Beleidsregel van het Instituut Mijnbouwschade Groningen van 8 juni 2023 met betrekking tot het toekennen van een in redelijkheid te bepalen tegemoetkoming voor iedere redelijke maatregel die nodig is om te bewerkstelligen dat de schade waarvoor door het Instituut Mijnbouwschade Groningen in het kader van zijn wettelijke taakuitoefening een vergoeding wordt toegekend, duurzaam kan worden hersteld (Beleidsregel duurzaam herstel)

Het Instituut Mijnbouwschade Groningen,

Gelet op artikel 2, tiende lid, van de Tijdelijke wet Groningen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Instituut:

het Instituut Mijnbouwschade Groningen, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke wet Groningen;

gebouw:

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

gebrek aan de constructie:

een bestaand gebrek aan de constructie van een gebouw voor zover het geen schade betreft als bedoeld in artikel 1 van de Tijdelijke wet Groningen;

herstelmaatregel:

een aan de hand van het op de website van het Instituut geplaatste technisch kader vastgestelde herstelmaatregel die passend en redelijk is gelet op het geconstateerde gebrek aan de constructie;

schade:

schade zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Tijdelijke wet Groningen, daaronder begrepen de kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade als bedoeld in artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek;

technisch kader:

laatstelijk vastgesteld technisch kader voor de toepassing van duurzaam herstel zoals geplaatst op de website van het Instituut;

tegemoetkoming:

tegemoetkoming in natura om schade duurzaam te herstellen als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van de Tijdelijke wet Groningen;

verergerde schade:

fysieke schade aan een gebouw die substantieel in omvang is toegenomen ten opzichte van de daaraan voorafgaande schadeopname in opdracht van de NAM, het CVW de TCMG of het Instituut;

werkwijze:

laatstelijk vastgestelde Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen als bedoeld in artikel 10 van de Tijdelijke wet Groningen;

wet:

Tijdelijke wet Groningen;

woning:

onroerende zaak die, of het deel van een onroerende zaak dat, naar aard en inrichting bestemd is om als woning te dienen.

Artikel 2 fasering

  • 1. Het Instituut zal een aanvraag voor een tegemoetkoming voor een gebouw gelegen in het vastgestelde effectgebied van het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of de gasopslag bij Grijpskerk, behandelen:

    • a. Beginnend bij circa 300 woningen in de plaatsen gelegen binnen de oude gemeentegrenzen van Loppersum, Appingedam en Ten Boer met de in de bijlage opgenomen postcodes voor zover de eigenaren van die woningen door het Instituut zijn benaderd om een aanvraag voor een tegemoetkoming te doen omdat zij naar verwachting voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, waarbij de volgorde van het benaderen van de eigenaren van woningen wordt bepaald op basis van omvang en ernst van de eerder gemelde schade. Indien dat voor het herstel van het gebrek aan de constructie van de woning noodzakelijk is, kan de aanvraag voor een tegemoetkoming mede betrekking hebben op een gebouw of deel van een gebouw van dezelfde eigenaar dat constructief met de woning verbonden is maar geen woning betreft.

    • b. Voor overige woningen in de plaatsen gelegen binnen de oude gemeentegrenzen van Loppersum, Appingedam en Ten Boer met de in de bijlage opgenomen postcodes die naar verwachting voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, vanaf de datum van afronding van de onder a bedoelde dossiers, waarbij de volgorde van behandeling van aanvragen wordt bepaald door de datum van uitbrengen van het advies van de deskundige over de lopende aanvraag tot vergoeding van fysieke schade aan de woning, bedoeld in artikel 12 van de wet. Indien dat voor het herstel van het gebrek aan de constructie van de woning noodzakelijk is, kan de aanvraag voor een tegemoetkoming mede betrekking hebben op een gebouw of deel van een gebouw van dezelfde eigenaar dat constructief met de woning verbonden is maar geen woning betreft.

  • 2. Indien voor andere gebouwen een aanvraag voor een tegemoetkoming kan worden gedaan, wordt dit in het eerste lid bepaald door deze beleidsregel te wijzigen.

Artikel 3 voorwaarden tegemoetkoming duurzaam herstel

  • 1. Het Instituut kan bij de behandeling van aanvragen om vergoeding van fysieke schade aan een gebouw als bedoeld in artikel 11 van de wet, aan aanvrager naast de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet bij separaat besluit een tegemoetkoming toekennen.

  • 2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden toegekend indien:

    • a. aan de hand van het advies van een onafhankelijke deskundige, bedoeld in artikel 12 van de wet, door het Instituut is vastgesteld dat het gebouw een gebrek aan de constructie heeft;

    • b. er sprake is van nieuwe schade, met inbegrip van schade die na eerder herstel opnieuw is ontstaan, of verergerde schade aan het gebouw, die mede wordt veroorzaakt door een gebrek aan de constructie van het gebouw dat kans geeft op herhaalde schade aan dat gebouw, en aanvrager instemt met vergoeding van de schade in de vorm van te treffen maatregelen in natura;

    • c. de schade waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend minimaal schadetype D3 betreft zoals omschreven in het technisch kader, of aannemelijk is dat bij eerdere schadeopname in opdracht van de NAM, het CVW de TCMG of het Instituut schade van minimaal schadetype D3 aan het gebouw is vastgesteld; en

    • d. voor het betreffende gebouw in totaal een bedrag gelijk aan of groter dan € 15.000 inclusief BTW aan schadevergoeding voor fysieke schade is toegekend door de NAM, het CVW de burgerlijke rechter, de TCMG of het Instituut of wordt toegekend door het Instituut. Bij de bepaling van het minimale bedrag van € 15.000, bedoeld in de eerste volzin, wordt de vergoeding van bijkomende kosten, de overlastvergoeding en de vergoeding van wettelijke rente buiten beschouwing gelaten.

  • 3. Indien een of meerdere andere gebouwen constructief verbonden zijn met het gebouw waarvoor een tegemoetkoming wordt toegekend en herstel van het gebrek aan de constructie bedoeld in het tweede lid, onder, a, alleen mogelijk is als ook de constructie van dat andere gebouw of die andere gebouwen wordt hersteld, heeft de eigenaar van dat andere gebouw of die andere gebouwen ook aanspraak op een tegemoetkoming.

Artikel 4 procedure

  • 1. Het Instituut stelt aan de hand van het advies van de deskundige over de aanvraag tot vergoeding van fysieke schade aan het gebouw, bedoeld in artikel 12 van de wet, vast of sprake is van nieuwe of verergerde fysieke schade aan het gebouw en of die mogelijk mede wordt veroorzaakt door een gebrek aan de constructie van dat gebouw en kans geeft op herhaalde schade aan dat gebouw. Indien dat het geval is en aan artikel 2, eerste lid, en de overige voorwaarden van artikel 3, tweede lid, is voldaan, laat het Instituut, indien de eigenaar dat wenst en een aanvraag voor een tegemoetkoming doet, nader onderzoek uitvoeren naar de constructie van het gebouw. Indien het gebouw tevens is opgenomen in het programma van aanpak als bedoeld in artikel 13g, eerste lid, van de wet, kan het nader constructief onderzoek worden uitgevoerd door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, in opdracht van het Instituut.

  • 2. Buiten de gevallen bedoeld in het eerste lid, wordt geen tegemoetkoming toegekend.

  • 3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, tweede en derde volzin:

    • a. deelt het Instituut aan aanvrager mee op welke termijn het nader constructief onderzoek plaatsvindt en binnen welke termijn aanvrager een besluit over de tegemoetkoming kan verwachten; en

    • b. neemt het Instituut op basis van het nader constructief onderzoek een besluit over het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming en, indien aan de orde, over de aard en omvang van de herstelmaatregel waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend.

  • 4. Indien het Instituut op basis van het nader constructief onderzoek voornemens is een tegemoetkoming toe te kennen, doet het Instituut een voorstel voor een tegemoetkoming en voor een herstelmaatregel met inachtneming van het bepaalde in deze beleidsregel en het technisch kader. Indien een of meerdere andere gebouwen constructief verbonden zijn met het gebouw waarvoor een voorstel voor tegemoetkoming wordt gedaan en herstel van het gebrek aan de constructie alleen mogelijk is als ook de constructie van dat andere gebouw of die andere gebouwen wordt hersteld, doet het Instituut het voorstel eveneens aan de eigenaren van dat andere gebouw of die andere gebouwen. Indien het technisch kader is gewijzigd na de mededeling, bedoeld in het derde lid, onder a, kan het Instituut het eerder geldende technisch kader toepassen als dat leidt tot een meer passende herstelmaatregel, mits dit doelmatig is.

  • 5. De eigenaar van het gebouw heeft uitsluitend aanspraak op een tegemoetkoming voor zover het de op basis van het vierde lid voorgestelde tegemoetkoming betreft en de eigenaar instemt met de voorgestelde herstelmaatregel. Indien er meerdere eigenaren zijn van een gebouw of de daarmee constructief verbonden gebouwen, voldoen alle eigenaren aan het bepaalde in de eerste volzin.

  • 6. Indien het Instituut op basis van het nader constructief onderzoek voornemens is geen tegemoetkoming toe te kennen, stelt het Instituut de eigenaar van het gebouw voorafgaand aan het nemen van een besluit in de gelegenheid binnen een door het Instituut te bepalen termijn een zienswijze te geven op dat voornemen.

Artikel 5 aard en omvang tegemoetkoming duurzaam herstel

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van te treffen maatregelen in natura toegekend. Indien de op grond van de eerste volzin te treffen maatregelen noodzakelijkerwijs mede herstel van schade omvatten waarvoor eerder al een vergoeding is toegekend, wordt de eerder voor die schade toegekende vergoeding niet in mindering gebracht op de tegemoetkoming.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt 100% van de kosten van de te treffen maatregelen in natura en de kosten die het directe gevolg zijn van het treffen van die maatregelen.

  • 3. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal een waarde van € 125.000 inclusief BTW per gebouw. Het Instituut kan in uitzonderlijke gevallen een hogere tegemoetkoming toekennen. Het Instituut publiceert in zijn jaarverslag in hoeveel gevallen een hogere tegemoetkoming dan € 125.000 inclusief BTW per gebouw is toegekend.

  • 4. Indien ten aanzien van het gebouw waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend sprake is van samenloop met het treffen van versterkingsmaatregelen bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, kan het Instituut met instemming van de eigenaar van het gebouw de tegemoetkoming doen toekomen aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in geval er wordt gekozen voor sloop en nieuwbouw van het gebouw.

Artikel 6 inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 juli 2023.

Artikel 7 citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel duurzaam herstel.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Groningen, 8 juni 2023

H.C.D. Korvinus Voorzitter, tevens bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

M.Tj. Bouwes Plaatsvervangend voorzitter, tevens bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

P.B.M.J. van der Beek-Gillessen Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

E.C.M. van Schie Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

B.J. Wierenga Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

TOELICHTING

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Stb. 2023, nr. 164) wordt het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: het Instituut) meer afwegingsruimte gegeven om in daarvoor in aanmerking komende situaties schade duurzaam te herstellen. Artikel 2, tiende lid, van de Tijdelijke wet Groningen (hierna: wet) bepaalt in dit verband:

Naast de schade, bedoeld in artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, kan het Instituut aan de aanvrager een in redelijkheid te bepalen tegemoetkoming in geld of in natura toekennen voor iedere redelijke maatregel die nodig is om te bewerkstelligen dat de schade waarvoor vergoeding wordt toegekend, duurzaam kan worden hersteld. Aan de toekenning van deze tegemoetkoming kan het Instituut voorwaarden verbinden.

Duurzaam herstellen betekent daarbij niet dat het gebouw na het herstel tegen iedere aardbeving of bodembeweging bestand moet zijn. Het doel is ervoor te zorgen dat de schade niet steeds terugkeert als er een beving of bodembeweging plaatsvindt of door een autonome oorzaak, door relevante onderliggende gebreken van een gebouw met constructieve maatregelen te herstellen. Dit moet ervoor zorgen dat bewoners niet herhaaldelijk met nieuwe of verergerde schade en alle lasten die de afwikkeling daarvan met zich meebrengt worden geconfronteerd.

Met deze beleidsregel geeft het Instituut invulling aan de nieuwe bevoegdheid om een tegemoetkoming toe te kennen voor duurzaam herstel, bijvoorbeeld welke soorten schades in aanmerking komen voor duurzaam herstel en de gefaseerde openstelling van de regeling, ten behoeve van de proportionaliteit en uitvoerbaarheid van de regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is onder meer een definitie van de begrippen ‘gebouw’ en ‘woning’ opgenomen. Met de definitie van ‘gebouw’ wordt aangesloten bij de omschrijving in de Woningwet, die ook in artikel 1 van de wet is opgenomen. Duurzaam herstel wordt in eerste instantie alleen toegepast bij ‘woningen’ (zie artikel 2), waarmee in dit verband wordt bedoeld een onroerende zaak (of een gedeelte daarvan) die naar aard en inrichting bestemd is om als woning te dienen.

Artikel 2

De beschikbare uitvoeringscapaciteit is onvoldoende om iedereen die daarvoor (mogelijk) in aanmerking komt meteen na inwerkingtreding van de betreffende wetsbepaling duurzaam herstel aan te bieden. Daarom voorziet dit artikel in gefaseerde openstelling van de regeling.

Uitgangspunt daarbij is dat duurzaam herstel in eerste instantie wordt toegepast op de geografische locaties waar de kans op nieuwe schade ten gevolge van bevingen het grootste is. Er wordt dan ook gestart in het kerngebied (binnen de oude gemeentegrenzen van Loppersum, Appingedam en Ten Boer). Binnen dat gebied wordt gestart met woningen, waarbij wel geldt dat duurzaam herstel ook aan de orde kan zijn indien een gebouw naast het gebruik als woning ook een zakelijke functie heeft (zoals boerderij, kantoor-, bedrijf-, horeca-, dienstverleningsfunctie) en tevens sprake is van een constructieve samenhang in het betreffende gebouw en het gebouw in eigendom is bij één en dezelfde eigenaar. Om te komen tot ongeveer 3 x 100 woningen om mee te starten worden eigenaren van woningen in dit gebied die naar verwachting voldoen aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming, genoemd in artikel 3, tweede lid, benaderd voor het doen van een aanvraag voor een tegemoetkoming. De toekenning van een tegemoetkoming voor deze woningen wordt gebaseerd op het technisch kader zoals dat is vastgesteld na externe validatie door gerenommeerde experts. Na afronding van het duurzaam hersteltraject van deze eerste (circa) 300 woningen vindt een tussentijdse evaluatie van (de uitvoering van) duurzaam herstel plaats om eventuele verbeterpunten vast te stellen en mee te nemen in het vervolgtraject. Voor andere woningen in het betreffende gebied die naar verwachting voldoen aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming, genoemd in artikel 3, tweede lid, worden pas aanvragen voor een tegemoetkoming behandeld na afronding van de genoemde circa 300 dossiers.

Artikel 3

Dit artikel regelt de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming voor duurzaam herstel. Er moet sprake zijn van actuele fysieke schade die mede wordt veroorzaakt door een gebrek aan de constructie, terwijl dat gebrek aan de constructie kans geeft op herhaalschade. Dat houdt in dat eigenaren, om in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming voor duurzaam herstel, een melding moeten doen van een nieuwe fysieke schade (dat wil zeggen niet eerder behandelde schade), met inbegrip van schade die na eerder herstel opnieuw is ontstaan of verergerde schade. Deze aanvraag om schadevergoeding wordt behandeld in de reguliere fysieke schadeketen. Conform die reguliere procedure wordt over die aanvraag om schadevergoeding advies uitgebracht door een door het Instituut benoemde onafhankelijke deskundige. In het adviesrapport van die onafhankelijke deskundige wordt de schadeoorzaak benoemd en ook of deze potentieel samenhangt met een constructief gebrek. Als dat laatste het geval is, bepaalt het Instituut op basis hiervan of het gebouw in aanmerking komt voor nader constructief onderzoek om vast te stellen of herhaalschade door het uitvoeren van constructieve maatregelen kan worden voorkomen. Het is uiteraard aan de aanvrager om te bepalen of hij een dergelijk nader constructief onderzoek wil laten uitvoeren en een aanvraag wil doen voor een tegemoetkoming voor duurzaam herstel. Als de aanvrager kiest voor duurzaam herstel zal de nieuwe of verergerde schade die is gemeld alleen in de vorm van te treffen maatregelen in natura worden vergoed, zodat het schadeherstel en duurzaam herstel gelijktijdig door dezelfde aannemer kunnen worden uitgevoerd. De aanvrager kan er ook voor kiezen het nader constructief onderzoek niet te laten doen en daarmee af te zien van duurzaam herstel. Dan wordt de aanvraag om schadevergoeding verder behandeld in de reguliere fysieke schadeketen en zowel vergoeding in geld als herstel in natura van de schade is dan mogelijk.

Daarnaast wordt in dit artikel nog een ondergrens gesteld aan de aard van de schade die met het uitvoeren van de constructieve maatregelen wordt opgelost en mogelijk in de toekomst kan worden voorkomen. Deze grens is gesteld op minimaal D3-schade zoals omschreven in het technisch kader. Het heeft namelijk technisch gezien geen zin om niet constructieve schade (bijvoorbeeld krimpscheuren) te herstellen met (ingrijpende) constructieve maatregelen.

Tot slot wordt een ondergrens van € 15.000 aan totale fysieke schade gehanteerd om in aanmerking te komen voor nader constructief onderzoek ten behoeve van duurzaam herstel, exclusief bedragen uitgekeerd voor bijkomende kosten, overlast en wettelijke rente. Dit wordt gedaan omdat de kosten van een nader constructief onderzoek relatief hoog zijn en de constructieve maatregelen en de met de werkzaamheden gepaard gaande hinder en ongemakken significant zijn en anders niet in verhouding staan tot de omvang van de schade.

Het kan voorkomen dat een constructief gebrek aan een gebouw alleen duurzaam kan worden hersteld als ook de constructie van één of meer andere, daaraan verbonden, gebouwen wordt hersteld (bijvoorbeeld bij rijtjeswoningen of twee-onder-een-kapwoningen). Dat een dergelijke situatie zich voordoet moet blijken uit het nader constructief onderzoek. Als deze situatie zich voordoet kunnen de eigenaren van dat andere gebouw of die andere gebouwen eveneens aanspraak maken op een tegemoetkoming voor duurzaam herstel voor de betreffende herstelmaatregel. Het is uiteraard aan de betrokken eigenaren of zij daarvan gebruik wensen te maken. Als één van de betrokken eigenaren dat niet wil, kan om technische redenen helemaal geen duurzaam herstel plaatsvinden. Wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming wordt in deze situaties een aanvullende toets op de proportionaliteit gedaan. Omdat sprake is van seriematige werkzaamheden is de verwachting dat een lager maximumbedrag dan genoemd in artikel 5, derde lid (€ 125.000) per woning realistisch is. De richtlijn die hierbij aangehouden wordt is een afslag van 15% per geschakelde woning.

Artikel 4

Dit artikel regelt de hoofdlijn van de procedure die wordt gevolgd om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming voor duurzaam herstel. Kort gezegd betreft het een ‘afslag’ in het reguliere fysieke schadeproces, indien de aard van de schade daartoe aanleiding geeft (en aan de overige voorwaarden van artikel 3 is voldaan). Of de aard van de schade daartoe aanleiding geeft volgt uit het adviesrapport van de onafhankelijk deskundige dat in het kader van het reguliere fysieke schadeproces wordt uitgebracht. De toets daarop wordt door het team technisch advies van het Instituut verricht.

Vervolgens wordt, indien de eigenaar daarvoor kiest, in het kader van duurzaam herstel een nader constructief onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Instituut door één van de door het Instituut daartoe gecontracteerde aannemers. Dit kan anders zijn als het betreffende gebouw tevens in de versterkingsopgave is opgenomen. Dan kan het nader constructief onderzoek worden betrokken in het versterkingsproces en worden uitgevoerd door de NCG, in opdracht van het Instituut. Als uit het nader constructief onderzoek volgt dat duurzaam herstel niet zinvol of redelijk is, wordt in beginsel geen tegemoetkoming voor duurzaam herstel toegekend. Voordat een dergelijk besluit wordt genomen, wordt de eigenaar van het gebouw in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarop te geven. Als uit het nader constructief onderzoek volgt dat duurzaam herstel wel zinvol en redelijk is, wordt aan de eigenaar een voorstel gedaan voor een tegemoetkoming en de te treffen herstelmaatregel. Voor het doen van dat voorstel wordt gebruik gemaakt van het technisch kader. Het is vervolgens aan de eigenaar of hij instemt met het aldus voorgestelde herstel.

Over het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming voor duurzaam herstel, – en zo ja, over de aard en de omvang daarvan – wordt door het Instituut een separaat besluit genomen, los van het besluit op de aanvraag om schadevergoeding. Tegen het besluit inzake de tegemoetkoming voor duurzaam herstel staat ook bezwaar en beroep open.

Artikel 5

De tegemoetkoming voor duurzaam herstel wordt alleen in natura toegekend. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de constructieve maatregelen daadwerkelijk worden getroffen en dat die door een professionele partij worden uitgevoerd. Daarbij is ervoor gekozen geen eigen bijdrage te vragen van eigenaren voor het duurzaam herstel. Dit om te voorkomen dat eigenaren die daar geen budget voor hebben om die reden geen gebruik kunnen maken van duurzaam herstel. Het kan voorkomen dat reeds vergoedde schade uit de aard der zaak meegenomen moet worden bij het treffen van maatregelen in het kader van duurzaam herstel. Dit is het geval als duurzaam herstel niet kan worden uitgevoerd zonder het herstel van die schade daarin mee te nemen. Bijvoorbeeld als in het kader van duurzaam herstel een muur volledig opnieuw opgemetseld moet worden en in deze muur zit een scheur waarvoor eerder al schadevergoeding is toegekend, maar nog geen herstel van die scheur heeft plaatsgevonden. Het Instituut kiest er in die gevallen voor de reeds voor die schade uitgekeerde schadevergoeding niet terug te vragen, om te voorkomen dat aanvragers om financiële redenen geen gebruik (kunnen) maken van duurzaam herstel.

De tegemoetkoming (in natura) voor duurzaam herstel ziet op de onvermijdelijke kosten voor het constructieve herstel. Dit betreft in de eerste plaats de kosten van daadwerkelijke herstelmaatregelen en de constructieve overige kosten (denk aan het plaatsen van een paal en de kosten van het weghalen en terugplaatsen van de vloer om die paal te kunnen plaatsen). Ook kosten die direct samenhangen met de constructieve maatregelen vallen er onder. Dat zijn bijvoorbeeld de kosten voor het terugplaatsen van een keuken of vloertegels en kosten voor tijdelijk verblijf elders gedurende de periode van de werkzaamheden. Uitgangspunt is dat de bestaande elementen, zoals een keuken, worden teruggeplaatst. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de keukenelementen moeten worden gesloopt, wordt bij het plaatsen van nieuwe elementen een gelijkwaardig element teruggeplaatst. Extra kosten omdat een eigenaar bijvoorbeeld niet een vergelijkbare keuken wil terugplaatsen, maar een duurdere variant, worden niet vergoed. De eigenaar kan wel zelf afspraken maken met de uitvoerende aannemer om op eigen kosten en voor eigen risico extra werkzaamheden aan zijn gebouw uit te laten voeren.

De richtlijn is dat de waarde van herstelmaatregelen maximaal € 125.000 per gebouw bedraagt (inclusief BTW en overige kosten, maar exclusief onderzoeks-, proces- en organisatiekosten van het Instituut). Dit om te voorkomen dat onevenredige maatregelen worden getroffen die niet in verhouding staan tot de schade aan het betreffende gebouw. Het bestuur heeft de discretionaire bevoegdheid om dit bedrag in uitzonderlijke gevallen en voor bijzondere gebouwen te verhogen, bijvoorbeeld bij grote boerderijen of monumenten. Uit een oogpunt van transparantie maakt het Instituut jaarlijks openbaar in hoeveel gevallen een hogere tegemoetkoming is toegekend dan € 125.000 per gebouw. Als er sprake is van samenloop met de versterking en gelet op de aard en omvang van de te treffen versterkingsmaatregelen in combinatie met het duurzaam herstel wordt gekozen voor sloop/nieuwbouw van het gebouw, kan de tegemoetkoming met instemming van de eigenaar ook rechtstreeks ter beschikking worden gesteld aan de NCG ten behoeve van de sloop en nieuwbouw van het gebouw.

Groningen, 8 juni 2023

H.C.D. Korvinus Voorzitter, tevens bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

M.Tj. Bouwes Plaatsvervangend voorzitter, tevens bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

P.B.M.J. van der Beek-Gillessen Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

E.C.M. van Schie Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

B.J. Wierenga Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

BIJLAGE BIJ BELEIDSREGEL DUURZAAM HERSTEL

Naar boven