Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 juni 2023, kenmerk 3608755-1047372-PDCV, houdende het verstrekken van een specifieke uitkering aan GGD’en voor het in stand houden van een infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie en het toedienen van COVID-19-vaccinaties (Regeling specifieke uitkering COVID-19-vaccinatie)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie:

een door de Minister met de GGD’en afgestemde hoeveelheid aan COVID-19-vaccinaties die wekelijks beschikbaar moeten zijn;

dienst van algemeen economisch belang:

dienst als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Gezondheidsraad:

de Gezondheidsraad, genoemd in artikel 21 van de Gezondheidswet;

GGD:

gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid;

infrastructuur:

voorzieningen benodigd voor het kunnen aanbieden, uitvoeren en registreren van COVID-19-vaccinaties;

Minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

medische dienst:

staf van artsen werkzaam in een zorginstelling die de medische eindverantwoordelijkheid dragen voor de bewoners van de zorginstelling;

mobiele vaccinatieteams:

de door GGD’en ingezette teams van zorgverleners die niet gebonden zijn aan een vaste vaccinatielocatie, maar ingezet worden voor het vaccineren van patiënten woonachtig in zorginstellingen zonder eigen medische dienst en niet-mobiele thuiswonenden of andere specifieke groepen die moeilijk bereikt kunnen worden;

niet-mobiele thuiswonenden:

personen die thuis wonen en niet vervoerd kunnen worden of alleen liggend per ambulance vervoerd kunnen worden;

OMT-V:

Outbreak Management Team Vaccinatie;

RIVM:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport genoemd in artikel 2 van de Wet op het RIVM;

SiSa:

Single information, Single audit, eenmalige informatieverstrekking, eenmalige accountantscontrole als wijze waarop provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zich jaarlijks verantwoorden over de besteding van specifieke uitkeringen of provinciale middelen;

uitkering:

een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet;

zorginstelling:

instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet toelating zorginstellingen.

Artikel 2. Toepasselijkheid Awb en Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Artikel 3. Uitkering basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie

  • 1. De Minister verstrekt per GGD een uitkering voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties conform de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie en het in stand houden van een infrastructuur in de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023.

  • 2. De uitkering per GGD bedraagt ten hoogste het bedrag zoals genoemd in de tweede kolom van de tabel in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4. Aanvullende uitkering COVID-19-vaccinatiecampagne

  • 1. De Minister kan naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad of het OMT-V, in aanvulling op de uitkering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aan een GGD een uitkering verstrekken voor het toedienen van vaccinaties in het kader van een COVID-19-vaccinatiecampagne en de daarbij benodigde opschaling van de infrastructuur.

  • 2. De uitkering per GGD bedraagt ten hoogste het bedrag zoals genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 5. Dienst van algemeen economisch belang

De activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, worden aangewezen als dienst van algemeen economisch belang, met de uitvoering waarvan wordt belast de GGD die daarvoor een uitkering ontvangt.

Artikel 6. Dubbelfinanciering

Er wordt geen uitkering verstrekt aan een GGD voor activiteiten waarvoor hij al een vergoeding van overheidswege ontvangt.

Artikel 7. Aanvraag, verlening en bevoorschotting

  • 1. De Minister verleent de uitkering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, ambtshalve uiterlijk 31 juli 2023.

  • 2. De Minister verleent de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op aanvraag.

  • 3. Voor de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 4. De termijn voor het indienen van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 6 weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop de Minister zijn besluit tot een COVID-19-vaccinatiecampagne aan de GGD heeft bekendgemaakt.

  • 5. De Minister besluit binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Het besluit tot verlening vermeldt in elk geval voor welke activiteiten de uitkering wordt verleend, het bedrag van de uitkering, de periode waarvoor de uitkering wordt verleend en de wijze waarop de verantwoording plaatsvindt.

  • 7. De Minister verleent bij het besluit tot verlening van de uitkering een voorschot van 100% dat in één keer wordt betaald.

Artikel 8. Verplichtingen verbonden aan de uitkering

  • 1. De GGD doet de Minister uiterlijk 4 weken na afloop van elk kwartaal na ontvangst van een uitkering verslag over de realisatiecijfers van de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, volgens een door de Minister vastgesteld format.

  • 2. Onverminderd het eerste lid informeert de GGD de Minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten en de daaraan verbonden kosten waarvoor een uitkering is verleend.

  • 3. De GGD vraagt schriftelijke toestemming aan de Minister om de infrastructuur, waarvoor een uitkering is verstrekt, in te zetten voor vaccinaties anders dan COVID-19-vaccinaties.

  • 4. In het kader van de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, draagt de GGD er zorg voor:

    • a. dat de organisatie, voortgang en planning van het toedienen van COVID-19-vaccinaties in het kader van een vaccinatiecampagne onder regie van het RIVM wordt uitgevoerd;

    • b. dat zij meewerkt aan de voorlichting door het RIVM over de vaccinatiecampagne, die door de Minister of door een andere organisaties in opdracht van de Minister wordt uitgevoerd.

  • 5. In aanvulling op het vierde lid kan de Minister bij de verlening van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 9. Verantwoording

  • 1. De GGD legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. In geval de GGD de infrastructuur voor vaccinaties anders dan COVID-19-vaccinaties inzet, rekent de GGD de aan de infrastructuur verbonden kosten naar verhouding toe aan deze andere inzet.

Artikel 10. Vaststelling en terugvordering

  • 1. De Minister besluit uiterlijk 37 weken na ontvangst van de informatie ten behoeve van de verantwoording, bedoeld in artikel 9, eerste lid, over de vaststelling van de uitkering.

  • 2. Indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn uitgevoerd en daarnaast volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering, wordt de uitkering vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten, tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 3. Indien de informatie ten behoeve van de verantwoording te laat, niet of niet volledig wordt verstrekt, kan de Minister de uitkering op een lager bedrag vaststellen, aan de hand van de gegevens die tot het besluit tot vaststelling beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 11. Hardheidsclausule

De Minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 juli 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026 met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op uitkeringen die op grond van de regeling zijn verleend.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering COVID-19-vaccinatie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

BIJLAGE

Lijst van maximale uitkeringsbedragen per GGD voor het in stand houden van de infrastructuur ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie

Onderstaand is een lijst opgenomen waarin GGD’en staan en het maximale uitkeringsbedrag dat zij kunnen ontvangen op grond van artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid.

De bedragen zijn per GGD gebaseerd op door hen ingediende en met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgestemde begrotingen. Voor de uitkering basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie is in de begrotingen rekening gehouden met het kunnen faciliteren van 10.000 vaccinaties per week met opschalingsmogelijkheid.

Voor de aanvullende uitkering COVID-19-vaccinatie is rekening gehouden met 300.000 vaccinaties per week in een periode van 12 weken als wordt besloten tot een vaccinatiecampagne. Hierbij is rekening gehouden met een doelgroep die vergelijkbaar is met de doelgroep van de najaarsronde voor COVID-19-vaccinaties in 2022, met een opkomstpercentage van 59%.

 

Uitkering basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie (artikel 3, tweede lid)

Aanvullende uitkering COVID-19-vaccinatie campagne (artikel 4, tweede lid)

Totaal

€ 71.507.000

€ 119.673.000

Dienst Gezondheid & Jeugd ZHZ

€ 1.259.000

€ 2.555.000

GGD Amsterdam

€ 5.606.000

€ 20.441.000

GGD Brabant-Zuidoost

€ 3.045.000

€ 4.165.000

GGD Drenthe

€ 1.945.000

€ 3.883.000

GGD Flevoland

€ 647.000

€ 892.000

GGD Fryslân

€ 2.036.000

€ 4.798.000

GGD Gelderland-Zuid

€ 2.444.000

€ 4.632.000

GGD Gooi en Vechtstreek

€ 554.000

€ 752.000

GGD Groningen

€ 1.907.000

€ 1.559.000

GGD Haaglanden

€ 1.809.000

€ 5.533.000

GGD Hart voor Brabant

€ 4.934.000

€ 4.137.000

GGD Hollands-Midden

€ 4.012.000

€ 5.431.000

GGD Hollands-Noorden

€ 2.163.000

€ 3.754.000

GGD IJsselland

€ 1.839.000

€ 3.301.000

GGD Kennemerland

€ 1.241.000

€ 7.098.000

GGD Limburg-Noord

€ 1.019.000

€ 3.533.000

GGD Noord- en Oost-Gelderland

€ 4.060.000

€ 6.420.000

GGD Regio Utrecht

€ 4.959.000

€ 7.901.000

GGD Rotterdam-Rijnmond

€ 5.877.000

€ 11.207.000

GGD Twente

€ 5.626.000

€ 1.635.000

GGD West-Brabant

€ 4.086.000

€ 5.294.000

GGD Zaanstreek/Waterland

€ 3.001.000

€ 664.000

GGD Zeeland

€ 2.585.000

€ 5.010.000

GGD Zuid-Limburg

€ 908.000

€ 1.505.000

Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden

€ 3.946.000

€ 3.575.000

TOELICHING

Algemeen

Op grond van de Regeling specifieke uitkering COVID-19-vaccinatie (hierna: de Regeling) kan een specifieke uitkering (hierna: uitkering) worden verstrekt aan GGD’en voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties. De uitkering is tweeledig. Ten eerste krijgen GGD’en een uitkering voor het toedienen van vaccinaties conform de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie en het in stand houden van een infrastructuur in de periode tussen 1 juli 2023 en 31 december 2023, voor zowel de basiscapaciteit alsook rekening houdend met een mogelijke opschaling in verband met een COVID-19-vaccinatiecampagne.

Aanvullend daarop kunnen GGD’en een uitkering ontvangen voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties en het realiseren van de nodige opschaling in het geval er een nieuwe vaccinatiecampagne wordt georganiseerd naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad of het Outbreak Management Team Vaccinatie (hierna: OMT-V). Hierna volgt hierover een nadere toelichting.

Aanleiding

Sinds 2021 vaccineren de regionale GGD’en in het kader van de bestrijding van COVID-19. Deze activiteiten werden door de GGD’en uitgevoerd op basis van de eenzijdige opdracht (bevel) die is gegeven door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) op grond van artikel 7 Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg). De kosten die de GGD’en hiervoor hebben gemaakt, werden vergoed op grond van de meerkostenregeling (gebaseerd op artikel 62 Wpg). Deze eenzijdige opdracht liep tot en met 30 juni 2023. In adviezen van zowel het Outbreak Management Team (hierna: OMT) als het OMT-V van februari 2023 staat dat er voor wat betreft COVID-19 een endemische fase is bereikt. Dit betekent dat de eenzijdige opdracht en de daarop gebaseerde meerkostenregeling per 1 juli 2023 is beëindigd.

Ondanks dat veel activiteiten in het kader van de bestrijding van COVID-19 afgeschaald kunnen worden, zoals testen op COVID-19-besmettingen en het in het kader daarvan uitvoeren van bron- en contactonderzoek, moeten er ook resterende taken uitgevoerd blijven worden na 1 juli 2023. Deze taken zullen naar verwachting (deels) een structureel karakter hebben. De activiteiten liggen op het terrein van vaccinaties, coördinatie, informatievoorziening en informatie en communicatietechnologie (IV/ICT).

Omdat financiering onder het bevel en de meerkostenregeling vanaf 1 juli 2023 niet meer mogelijk is, is besloten om een regeling op te zetten waarbij aan de GGD’en een specifieke uitkering wordt verleend in het kader van COVID-19-vaccinatie activiteiten. Na 1 juli 2023 zal er ook gevaccineerd moeten worden waardoor het belangrijk is dat de continuïteit van het vaccineren tegen COVID-19 financieel geborgd is. In het advies van 24 februari 2023 heeft het OMT-V aangegeven dat het van belang is dat mensen nog steeds de mogelijkheid hebben om de voor hen geadviseerde COVID-19-vaccinaties te halen. Daarnaast zijn er mensen die op grond van een medische indicatie in aanmerking komen voor extra revaccinaties.

Deze regeling maakt het mogelijk voor de GGD’en deze COVID-19-vaccinaties te blijven aanbieden, ook aan niet-mobiele thuiswonenden en aan patiënten die verblijven in zorginstellingen zonder eigen medische dienst. In aanvulling daarop kunnen de GGD’en op grond van de Regeling opschalen indien een nieuwe vaccinatiecampagne in het najaar moet plaatsvinden. De Gezondheidsraad is gevraagd te adviseren over het al dan niet toedienen van COVID-19-vaccinaties in het najaar van 2023 en over een eventueel structureel te borgen COVID-19-vaccinatieprogramma.1

Daarnaast fungeert deze regeling als tijdelijke financieringsvorm voor de GGD’en voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties vanaf 1 juli 2023 tot het moment dat de vaccinatievoorziening voor volwassenen operationeel is. Op 4 juli 2022 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om een vaccinatievoorziening voor volwassenen te organiseren bij de GGD’en, waarbij de COVID-19-vaccinatie als eerste zal worden aangeboden.2 Over de inrichting van deze voorziening vindt in de loop van 2023 besluitvorming plaats.

Kern van de regeling

Met deze regeling worden de GGD’en financieel gecompenseerd voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties volgens de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie en het in stand houden van de daarvoor benodigde infrastructuur, rekening houdend met mogelijke opschaling, in de periode tussen 1 juli 2023 en 31 december 2023. Daarnaast kunnen GGD’en een aanvullende uitkering krijgen voor het toedienen van een COVID-19-vaccinatie en het realiseren van de nodige opschaling in het kader van een COVID-19-vaccinatiecampagne als de Minister daartoe besluit op advies van de Gezondheidsraad of het OMT-V.

Met het in stand houden van de basiscapaciteit kunnen mensen die nog geen (volledige) basis COVID-19-vaccinatiereeks hebben ontvangen deze alsnog krijgen. Ook kunnen mensen op medische indicatie een herhaalprik ontvangen. De benodigde basiscapaciteit bedraagt een door de Minister te bepalen landelijk maximaal aantal vaccinaties per week. Ook kunnen kosten worden vergoed die samenhangen met het kunnen opschalen, zoals voldoende infrastructuur/locaties, het in stand houden van een project- of programmaorganisatie die de opschaling vorm kan geven, andere overheadkosten en een beperkte groep aan overig personeel. Daarnaast worden kosten vergoed zodat GGD'en zich met hun mobiele teams kunnen blijven inzetten voor het vaccineren in instellingen zonder medische dienst en bij de niet-mobiele thuiswonenden voor zover deze personen behoren tot de genoemde doelgroep. Bij een mogelijke vaccinatieronde zullen ook specifieke doelgroepen bereikt kunnen worden.

De Minister kan op basis van advies van de Gezondheidsraad of het OMT-V besluiten tot een nieuwe vaccinatieronde die (grotendeels) wordt uitgevoerd door de GGD’en. Bij dit besluit zal aangegeven worden om welke doelgroep het gaat, welke maximale opschaalcapaciteit wordt gevraagd en hoe lang de maximale doorlooptijd van de vaccinatieronde kan zijn. De GGD’en kunnen op grond van deze regeling worden gecompenseerd voor de gemaakte kosten tijdens een dergelijke vaccinatieronde. Hierin begrepen zijn de kosten die samenhangen met het vaccineren in instellingen zonder medische dienst, het vaccineren van niet mobiele thuiswonenden en het bereiken van specifieke groepen binnen de aangegeven doelgroep. Indien nodig wordt de hoeveelheid aan locaties in de regio tijdelijk uitgebreid.

Het is niet op voorhand mogelijk om, tijdens het opstellen van een regeling voor de financiering van eventuele vaccinatierondes, precies aan te geven welke groepen hiervoor in aanmerking komen en op welk moment hervaccinatie aan de orde zal zijn. De medisch-wetenschappelijke advisering door de Gezondheidsraad en/of het OMT-V en het op basis hiervan genomen besluit van de Minister zal hierin leidend zijn.

Zowel bij de basiscapaciteit als bij een vaccinatieronde geldt dat GGD’en zelf zorgdragen voor het vaccinatie- en informatieaanbod, op basis van de door de Minister aangedragen doelgroepen. Daarbij gaat in het bijzonder aandacht uit naar de groepen die door de GGD’en op lokaal niveau worden geïdentificeerd als nog onvoldoende beschermd, bijvoorbeeld als gevolg van beperkte toegang tot vaccinatiezorg. Het is belangrijk dat mensen toegang hebben tot een locatie in de regio met een redelijke reisafstand van hun woning. Wat een redelijke reisafstand is kan regionaal verschillen en dit bepalen de GGD’en zelf op grond van hun regionale expertise.

Uitvoering van de regeling

De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de regeling en stelt onder andere subsidiebeschikkingen op. Financiële verantwoording vindt plaats via de gemeentelijke ‘Single information Single audit’ (SiSa) verantwoording.

Gevolgen voor de regeldruk

De Regeling is gericht op GGD’en die te kenschetsen zijn als medeoverheden. Daarmee is bij deze regeling geen sprake van regeldruk voor burgers en bedrijven. De inhoud van de Regeling is afgestemd met de regionale GGD’en.

De keuze voor ambtshalve verlening van de uitkering bedoeld in artikel 3 vereenvoudigt de aanvraagprocedure voor de GGD’en. De GGD’en hoeven namelijk geen aparte aanvraag tot subsidieverlening in te dienen voor de uitkering bedoeld in artikel 3.

Voor de aanvullende uitkering bedoeld in artikel 4 moet de GGD wel een aparte aanvraag tot subsidieverlening in te dienen. Dit zal echter een vereenvoudigde aanvraag zijn. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven heeft.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • 1. De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • 2. De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;

  • 3. De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;

  • 4. De maatregel is selectief;

  • 5. De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

Bij het verstrekken van de uitkering aan de GGD’en voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties volgens de basiscapaciteit en het in stand houden van de daarvoor benodigde infrastructuur, rekening houdend met mogelijke opschaling, en de uitkering voor het toedienen van COVID-19-vaccinaties en het realiseren van de nodige opschaling bij een vaccinatiecampagne, is aan deze 5 criteria voldaan en is dus sprake van staatssteun. Deze staatssteun is geoorloofd, omdat in deze regeling is bepaald dat de door de GGD uit te voeren activiteiten zijn aangewezen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (hierna: DAEB). Middels de Regeling belast de Minister de betreffende GGD met de uitvoering van de DAEB (zie artikel 5). De DAEB voldoet daarmee aan de eisen van het DAEB Vrijstellingsbesluit (2012/21/EU).

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven, bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemene deel van deze toelichting, worden hieronder toegelicht.

Dienst van Algemeen Economisch Belang

Een DAEB is een dienst die enerzijds economisch van aard is en anderzijds een publiek belang dient. Wanneer voor activiteiten een DAEB wordt gevestigd is er geen sprake van staatssteun. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd door de GGD’en in het kader van de uitkering, als bedoeld in artikel 3, en de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 4, wordt een DAEB gevestigd. De GGD’en worden met het uitvoeren van deze DAEB belast in artikel 5 van de Regeling.

Basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie

Naar aanleiding van het OMT-V advies van 24 februari 2023 is besloten geen nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 te organiseren. Hierdoor kon de basiscapaciteit op de verschillende vaccinatielocaties worden afgebouwd. Wel blijft het van belang om een infrastructuur in stand te houden, zodat mensen die (nog) in aanmerking komen voor een basisvaccinatie of herhaalprik ter bestrijding van COVID-19, wel daarvoor terecht kunnen. De GGD’en hebben daarom de opdracht gekregen de basiscapaciteit verder af te bouwen naar een maximum van 10.000 vaccinaties per week.3 Het maximum aantal COVID-19-vaccinaties kan periodiek door de Minister in afstemming met de GGD’en worden bijgesteld.

Bij de basiscapaciteit zijn inbegrepen de vaccinaties door mobiele vaccinatieteams in zorginstellingen zonder medische dienst en bij de niet-mobiele thuiswonenden, en informatie- en vaccinatieaanbod aan groepen die door de GGD worden geïdentificeerd als onvoldoende beschermd. Deze groepen kunnen onvoldoende beschermd zijn door bijvoorbeeld beperkte toegang tot vaccinatiezorg.

De afbouw wordt door de GGD’en op een zorgvuldige manier gerealiseerd, waarin ook rekening gehouden wordt met de mogelijkheid om van de basiscapaciteit op te schalen voor toekomstige vaccinatiecampagnes.

GGD

Met ‘GGD’ wordt de gemeentelijke gezondheidsdienst bedoeld zoals omschreven in hoofdstuk IV van de Wet publieke gezondheid. De colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot een veiligheidsregio dragen zorg voor de instelling en instandhouding van een regionale gezondheidsdienst in die regio. Via het treffen van een gemeenschappelijke regeling wordt er een openbaar lichaam ingesteld met de aanduiding GGD. De GGD staat onder leiding van een directeur publieke gezondheid, die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de GGD in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio.

Infrastructuur

Het begrip infrastructuur omvat in de eerste plaats de infrastructuur die nodig is voor het zetten van het aantal vaccinaties binnen de basiscapaciteit en de infrastructuur die daarvoor in stand moet worden gehouden, rekening houdend met een mogelijke opschaling in verband met een COVID-19-vaccinatiecampagne. In de tweede plaats slaat het begrip op infrastructuur die additioneel nodig is als gevolg van de daadwerkelijke opschaling vanwege een vaccinatiecampagne.

Ten behoeve van het vaccineren tegen COVID-19 zijn fysieke, ingerichte locaties nodig om te kunnen vaccineren, alsmede voldoende personeel en voorzieningen om bijvoorbeeld te kunnen registreren en COVID-19-vaccins te kunnen opslaan. Ook dient in afstemming met GGD GHOR4 gezorgd te worden voor faciliteiten die zorgdragen voor het laagdrempelig kunnen maken van een afspraak voor vaccineren, digitaal of door vrije inloop (prikken zonder afspraak) en de voorlichting hierover.5 Daarnaast gaat het bij infrastructuur om het in stand houden van een project- of programmaorganisatie en een beperkte groep aan overig personeel die bij een eventuele opschaling van een nieuwe vaccinatieronde kunnen worden ingezet.

Medische dienst

Met het begrip ‘medische dienst’ wordt gedoeld op een staf van artsen die de medische eindverantwoordelijkheid dragen voor de bewoners van een zorginstelling. Er zijn zorginstellingen die een eigen medische dienst met artsen hebben, zoals een specialist ouderengeneeskunde (verpleeghuisarts) of artsen verstandelijke beperking. Deze artsen zijn in tegenstelling tot huisartsen in dienst van de zorginstelling en medisch eindverantwoordelijk voor de bewoners van een zorginstelling. Bij zorginstellingen die niet beschikken over een eigen medische dienst, vallen de bewoners onder de zorg van een eigen huisarts. Dat kan een huisarts zijn voor de gehele zorginstelling, maar het kan ook voorkomen dat de zorginstelling te maken heeft met verschillende huisartsen.

Mobiele vaccinatieteams

Omdat bewoners woonachting in zorginstellingen zonder eigen medische dienst en niet-mobiele thuiswonenden niet zelf naar een vaccinatielocatie van de GGD kunnen komen, zetten de GGD’en teams van zorgverleners in die op aanvraag van deze zorginstellingen, huisartsen of niet-mobiele thuiswonenden zelf naar de betreffende zorginstellingen of woningen toe gaan om te vaccineren. De mobiele teams kunnen ook worden ingezet om andere, moeilijk bereikbare specifieke groepen te bereiken. De mobiele vaccinatieteams kunnen bestaan uit medewerkers van de GGD’en, maar het team kan ook bestaan uit huisartsen en verpleegkundigen die elders in dienst zijn maat onder verantwoordelijkheid van de GGD werken. Ook helpenden, verzorgenden of nurse practioners kunnen deel uitmaken van mobiele teams.

Niet-mobiele thuiswonenden

Bij deze groep gaat het om mensen die, vanwege bijvoorbeeld een beperking of ernstige ziekte, fysiek of psychisch niet in staat zijn om zelf naar de vaccinatielocatie te gaan voor COVID-19-vaccinaties en niet vervoerd kunnen worden of alleen liggend per ambulance.

OMT-V

Bij de bestrijding van infectieziekten in Nederland heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (Cib) van het RIVM een adviserende en coördinerende rol. Bij een grote uitbraak van een infectieziekte of bij een internationale dreiging kan het RIVM een Outbreak Management Team (OMT) bij elkaar roepen. Sinds de start van de uitbraak van het coronavirus SARS (severe acute respiratory syndrome)-CoV (coronavirus)-2 komt het OMT regelmatig bijeen. Het OMT-V vormt een onderdeel van het OMT en richt zich op revaccinaties aan de hand van het Toepassingskader Revaccinatie tegen COVID-196 van de Gezondheidsraad. Het OMT-V wordt door het RIVM bij elkaar geroepen en bestaat uit specialisten en experts.

Uitkering

Met de term ‘uitkering’ wordt de bijdrage in de vorm van een specifieke uitkering bedoeld die de GGD’en in het kader van deze regeling ontvangen. In artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet wordt beschreven dat elke bijdrage uit ’s Rijks kas die door of vanwege Onze Minister wie het aangaat onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang aan provincies en gemeenten wordt verstrekt, een specifieke uitkering is. Uit artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet in samenhang met artikel 34a van de Wet gemeenschappelijke regelingen volgt dat er bij de financiering van GGD’en sprake is van een specifieke uitkering.

Artikel 2. Toepasselijkheid Awb en Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De artikelen 4:35, 4:37 tot en met 4:39, 4:46, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling. Deze artikelen uit de Awb hebben betrekking op preventieve weigeringsgronden, de verplichtingen, de vaststelling, het intrekken en wijziging van de verlening en vaststelling van de uitkering, het opschorten van de betalingsverplichting en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing, met uitzondering van de artikelen 5.1, 5.2, 5.4 en 5.7. Deze artikelen hebben betrekking op de aan de uitkering verbonden verplichtingen ten aanzien van onder meer de besteding van de uitkering, de administratieplicht, het meewerken aan onderzoek en de meldingsplicht. Met betrekking tot de meldingsplicht is de GGD verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht, of wanneer niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Ook los van de activiteiten en verplichtingen kunnen zich wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de verstrekking van de uitkering en daarom gemeld dienen te worden bij DUS-I. Hierbij kan gedacht worden aan het ontstaan van onvoorziene kosten die van invloed kunnen zijn op het verrichten van de activiteiten of het nakomen van bepaalde verplichtingen. De melding moet zo spoedig mogelijk en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet worden gedaan. De GGD mag dus niet wachten tot hij zelf melding nodig acht.

Het voldoen aan de meldingsplicht is van groot belang, omdat op basis van tijdige informatie van de GGD’en de uitkering nog tijdens de uitkeringsperiode kan worden aangepast. Zo kan bij dreigende tekorten door hoger uitvallende kosten in bestuurlijk overleg tussen de Minister en de GGD’en worden gezocht naar de best passende oplossing.

Artikel 3. Uitkering basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie

De uitkering heeft tot doel dat de GGD’en kunnen voldoen aan de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie. Het gaat om zowel het toedienen van vaccinaties conform de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie als het in stand houden van een infrastructuur in de periode tussen 1 juli 2023 en 31 december 2023, waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijkheid tot een opschaling voor toekomstige vaccinatiecampagnes.

De hoogte van de uitkering is opgenomen in de tabel in de bijlage bij de Regeling. Het bedrag dat is opgenomen in de tweede kolom van de tabel in de bijlage is het maximumbedrag dat een GGD voor de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie kan ontvangen.

Bij de bekostiging van het toedienen van de COVID-19-vaccinaties is mede inbegrepen het maken van afspraken voor COVID-19-vaccinaties en het registreren van de COVID-19-vaccinaties ten behoeve van patiëntveiligheid en monitoring. Ook het zorgdragen voor de benodigde doelgroepgerichte (medische) informatievoorziening maakt onderdeel uit van de uitkering. In het kader van gelijke toegang tot (gezondheids)zorg moeten GGD’en, gezamenlijk met (lokale) partners die hiervoor nodig zijn, ervoor zorgen dat ook mensen die op welke manier dan ook barrières ervaren goede toegang tot COVID-19-informatie en -vaccinatie hebben. De GGD’en beoordelen kritisch welke activiteiten hiervoor worden ingezet en waarborgen de meerwaarde van elke in te zetten activiteit.

Het is mogelijk dat de infrastructuur in het kader van efficiëntie wordt ingezet voor vaccinaties tegen andere infectieziekten dan COVID-19. De GGD’en moeten hiertoe een schriftelijk verzoek indienen bij de Minister. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 8, tweede lid. Indien de Minister toestemming verleent voor alternatieve inzet van de basisinfrastructuur, dan moeten de GGD’en in hun verantwoording de kosten voor de basisinfrastructuur naar verhouding toerekenen aan deze andere activiteit(en). Dit om dubbelfinanciering te voorkomen. Zie ook de toelichting bij artikel 6 en artikel 9, tweede lid.

Artikel 4. Aanvullende uitkering COVID-19-vaccinatiecampagne

De aanvullende uitkering is bedoeld om de activiteiten van de GGD’en te betalen die nodig zijn voor de opschaling van de infrastructuur en het zetten van COVID-19-vaccinaties boven de basiscapaciteit indien besloten wordt tot een vaccinatiecampagne. Het besluit om een nieuwe vaccinatiecampagne te houden wordt genomen door de Minister op basis van medisch-wetenschappelijke advisering door de Gezondheidsraad en/of het OMT-V. Zodra wordt besloten tot een nieuwe vaccinatiecampagne, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

In de aanvullende uitkering zit ook onder andere inbegrepen het maken van afspraken voor COVID-19-vaccinaties en het registreren van de COVID-19-vaccinaties ten behoeve van patiëntveiligheid en monitoring. Ook andere elementen, zoals die naar voren komen in de toelichting bij artikel 3, kunnen bij de aanvullende uitkering naar voren komen. In de verleningsbeschikking aan de GGD zal nader worden gespecificeerd welke activiteiten worden meegenomen in deze aanvullende uitkering.

De hoogte van de uitkering is opgenomen in de tabel in de bijlage bij de Regeling. Het bedrag dat is opgenomen in de derde kolom van de tabel in de bijlage is het maximumbedrag dat een GGD voor de aanvullende uitkering COVID-19-vaccinatiecampagne kan ontvangen. Voor de aanvullende uitkering dient de GGD een aanvraag in. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7.

Zoals hierboven is toegelicht bij artikel 3, kan de infrastructuur worden ingezet voor vaccinaties tegen andere infectieziekten dan COVID-19. Zie ook de toelichting bij artikel 6 en artikel 9, tweede lid (dubbelfinanciering).

Artikel 5. Dienst van algemeen economisch belang

De activiteiten die de GGD’en uitvoeren in het kader van de Regeling zijn aangewezen als een DAEB in de zin van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Middels artikel 5 wordt de GGD belast met de uitvoering van de DAEB.

Artikel 6. Dubbelfinanciering

Activiteiten waarvoor GGD’en al op een andere wijze overheidsfinanciering (dat wil zeggen van overheidsfinanciering van de rijksoverheid, provincies en gemeenten) ontvangen komen niet in aanmerking voor financiering via deze SPUK. De hoofdregel is namelijk dat er geen dubbelfinanciering mag plaatsvinden. Deze aanvragen van GGD’en zullen daarom ook worden afgewezen.

Indien een GGD de uitkering voor de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie, bedoeld in artikel 3, voor andere vaccinaties dan COVID-19-vaccinaties inzet, moet de GGD in haar verantwoording de kosten voor deze alternatieve inzet naar verhouding toe rekenen aan de andere vaccinatie-activiteiten. Deze alternatieve inzet van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie is alleen mogelijk indien de GGD hiervoor schriftelijke toestemming heeft van de Minister. Zie ook de toelichting bij artikel 8, derde lid, en artikel 9, tweede lid.

Artikel 7. Verlening en bevoorschotting

De uitkering voor de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie, bedoeld in artikel 3, wordt door de Minister ambtshalve verleend aan de GGD. De GGD’en ontvangen uiterlijk 31 juli 2023 daarvoor een ambtshalve beschikking met verlening van de uitkering. Dit betekent dat er géén aanvraag tot verlening van een uitkering hoeft te worden ingediend door de GGD’en. Dit volgt uit het eerste lid van artikel 7.

De aanvullende uitkering voor COVID-19-vaccinatie wordt wél op aanvraag verstrekt (tweede lid). Hiervoor wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt dat wordt ingevuld door de GGD (derde lid). De GGD moet de aanvraag hebben ingediend uiterlijk 6 weken nadat de Minister zijn besluit tot een COVID-19-vaccinatiecampagne aan de GGD heeft bekendgemaakt (vierde lid).

Wanneer een aanvraag incompleet is, krijgt de GGD de kans de ontbrekende informatie aan te vullen. De Minister besluit uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening over het verlenen van een uitkering (vijfde lid).

Het zesde en zevende lid van artikel 7 heeft betrekking op zowel het verleningsbesluit voor de ambtshalve uitkering ten behoeve van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie (bedoeld in het eerste lid) als op het verleningsbesluit voor de uitkering die op aanvraag wordt verstrekt ten behoeve van de COVID-19-vaccinatiecampagne (bedoeld in het tweede lid). In het geval dat de GGD een aanvraag indient voor de aanvullende uitkering, ontvangt de GGD dus twee besluiten tot verlening van de uitkering.

In het verleningsbesluit worden in ieder geval de volgende zaken vermeld: het bedrag van de uitkering, de periode waarvoor de uitkering wordt verleend en de wijze waarop de verantwoording plaatsvindt. Bij het besluit tot verlening van de uitkering verleent de Minister een voorschot van 100% dat in één keer wordt uitbetaald. In de twee verleningsbeschikkingen zal nader worden gespecificeerd op welk moment het totale voorschot zal worden uitbetaald. Er is gekozen voor het eenmalig uitbetalen van het volledig voorschot, in plaats van het uitbetalen van een maandelijks bedrag, om de administratieve lasten te verlagen en meer flexibiliteit te bieden aan de ontvangers van de uitkering. Ook is het noodzakelijk dat de GGD’en zo snel mogelijk kunnen beschikken over het volledige bedrag.

De infrastructuur die wordt onderhouden voor de COVID-19-vaccinaties kan mogelijk ook worden ingezet voor vaccinaties tegen andere infectieziekten (zie artikel 8, derde lid). Om de infrastructuur alternatief in te mogen zetten, moeten de GGD’en schriftelijke toestemming vragen aan de Minister. Het vragen van schriftelijke toestemming is opgenomen als verplichting die verbonden is aan de uitkering. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 8.

Artikel 8. Verplichtingen verbonden aan de uitkering

Een algemene verplichting voor GGD’en op grond van de Regeling is dat zij de Minister uiterlijk 4 weken na afloop van elk kwartaal na ontvangst van een uitkering verslag doen over de realisatiecijfers van de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt (eerste lid). De GGD’en gebruiken hiervoor een vastgesteld format. Een andere algemene verplichting voor de GGD’en op grond van deze regeling is dat zij de Minister op verzoek een mondelinge of schriftelijke toelichting geven op de voortgang van de activiteiten en de daaraan verbonden kosten waarvoor een uitkering is verstrekt (tweede lid).

Tussentijdse rapportage is bijvoorbeeld van nut bij het onderzoek dat in 2023 aan de hand van de cijfers wordt gedaan naar de mogelijkheden voor een financiering per prik en om te monitoren hoe de kosten zich gedurende het jaar en op de langere termijn ontwikkelen.

Deze algemene verplichtingen hebben betrekking op zowel de uitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, als de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Het derde lid van artikel 8 verplicht een GGD om schriftelijke toestemming aan de Minister te vragen als de GGD de infrastructuur, waarvoor een uitkering is verstrekt, wil inzetten voor andere vaccinaties dan COVID-19-vaccinaties. Uit de toelichting bij artikel 9, tweede lid, volgt dat de GGD in dat geval in haar verantwoording de kosten voor de alternatieve inzet naar verhouding aan deze alternatieve inzet moet toerekenen. Zie ook de toelichting bij artikel 6.

Bij het uitvoeren van de activiteiten in het kader van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is elke GGD in de eerste plaats verplicht zorg te dragen voor tijdige afstemming met het RIVM over de organisatie, voortgang en planning van de opschaling van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie waarvoor een uitkering is verleend (derde lid, onder a). De Minister draagt via het RIVM zorg voor de regie op en de coördinatie van de uitvoering, alsmede de registratie, bewaking en evaluatie van het vaccinatieprogramma (zie in dit verband ook artikel 6b, tweede lid, Wpg). Het RIVM hanteert hiervoor onder meer de professionele uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie7, waarin de kaders voor de uitvoering van COVID-19-vaccinatie en de medische informatie over de uitvoering zijn opgenomen.

In de tweede plaats is elke GGD verplicht om medewerking te verlenen aan de voorlichting door het RIVM over de COVID-19-vaccinatiecampagne, bedoeld in artikel 4, eerste lid, die door de Minister of door een andere organisaties in opdracht van de Minister wordt uitgevoerd (vierde lid, onder b).

Het vijfde lid van artikel 8 biedt de Minister de mogelijkheid om bij de verlening van de uitkering aanvullende verplichtingen op te leggen met betrekking tot het opschalen van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie. Hierbij kan gedacht worden aan: het landelijk aantal vaccinaties dat per week aangeboden moet worden, aan welke doelgroep(en) de vaccinaties moeten worden aangeboden en de maximale doorlooptijd van een vaccinatieronde.

Artikel 9. Verantwoording

De verantwoording voor de besteding van de uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de GGD en de SiSa-systematiek (en de bijbehorende indicatoren). Op basis van die indicatoren volgen de uitgaven (de werkelijke kosten) van het bestedingsjaar. De GGD verstrekt jaarlijks uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op de verlening van de uitkering de verantwoordingsinformatie.

Het tweede lid van artikel 9 bepaalt dat een GGD als zij de infrastructuur voor andere vaccinaties dan COVID-19-vaccinaties inzet, in haar verantwoording de kosten voor deze alternatieve inzet naar verhouding moet toerekenen aan de andere vaccinatie-activiteiten. Deze alternatieve inzet van de basiscapaciteit COVID-19-vaccinatie is alleen mogelijk indien de GGD hiervoor schriftelijke toestemming heeft van de Minister. Dit volgt uit artikel 8, derde lid.

Artikel 10. Vaststelling en terugvordering

Artikel 10 betreft de vaststelling, die via het Besluit financiële verhouding 2001 en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten loopt, derhalve via de SiSa-systematiek. Indien de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt, blijkens de verantwoording, bedoeld in artikel 9, zijn verricht of hadden moeten zijn verricht, besluit de Minister uiterlijk 37 weken na ontvangst van deze informatie over de vaststelling van de specifieke uitkering. Indien de informatie ten behoeve van de verantwoording te laat, niet of niet volledig wordt verstrekt, kan de Minister de uitkering op een lager bedrag vaststellen, aan de hand van de gegevens die tot het besluit tot vaststelling beschikbaar zijn gesteld.

De hoogte van de specifieke uitkering wordt vastgesteld op basis van de werkelijke kosten voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend, op voorwaarde dat is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die zijn verbonden aan de specifieke uitkering en tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag. Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11. Hardheidsclausule

Artikel 11 bevat een hardheidsclausule. Deze biedt de mogelijkheid om, in gevallen waarin toepassing van de regeling – gegeven de doelstelling en de strekking daarvan – een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van de regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.

De hardheidsclausule zal met grote terughoudendheid worden toegepast. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling.

Artikel 12. Inwerkingtreding

In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving en de minimale termijn tussen publicatie en inwerkingtreding van de regeling (zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving), treedt deze regeling in werking met ingang van 1 juli 2023.

Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 juli 2023. Terugwerkende kracht is noodzakelijk om te voorzien in een rechtmatige vorm van financiering na het aflopen van het eenzijdige bevel en de meerkostenregeling per 1 juli 2023. Het toekennen van terugwerkende kracht aan de Regeling is alleen voordelig voor de GGD’en als ontvangers van de uitkering.

De Regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt. Dit volgt uit het tweede lid van artikel 12.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1775, p. 20.

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 32 793, nr. 615.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 25 295, nr. 2046, p. 6.

X Noot
4

GGD GHOR: de branchevereniging van de GGD'en en GHOR's (de geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio's).

X Noot
5

GGD GHOR Nederland draagt ook zorg voor de benodigde uitvoeringscoördinatie tussen de GGD’en bij een COVID-19-vaccinatiecampagne.

Naar boven