De Minister voor Klimaat en Energie,
Overwegende,
Dat Windkoepel Groen het voornemen heeft om een windpark te
realiseren in de gemeenten Dronten en Lelystad, welk voornemen hierna wordt
aangeduid als Windplan Groen;
Dat Windplan Groen wordt aangemerkt als een
productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp
van windenergie, als bedoeld in artikel 9b lid 1, aanhef en onder a, van de
Elektriciteitswet 1998, zodat op de aanleg van dit project artikel 3.35, eerste
lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) van
toepassing is;
Dat dit onder meer betekent dat de voorbereiding en
bekendmaking van diverse voor het project benodigde besluiten worden
gecoördineerd, overeenkomstig artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van
de Wro, waarbij de Minister voor Klimaat en Energie met deze coördinatie is
belast;
Dat Windkoepel Groen voornemens is omgevingsvergunningen op
grond van artikel 2.1, eerste lid onder b en c voor wijziging van de ligging
van de parkbekabeling van deelpark Vires Venti aan te vragen, omdat deze
benodigd zijn voor de realisatie van het project;
Dat Windkoepel Groen tevens voornemens is een
omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, lid 1 a en c voor wijziging van
de ligging van de schakelkast van deelpark Olsterwind aan te vragen, omdat deze
benodigd is voor de realisatie van het project;
Dat, op grond van artikel 9d, eerste lid, van de
Elektriciteitswet 1998, gelezen in samenhang met artikel 1 van het
Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten
(hierna: het Uitvoeringsbesluit) de besluiten zijn aangewezen die voor
projecten als deze in ieder geval besluiten zijn als bedoeld in artikel 3.35,
eerste lid, aanhef en onder b van de Wro en zodoende worden meegenomen in de
hiervoor bedoelde gecoördineerde voorbereiding;
Dat een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, b
en c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht besluiten zijn als bedoeld in
artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b van de Wro en daarom worden
meegenomen in de hiervoor bedoelde gecoördineerde
voorbereiding;
Dat op grond van artikel 9d, derde lid, van de
Elektriciteitswet 1998, de Minister voor Klimaat en Energie kan bepalen dat de
desbetreffende, hiervoor bedoelde, besluiten, in afwijking van het voorgaande
niet als besluiten als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b,
van de Wro worden aangemerkt, en daarmee niet in de gecoördineerde
voorbereiding worden betrokken, wanneer die besluiten de gecoördineerde
voorbereiding van de benodigde besluiten zouden belemmeren of ernstig zouden
bemoeilijken;
Dat het meecoördineren van de bovengenoemde besluiten de
procedure bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 zou
belemmeren of ernstig bemoeilijken en onnodig tot vertraging zou leiden omdat
in dat geval de voor de genoemde besluiten geëigende reguliere (kortere)
voorbereidingsprocedures niet zouden kunnen worden doorlopen;
Dat het, gelet op het voorgaande, wenselijk is de hiervoor
bedoelde besluiten, apart voor te bereiden van de overige benodigde
besluiten.
Gelet op:
Artikel 20c, derde lid, van de Elektriciteitswet
1998;
Besluit: