen achterhaald.

Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris besloten dat de uit artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder b, Vb voortvloeiende verplichting van de Unieburger om zich in te schrijven bij de IND wordt afgeschaft. Er wordt nog wel getoetst of er sprake is van een verblijfgevende Unieburger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 Vb, maar dit gebeurt in het vervolg als onderdeel van de procedure van het familielid en niet via een separate inschrijvingsprocedure. Hierdoor bestaat er ook geen verplichting meer voor de Unieburger om samen met het uit een derde land afkomstige familielid bij het IND-loket te verschijnen.

De hierboven beschreven aanpassing van het Vb heeft nog enige tijd nodig. Aangezien wel is bedoeld om zo spoedig mogelijk het genomen besluit in de praktijk te brengen, is er voor gekozen om vooruitlopend op de aanstaande wijziging van het Vb reeds vanaf 1 juli 2023 de beleidsregels in de Vc aan te passen.

Gelet hierop is het onderdeel ‘Aanvraag toetsing aan EU-recht van een uit een derde land afkomstig familielid van de burger van de Unie, als bedoeld in artikel 8.7 Vb’ van paragraaf B10/2.2 Vc aangepast.

T, V

Uit de uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:208) volgt dat het ontvankelijkheidsonderzoek bij een opvolgende aanvraag bestaat uit twee fases. In fase 1 wordt beoordeeld of de elementen en bevindingen nieuw zijn. In fase 2 wordt beoordeeld of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit een latere uitspraak van 15 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2699) volgt echter dat de IND vooralsnog niet meer het criterium kan hanteren dat een nieuw element of bevinding de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter moet maken.

Dit criterium uit de Procedurerichtlijn (artikel 40, derde lid) is

namelijk niet een op een geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet. In artikel 30a,

eerste lid, aanhef en onder d, Vw is slechts gesteld dat een aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Met deze wijziging zijn de paragrafen C1/2.9 en C1/4.6 Vc in lijn gebracht met deze uitspraak en de Vw.

U

In paragraaf C1/3.2.1 Vc zijn de regels met betrekking tot de termijn van het indienen van een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangepast aan de uitvoeringspraktijk, waar een termijn van zes maanden wordt gehanteerd.

X

In C2/10.3.4 Vc is het woord ‘bijzonder’ geschrapt. Enkel voor een a-status is van belang dat het gaat om een bijzonder ernstig misdrijf. Voor een b-status geldt dat het moet gaan om een ernstig misdrijf. Deze kennelijke verschrijving is met deze wijziging hersteld.

Y

In M35-J staat bij het geboorteland ‘Nederland’ ingevuld. Met deze wijziging is ‘Nederland’ geschrapt, zodat het een blanco veld wordt. De aanvrager hoeft immers niet in Nederland te zijn geboren.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven