Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 19 juni 2023, 2023-0000327780, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de Wet toekomst pensioenen

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op artikel 95 van de Pensioenwet, artikel 103 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de artikelen 7e, 9b, 14u, 25 en 46d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en de artikelen 12 en 22 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 1 vervalt paragraaf 1a.

B

In artikel 5, derde lid, wordt ‘de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ vervangen door ‘Onze Minister’.

C

Artikel 14 vervalt.

D

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. uitkeringsovereenkomst:

uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen dan wel uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;.

2. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. kapitaalovereenkomst:

kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen dan wel kapitaalregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij toepassing van de rekenmethodes kan een scenario-analyse uitgevoerd worden met minimaal 2000 scenario’s uit de scenarioset.

E

In artikel 14e, eerste lid, wordt ‘de beleggingsportefeuille op de berekeningsdatum en, voor een deelnemer, ook de toekomstige premies in de opbouwfase en, indien van toepassing, de uitkeringen in de uitkeringsfase in de periode van A jaren’ vervangen door ‘een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid’.

F

In hoofdstuk 2 wordt na artikel 14j een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 1a. Maatstaven risicohouding

Artikel 15. Berekenen risicoblootstelling maatstaven
  • 1. Voor de toepassing van artikel 14u van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstaan onder:

    a. een mediaan scenario:

    het scenario van het 50e percentiel;

    b. een pessimistisch scenario:

    het scenario van het 5e percentiel.

  • 2. Voor de berekening van de blootstelling behorend bij de risicomaatstaf, de verwachtingsmaatstaf en de lange termijn risicomaatstaf, bedoeld in artikel 14u van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden de procedure, formules en symbolen in bijlage 1a gebruikt.

G

In artikel 17 wordt ‘artikel 25, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 25, eerste en vijfde lid’.

H

In artikel 18, eerste lid, wordt ‘artikel 25, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 25, tweede en derde lid’.

I

Artikel 20 vervalt.

J

In hoofdstuk 2 wordt na artikel 20 een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2a. Standaardregel

Artikel 21. Standaardregel
  • 1. De standaardregel, bedoeld in artikel 150n, derde lid, van de Pensioenwet, artikel 145m, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 46d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, bestaat uit de volgende berekeningen in de hierna vermelde volgorde:

    • vaststellen van de contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • vaststellen van de contante waarde van de aanpassingskasstromen;

    • vaststellen van de schalingsfactor voor de aanpassingskasstroom; en

    • vaststellen persoonlijke pensioenvermogens.

  • 2. Voor de berekeningen, bedoeld in het eerste lid, worden de formules in bijlage 2a gebruikt.

  • 3. Het fonds waarborgt dat bij het toepassen van de standaardregel geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen.

K

In artikel 24, eerste lid, aanhef, wordt ‘scenariomethode’ vervangen door ‘scenario-analyse’.

L

Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Een haalbaarheidstoets wordt uitgevoerd met een scenario-analyse als bedoeld in artikel 1 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

M

In hoofdstuk 3 vervalt paragraaf 3.

N

Na artikel 30c wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 4. Overgangsrecht

Artikel 31. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen
  • 1. Artikel 15 en bijlage 1a, zoals die luiden vanaf 1 juli 2023, zijn van toepassing vanaf het tijdstip dat de uitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet dan wel artikel 214g van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, maar uiterlijk vanaf 1 januari 2027.

  • 2. De artikelen 17, 18 en 20, zoals die luidden op 30 juni 2023, blijven van toepassing tot het tijdstip dat de uitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet dan wel artikel 214g van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, maar uiterlijk tot 1 januari 2027.

O

Na bijlage 1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 1a. Procedures, formules en symbolen als bedoeld in artikel 15, tweede lid

Artikel 1. De risicomaatstaf
  • 1. Het gewogen gemiddelde van alle verwachte ouderdomspensioenuitkeringen in de uitkeringsfase van deelnemer i berekend op tijdstip t in een scenario is:

    waar wordt gedefinieerd als de reële ouderdomspensioenuitkering voor deelnemer i op tijdstip t + H en wordt gedefinieerd als de kans dat deelnemer i, met leeftijd l(i), op tijdstip t + H nog in leven is, conditioneel op tijdstip t.

  • 2. De risicoblootstelling behorend bij de risicomaatstaf voor de opbouwfase wordt als volgt berekend:

    waarbij Px percentiel x aangeeft van alle gewogen gemiddelde uitkeringen in de verschillende scenario’s.

  • 3. De risicoblootstelling behorend bij de risicomaatstaf voor de uitkeringsfase, met jaar op jaar afwijking, wordt vergelijkbaar berekend als:

Artikel 2. De verwachtingsmaatstaf
  • 1. Het gewogen gemiddelde van alle verwachte ouderdomspensioenuitkeringen in de uitkeringsfase wordt berekend op basis van een hypothetisch geheel risicomijdend reëel beleggingsbeleid in een scenario als . Vervolgens wordt getoetst aan de verwachtingsmaatstaf door:

  • 2. Het hypothetisch geheel risicomijdend beleggingsbeleid, , in de verwachtingsmaatstaf is zodanig dat het Nederlandse inflatierisico in de verwachte uitkeringsstroom door middel van reële obligaties volledig wordt afgedekt, waarbij de reële obligatieprijzen zijn afgeleid uit de uniforme scenarioset.

  • 3. De verwachte uitkeringsstroom wordt bepaald op basis van de beschikbare vermogens en de reële rentetermijnstructuur.

  • 4. Het reële renterisico van een uitkeringsstroom met looptijd t wordt afgedekt via een hypothetische volledige belegging in een reële obligatie met dezelfde looptijd t. De hypothetische geheel risicomijdende beleggingsportefeuille dekt het reële renterisico op de verwachte uitkeringsstromen voor iedere looptijd van alle cohorten op deze manier af. Met dit hypothetisch geheel risicomijdend beleggingsbeleid krijgt iedere deelnemer een rendement toegeschreven zodanig dat de reële waarde van zijn toekomstige uitkeringen onafhankelijk van de ontwikkeling van de reële rente is.

Artikel 3. De lange termijn risicomaatstaf in de uitkeringsfase

De risicoblootstelling behorend bij de lange termijn risicomaatstaf kan op eenzelfde manier worden bepaald als de risicoblootstelling behorend bij de risicomaatstaf voor de opbouwfase, waarbij alleen wordt gekeken naar de nog resterende uitkeringen in de uitkeringsfase.

Definieer het gewogen gemiddelde van alle verwachte ouderdomspensioenuitkeringen in de uitkeringsfase van deelnemer i berekend op tijdstip t, tijdstip waarop uitkeringsfase in gaat, in een scenario als:

De risicoblootstelling behorend bij de risicomaatstaf voor de uitkeringsfase wordt vervolgens als volgt berekend:

P

Na bijlage 2 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 2a. Formules als bedoeld in artikel 21, tweede lid

Artikel 1. Vaststellen contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten

De contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten CWvoor wordt vastgesteld door eerst de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten KSvoor(i,h) voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde i en voor alle looptijden h > 0 vast te stellen. Vervolgens worden de kasstromen van alle deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per looptijd gesommeerd en wordt hiervan de contante waarde vastgesteld.

Artikel 2. Vaststellen contante waarde van de aanpassingskasstromen
  • 1. De contante waarde van de aanpassingskasstromen CW* wordt vastgesteld door eerst de aanpassingskasstromen KS*(i,h) voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde i en voor alle looptijden h > 0 vast te stellen via de formule

    waarbij de jaarlijks trapsgewijs stijgende functie q(h) als volgt is gedefinieerd:

    met [h] de op hele jaren neerwaarts afgeronde looptijd en N de spreidingstermijn in jaren, die gelijk is aan tien jaar. Vervolgens worden de aanpassingskasstromen van alle deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per looptijd gesommeerd en wordt hiervan de contante waarde vastgesteld.

  • 2. In afwijking van N, de spreidingstermijn, van tien jaar kan een fonds een kortere of langere spreidingstermijn hanteren. Een langere spreidingstermijn is uitsluitend toegestaan voor zover de verhouding tussen het beschikbare vermogen M en de technische voorzieningen van een fonds meer dan 100 procent betreft. Hierbij is M gelijk aan het beschikbare vermogen van een fonds waar de standaardregel op toegepast wordt.

  • 3. Bij toepassing van een andere spreidingstermijn dan tien jaar wordt bij de onderbouwing in het implementatieplan, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel i, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in ieder geval de bestandssamenstelling van het fonds betrokken. De onderbouwing bevat ook een toelichting waarom een spreidingstermijn van tien jaar tot een onevenwichtiger nadeel zou leiden dan bij de gekozen afwijkende spreidingstermijn.

Artikel 3. Vaststellen schalingsfactr voor de aanpassingskasstroom

De schalingsfactor x voor de aanpassingskasstroom wordt vastgesteld via de formule

waarbij M gelijk is aan het beschikbare vermogen van een fonds waar de standaardregel op toegepast wordt.

Artikel 4. Vaststellen persoonlijke pesioenvermogens

De persoonlijke pensioenvermogens worden vastgesteld door eerst de verwachte uitgaande kasstromen in de solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling, of flexibele premieovereenkomst dan wel flexibele premieregeling KSna(i,h) voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde i en voor alle looptijden h > 0 vast te stellen via de formule

Vervolgens is het persoonlijke pensioenvermogen in de solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling, of flexibele premieovereenkomst dan wel flexibele premieregeling voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde gelijk aan de contante waarde van deze kasstroom.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 juni 2023

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

Algemeen

In deze regeling worden nadere regels gesteld aan de maatstaven risicohouding en de standaardregel. De technische voorschriften zijn uitgewerkt in twee bijlagen. Tevens komen er enkele artikelen te vervallen en worden er redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Met de Wet toekomst pensioenen is de mogelijkheid om bij ministeriele regeling regels te stellen voor een tijdelijke pensioenknip vervallen (vervallen artikel 2, negende en tiende lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). Paragraaf 1a met de artikelen 3a tot en met 3e, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling Pw en Wvb) waarin de regeling voor de tijdelijke pensioenknip stond, vervalt dus ook.

Onderdeel B

Artikel 5, derde lid, van de Regeling Pw en Wvb is redactioneel aangepast. De verwijzing naar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vervangen door een verwijzing naar Onze Minister, wat volgens de definities in de Pensioenwet en de Wvb de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is.

Onderdeel C

In artikel 14 van de Regeling Pw en Wvb was geregeld welke standaard opschriften, iconen en sjablonen gebruikt moesten worden bij de pensioen 1-2-3 en de pensioenvergelijker. Nu het gebruik van de standaardelementen niet meer is voorgeschreven (geregeld in het vervallen van de artikelen 2, tweede en derde lid, en 9b, eerste lid, Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling) is artikel 14 vervallen.

Onderdeel D

In artikel 14a van de Regeling Pw en Wvb wordt bij de definities van uitkeringsovereenkomst of uitkeringsregeling en kapitaalovereenkomst of kapitaalregeling verwezen naar de definities zoals die golden voor de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen. De uitkeringsovereenkomst en kapitaalovereenkomst zijn er niet meer in die zin dat er na de transitieperiode geen nieuwe opbouw meer in plaatsvindt. Omdat er wel nog sprake kan zijn van onder het oude systeem opgebouwde aanspraken en opbouw van aanspraken voor de uitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst is de rekenmethodiek voor weergave in scenario’s bij deze overeenkomsten ongewijzigd.

Er is een nieuw derde lid toegevoegd dat regelt dat bij de scenario-analyse met minimaal 2.000 (van de 10.000) scenario’s uit de door DNB ter beschikking gestelde scenarioset kan worden gerekend.

Onderdeel E

De tekst van artikel 14e, eerste lid, van de Regeling Pw en Wvb is aangepast zodat ook met nieuwe elementen volgend uit de Wet toekomst pensioenen bij de berekening rekening kan worden gehouden. Omdat ook voor de toepassing van de rekenmethodiek voor de overgang naar de gewijzigde pensioenovereenkomsten met de eerder in artikel 14e, eerste lid, opgenomen omschrijving een zo realistische mogelijke doorrekening was beoogd en er dus geen sprake is van een beleidswijziging, zal deze wijziging meteen na inwerkingtreding van toepassing zijn en is geen overgangsrecht opgenomen. Nadat de uitvoerder een gewijzigde pensioenovereenkomst uitvoert zullen ook nieuwe elementen in die doorrekening betrokken worden.

Onderdelen F en O

In artikel 15 en bijlage 1a van de Regeling Pw en Wvb is geregeld hoe de berekening van de maatstaven bij de risicohouding gebeurt.

Op basis van artikel 14d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling toetst de pensioenuitvoerder die verantwoordelijk is voor de beleggingen jaarlijks of de risicoblootstelling binnen de grenzen van de vastgestelde risicohouding per (leeftijds)cohort valt. Als de risicoblootstelling buiten de vastgestelde grenzen valt, past de pensioenuitvoerder het beleggingsbeleid of de toedelingsregels (bij een solidaire premieovereenkomst of premieregeling) aan.

De risicoblootstelling per (leeftijds)cohort volgt uit een doorrekening van de maatstaven van de risicohouding, waarvoor gebruik wordt gemaakt van een scenario-analyse. Verschillende percentielen van (een al dan niet gewogen gemiddelde van) pensioenuitkeringen binnen deze scenarioanalyse worden omgerekend naar de risicomaatstaven. Voor de scenario-analyse maakt de pensioenuitvoerder gebruik van de door DNB beschikbaar gestelde uniforme scenarioset. Via de scenario-analyse kunnen, in jaarstappen, per scenario reële ouderdomspensioenuitkeringen per deelnemer worden berekend. Vervolgens worden de uitkeringen gewogen met de door de pensioenuitvoerder gehanteerde overlevingskansen voor de relevante populatie. Bij de risicomaatstaf in artikel 1 van bijlage 1a is er voor de opbouwfase sprake van het risico over de toekomstige uitkeringen, voor de uitkeringsfase alleen van het risico over de eerstvolgende uitkering. Bij de lange termijn risicomaatstaf in de uitkeringsfase in artikel 3 van bijlage 1a is er sprake van het risico over de toekomstige uitkeringen. Dit is dus anders dan de risicomaatstaf voor de uitkeringsfase in artikel 1 van bijlage 1a. De formules voor de lange termijn risicomaatstaf in de uitkeringsfase en de risicomaatstaf voor de opbouwfase gaan dus beide over alle toekomstige uitkeringen en zijn daarmee hetzelfde. Het tijdstip van deze toekomstige uitkeringen is wel anders. Voorbeeld: voor actieven in de opbouwfase betreft dit alle uitkeringen vanaf pensioenleeftijd en voor een 80-jarige in de uitkeringsfase alle uitkeringen vanaf die leeftijd.

Onderdelen G, H en I (artikelen 17, 18 en 20)

In de artikelen 17 tot en met 20 van de Regeling Pw en Wvb zijn regels gesteld die van toepassing zijn bij individuele waardeoverdracht. Deze artikelen worden aangepast aan de vernummering van de artikelen in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling waar ze op gebaseerd zijn.

Onderdelen J en P

Bij toepassing van de standaardmethode, genoemd in artikel 150n van de Pensioenwet, artikel 145m van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 46d van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt gebruik gemaakt van een standaardregel. In artikel 21 van de Regeling Pw en Wvb is de voorgeschreven standaardregel nader uitgewerkt. De standaardregel rekent de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten om naar persoonlijke pensioenvermogens in de solidaire of flexibele premieregeling en deelt een deel van het vermogen van een pensioenfonds toe aan de persoonlijke pensioenvermogens. Bij de toedeling met de standaardregel worden de verhoog- en verlaagregels van het huidig financieel toetsingskader voor pensioenfondsen benaderd door een tekort of overschot toe te delen aan iedereen in het deelnemersbestand, waarbij een spreidingstermijn van in beginsel tien jaar wordt gebruikt.

Bepalen van het beschikbare vermogen

De standaardregel wordt toegepast op het vermogen van een pensioenfonds dat hiervoor beschikbaar is (hierna: beschikbare vermogen). Het vaststellen van het beschikbare vermogen volgt uit artikel 150n van de Pensioenwet dan wel artikel 145m van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor de volledigheid volgt hierna een uiteenzetting daarvan. Om het beschikbare vermogen te bepalen, worden eerst drie onderdelen afgezonderd van het vermogen van een pensioenfonds dat gehanteerd wordt voor het berekenen van de dekkingsgraad (zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet):

  • 1. Ten eerste betreft dit het minimum vereist eigen vermogen, zoals dat geldt voor de solidaire of flexibele premieregeling. Het vaststellen daarvan volgt uit artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.

  • 2. Ten tweede betreft het de voorziening die een pensioenfonds vaststelt op basis van de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de kosten voor onder andere administratie, communicatie en het doen van uitkeringen (voorziening voor uitvoeringskosten), alsmede andere collectieve voorzieningen van een pensioenfonds, zoals de voorziening voor toekomstige schadelast voor zieke deelnemers (IBNR-voorziening).

  • 3. Ten derde betreft het de operationele reserve van een pensioenfonds, waaronder resultaten op risicoverzekeringen en wijzigingen die met terugwerkende kracht worden doorgevoerd vallen.

Vervolgens kan een pensioenfonds, afhankelijk van de dekkingsgraad nadat bovenstaande onderdelen zijn afgezonderd, onder bepaalde voorwaarden conform artikel 150n van de Pensioenwet, een solidariteits- of risicodelingsreserve en/of een compensatiedepot initieel vullen voordat de standaardregel wordt toegepast. Als een pensioenfonds hiervoor kiest, moet dit vermogen tevens afgezonderd worden.

Na het afzonderen van bovenstaande drie onderdelen en, indien een pensioenfonds hiervoor kiest, het afzonderen van het vermogen bestemd voor initiële vulling van een reserve en/of een compensatiedepot, resteert het beschikbare vermogen M van een pensioenfonds. Hierop wordt de standaardregel toegepast.

Standaardregel

De berekeningen binnen de standaardregel zijn in lijn met het bepalen van de hoogte van de technische voorzieningen van een pensioenfonds, zoals opgenomen in artikel 2 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Er dient bij onderstaande stappen dan ook uitgegaan te worden van de regels zoals opgenomen in het genoemde artikel. Daarbij moet de standaardregel zo worden toegepast dat deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden (hierna: individu(en)) met een gelijke leeftijd en gelijke opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, maar een verschillend geslacht, gelijke persoonlijke pensioenvermogens in de solidaire of flexibele premieregeling toebedeeld krijgen.

In het eerste lid van artikel 21 van de Regeling Pw en Wvb staat dat de standaardregel uit vier stappen bestaat, die hieronder toegelicht worden.

Stap 1 is omschreven in artikel 1 bijlage 2a: Bepalen van de contante waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten

Allereerst worden de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten KSvoor(i,h) voor ieder individu i en voor alle looptijden (horizonnen) h > 0 bepaald. Vervolgens worden de kasstromen van alle individuen per looptijd gesommeerd en wordt hiervan de contante waarde CWvoor vastgesteld.

Stap 2 is omschreven in artikel 2 bijlage 2a: Bepalen van de contante waarde van de aanpassingskasstromen

Daarna worden de aanpassingskasstromen KS*(i,h) als volgt berekend:

waarbij de jaarlijks trapsgewijs stijgende functie q(h) als volgt is gedefinieerd:

met [h] de op hele jaren neerwaarts afgeronde looptijd en N de spreidingstermijn in jaren, die in beginsel gelijk is aan tien jaar. Indien een pensioenfonds besluit een kortere of langere spreidingstermijn te hanteren, dient het pensioenfonds dat op te nemen en te onderbouwen in het implementatieplan waarbij minimaal de bestandssamenstelling van het pensioenfonds in de onderbouwing wordt betrokken. De onderbouwing bevat ook een toelichting waarom een spreidingstermijn van tien jaar tot een onevenwichtiger nadeel zou leiden dan bij de gekozen afwijkende spreidingstermijn. Een langere spreidingstermijn is uitsluitend toegestaan voor zover de verhouding tussen het beschikbare vermogen waar de standaardregel op toegepast wordt en de technische voorzieningen meer dan 100 procent is. De langere spreidingstermijn kan toegepast worden als hierdoor de uitkomsten beter aansluiten bij de verwachte uitkomsten van het bestaande ftk-contract en daarmee tot een evenwichtigere transitie leidt, wat bij hogere dekkingsgraden het geval kan zijn.

Net als bij de eerste stap worden vervolgens de aanpassingskasstromen van alle individuen per looptijd gesommeerd en wordt hiervan de contante waarde CW* vastgesteld.

Stap 3 is omschreven in artikel 3 bijlage 2a: Bepalen van de schalingsfactor voor de aanpassingskasstroom

Vervolgens wordt een schalingsfactor x berekend volgens onderstaande formule:

Door voor ieder individu de aanpassingskasstroom te schalen met deze x is de som van de contante waarde van alle verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de aangepaste opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten gelijk aan het beschikbare vermogen.

Stap 4 is omschreven in artikel 4 bijlage 2a: Vaststellen persoonlijke pensioenvermogens

Als laatste stap worden de verwachte uitgaande kasstromen in de solidaire of flexibele premieregeling KSna(i,h) voor ieder individu en voor iedere looptijd als volgt berekend:

Het persoonlijke pensioenvermogen in de solidaire of flexibele premieregeling voor ieder individu is gelijk aan de contante waarde van deze kasstroom.

Op grond van het derde lid van artikel 21 van de Regeling Pw en Wvb dient bij het toepassen van de standaardregel het resultaat van de omzetting voor mannen en vrouwen gelijk te zijn.

Mogelijkheden na toepassen standaardregel

Bovenstaande stappen resulteren in het persoonlijke pensioenvermogen na toepassen van de standaardregel. De standaardmethode is breder dan alleen de standaardregel. Na toepassen van de standaardregel kan een pensioenfonds binnen de standaardmethode de uitkomsten aanpassen als dit is opgenomen in het transitieplan. Deze aanpassing is optioneel en is gebonden aan de voorschriften in de artikelen 150n en 150o van de Pensioenwet.

Onderdeel K

Artikel 24, eerste lid, aanhef van het Regeling Pw en Wvb is redactioneel aangepast. Het standaardmodel schrijft een scenario voor. Daarom is scenariomethode vervangen door scenario.

Onderdeel M

In artikel 30d van de Regeling Pw en Wvb was een regeling opgenomen voor onder meer de benoeming van leden van de Commissie Parameters en het secretariaat van de commissie. Die regeling was gebaseerd op artikel 23 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. In de Wet toekomst pensioenen is de grondslag om regels te stellen voor de Commissie Parameters vervallen omdat deze commissie valt onder de Kaderwet adviescolleges en het niet nodig is om apart regels te stellen. Artikel 23 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en artikel 30d van de Regeling Pw en Wvb zijn dus ook vervallen.

Onderdeel N

In artikel 31 van de Regeling Pw en Wvb is overgangsrecht opgenomen. Omdat pensioenuitvoerders op een eigen gekozen moment in de transitieperiode over kunnen gaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling is, vergelijkbaar met het overgangsrecht bij de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen, van een aantal wijzigingen bepaald dat die pas van toepassing zijn nadat de pensioenuitvoerder is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling. De overige wijzigingen zijn meteen van toepassing.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Naar boven