TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met deze meerjarige regeling wordt de grondslag gecreëerd voor het verstrekken van
specifieke uitkeringen aan gemeenten voor herstructureringsactiviteiten die bijdragen
aan de leefbaarheid en de veiligheid in kwetsbare gebieden in Nederland. De Regeling
specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting uit 2021 vervalt, met dien
verstande dat deze van toepassing blijft ten aanzien van op basis van die regeling
verstrekte specifieke uitkeringen. Het volgende bedrag is vanuit het Volkshuisvestingsfonds
beschikbaar in 2023: € 140 miljoen. Thans vindt parlementaire behandeling plaats van
de voorjaarsnota met daarin een voorstel om geld voor het Volkshuisvestingsfonds in
de tijd naar voren te halen. Onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring van de
voorjaarsnota zal in 2023 zodoende € 280 miljoen euro beschikbaar zijn voor het Volkshuisvestingsfonds.
Als deze besluitvorming heeft plaatsgevonden, zal in een nieuwe bijlage van de meerjarige
regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting in de Staatscourant
worden gepubliceerd met vermelding van het verhoogde bedrag.
In een aantal gebieden in Nederland staan de leefbaarheid en veiligheid onder druk
en stapelen problemen als onveiligheid, werkloosheid, armoede, onderwijsachterstanden,
woonproblematiek en een slechte gezondheid zich op. Daar is sprake van verloedering
van de eenzijdige woningvoorraad en de openbare ruimte, een concentratie van kwetsbare
huishoudens en beperkte investeringskracht van gemeenten, woningcorporaties en huiseigenaren
om dit tegen te gaan. Vooral particulieren met een koopwoning in deze gebieden hebben
beperkte mogelijkheden om hun situatie te verbeteren. In dergelijke gebieden is vaak
sprake van excessen zoals hoge huurprijzen, malafide verhuurders, ondeugdelijke huisvesting
van arbeidsmigranten en het ontbreken van prikkels voor (private) verhuurders om de
woningen te verbeteren, omdat deze toch wel verhuurd worden. Deze kwetsbare gebieden
ervaren een negatieve trend in de leefbaarheid en veiligheid ten opzichte van de rest
van Nederland, waardoor er een steeds grotere tweedeling ontstaat.
Volkshuisvesting is gemeenschappen bouwen. Investeren in de fysieke leefomgeving is
nodig om een negatieve spiraal in kwetsbare gebieden te doorbreken. Het investeren
in de kwaliteit van de woningvoorraad en de inrichting van de openbare ruimte zijn
bewezen effectieve manieren om de leefbaarheid en veiligheid in buurten te verbeteren.
Het creëren van gemengde wijken met een diverse woningvoorraad heeft voordelen voor
zowel nieuwe als bestaande bewoners.
De aanpak van de woningvoorraad en de leefomgeving is bepalend voor het toekomstperspectief
van een gebied, maar is ook een kostbare interventie. Volgens onderzoek hiernaar ‘worstelen
gemeenten met hun financiële situatie’ en zien ze onvoldoende mogelijkheden om de
herstructureringsopgave voor hun rekening te nemen1. Het Volkshuisvestingsfonds (VHF) is gericht op herstructurering van de bestaande,
met name particuliere, woningvoorraad in kwetsbare gebieden. Het VHF dient ertoe om
gemeenten te ondersteunen bij deze opgave.
1.1 Aanleiding en probleemanalyse
1.1.1 Kwetsbaar gebied
Onder kwetsbaar gebied worden die wijken en buurten verstaan waar de leefbaarheid
en veiligheid onder druk staan. Elke gemeente heeft een of meerdere kwetsbare gebieden.
Dat zijn gebieden binnen een gemeente die ten opzichte van de rest van de gemeente
ondergemiddeld presteren op aspecten zoals:
-
– Wonen: De samenstelling van woningtypen en huishoudens is volgens de gemeente kwetsbaar
en het aantal verhuizingen binnen korte tijd is relatief hoog. Ook is er in de regel
sprake van een ondergemiddelde woningkwaliteit.
-
– Veiligheid: de buurt presteert ten opzichte van de rest van de gemeente ondergemiddeld
op het terrein van de veiligheid. Denk daarbij aan strafbare feiten, intimidatie en
sociale veiligheid.
-
– Werk en inkomen: de bewoners van de buurt presteren ten opzichte van de rest van de
gemeente ondergemiddeld op het terrein van werk en inkomen. Denk daarbij aan de uitkeringsafhankelijkheid
van huishoudens, langdurige bijstandsuitkering van langer dan één jaar, lager gemiddeld
huishoudinkomen, huishoudens met kinderen met een inkomen tot het sociaal minimum,
werklozen.
-
– Opleiding en jeugdhulp: de bewoners van de buurt hebben een lager dan gemiddeld opleidingsniveau
en maken hoger dan gemiddeld gebruik van jeugdhulp. Denk daarbij aan het aantal kinderen
dat gebruik maakt van jeugdhulp, het aantal voortijdige schoolverlaters of het hoogst
behaalde opleidingsniveau.
1.1.2 Kwetsbare particuliere eigenaren
De huishoudens in kwetsbare gebieden hebben vaak een laag inkomen en een zwakke vermogenspositie,
waardoor ze moeilijk toegang krijgen tot financiering2 om woningen te onderhouden/verbeteren. Dit leidt tot het uitstellen van onderhoud
en lange termijninvesteringen in woningen, met steeds verdergaande verpaupering en
ongezonde woonsituaties tot gevolg. Voorbeelden van investeringen die niet gedaan
kunnen worden zijn het aanpakken van schimmelproblematiek, achterstallig onderhoud
of investeringen in verduurzaming van de woning3.In sommige gebieden komt daar nog eens bovenop dat de benodigde investeringen in
de woning ten opzichte van de woningwaarde onevenredig hoog kunnen zijn.
1.1.3 Herstructurering
De genoemde problematiek komt met name voor in het particuliere deel van de voorraad.
Aanvragen kunnen worden ingediend voor middelen om de particuliere woningvoorraad
te herstructureren. Gemeenten kunnen dat geld inzetten om betreffende woningen te
(laten) verbeteren. Dat kan gepaard gaan met inponding van woningen door de gemeente
of door derden. Ook ingrijpende maatregelen als sloop/nieuwbouw komen in aanmerking
voor een bijdrage uit het Volkshuisvestingsfonds, net zoals het transformeren van
vastgoed.
1.1.4 Corporaties, gespikkeld bezit en Verenigingen van Eigenaren (V)
Bij corporaties is veelal sprake van zogenaamd gespikkeld bezit waarbij bezit van
woningcorporaties en particulieren is gemengd in een appartementencomplex of rij/blok
van woningen. De meerjarige regeling beoogt te voorzien in een oplossing voor een
situatie waarbij een corporatie in enige mate eigenaar is van een samenhangend geheel
van woningenen de corporatie voornemens is om over te gaan tot herstructurering van
het geheel. De werkzaamheden aan bijvoorbeeld een appartementencomplex kunnen pas
beginnen als de VvE hiermee heeft ingestemd, maar de particulieren die dit niet kunnen
betalen zullen niet met de werkzaamheden instemmen en de corporatie mag de uitvoeringskosten
niet dragen. Op deze manier gaat zowel de particuliere als de sociale woningvoorraad
achteruit in deze kwetsbare gebieden. Om die reden is het mogelijk gemaakt dat corporaties
in de subsidieaanvraag opgevoerd kunnen worden als indirecte ontvanger van een bijdrage
voor inponding (zie ook paragraaf 2.2.4).
1.1.5 Eenzijdige woningvoorraad
De eenzijdige woningvoorraad gaat over onevenwichtigheden op het niveau van de woningvoorraad
in een gebied. In kwetsbare gebieden is veelal sprake van een concentratie van goedkope
woningen die worden bewoond door huishoudens met een laag inkomen en waar (complexe)
sociale problematiek achter de voordeur voorkomt. Dit kan zich zowel uiten in een
structureel woningoverschot als in een structureel woningtekort. Het doorbreken van
deze concentratie van kwetsbare huishoudens is nodig om de negatieve spiraal in deze
wijken te keren4.
Het interveniëren in de bestaande woningvoorraad door bijvoorbeeld vervangende nieuwbouw
is een kostbare en complexe activiteit en wordt daarom beperkt toegepast. Toch kunnen
gebieden met een structureel overschot hierbij gebaat zijn omdat, in combinatie met
activiteiten op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid en armoede, de leefbaarheid
wordt vergroot.
2. Inhoud van de regeling
2.1. Inrichting Volkshuisvestingsfonds
Met de meerjarige Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting
(het ‘Volkshuisvestingsfonds’5) wordt de financiële slagkracht van gemeenten versterkt, waardoor ze de negatieve
spiraal in kwetsbare gebieden kunnen doorbreken. Al dan niet als partners in een brede
gebiedsalliantie zoals bij het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV).
Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het komen tot gemengde en leefbare wijken.
2.1.1 Doelgroep
Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de gewenste ontwikkeling van kwetsbare gebieden
door hun bijdragen aan lokale herstructureringsopgaven. Zij krijgen met deze regeling
de mogelijkheid om hiervoor een rijksbijdrage aan te vragen in de vorm van een specifieke
uitkering. Zij moeten sturing geven aan de gewenste ontwikkeling van kwetsbare gebieden.
Dit doen zij zelfstandig, dan wel als belangrijk partner in een gebiedsalliantie zoals
het geval is bij de 20 Stedelijke Focusgebieden van het NLPV.
De inzet van middelen uit het Volkshuisvestingsfonds richt zich primair op het verbeteren
van het slechtste deel van de particuliere voorraad. Juist in de particuliere voorraad
ontbreken vaak de middelen en/of de wil om de benodigde investeringen te doen. Op
dit moment zijn er naast het Volkshuisvestingsfonds geen (financiële) instrumenten
van het Rijk op deze wijze gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid
in kwetsbare wijken. Het Volkshuisvestingsfonds vult zo een gat binnen het beschikbare
Rijksinstrumentarium met een instrument dat zich in het bijzonder, maar niet uitsluitend,
richt op de herstructurering van woningen van particulieren.
Corporaties kunnen via de gemeente als ontvanger in aanmerking komen voor (een deel
van) het subsidiebedrag uit Volkshuisvestingsfonds. Dit kan alleen als het gaat om
het opkopen van particuliere woningen ten behoeve van herstructurering (inponding).
Alle gemeenten kunnen een aanvraag indienen voor een bijdrage uit het Volkshuisvestingsfonds.
Omdat de leefbaarheid in de 20 stedelijke focusgebieden en 13 grensregio’s het sterkst
onder druk staat, krijgen deze gebieden prioriteit zoals bedoeld in de bijlage 2.
In de regeling komt deze prioriteit tot uitdrukking doordat aanvragen van gemeenten
ten behoeve van deze gebieden extra punten krijgen toegewezen in de beoordeling. Zo
kan met beperkte middelen een zo groot mogelijk effect worden bereikt in de gebieden
waar dit het hardst nodig is, zonder dat andere gebieden worden uitgesloten.
2.2.2 Woningcorporaties
Woningcorporaties spelen op verschillende manieren een belangrijke rol binnen het
Volkshuisvestingsfonds. Hierbij valt onderscheid te maken tussen de rol van woningcorporaties
in een breder programma in het projectgebied waar de aanvraag betrekking op heeft
en de rol van woningcorporaties bij de activiteiten waarvoor een rijksbijdrage wordt
gevraagd.
In een breed programma voor de herstructurering van een gebied kunnen corporaties
een rol spelen door ook het corporatiebezit te herstructureren. In de landelijke prestatieafspraken
met corporaties zijn afspraken gemaakt over de rol van woningcorporaties bij de verbetering
van leefbaarheid. Woningcorporaties hebben vanuit hun kerntaak goede ervaring met
het op orde houden en weer krijgen van hun bezit. Ook hebben zij ervaring met het
betrekken van bewoners en de omgeving om herstructureringsplannen te realiseren. Vaak
zijn corporaties een drijvende kracht achter het vastgoed-gerelateerde deel van de
gebiedsgerichte aanpak in kwetsbare wijken.
Woningcorporaties lopen tegen belemmeringen aan bij herstructurering van gespikkeld
bezit als gevolg van de verdeelde eigendomssituatie. Corporaties mogen wel de overheadkosten
van een gemeenschappelijk verduurzamingsproject dragen (bijvoorbeeld kosten vergunningaanvragen
of technisch ontwerp). Door gemeenten en corporaties in staat te stellen gelijktijdig
particulier en corporatiebezit aan te pakken, kan in één programma de woonkwaliteit,
leefbaarheid en verduurzaming verbeterd worden. Zo hebben woningcorporaties ook baat
bij de aanpak van particuliere woningen in kwetsbare gebieden, omdat de leefomgeving
van het corporatiebezit daar ook voordelen van ondervindt.
Daarnaast kan het financieel tekort voor inponding in een situatie van gespikkeld
bezit van corporaties van een rijksbijdrage worden voorzien via de aanvraag van een
gemeente voor het Volkshuisvestingsfonds. De gemeente legt het door het rijk verleende
geld voor dit doel door naar de betreffende corporatie(s). En het is diezelfde gemeente
die verantwoording aflegt over de voortgang van de inponding richting het rijk. Corporaties
dienen de gemeente met informatie daartoe in de gelegenheid te stellen. De gemeente
dient de staatssteunregels in acht te nemen, zoals benoemd in hoofdstuk 7 over Staatssteun
2.2.3 Activiteiten
Het Volkshuisvestingsfonds levert een bijdrage aan de herstructurering van de kwalitatief
slechte (overwegend particuliere) woningen en de directe leefomgeving in kwetsbare
gebieden, met als doel te zorgen voorn een leefbare en veilige woonomgeving. Bij slechte
woningen kan gedacht worden aan woningen met label D of lager of een vergelijkbaar
energetisch niveau en/of woningen die economisch of fysiek zijn afgeschreven. Door
middel van herstructurering van de woningvoorraad, noodzakelijke ingrepen in de openbare
ruimte en de realisatie van collectieve maatschappelijke voorzieningen wordt gewerkt
aan een woningaanbod in kwetsbare gebieden dat beter past bij de woonbehoefte. Zo
komen we tot leefbare gebieden.
In veel gevallen zal de verbeterslag van de woningvoorraad door woningverbetering en transformatie opgelost kunnen worden, maar in bepaalde gevallen is vervangende nieuwbouw van (een deel van) de bestaande voorraad nodig om kwalitatief betere woningen te
realiseren. Dit is bijvoorbeeld het geval in bepaalde stedelijke gebieden waar verdichting
van de woningvoorraad binnen bestaand bebouwd gebied moet plaatsvinden.
Verbeteren van woonkwaliteit
Onder het verbeteren van de woonkwaliteit vallen herstructureringsactiviteiten die de kwalitatieve aspecten van een woning
aanpakken. Hierbij ligt de focus op grootschalige en onrendabele ingrepen met een
combinatie van woningverbetering en verduurzaming door renovatie of vervangende nieuwbouw.
De renovatie of het vervangen van bestaande woningen zorgt ervoor dat de woningen
betere energieprestaties (hogere labels) behalen en meer wooncomfort (geen schimmel
of tocht meer) en een lagere energierekening opleveren voor de (eigenaar) bewoners.
Bovendien dragen renovatie en het vervangen van woningen bij aan het realiseren van
de doelstellingen uit het Klimaatakkoord.
Het zorgen voor een gemengde woningvoorraad
Onder het zorgen voor een gemengde woningvoorraad vallen herstructureringsactiviteiten
die de diversiteit van de woningvoorraad bevordert. Gemeenten kunnen een bijdrage
ontvangen voor activiteiten gericht op vervangende nieuwbouw met als doel om de samenstelling
van de woningvoorraad aan te passen. Ook transformatie van (een deel van) gebouwen
naar een woonfunctie valt hieronder, evenals het optoppen of samenvoegen van bestaande
woningen.
Een woningaanbod dat beter past bij de woonbehoefte, een gedifferentieerd woonmilieu
en gedifferentieerde samenstelling (prijs, eigendomssituatie, type, huursegment) kan
bijdragen aan de leefbaarheid van wijken en kernen. In sommige gebieden zal dit betekenen
dat er meer woningen worden toegevoegd in het (middel)dure segment en dat deze voor
een deel in de plaats komen van verouderde en goedkope woningen, waardoor de maatschappelijke
veerkracht in deze wijken toe zal nemen. De structurele noodzaak voor het slopen of
toevoegen van woningen zal onderbouwd moeten worden door de gemeente.
Verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid
Het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid
vraagt om meer dan de aanpak van de woningvoorraad. De woonomgeving moet ook aangepakt
worden. Op dit vlak kunnen ingrepen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn die aansluiten
op het herstructureringsproject dat gericht is op het verbeteren van de woningvoorraad.
Voorwaarde om dergelijk ingrepen in de openbare ruimte met een bijdrage uit het Volkshuisvestingsfonds
te kunnen doen, is dat deze ingrepen samenhangen met de herstructureringsactiviteiten
en de leefbaarheid. Ingrepen waaraan gedacht kan worden, zijn het tegengaan van hittestress,
het verbeteren van de afwatering, het toevoegen van openbaar groen en het verbeteren
van de inrichting en verlichting om de (het) veiligheid(sgevoel) van de bewoners te
vergroten. Het profijt van fysieke ingrepen die in de woonomgeving worden gedaan slaat
in het hele gebied neer. Meer openbaar groen en een groter veiligheidsgevoel zijn
immers niet aan een eigenaar, maar aan de openbare ruimte verbonden.
Ook het realiseren van collectieve maatschappelijke voorzieningen valt onder het verbeteren
van de woonomgeving. Maatschappelijke voorzieningen kunnen bijdragen aan een betere
sociale cohesie in een gebied. De voorzieningen moeten een buurt- of wijkgericht karakter
hebben en er moet sprake zijn van een substantieel en causaal verband met de leefbaarheid.
Ingrepen waaraan gedacht kan worden zijn het realiseren van een buurthuis, bibliotheek
of huisartsenpost. Ook hiervoor geldt dat dergelijke ingrepen moeten samenhangen met
de herstructureringsactiviteiten in de woningvoorraad. Overigens kunnen maatschappelijke
voorzieningen ook door transformatie worden gerealiseerd, maar de bijdrage voor dit
doel wordt beperkt door het percentage de gekoppeld is aan de maatschappelijke voorzieningen
in de regeling.
2.2.4 Rijksbijdrage voor herstructureringsactiviteiten
Aanvragen, projecten en projectgebieden
Gemeenten dienen een of meerdere aanvragen in voor een bijdrage aan een of meerdere
herstructureringsprojecten. Een herstructureringsproject bestaat uit één of meerdere
activiteiten. Elk project richt zich op een projectgebied en bevat een set aan activiteiten
zoals woningverbetering, vervangende nieuwbouw, transformatie en inponding en eventueel
ingrepen in de openbare ruimte en de realisatie van collectieve maatschappelijke voorzieningen.
Een projectgebied is een specifiek geografisch afgebakend gebied waarbinnen de herstructureringsactiviteiten
plaatsvinden. Concreet kan men denken aan een buurt, wijk of stadsdeel. Voor beleid
voor het verhogen van de veiligheid in de kwetsbare gebieden kan gebruik worden gemaakt
van de Veiligheidseffectrapportage (VER) die in 2023 is gepubliceerd door het Centrum
voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
De VER is een succesvol instrument om samen met betrokken partijen de veiligheidsrisico’s
van een locatiekeuze, bouw- of renovatieproject vooraf in kaart te brengen. Voor een
gemeente kan het van meerwaarde zijn om bij nieuwe projecten een VER-traject te starten.
Het tijdig inzetten van een VER draagt namelijk bij aan de aanpak van criminaliteit
en overlast in de omgeving én bij het voorkomen van onveiligheidsgevoelens van bewoners
in een gebied.
Financiering herstructureringsactiviteiten
Met het Volkshuisvestingsfonds draagt de Rijksoverheid financieel bij aan de herstructurering
van kwetsbare gebieden. De rijksbijdrage ziet toe op het meefinancieren van een limitatief
aantal nieuwe activiteiten waarvoor geen volledige dekking gevonden kan worden. Daarvoor
brengt de gemeente de kosten en baten per project in beeld.
De rijksbijdrage is maximaal 70 procent van het financiële tekort, te weten het negatieve
saldo van de kosten en baten van de herstructureringsactiviteiten bezien over de looptijd
van het project. Het project beslaat ook de exploitatieperiode in het geval er huurwoningen
worden gerealiseerd. De overige minimaal 30 procent betreft een cofinanciering waarvoor
de gemeente verantwoordelijk is om deze te verzorgen. De gemeente mag de cofinanciering
in samenwerking met andere gemeenten, provincies, waterschappen en/of corporaties
voorzien. Voor de cofinanciering wordt ten minste een besluit van het college van
burgemeesters en wethouders gevraagd en bij voorkeur een besluit van de gemeenteraad.
Dat kan ook een besluit zijn onder voorbehoud van toekenning van een bijdrage uit
het Volkshuisvestingsfonds. Indien andere overheden, bijvoorbeeld een provincie, bijdragen
aan de cofinanciering van de gemeente(n), dan is het wenselijk dat daartoe een schriftelijke
toezegging van de betreffende partijen wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag.
Net zoals voor het in kaart brengen van het financiële tekort, geldt ook dat de cofinanciering
binnen de looptijd van het project moet worden opgebracht. De cofinanciering van de
gemeente (en eventuele derden) bestaat uit nieuwe financiële middelen. Dat betekent
dat de betreffende post op de begroting/jaarrekening van de gemeente niet kan bestaan
uit bijdragen in natura, of uit eerder ontvangen uitkeringen of subsidies van de Rijksoverheid
die voor soortgelijke problematiek is ontvangen (denk aan woningbouwimpuls, heffingsvermindering
nieuwbouw of verduurzaming, etc.). Ook kunnen de middelen niet bestaan uit reeds voorziene
uitgaven voor aanpalende problematiek buiten het herstructureringsproject, zoals de
financiële middelen voor de (reguliere) renovatie van voorzieningen die buiten het
projectgebied zijn gepland. Alle financiële middelen van de gemeente, andere gemeenten,
provincies, waterschappen of corporaties die binnen tien jaar aantoonbaar op de gemeentelijke
begroting zullen komen en die voldoen aan de hiervoor genoemde vereisten, kunnen meetellen
als cofinanciering.
De cofinanciering is in deze regeling op minimaal 30 procent gezet op aanvraagniveau,
omdat de prioritaire regio’s waar deze regeling zich op richt over het algemeen de
gemeenten zijn met beperkte financiële draagkracht en de aard van de herstructureringsactiviteiten
om relatief forse kostenposten gaat die ruim voor de baten uitgaan. Er is bijvoorbeeld
geen sprake van gronduitgifte of kostenverhaal, waarmee de kosten in de beginjaren
worden gedrukt, maar wel van huuropbrengsten, verkoopopbrengsten of terugbetaling
van delen van subsidies die zich tijdens de looptijd van het project voordoen. De
combinatie van relatief armlastige gemeenten die prioritair zijn voor deze regeling
en de forse kostenposten die ruim voor de baten uitgaan, onderbouwen het belang van
een cofinanciering van 30 procent van het saldo van kosten en baten.
De herstructureringsactiviteiten waarvoor een rijksbijdrage aangevraagd kan worden
zijn limitatief. De primaire activiteiten van de regeling zijn woningverbetering,
transformatie, vervangende nieuwbouw en inponding. Daarnaast kan er sprake zijn van
secundaire activiteiten te weten ingrepen in de openbare ruimte en het realiseren
van maatschappelijke voorzieningen. De herstructureringsactiviteiten die kunnen worden
opgevoerd voor een rijksbijdrage zullen veelal activiteiten betreffen in of aan onroerende
zaken die niet van de gemeente zelf zijn.
Onder woningverbetering wordt verstaan het wijzigen van de kwaliteit van de woning
om de samenstelling van de woningen in een projectgebied te wijzigen op een manier
die ten goede komt aan de leefbaarheid. Het gaat om fysieke ingrepen als: splitsen,
samenvoegen, optoppen6, uitbouwen of anderszins uitbreiden van woningen, aanpakken gespikkeld bezit7 en/of achterstallig onderhoud8. Woningverbetering kan gepaard gaan met inponding (al dan niet door woningcorporaties,
deze activiteit kan ook door de gemeente zelf worden ondernomen, al dan niet samen
met derden anders dan corporaties).
Onder woningverbetering valt ook de verbetering van de onderhoudsstaat, het levensloopgeschikt
maken en/of de energieprestatie verhogen van de woning. In het laatste geval moet
het gaan om isolatie- en ventilatiemaatregelen die ervoor zorgen dat met een of meer
maatregelen stappen richting de isolatiestandaard9 worden gezet. Voor de prestatienorm van de isolatiemaatregelen wordt aangesloten
bij de vereisten uit de ISDE-regeling en de SVVE. Voor ventilatiemaatregelen geldt
dat het moet gaan om het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor een CO2-gestuurde ventilatie of het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor balansventilatie
met warmteterugwinning met een rendement van ten minste 90%.
Andere installaties dan de genoemde ventilatiemaatregelen (warmtepompen, zonneboilers,
zonnepanelen e.d.) komen niet in aanmerking voor een bijdrage. Gemeenten hebben de
keuze om een eigen bijdrage te vragen van eigenaren/bewoners gegeven de baten die
aldaar landen als gevolg van de verduurzamingsmaatregelen. Dat zou afhankelijk kunnen
zijn van de financiële positie van de eigenaren/bewoners. Verduurzaming dient zicht
te richten op woningen die een label D of lager hebben of een woning met een vergelijkbare
energetisch staat. In het geval van Vereniging van Eigenaren geldt een gemiddelde
energetische staat of gemiddeld label
D of lager voor het complex.
Met deze scope t.a.v. de energetische staat en de te nemen (subsidiabele) maatregelen
wordt aangesloten bij het kader zoals dat ook is opgenomen is de regeling Lokale Aanpak
Isolatie (Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van
1 februari 2023, nr. 2022-0000430533 houdende regels met betrekking tot de verstrekking
van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de verduurzaming van slecht
geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners en woningen van verenigingen van eigenaars,
woonverenigingen en wooncoöperaties in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma).
Het aanpakken van funderingsproblematiek komt niet in aanmerking voor een bijdrage.
Een gemeente kan onder de activiteit renovatie er ook voor kiezen om met behulp van
de rijksbijdrage subsidies te verstrekken aan derden, zoals aan particulieren, ten
behoeve van verduurzaming van woningen.
Met de activiteit ‘transformatie van gebouwen naar woningen’ wordt gedoeld op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad door het herbestemmen10 van een gebruiksfunctie11 van een (onderdeel van een) gebouw naar een woonfunctie als onderdeel van een bredere
aanpak van het projectgebied. Het is hierbij toegestaan om het te transformeren gebouw
of bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. De transformatie moet plaatsvinden in
een woonwijk12 en onderdeel zijn van een integrale aanpak voor het verbeteren van de leefbaarheid
in het projectgebied. Het moet gaan om transformatie van kleinschalige panden (niet
meer dan 1.500 m² BVO). Concreet gaat het bijvoorbeeld om aanpassing van leegstaande
winkel- of kantoorruimte naar woningen. De middelen uit het Volkshuisvestingsfonds
kunnen ingezet worden voor de fysieke ingrepen die nodig zijn om de gebouwfunctie
te wijzigen naar een woonfunctie en om daarbij te verduurzamen. Als een deel van het
gebouw na transformatie een niet-wonen functie behoudt, dan komt dat deel niet in
aanmerking voor een rijksbijdrage. Tenzij het gaat subsidiabele maatschappelijke voorzieningen.
Een gemeente kan onder de activiteit transformatie naar woningen er ook voor kiezen
om met behulp van de rijksbijdrage subsidies te verstrekken aan derden.
Onder de activiteit vervangende nieuwbouw wordt verstaan het uit de voorraad halen
van woningen en vervangen door nieuwe woningen in hetzelfde projectgebied. De onttrekking
van woningen en realisatie van nieuwe woningen moet in hetzelfde projectgebied plaatsvinden,
tenzij duidelijk wordt onderbouwd waarom vervangende nieuwbouw vanuit een bredere
visie op leefbaarheid hier onwenselijk is en een andere locatie meer geschikt is.
In de aanvraag moet duidelijk worden hoe de opbrengsten van de nieuwbouw (ook wanneer
die op een andere locatie worden gerealiseerd) worden verrekend met de te maken kosten
voor de activiteit. Het moet aantoonbaar gaan om te vervangen woningen die niet voorzien
in de toekomstige behoefte (zoals blijkt uit de woonvisie of het meest recente woningbehoefteonderzoek)
en waarvoor ten minste een van de volgende twee kenmerken geldt:
-
– Achterstallig onderhoud dat het woongenot sterk vermindert (geen renovatie afgelopen
10 jaar).
-
– Achterblijvende energieprestatie (minimaal 80% van alle aan te pakken woningen binnen
deze activiteit heeft label D of lager, aangetoond door middel van het bij het RVO
geregistreerde energielabel van een representatieve voorbeeldwoning).
De nieuw te bouwen woningen moeten bijdragen aan een verbetering van de samenstelling
van de woningen in een projectgebied met het oog op het verbeteren van de leefbaarheid
aldaar. Dit betekent dat ze -ondersteund door een woonvisie- aansluiten op de gesignaleerde
kwantitatieve en kwalitatieve behoefte in de komende tien tot twintig jaar. Een gemeente
kan onder de activiteit sloop-nieuwbouw er ook voor kiezen om met behulp van de rijksbijdrage
subsidies te verstrekken aan derden, anders dan woningcorporaties, met inachtneming
van staatssteunregels.
Met inponding van woningen voor herstructurering wordt gedoeld op het aankopen of
verwerven van een woning ten behoeve van de herstructurering13 of op termijn onttrekking14 (zonder nieuwbouw) van deze woning. De vanuit inponding opgevoerde kosten kunnen
uitsluitend bestaan uit:
-
– verwervingskosten: dit betreft de kosten voor de aankoop en levering van de woningen
door de gemeente of een derde partij die de woningen zal herstructureren.
-
– advieskosten: dit betreft de kosten voor expertise om tot een plan te komen voor inponding
en de kosten voor advies tijdens het proces van inponding (bijvoorbeeld juridisch
advies).
-
– participatiekosten: dit betreft de kosten voor de campagne om eigenaren te bewegen
tot het verkopen van de woning aan een derde partij die de woningen zal herstructureren.
-
– compensatie van verhuiskosten: dit betreft de tegemoetkoming aan bewoners van woningen
om een andere woning te betrekken, om zodoende herstructurering mogelijk te kunnen
maken. De reikwijdte voor verhuiskosten wordt bepaald door de relevante bepalingen
in het Burgerlijk Wetboek.
Met inponding kunnen de bovengenoemde activiteiten vervangende nieuwbouw en woningverbetering
mogelijk worden gemaakt.
Inponding van delen van een samenhangend geheel van woningen valt alleen binnen de
reikwijdte van deze regeling als het te realiseren vastgoed hoofdzakelijk een woonfunctie
heeft. Ook bij inponding geldt dat alleen het saldo van de kosten voor inponding en
baten na herstructurering onderdeel kan zijn van de aanvraag voor een rijksbijdrage.
Dat betekent dat naast de kosten voor inponding, de verkoopopbrengsten of huuropbrengsten
die zich binnen de looptijd van het project voordoen in kaart worden gebracht. De
looptijd van het project bevat de gehele exploitatietermijn.
Onder ingrepen in de openbare ruimte voor herstructurering wordt verstaan het verbeteren
van de leefbaarheid voor direct omwonenden door ingrepen in de openbare ruimte, inclusief
het verwijderen van kleinschalig slecht niet-wonen vastgoed, denk bijvoorbeeld aan
het verwijderen van garageboxen. De aanpak van de openbare ruimte moet onderdeel zijn
van een integrale visie om de leefbaarheid en veiligheid in het projectgebied te versterken.
Denk daarbij aan:
-
– het verbeteren van bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) trottoir, straatmeubilair,
verkeersveiligheid, verlichting, openbaar groen en water en speeltuinen vanuit een
integrale visie om de leefbaarheid in het projectgebied te versterken;
-
– het aanpakken van infrastructuur zoals tunneltjes of parkeerplaatsen, mits dit gebeurt
vanuit een integrale visie op het verbeteren van de leefbaarheid in het projectgebied;
-
– het slopen van kleinschalig vastgoed zoals garageboxen of verouderd maatschappelijk
vastgoed vanuit een integrale visie om de leefbaarheid in het projectgebied te versterken.
Onder het realiseren van collectieve maatschappelijke voorzieningen wordt verstaan
het realiseren van collectieve maatschappelijke voorzieningen op wijk- en buurtniveau
binnen het projectgebied vanuit een integrale visie om de leefbaarheid in het projectgebied
te versterken. Het gaat om voorzieningen die toegankelijk zijn voor iedereen en substantieel
en causaal bijdragen aan de leefbaarheid in het projectgebied. Het gaat hierbij om
kleinschalige voorzieningen zonder commercieel oogmerk, zoals een buurthuis of buurtbibliotheek.
Projectplan
Aangezien herstructureringsactiviteiten ingrijpend kunnen zijn, is het van belang
dat een aanvraag ten minste een aanpak bevat hoe bewoners, woningcorporaties en andere
belanghebbenden in een projectgebied worden betrokken bij de uitvoering. Bij voorkeur
kan de gemeente bij de aanvraag al aantonen dat sprake is van bestaande bewonersparticipatietrajecten
en dat het project in nauwe samenspraak met een woningcorporatie of andere betrokkenen
is opgesteld.
Ook is het van belang dat het projectplan beschrijft welke andere maatregelen de gemeente
treft om het projectgebied na herstructurering leefbaar te houden. Dat kan gaan om
afspraken over zelfbewoningsplicht en/of anti-speculatiebeding na verkoop van geherstructureerde
woningen, en ook om andere afspraken over goed verhuurderschap. In de beoordeling
wordt gekeken naar de maatregelen die de gemeente hiervoor treft. Voor de stedelijke
focusgebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid geldt, dat het
gebiedsplan met activiteiten zoals omschreven in het NPLV, in de regel op dezelfde
punten in zal gaan. Als zo'n gebiedsplan is opgesteld, kan daarnaar verwezen worden
om invulling te geven aan de eis dat de toelichting van het projectplan aantoont dat
het project deel uitmaakt van een integrale aanpak gericht op het verbeteren van de
leefbaarheid en de veiligheid in het projectgebied. Bij de beoordeling van de aanvragen
ten behoeve van de rangschikking zal de Commissie dit gebiedsplan niet inhoudelijk
toetsen aan deze voorwaarde. De regeling biedt ruimte voor alle gemeenten om (gebieds-)plannen
in te dienen ter onderbouwing van hun aanvragen. Voor gemeenten die niet onder de
stedelijke focusgebieden vallen, geldt echter dat het (gebieds-)plan kan dienen ter
onderbouwing van de aanpak gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid
in het projectgebied, maar dat dit niet automatisch volstaat. De commissie zal het
(gebieds-)plan in deze gevallen nog inhoudelijk beoordelen.
De uitvoering van de hierboven beschreven activiteiten is meerjarig, complex en vraagt
om een integrale aanpak. Gemeenten hebben niet altijd de capaciteit, expertise en
middelen om een herstructureringsproject op te zetten en alle disciplines uit te voeren.
Het Volkshuisvestingsfonds zal dan ook een bijdrage leveren aan projectkosten om het
voorgestelde project ten uitvoer te brengen. Met een bijdrage aan projectkosten kunnen
bijvoorbeeld programmamanagers, projectleiders, adviseurs of ondersteuners worden
gefinancierd.
Programma met sociale en fysieke activiteiten
De aanpak die nodig is om de veerkracht in de kwetsbare wijken te vergroten is veelomvattend.
Zoals eerder genoemd zal de gemeente gevraagd worden om in de aanvraag een toelichting
in te dienen waarin wordt aangetoond dat het project uitmaakt van een integrale aanpak
gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid in het projectgebied.
In het geval van de stedelijke focusgebieden kan, om aan te tonen dat het projectplan
deel uitmaakt van een integrale aanpak gericht op het verbeteren van de leefbaarheid
en veiligheid in een projectgebied, worden verwezen naar een gebiedsplan van de gebiedsalliantie,
zoals omschreven in het NPLV, als dat reeds voor handen is.
Mogelijk zijn ook flankerende beleidsmatige ingrepen nodig, zoals de toewijzing van
woningen en het aanpakken van malafide verhuurders en excessen), en moet er aandacht
zijn voor de sociale kant van leefbaarheid. Gemeenten zullen in hun aanvraag voor
een bijdrage dan ook duidelijk moeten maken op welke wijze de opgevoerde herstructureringsactiviteiten
passen binnen de integrale aanpak om de leefbaarheid in de projectgebieden te vergroten.
Deze brede aanpak kan ook bestaande activiteiten bevatten.
Met deze opzet werkt het Volkshuisvestingsfonds als vliegwiel om de kwetsbare gebieden
fysiek en sociaal een stap vooruit te helpen.
2.3 Proces van aanvraag tot uitkering
Met deze ministeriële regeling is de grondslag gecreëerd voor een meerjarige specifieke
uitkering aan gemeenten. De regeling stelt daarbij regels voor a) de aanvraagprocedure
b) de behandeling van aanvragen en onderlinge rangschikking b) de rol van het advies
van een onafhankelijke commissie hierbij, en c) tot slot de uitkeringsbeschikking
van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)
en monitoring en beheer.
2.4 Aanvragen door gemeenten
Het college van burgemeester en wethouders kan aanvragen indienen voor projecten die
voldoen aan de voorwaarden die in deze regeling zijn gesteld. In het geval dat één
aanvraag wordt ingediend die betrekking heeft op meerdere gemeenten, kan één gemeente
namens de andere gemeenten een aanvraag indienen of een openbaar lichaam op grond
van de Wet gemeenschappelijke regelingen. De specifieke uitkering zal vervolgens uitgekeerd
worden op de rekening van de aanvragende partij. De aanvragende partij blijft die
coördinerende rol houden in het vervolg van het traject. Bijvoorbeeld als het gaat
om verantwoording, monitoring en terugvordering.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzorgt in ieder geval
in 2023 een landelijke technische briefing over de aanvraag- en beoordelingsprocedure,
en de aanvraagdocumentatie waar ruimte is om vragen over een aanvraag te behandelen.
Het doel van de landelijke technische briefing is om alle gemeenten te begeleiden
in het vergroten van de kwaliteit van de aanvraag. Ten slotte biedt het ministerie
gemeenten de mogelijkheid om professionele ondersteuning te krijgen via impulskamers
georganiseerd door het RVO om te komen tot een goede aanvraag. Deze ondersteuning
wordt gefinancierd uit het beschikbare budget van het Volkshuisvestingsfonds.
In de aanvraag is inzichtelijk gemaakt welke herstructureringsactiviteiten -als onderdeel
van een integrale aanpak- een gemeente noodzakelijk acht om de woonkwaliteit, leefbaarheid
en veiligheid van een projectgebied te verbeteren. De gemeenten krijgen alleen een
rijksbijdrage voor de activiteiten die overeenkomen met de activiteiten van de regeling.
In de aanvraag wordt op projectniveau onderbouwd welke herstructureringsactiviteiten
nodig zijn voor het verbeteren van de woonkwaliteit, leefbaarheid en veiligheid in
het projectgebied. Tevens wordt gevraagd om een plan van aanpak voor de realisatie
van het project en het overkoepelende integrale programma aan te leveren met een fasering
van de activiteiten. Bij het plan van aanpak dient ook een opstelling te worden gevoegd
waaruit de kosten en baten van het project blijken en volgt een onderbouwing van de
gevraagde rijksbijdrage.
De financiële opstelling beslaat de looptijd van het project inclusief de exploitatie
in het geval er sprake is van verhuur.
Een gemeente kan een aanvraag indienen volgens het voorgeschreven aanvraagformulier
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De aanvraagdocumentatie, waaronder
het rekenmodel met kengetallen en de aanvraagformat waaruit de input en output van
activiteiten blijkt, is beschikbaar via de website van de RVO. De RVO biedt via een
helpdesk technische ondersteuning voor het invullen van de aanvraag.
2.5 Advies van een commissie
Nadat een aanvraag is ingediend zal deze op volledigheid worden getoetst door de RVO.
In deze toets wordt gecontroleerd of alle gevraagde documenten zijn aangeleverd, het
formulier correct is ingevuld en in hoeverre is voldaan aan de toelatingscriteria,
zoals genoemd in artikel 4 van deze regeling. Voordat aanvragen worden doorgeleid
naar de onafhankelijke commissie, vindt een ambtelijke toets plaats op de onderbouwing
van de aanvraag. Complete aanvragen worden doorgeleid naar de onafhankelijke toetsingscommissie
die door de minister is ingesteld.
De commissie bestaat uit onafhankelijke leden die de ingediende aanvragen beoordelen
aan de criteria doeltreffendheid, organisatorische gedegenheid, financiële onderbouwing
en prioriteit (zie bijlage 2). De toetsingscommissie maakt een inhoudelijke beoordeling
op basis van de eerste drie criteria. De scores van het criterium prioriteit staan
vast en worden dus niet inhoudelijk door de toetsingscommissie beoordeeld. Het gewogen
gemiddelde van alle vier de criteria resulteert in de eindscore. De eindscore dient
5,5 of hoger te zijn. Als dit niet het geval is dan krijgt een aanvraag een onvoldoende
en wordt deze afgewezen.
2.6 Het besluit van de minister, monitoring en beheer
De minister zal alle aanvragen rangschikken op basis van het advies op de eindscore.
De minister kent een bijdrage toe aan de aanvragen op de volgorde van de rangschikking,
mits er voldoende budget beschikbaar is, een aanvraag voldoende heeft gescoord (5,5
of hoger) op grond van de beoordelingscriteria en voldoet aan de toelatingscriteria.
De minister is ook degene die de besluiten neemt om geen bijdrage toe te kennen. De
bijdrage wordt in de vorm van een specifieke uitkering in één keer als voorschot aan
de gemeente uitgekeerd. De gemeente is op grond van de Financiële-verhoudingswet en
op grond van deze regeling gehouden aan de besteding van de middelen aan de in de
aanvraag overeengekomen doelstellingen en de voorwaarden die in deze ministeriële
regeling en de uitkeringsbeschikking zijn beschreven.
Ook kan de minister besluiten om af te wijken van de rangschikking die volgt uit het
advies van de commissie, indien dat in het belang is van het doel van deze regeling.
De minister kan alle aanvragen in samenhang bezien, en kan daarom bijvoorbeeld met
oog op een rechtvaardige regionale spreiding van middelen, en ook andere redenen,
in het licht van de zwaarte van de regionale problematiek een afwijkende inschatting
maken, en op grond daarvan de volgorde van de rangschikking aanpassen.
Na de toekenning van de rijksbijdrage blijft sprake van een nauwe betrokkenheid tussen
de gemeente en het ministerie bij de realisatie van het herstructureringsproject.
Met gemeenten worden daarvoor afspraken gemaakt rondom monitoring van mijlpalen in
projecten, zodat er zicht is op eventuele vertraging en hier tijdig op geïntervenieerd
kan worden.
Ten minste één keer per jaar rapporteert het college van de gemeente conform de Financiële
verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering
is verstrekt (via de SiSa-verantwoording). Dit betreft de jaarrekening, conform de
hiervoor geldende wet- en regelgeving, en kan op verzoek van de minister ook in een
aparte (periodieke) rapportage. In de beschikking bij de specifieke uitkering zullen
aanvullend voorwaarden worden opgenomen over verantwoording na verstrijken van de
looptijd van de specifieke uitkering en de vaststelling ervan.
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed
aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, dan kan
de minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. De minister
doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van
de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering. De door de minister
terugontvangen specifieke uitkering kan door de minister toegekend worden aan een
andere gemeente die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in dit besluit.
3. BTW
De projectactiviteiten waarvoor de uitkering kan worden verstrekt, kunnen activiteiten
zijn waarover de gemeente btw verschuldigd is. Gemeenten wordt gevraagd daar in de
aanvraag rekening mee te houden en aan te geven over welke activiteiten btw verschuldigd
is, en het aan btw verschuldigde bedrag in de aanvraag mee te nemen. Bij de toekenning
van een specifieke uitkering zal de bijdrage exclusief btw worden toegekend aan de
gemeente, en de btw-component worden gestort in het Btw-Compensatiefonds van het Ministerie
van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een
beroep doen op terugontvangst van de betaalde btw-componenten.
4. Staatssteun
Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende
diensten, is het van belang dat de gemeenten bij de besteding alert zijn op de – Europese
– regels inzake staatssteun. Overigens hebben de gemeenten een zelfstandige verantwoordelijkheid
om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Ook wordt opgemerkt
dat bij aanbestedingen ten behoeve van de met behulp van de uitkering uitgevoerde
projecten de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing kunnen zijn.
Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling
van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, VWEU), welke door
de subsidie bijdrage van de gemeente bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen,
niet hoeven te dragen. Aangezien de projecten waarvoor de specifieke uitkering wordt
toegekend nog niet precies zijn ingevuld (zoals welke partijen worden ingehuurd),
kan op rijksniveau geen staatssteuntoets worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale
afspraken over staatssteun moeten de gemeenten daarom zelfstandig een staatssteuntoets
uitvoeren.
Daarbij is voor de gemeente het volgende van belang: het Volkshuisvestingsfonds richt
zich primair op de particuliere woningvoorraad. Als er een woning wordt gekocht van
een eigenaar-bewoner is er geen sprake van staatssteun. Zodra de particuliere eigenaar
echter kwalificeert als onderneming in Europeesrechtelijke zin, moet worden nagegaan
of er een marktconforme prijs wordt betaald. Is daarvan geen sprake, dan zal moeten
worden bezien of aan de andere staatssteuncriteria wordt voldaan en indien daarvan
sprake is, zal moeten worden nagegaan of een melding bij de Europese Commissie wegens
staatssteun op grond van art. 108, derde lid, VWEU nodig is.
Indien de specifieke uitkering wordt gebruikt voor het verbeteren van de energieprestatie
van een gebouw kan een gemeente bijvoorbeeld met behulp van de uitkering een subsidieverordening
vaststellen (of verlengen). Als dat een subsidie aan particuliere eigenaar-bewoners
betreft is er geen sprake van staatssteun. Als ook ondernemingen aanspraak maken,
kan een gemeente bezien of subsidie kan worden verleend met gebruikmaking van artikel
38 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV), waarvoor een lichtere procedure
in de vorm van een kennisgeving bij de Europese Commissie is voorgeschreven.
Indien de specifieke uitkering wordt gebruikt om inponding door woningcorporaties
te subsidiëren en hen daardoor in staat te stellen de woning te verwerven tegen een
niet-marktconforme prijs zal er ook al snel sprake zijn van staatssteun. Daarbij kan,
voor zover het de financiering van de nationale DAEB-activiteiten van woningcorporaties
betreft, gebruik worden gemaakt van de regels over staatssteun ter compensatie van
de kosten voor het beheer van diensten van algemeen economisch belang (DAEB). Er zal
wel een aanvullende DAEB door de gemeente nodig zijn, omdat de DAEB voor sociale huisvesting
op grond van de Woningwet is gebaseerd op het EC-besluit van 15 december 2009 en de
financieringsstroom door gemeenten die in deze regeling wordt vastgelegd daarin niet
is opgenomen.
Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt
Staatssteun Decentrale Overheden en heeft in dat kader periodiek overleg met de provincies
en VNG.
5. Relatie met andere wet- en regelgeving
5.1 Algemene wet bestuursrecht
Een beschikking tot het wel of niet verstrekken van een specifieke uitkering is een
beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien het
college het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan het college daartegen
in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van
de Awb. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens deze regeling alleen gemeenten
in aanmerking komen voor het ontvangen van een specifieke uitkering voor hun bijdrage
aan een project. Dat betekent dat derden, zoals de bij het project betrokken andere
partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking van de minister en dat
zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die beschikking in bezwaar of beroep
kunnen gaan.
5.2 Financiële-verhoudingswet
De financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten is geregeld in de Financiële-verhoudingswet.
De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn op
deze regeling van toepassing. Daarom is in dit besluit toepassing gegeven aan de artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording
door de gemeente van de besteding van de uitkering en de eventuele terugvordering
als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt
bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de
regeling van de specifieke uitkering op te nemen.
5.3 Overige
Zoals in hoofdstuk 4 is toegelicht dienen gemeenten bij de besteding van de specifieke
uitkering alert te zijn op de staatssteunregels en de aanbestedingsregels, die van
toepassing kunnen zijn.
Ten slotte kan er ook sprake van zijn dat de gedragsregels uit de Wet markt en overheid
van toepassing zijn, in het geval de gemeente met behulp van de specifieke uitkering
goederen of diensten op de markt aanbiedt.
6. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven
Burgers spelen geen directe rol binnen de regeling, zij ondervinden baten bij het
verbeteren van de woonkwaliteit en leefomgeving in prioritair de kwetsbaarste gebieden.
Ook bedrijven spelen geen directe rol binnen de regeling, en ook zij ondervinden baten
bij het haalbaar maken van de start van een herstructureringsproject. Zo wordt immers
de herstructurering van gebieden (sloop/nieuwbouw en intensieve verbouw) mogelijk
gemaakt waar (bouw)bedrijven direct baat bij hebben.
Met de ministeriële regeling wordt de juridische basis gevormd voor specifieke uitkeringen
aan gemeenten ter financiering van een deel van het tekort van een herstructureringsproject.
De bijdrage kan door gemeenten bijvoorbeeld ingezet worden om woningcorporaties te
steunen voor het inponding van particuliere woningen, het subsidiëren van bewoners
of Verenigingen van Eigenaren om zelf de eigen woning te verbeteren en/of voor activiteiten
in de openbare ruimte. Om een beroep te kunnen doen op een specifieke uitkering moeten
eventuele onderhandelingen tussen een gemeente, woningcorporaties en eventuele andere
marktpartijen – als regulier onderdeel van dergelijke procedures – in een vergevorderd
stadium zijn. Zo wordt geborgd dat het project binnen twee jaar kan starten, zoals
genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel d. Hier volgen geen nieuwe lasten uit
voor bedrijven.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
7. Evaluatie
De werking van het Volkshuisvestingsfonds zal bij beëindiging van de regeling worden
geëvalueerd in samenwerking met het Ministerie van Financiën. Tevens zal een jaarlijkse
toets op de uitvoering (monitoring) plaatsvinden. In hoofdlijnen zien deze onderdelen
er als volgt uit:
-
1. Monitoring: jaarlijks wordt de voortgang van de maatregelen waarvoor een bijdrage
is toegekend gemonitord. De minister vraagt tijdens de looptijd van de specifieke
uitkering (periodiek) informatie aan de gemeente over de voortgang van het herstructureringsproject.
Met deze looptijd wordt bedoeld de periode dat de gemeente de activiteiten uitvoert
met behulp van de uitkering. In hoeverre worden de gegevens die in de aanvraag zijn
genoemd over de doelen van het Volkshuisvestingsfonds behaald en is er aanleiding
voor bijsturing? Hierbij wordt ook gekeken naar de mate van cofinanciering, en of
hier geen sprake is van oversubsidiëring. Zo wordt met de monitoring gekeken naar
(tussentijdse) resultaten en het verloop van het proces. De monitoring kan de basis
zijn voor een rapportage voor de Tweede Kamer.
-
2. Eindevaluatie: de ministeriele regeling wordt op grond van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet
na beëindiging van de regeling uiterlijk binnen zeven jaar geëvalueerd. Er wordt ten
minste gekeken naar de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid van de specifieke
uitkeringen voor het bereiken van het in artikel 2 beschreven doel, de succesfactoren
die het Volkshuisvestingsfonds doeltreffend en doelmatig hebben gemaakt, eventuele
redenen waardoor de doeltreffendheid en doelmatigheid heeft tekortgeschoten, en inzicht
in onvoorziene positieve of negatieve neveneffecten van de regeling. De monitoring
zorgt voor input voor de eindevaluatie. Bij de eindevaluatie zal voor zover mogelijk
worden gekeken naar een vergelijking tussen gemeenten die een specifieke uitkering
op grond van deze regeling hebben ontvangen, en gemeenten waarvan een aanvraag is
afgewezen: in hoeverre is sprake van noemenswaardige verschillen in de doeltreffendheid,
en in hoeverre heeft het Volkshuisvestingsfonds daarin een verschil kunnen maken.
Omdat een vereiste van deze regeling is dat herstructureringsactiviteiten uiterlijk
na twee jaar na toekenning van een bijdrage onomkeerbare stappen hebben gezet, en
het vervolgens tijd kost om de effecten op met name leefbaarheid te kunnen meten,
zal in 2028 (dat is vijf jaar na toekenning van de rijksbijdrage) de eindevaluatie
plaatsvinden in samenwerking met het Ministerie van Financiën.
8. Consultatiereactie op Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering
volkshuisvesting
In totaal zijn er 18 reacties op de consultatieversie van de regeling ontvangen. De
reacties zijn grotendeels afkomstig van gemeenten, regio’s en provincies, en een enkele
particulier. Per saldo is de teneur positief en ziet men deze regeling als een verbetering
ten opzichte van de voorloper van deze herstructureringsregeling uit 2021. Waar nodig
hebben de consultatiereacties geleid tot verduidelijking in de tekst. Op onderdelen
hebben de consultatiereacties geleid tot een heroverweging en een inhoudelijke aanpassing.
De onderstaande paragrafen beschrijven per thema welk gevolg er is gegeven aan de
reacties.
8.1 Toelatingscriteria en beoordeling aanvragen
Cofinanciering
In de consultatiereacties is meerdere keren ingegaan op de vereiste cofinanciering
om voor een rijksbijdrage in aanmerking te komen. Zo is er verzocht om het percentage
van 30% te verlagen naar bijvoorbeeld 20. Ook verzoeken een aantal SF-gebieden om
de extra inzet die de coalities in deze gebieden al realiseren in te brengen als onderdeel
van de cofinanciering. In de consultatieversie van de regeling staat dat de cofinanciering
afkomstig moet zijn van de gemeente of andere medeoverheden. Om de last voor gemeenten
te verminderen is aan de regeling toegevoegd dat ook toegelaten instelling in deze
cofinanciering mogen voorzien, zodat de gemeente een extra mogelijkheid heeft om de
eigen bijdrage te beperken.
Indicatoren onder doeltreffendheid
Het criterium doeltreffendheid is in de consultatieversie van de regeling nader uitgewerkt
in betere menging van de woningvoorraad. In Stedelijke Focusgebieden zal dat kunnen
leiden tot een betere leefbaarheid, maar dat is niet een optie in alle gebieden in
Nederland. Daarom is besloten om voor dit criterium de activiteiten (onder andere)
te beoordelen op basis van de aansluiting op de gemeentelijke woonvisie: hiermee wordt
geborgd dat de herstructurering is gebaseerd op een analyse naar de woonbehoefte in
de gemeente of regio en dat de plannen democratisch gelegitimeerd zijn (goedgekeurd
door de gemeenteraad).
Forfaitaire punten voor grensregio’s
In de beoordeling van de aanvragen is een tweetal type gebieden als prioritair aangemerkt:
de 20 Stedelijke Focusgebieden en de grensregio’s. Uit de consultatiereacties van
(gemeenten in) grensregio’s is gevraagd om een andere balans op dit punt tussen SF-gebieden
en grensregio’s met een verwijzing naar het recent uitgebrachte adviesrapport ‘Elke
regio telt’. Naar aanleiding van deze consultatiereacties en dit adviesrapport is
besloten om het aantal forfaitaire punten voor grensregio’s te verhogen van 5 naar
10.
8.2 Scope van de regeling
Rol corporaties
In verschillende consultatiereacties is ingegaan op de rol van corporaties. In de
consultatieversie van de regeling is geregeld dat gemeenten bijdragen mogen verstrekken
aan corporaties voor herstructureringsactiviteiten van corporatiewoningen in gespikkeld
bezit en ook voor inponding. Vereist hierbij was dat de corporatie ten minste 70%
van het gespikkeld in bezit heeft. Voor de activiteit inponding wordt dit minimumpercentage
als een onlogische belemmering gezien: ook op plekken waar corporaties minder bezit
hebben, kunnen zij bijdragen aan de leefbaarheid door slecht onderhouden particulier
bezit over te nemen. Ook blijkt uit een aantal consultatiereacties onbegrip te bestaan
over het subsidiabel maken van herstructureringsactiviteiten binnen het corporatiebezit
zelf nu er geen sprake meer is van een verhuurdersheffing. Daarom is ervoor gekozen
om de subsidiabele activiteiten vanuit het Volkshuisvestingsfonds aan corporaties
te beperken tot de activiteit inponding en de eis van minimaal 70% corporatiebezit
los te laten. Dit past bij de focus van de regeling op de particuliere woningvoorraad
en geeft meer ruimte voor die activiteit.
Secundaire activiteiten
Een toekenning uit het Volkshuisvestingsfonds mag ook deels worden ingezet voor aanpak
van de openbare ruimte, maatschappelijke voorzieningen, en proceskosten. In de consultatieversie
van de regeling is voor elk van deze drie posten het aandeel van de bijdrage dat hieraan
besteed mag worden gemaximeerd op 10% van de rijksbijdrage. In een aantal consultatiereacties
is verzocht om deze compartimentering los te laten en voor deze drie categorieën samen
een maximum van 40% van het toegekende bedrag in te stellen. Er is op basis van deze
reacties voor gekozen om niet langer voor alle drie de subsidiabele secundaire activiteiten
een maximum van 10% van het toegekende bedrag te laten gelden, maar voor deze drie
samen uit te gaan van maximaal 30%. Zo is er meer ruimte voor maatwerk, maar blijft
het merendeel van het toegekende bedrag beschikbaar voor het primaire doel van de
regeling.
Ook is besloten om aan de regeling toe te voegen dat middelen mogen worden besteed
aan het herstructureren van reeds bestaande maatschappelijke voorzieningen, wanneer
onderbouwd kan worden dat dit bijdraagt aan de leefbaarheid.
Verduurzamingsactiviteiten en aanpak funderingsproblematiek
In enkele reacties is verzocht om ook de aanpak van funderingsproblematiek te subsidiëren.
Het aanpakken van funderingsproblematiek blijft niet subsidiabel vanuit het Volkshuisvestingsfonds,
omdat daarmee een disproportioneel deel van het budget voor dit doel zou kunnen worden
ingezet en omdat er andere beleidsinstrumenten voor dit doel bestaan. Als de aanpak
van funderingsproblemen gepaard gaat met woningverbetering/renovatie/transformatie,
zijn laatstgenoemde componenten subsidiabel, zodat dit instrument wel een aanvullende
bijdrage kan leveren.
Subsidiabele activiteiten uitbreiden
Er is in de consultatiereacties een aantal keer verzocht om ook ruimte te bieden voor
het financieren van niet-fysieke maatregelen (naast de proceskosten), zoals ‘woonoverlastcoaches’
en interventieteams of voor commercieel vastgoed. Omwille van eenduidigheid en focus
is ervoor gekozen om de scope van de regeling niet aan te passen.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
financieel tekort: om het financieel tekort te bepalen brengt de gemeente de kosten en baten per aanvraag
van de rijksbijdrage nominaal in kaart. De kosten die onder aan de streep resteren
vormen het financieel tekort.
gespikkeld bezit: door gespikkeld bezit worden woningcorporaties belemmerd om te investeren in hun
woningen, omdat er veelal sprake is van gemengde complexen. Met gespikkeld bezit wordt
bedoeld: het samenhangend geheel van woningen dat in aanmerking komt voor herstructureringsactiviteiten
en waarvoor geldt dat het bezit in enige mate in eigendom is van de toegelaten instelling
die de herstructurering van het samenhangend geheel van woningen op zich wil nemen.
project: een project is het geheel aan herstructureringsactiviteiten binnen een bepaald projectgebied
waarvoor een aanvraag wordt gedaan. De minister kan op aanvraag van een college een
specifieke uitkering verstrekken voor de uitvoering van een project dat in ieder geval
bestaat uit primaire herstructureringsactiviteiten, dan wel in combinatie met secundaire
herstructureringsactiviteiten. De herstructureringsactiviteiten worden in artikel
3 vermeld.
Artikel 2 Doelstelling
De specifieke uitkering stimuleert met name om het middel herstructurering in te zetten,
eventueel in combinatie met inzet op de omringende openbare ruimte en aanpalende maatschappelijke
voorzieningen om een doel te bereiken. Dat doel is het verbeteren van de leefbaarheid
en de bevordering van de veiligheid in kwetsbare gebieden, waarbij nadrukkelijk in
ogenschouw zal worden genomen of de aanvrager de voorgenomen activiteiten als onderdeel
heeft opgenomen van een integrale leefbaarheidsaanpak.
Artikel 3 Herstructureringsactiviteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt
Lid 1
Alleen herstructureringsactiviteiten komen in aanmerking voor een rijksbijdrage. De
herstructureringsactiviteiten dienen onderdeel uit te maken van een integrale leefbaarheidsaanpak.
In een aanvraag kan een combinatie van herstructureringsactiviteiten worden opgenomen.
De rijksbijdrage ziet toe op het negatieve saldo van kosten en baten gedurende de
looptijd van het herstructureringsproject. De volgende primaire herstructureringsactiviteiten
worden onderscheiden:
Woningverbetering
Onder woningverbetering wordt verstaan verhogen van de woonkwaliteit van een samenhangend
geheel van (particuliere) woningen door fysieke ingrepen in de vorm van:
-
• splitsen: het omzetten van een woning naar meerdere woningen;
-
• samenvoegen: het omzetten van meerdere woningen naar een woning;
-
• optoppen: vergroten en verhogen van de woning door een woonlaag bovenop de bestaande
bouw te plaatsen, niet zijnde enkel het plaatsen van een dakkapel.
-
• uitbouwen of anderszins uitbreiden van woningen niet zijnde enkel het plaatsen van
een dakkapel,
-
• aanpakken gespikkeld bezit: gemengd bezit van particulieren en woningcorporatie(s)
binnen een samenhangend geheel van woningen (bijvoorbeeld een complex of een woonblok).
-
• achterstallig onderhoud: mankementen aan de woning die sterk van invloed zijn op het
woongenot en het gevolg zijn van uitblijvend onderhoud. Denk aan blijvende schimmel
of tocht- en vochtproblemen, maar ook constructieproblemen met uitzondering van funderingsproblematiek.
Onder woningverbetering valt ook de verbetering van de onderhoudsstaat, het levensloopgeschikt
maken van de woning en/of het verbeteren van de energieprestatie van de woning.
Transformatie
Met de activiteit ‘transformatie van gebouwen naar woningen’ wordt gedoeld op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad door het herbestemmen15 van een gebruiksfunctie16 van een (onderdeel van een) gebouw naar een woonfunctie, als onderdeel van een integrale
leefbaarheidsaanpak binnen het projectgebied in combinatie met fysieke ingrepen. De
transformatie moet plaatsvinden in een woonwijk17.Het moet gaan om transformatie van kleinschalige panden die niet groter zijn dan
1.500 m2 BVO. De rijksbijdrage kan worden ingezet voor het gedeelte van de transformatie dat
een woonfunctie oplevert. Zonder fysieke ingrepen die de woning verbeteren, kan er
echter geen rijksbijdrage worden ingezet om woningen te herbestemmen.
Een gemeente kan onder de activiteit transformatie naar woningen er ook voor kiezen
om met behulp van de rijksbijdrage subsidies te verstrekken aan derden.
Vervangende nieuwbouw
Onder vervangende nieuwbouw wordt verstaan het uit de voorraad halen van slechte woningen
en vervangen door betere woningen. De nieuw te bouwen woningen moeten aansluiten op
de gesignaleerde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte in de komende tien tot twintig
jaar. Het kan ook gaan om een netto toevoeging of afname van de woningvoorraad. Een
gemeente kan onder de activiteit sloop en nieuwbouw er ook voor kiezen om met behulp
van de rijksbijdrage subsidies te verstrekken aan derden.
Inponding
Met inponding van woningen voor herstructurering wordt gedoeld op het aankopen of
verwerven van een woning ten behoeve van de herstructurering18 of op termijn onttrekking19 (zonder nieuwbouw) van deze woning. Een gemeente kan onder de activiteit inponding
zelf overgaan tot inponding, maar er ook voor kiezen om met behulp van de rijksbijdrage
subsidies te verstrekken aan derden. Dit hoeft niet beperkt te blijven tot corporaties.
De volgende kosten kunnen daarbij worden opgevoerd:
-
– verwervingskosten: dit betreft de kosten voor de aankoop en levering van de woningen
door de gemeente of een derde partij die de woningen ook zal herstructureren. Onder
leveringskosten worden onder andere de overdrachtsbelasting en de kosten van de notaris
bedoeld.
-
– advieskosten: dit betreft de kosten voor expertise om tot een plan te komen voor inponding
en de kosten voor advies tijdens het proces van inponding, bijvoorbeeld over juridische
aspecten.
-
– participatiekosten: dit betreft de kosten voor de campagne om eigenaren te bewegen
tot het verkopen van de woning aan een derde partij die ook de woningen zal herstructureren.
-
– compensatie van verhuiskosten: dit betreft de tegemoetkoming aan bewoners van woningen
om een andere woning te betrekken, om zodoende herstructurering mogelijk te kunnen
maken. De reikwijdte voor verhuiskosten wordt bepaald door de relevante bepalingen
in het Burgerlijk Wetboek.
Lid 2
Naast bovengenoemde primaire herstructureringsactiviteiten kunnen ook secundaire herstructureringsactiviteiten
in combinatie met primaire herstructureringsactiviteiten worden opgevoerd:
Openbare ruimte
De omgeving van de woningen kan ook aangepakt worden om de leefbaarheid te verbeteren.
Ingrepen in de openbare ruimte kunnen noodzakelijk zijn als onderdeel van een integrale
aanpak. Voorwaarde om dergelijk ingrepen in de openbare ruimte met een bijdrage uit
het Volkshuisvestingsfonds te kunnen doen is wel dat deze ingrepen samenhangen met
de herstructureringsactiviteiten. Ingrepen waaraan gedacht kan worden zijn het tegengaan
van hittestress, verbeteren van de afwatering, toevoegen van openbaar groen of het
verbeteren van de inrichting en verlichting om (het gevoel van) veiligheid te vergroten.
Collectieve maatschappelijke voorzieningen
Ook het realiseren of herstructureren van collectieve maatschappelijke voorzieningen
valt onder het verbeteren van de woonomgeving. Maatschappelijke voorzieningen kunnen
bijdragen aan een betere sociale cohesie in een gebied. Ingrepen waaraan gedacht kan
worden zijn het realiseren of herstructureren van een buurthuis, bibliotheek of huisartsenpost.
Projectkosten
In het tweede lid, onderdeel c, is bepaald dat een gemeente de gevraagde bijdrage
kan besteden aan de door de gemeente gemaakte kosten die noodzakelijk zijn voor de
realisatie van het project, oftewel de noodzakelijke projectkosten (overhead). Het
gaat om de kosten die noodzakelijk zijn om het project uit te voeren, dit kan bijvoorbeeld
gaan om het aanstellen van een externe projectleider. Aan gemeenten wordt gevraagd
om de ondersteuningsbehoefte te onderbouwen en daarbij de normen van de Wet Normering
Topinkomens in acht te nemen. Indien de noodzaak voor een rijksbijdrage onvoldoende
is onderbouwd, kan de minister de bijdrage voor projectkosten weigeren.
Maximaal 30 procent van de gevraagde rijksbijdrage mag worden besteed aan openbare
ruimte, collectieve maatschappelijke voorzieningen en/of projectkosten, zodat het
zwaartepunt blijft liggen bij de aanpak van de particuliere woningvoorraad. Binnen
die 30 procent is de gemeente vrij om dat toe te delen aan de drie benoemde componenten
in lid 2.
Artikel 4 Toelatingscriteria
In het eerste lid is geregeld dat een aanvraag van een gemeente niet in behandeling
wordt genomen als de gemeente eerder een (al dan niet gedeeltelijk) toewijzende uitkeringsbeschikking
voor dezelfde woningen heeft gekregen op grond van deze regeling of de Regeling specifieke
uitkering herstructurering volkshuisvesting uit 2021. Deze eis hangt samen met de
grondslag die is gekozen voor deze regeling. De grondslag ligt in artikel 17, vijfde
lid, van de Financiële-verhoudingswet. Daarmee is deze specifieke uitkering een meerjarige
specifieke uitkering. Dat betekent dat er sprake is van meerdere tranches voor de
uitkering van een rijksbijdrage. Indien blijkt dat na het beoogde aantal tranches
budget overblijft, dan is een veegloket mogelijk waarbij enkel de gemeenten die nog
geen (al dan niet gedeeltelijk) toewijzende uitkeringsbeschikking hebben gekregen
een aanvraag (opnieuw) kunnen indienen.
In artikel 4, tweede lid, zijn voorwaarden gesteld aan het project dat wordt beschreven
in de aanvraag. Als het project niet voldoet aan één van deze voorwaarden, dan wordt
de aanvraag niet in behandeling genomen:
-
1. Als de gemeente eerder een toekennende uitkeringsbeschikking voor dezelfde woningen
heeft gekregen op grond van de Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting
of op grond van deze regeling.
-
2. Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als uit de bij de aanvraag ingediende
gegevens en bescheiden blijkt dat aan genoemde eisen is voldaan. Bij opstarten kan
worden gedacht aan het tekenen van een (samenwerkings)overeenkomst, de eerste schop
in de grond, de eerste bewoners uitgekocht of de bewonersparticipatie gestart.
Artikel 5 verplichtingen
In artikel 5 zijn verplichtingen opgenomen waaraan de gemeente moet voldoen. Zo is
in lid 1 opgenomen dat de gemeente binnen tien jaar na toekenning van de specifieke
uitkering de herstructureringsactiviteiten moet afronden. In het tweede lid worden
vereisten gesteld waaraan moet worden voldaan als de gemeente het geld van de specifieke
uitkering aan een woningcorporatie uitkeert. Zij kunnen dit geld besteden aan de aankoop
en verwerving van particuliere woningen ten behoeve van inponding als bedoeld in artikel
3.1 d.
Tot slot kan de minister op verzoek van het college de in lid 1 genoemde termijn telkens
met ten hoogste één jaar verlengen als er sprake is van onvoorziene omstandigheden
die het aannemelijk maken dat een project niet binnen de gestelde termijn kan worden
afgerond. Van deze grondslag kan een college enkel gebruik maken als er sprake is
van onvoorziene omstandigheden, waar het college dus op voorhand geen rekening mee
kon houden, waardoor uitstel geboden is. Het college dient hiertoe formeel schriftelijk
een verzoek in bij de minister. Als dat jaar ook niet voldoende is, kan telkens opnieuw
een verzoek worden gedaan, dat de minister opnieuw zal beoordelen. Er moeten wel zware
redenen voor zijn, het uitgangspunt is afronding binnen 10 jaar.
Artikel 6 Uitkeringsplafond
Het plafond voor de specifieke uitkeringen (inclusief storting in het Btw-compensatiefonds)
genoemd in bijlage 1. Deze bijlage zal naar verwachting jaarlijks gewijzigd worden,
waarmee de hoogte van het plafond en de aanvraagperiode telkens vastgesteld zullen
worden.
De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde
btw. De btw-component wordt gestort in het Btw-Compensatiefonds van het Ministerie
van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een
beroep doen op terugontvangst van de betaalde btw-componenten.
Het is denkbaar dat een gemeente in het kader van de betreffende projecten activiteiten
verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting
1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het geldende
uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, worden
niet uit de specifieke uitkering betaald.
Artikel 7 De aanvraag
Dit artikel bepaalt welke gegevens een bescheiden de aanvraag moet bevatten. Aan deze
indieningsvereisten moet worden voldaan om de aanvraag in behandeling te nemen.
De aanvraag betreft het project waarvoor de gemeente een aanvraag doet. Als er sprake
is van meerdere projecten, kan een gemeente meerdere aanvragen doen. In artikel 3,
eerste lid, is bepaald dat gemeenten een aanvraag voor een specifieke uitkering kunnen
doen voor het in artikel 2 omschreven doel. Een aanvraag bevat ten minste een omschrijving
van het project, een geografische duiding van het projectgebied en de herstructureringsactiviteiten
waarin wordt ingegaan op de wijze waarop deze voldoen aan de toelatingscriteria uit
artikel 4, tweede lid en de verplichtingen uit artikel 5; een omschrijving van de
mate waarin de herstructureringsactiviteiten voldoen aan het doel van deze regeling
zoals beschreven in artikel 2. Wanneer er woningen die nog geen eigendom zijn van
toegelaten instellingen zijn opgenomen in de aanvraag, wordt een toelichting waarom
deze onderdeel zijn van de aanvraag toegevoegd en een onderbouwing dat deze woningen
ingepond worden en onderdeel zijn van een situatie met gespikkeld bezit. Tevens zullen
de kosten en baten, een plan van aanpak, een fasering van de uitvoering van de herstructureringsactiviteiten
en een plan met een toelichting waarin wordt aangetoond dat het project deel uitmaakt
van een integrale aanpak gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid
in het projectgebied in de aanvraag worden vermeld. Tot slot moeten de verwachte begin-
en einddatum van het project in de aanvraag worden vermeld
De minister beslist binnen 13 weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak bedoeld
in bijlage 1, over de toekenning van een specifieke uitkering. De minister beslist
niet eerder op een aanvraag, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, bedoeld
in artikel 11, eerste lid. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar
is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Voor de goede orde worden de volgende begrippen nader toegelicht:
Projecten
Het project moet zelfstandig beoordeeld kunnen worden. Een project bestaat uit een
omschrijving van een gespecificeerd geografisch gebied waarin sprake is van leefbaarheidsproblematiek.
Die problematiek moet worden onderbouwd. Daarnaast moet per project worden aangegeven
welke activiteiten en bijbehorende activiteiten er worden getroffen in het projectgebied,
inclusief een opstelling van kosten en baten, het aantal woningen dat geherstructureerd
wordt en de fasering. Projectgebieden mogen niet met elkaar overlappen. Daarbij is
met name van belang dat er niet meerdere keren middelen naar dezelfde woningen gaan.
Dat impliceert dat de aan te pakken woningen in beeld worden gebracht.
Projectgebied
Dit is een gespecificeerd geografisch gebied waarbinnen de activiteiten van het project
plaatsvinden. Dit kan een (deel van een) straat zijn, maar ook een buurt, of wijk,
of samenhangend samenstel van elkaar aansluitende delen van buurten of wijken. Uit
de beschrijving moet (al dan niet ondersteund met kaartbeelden) blijken dat er sprake
is van een ruimtelijke samenhang.
Gebiedsplan
Zoals eerder genoemd zal de gemeente gevraagd worden om in de aanvraag een toelichting
in te dienen waarin wordt aangetoond dat het project uitmaakt van een integrale aanpak
gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid in het projectgebied.
Het ligt in de rede dat volstaan kan worden met een verwijzing naar een in het kader
van het NPLV door de gebiedsalliantie goedgekeurd gebiedsplan.
Artikel 8 Wijze van betaling en uitkeringsbeschikking
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de inhoud van de beschikking tot toekenning
van de specifieke uitkering. Het besluit tot toekenning van een specifieke uitkering
wordt in een beschikking medegedeeld aan de gemeente die de aanvraag heeft ingediend.
In de beschikking kunnen nadere verplichtingen worden verbonden aan de specifieke
uitkering en de verantwoording over de besteding daarvan. In het eerste lid zijn bepalingen
opgenomen over de betaling van de specifieke uitkeringen. De specifieke uitkering
wordt in één keer als voorschot volledig uitgekeerd.
Artikel 9 De beoordeling van de aanvragen
De aanvragen die worden meegenomen in de rangschikking zijn de aanvragen die voldoen
aan de in artikel 4 genoemde toelatingscriteria. Een aanvraag moet alle in artikel
7, eerste lid, genoemde gegevens en bescheiden bevatten en er kan geen financiële
bijdrage worden gevraagd voor activiteiten die niet gerelateerd zijn aan de herstructureringsopgave
in kwetsbare wijken.
In artikel 9, eerste lid, is de rangschikking geregeld en de weging die daaraan ten
grondslag ligt, waar de commissie over adviseert. Per aanvraag zal er een eindscore
worden gegeven op basis van het gewogen gemiddelde van de scores op de vier criteria.
Die eindscore bepaalt ook de positie op de uiteindelijke rangschikking. De rangschikking
is een uitdrukking van de mate waarin aan het doel van de specifieke uitkering, zoals
opgenomen in artikel 2, is voldaan. Deze rangschikking is nodig, omdat het beschikbare
budget gelimiteerd is. Als er meer aanvragen met een positief oordeel zijn van de
onafhankelijke toetsingscommissie dan de beschikbare middelen, dan kan op basis van
de rangschikking worden bepaald welke aanvragen het beste zijn en recht hebben op
toekenning van een specifieke uitkering. In het tweede lid wordt verwezen naar de
uitwerking van de weging van de criteria in bijlage 2, waarin is opgenomen dat alle
aanvragen een eindscore krijgen.
Aan de hand van de beoordelingscriteria geeft de toetsingscommissie een score aan
een project en beoordeelt zij zodoende in welke mate het voldoet aan de doelen van
het Volkshuisvestingsfonds. De criteria waar de toetsingscommissie een oordeel over
vellen zijn:
-
a. doeltreffendheid: hiermee wordt beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan
de realisatie van de doelen van het Volkshuisvestingsfonds.
-
b. organisatorische gedegenheid: met dit criterium wordt beoordeeld welke mate van zekerheid
er is dat het project tijdig start en tijdig wordt gerealiseerd, de wijze waarop het
georganiseerd is en de mate waarin relevante partijen worden betrokken in het plan
van aanpak.
-
c. financiële onderbouwing met dit criterium wordt beoordeeld of de gevraagde bijdrage
in verhouding staat tot wat er met het project wordt gerealiseerd.
Daarnaast is er het criterium prioriteit. Dit criterium wordt niet beoordeeld door
de toetsingscommissie maar is op voorhand vastgelegd. Er worden een tweetal type gebieden
als prioritair aangemerkt: Stedelijke Focusgebieden en grensregio’s. Zij krijgen in
de beoordeling extra punten gezien de opgave die in deze gebieden ligt zoals vastgelegd
in bijlage 2. In gevallen waarin in een aanvraag het project betrekking heeft op zowel
prioritaire als niet prioritaire gebieden, dan worden de bonuspunten proportioneel
toegepast. Bijvoorbeeld wanneer een percentage van de gevraagde bijdrage buiten het
prioritaire gebied wordt ingezet, dan worden de bonuspunten met dit percentage verlaagd.
De criteria zijn nader uitgewerkt in de bijlage 2. De totale score van een aanvraag
wordt bepaald door het gewogen gemiddelde van de score op de vier criteria.
In die gevallen dat het uitkeringsplafond ontoereikend blijkt om alle aanvragen met
een gelijke voldoende score een specifieke uitkering toe te kennen, bepaalt de rangschikking
welke aanvragen alsnog middelen toegekend krijgen. In dat geval zal de score op doeltreffendheid
doorslaggevend zijn.
In die uitzonderlijke gevallen dat het uitkeringsplafond nog altijd ontoereikend blijkt,
dan zal na de score doeltreffendheid gekeken worden naar de score op organisatorische
gedegenheid. Die werkwijze zal desnoods worden doorgetrokken tot de volgende criteria
(eerst financiële onderbouwing en dan prioriteit).
Ten slotte kan de minister afwijken van de rangschikking als dat in het belang is
van het doel van deze regeling: de leefbaarheid in de slechtste wijken zoveel mogelijk
verbeteren. De minister kan alle aanvragen in samenhang bezien, en kan daarom bijvoorbeeld
met oog op een rechtvaardige regionale spreiding van middelen in het licht van de
zwaarte van de regionale problematiek een afwijkende inschatting maken, en op grond
daarvan de volgorde van de rangschikking aanpassen. Dit kan overigens enkel als de
commissie een positief advies heeft uitgebracht.
Artikel 10 Afwijzingsgronden
In artikel 10 zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Per project geldt alles-of-niets:
de gevraagde uitkering wordt volledig toegekend of niet.
De minister wijst een aanvraag voor een specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk
af, voor zover het bedrag van de aanvraag bij de toekenning ervan bij de rangschikking
of als de minister gebruikmaakt van artikel 9 vierde lid, leidt tot een overschrijding
van het in bijlage 1 genoemde beschikbare bedrag voor de betreffende tranche.
Artikelen 11 tot en met 14
Op grond van artikel 11 wordt een commissie ingesteld die adviseert over de weging
van de criteria, opgenomen in artikel 9, eerste lid. De commissie is tijdelijk van
aard, aangezien het Volkshuisvestingsfonds tijdelijk is. Bij besluit van de minister
zullen de benoeming en de vergoeding van de leden van de commissie worden geregeld.
De commissie zal bestaan uit onafhankelijke experts. De commissie beoordeelt elke
aanvraag individueel. De commissie kan de minister adviseren dat een project van voldoende
kwaliteit is en met een positief advies aandragen bij de minister voor een rijksbijdrage,
of juist oordelen dat het project van onvoldoende kwaliteit is en het met een negatief
advies aandragen. De commissie kan zo nodig de gemeente om nadere toelichting vragen.
Artikel 15 Informatievoorziening na uitkering
Het eerste lid regelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
die een specifieke uitkering heeft ontvangen op verzoek de minister van informatie
dient te voorzien over de voortgang van het project waar de specifieke uitkering voor
is verstrekt. De minister kan tevens om periodieke informatie verzoeken. De gevraagde
informatie kan bestaan uit een jaarlijkse rapportage over de voortgang van het project,
dat mede wordt gefinancierd met de specifieke uitkering, en indien gewenst aanvullende
ad hoc informatie.
Het tweede lid bevat daarnaast een grondslag op grond waarvan de minister ten behoeve
van een evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verstrekte uitkering
informatie en medewerking kan verzoeken van het college.
Artikel 16 Verantwoording en terugvordering
Het eerste lid regelt dat artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet van toepassing
is. In dat artikel is geregeld dat het college van burgemeesters en wethouders op
uiterlijk X van het jaar volgend op het begrotingsjaar de in dat artikel bedoelde
verantwoordingsinformatie naar de minister stuurt. Dit betreft dus elk begrotingsjaar
dat de gemeente geld verkregen uit de specifieke uitkering op de gemeentelijke begroting
heeft staan. De verplichting blijft bestaan zo lang het project nog niet is afgerond
en er nog middelen uit de specifieke uitkering worden aangewend.
In het tweede lid is geregeld dat de minister het niet of onrechtmatig bestede deel
van de uitkering kan terugvorderen, als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat
de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt,
of onrechtmatig is besteed. Mocht sprake zijn van onrechtmatige besteding van middelen,
dan zal worden besloten om de middelen terug te vorderen.
Het derde lid regelt dat de minister de specifieke uitkering uiterlijk vaststelt op
31 december van het jaar waarin het college, op de in het eerste lid bedoelde wijze,
de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.
Artikel 17 Intrekking
De Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting vervalt, met dien
verstande dat deze van toepassing blijft ten aanzien van op basis van die regeling
verstrekte specifieke uitkeringen. Zo verdwijnt de wettelijke grondslag voor specifieke
uitkeringen die zijn gedaan op basis van de Regeling specifieke uitkering herstructurering
volkshuisvesting niet.
Artikel 18 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De afwijking van de vaste verandermomenten
en het hanteren van een invoeringstermijn zijn gerechtvaardigd en begunstigend doordat
gemeenten hierdoor vanaf het moment van inwerkingtreding de tijd hebben om een aanvraag
voor te bereiden, aangezien het aanvraagtijdvak pas later opent, te weten op 1 juli
2023.
Artikel 19. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering
volkshuisvesting.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge