Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 14781 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 14781 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Justitie en Veiligheid;
Gelet op de artikelen 22 en 34, dertiende lid, van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, en de artikelen 2, tweede lid, en 3, tweede lid, van het Besluit veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames;
Besluiten:
In deze regeling wordt onder besluit verstaan: Besluit veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
1. Als formulier, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld het in bijlage 1 opgenomen meldingsformulier.
2. Een melding gaat vergezeld van de gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 5 van het meldingsformulier.
3. Een melding wordt gedaan:
a. per post op het volgende adres:
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
t.a.v. Bureau Toetsing Investeringen
Postbus 20401
2500 EK Den Haag, of
b. door persoonlijke overhandiging op werkdagen tussen 8.00 uur en 17.00 uur op het volgende adres:
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
t.a.v. Bureau Toetsing Investeringen
Bezuidenhoutseweg 73
2594 AC Den Haag.
De gegevens en bescheiden waarnaar de meldingsplichtige op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit, mag verwijzen, zijn de documenten, bedoeld in artikel 8 van de Regeling gegevensverstrekking Mededingingswet.
1. Onder openbare registers, bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel c, van de wet, worden verstaan de registers, genoemd in bijlage 2.
2. Onder openbare informatie, bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel d, van de wet, wordt verstaan: openbare jaarrekeningen en jaarverslagen van ondernemingen, databanken, mediaberichten, websites, socialmedia-accounts, buitenlandse registers die naar het oordeel van de minister gelijksoortig zijn aan de registers, genoemd in bijlage 2, en andere informatie die voor eenieder toegankelijk is.
’s-Gravenhage, 17 mei 2023
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Meldingsformulier Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames behorend bij artikel 5 van de Regeling veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames
*Indien u eerder in het kader van het concentratietoezicht een melding op grond van hoofdstuk 5 van de Mededingingswet bij ACM hebt gedaan, kunt u ten aanzien van die informatie in de melding volstaan met een verwijzing naar de eerdere melding bij ACM. Dit betreft de gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 8 van de Regeling gegevensverstrekking Mededingingswet en in paragraaf 4 van ‘het formulier melding concentratie’ van de ACM, onder voorwaarde dat de ACM over de meest recente versie beschikt van deze gegevens en bescheiden.
In dit geval hoeft u deze gegevens en bescheiden niet opnieuw op te sturen.
*Indien u de afgelopen 5 (vijf) jaar informatie heeft verstrekt op grond van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (hierna: Wet vifo) kunt u volstaan met enkel de beantwoording van onderstaande vragen voor zover de gevraagde informatie is gewijzigd ten opzichte van de eerdere verstrekte informatie.
1. Beschrijving van de verwervingsactiviteit
1.1. Samenvatting
Geef een beknopte samenvatting van de verwervingsactiviteit, waarin u in ieder geval vermeldt:
a) de verwerver die voornemens is zeggenschap of significante invloed te verkrijgen of te vergroten in een onderneming die een vitale aanbieder is of in een onderneming die actief is op het gebied van sensitieve technologie dan wel een beheerder van een bedrijfscampus als bedoeld in de Wet vifo (hierna: de doelonderneming);
b) de betreffende doelonderneming;
c) het vitale proces waarin deze onderneming acteert of de sensitieve technologie die deze aanbiedt;
d) de aard van de transactie ingevolge welke zeggenschap of significante invloed (bv. fusie, overname, uitgifte of gemeenschappelijke onderneming) wordt verkregen; en
e) de vorm waarin zeggenschap of significantie invloed wordt verkregen (bv. aandelen of stemovereenkomst).
2. Informatie over de verwerver, de groep en de doelonderneming
2.1. Informatie over de verwerver
Vermeld voor de partij die het voornemen heeft zeggenschap of significante invloed in een doelonderneming te verkrijgen of te vergroten (hierna: de verwerver):
* is de verwerver een rechtspersoon die voor de duur van maximaal twee jaar de zeggenschap of significante invloed verkrijgt na aankondiging van een openbaar bod ter bescherming van deze doelonderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de Wet vifo?
Dan hoeft u geen melding te doen.
* is de verwerver de Staat der Nederlanden, een provincie of een gemeente gelegen in Nederland of een ander openbaar lichaam naar Nederlands recht, bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de Wet vifo? Dan hoeft u geen melding te doen.
2.1.1. Naam en adres van de verwerver;
2.1.2. De EU-lidstaten waar de verwerver (al dan niet via groepsmaatschappijen) actief is;
2.1.3. Naam, adres, telefoon- en faxnummer, e-mailadres en functie van een bevoegd contactpersoon;
2.1.4. Adres van de aanmeldende verwerver waar documenten en met name besluiten van de Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen worden bezorgd, met vermelding van naam, telefoonnummer en e-mailadres van een persoon op dit adres die gemachtigd is de te betekenen stukken in ontvangst te nemen.
2.2. Informatie over de groep waar de verwerver deel van uitmaakt
2.2.1. Geef een overzicht van alle vitale aanbieders1 en beheerders van bedrijfscampussen2 in Nederland waarin de verwerver en/of andere leden van de groep3 waar de verwerver deel van uitmaakt, reeds zeggenschap hebben.
2.2.2. Geef voor elk van de groepsleden aan op welke wijze en op welke grond zeggenschap wordt uitgeoefend in de betreffende vitale aanbieder.
2.2.3. Geef een overzicht van alle ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie4 in Nederland waarin de verwerver en/of andere leden van de groep waar de verwerver deel van uitmaakt (zie daarvoor voetnoot 3), reeds zeggenschap hebben of significante invloed hebben.
2.2.4. Geef per onderneming die actief is op het gebied van sensitieve technologie aan om welke sensitieve technologie het gaat, en vermeld daarbij de volgende gegevens voor het laatst verstreken boekjaar:
a. Een omschrijving van de goederen en/of technologieën die worden aangeboden.5
b. Een omschrijving van het eindgebruik van de goederen en/of technologieën. Wees hierbij zo specifiek mogelijk.
c. De categorie van de goederen aan de hand van verordening (EU) nr. 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PbEU 2021, L 206).
d. De categorie van de goederen aan de hand van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.
e. De categorie van technologieën die zijn opgenomen in het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie.
2.2.5. De in deze rubriek te verstrekken gegevens kunnen worden toegelicht met organisatieschema's of met diagrammen die een beeld geven van de eigendoms- en zeggenschapsstructuur.
2.2.6. Geef de naam en geboortedatum van de uiteindelijk belanghebbende bij de verwerver in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: WWFT). Beschrijf de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de uiteindelijk belanghebbenden met betrekking tot de verwerver.
2.3. Benoeming van vertegenwoordiger
Wanneer een vertegenwoordiger namens de verwerver een melding ondertekent, moet deze de bevoegdheid tot vertegenwoordiging schriftelijk aantonen. Deze schriftelijke machtiging vermeldt de naam en functie van de persoon of personen die een dergelijke bevoegdheid verlenen en het bewijs van hun bevoegdheid om deze machtiging te verlenen.
Vermeld voor de vertegenwoordiger die bevoegd is om namens de verwerver te handelen (zie hierna vraag 5.4), de volgende contactgegevens en vermeld ook wie hij vertegenwoordigt:
2.3.1. Naam van de vertegenwoordiger;
2.3.2. Adres van de vertegenwoordiger;
2.3.3. Naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de persoon met wie contact dient te worden opgenomen, en
2.3.4. Adres van de vertegenwoordiger (zo mogelijk in Nederland) waaraan alle correspondentie kan worden gezonden en waar alle stukken kunnen worden bezorgd.
2.4. Informatie over de doelonderneming waarin de zeggenschap wijzigt of waarover de verwerver significantie invloed verkrijgt of vergroot.
Vermeld voor de doelonderneming waarin de verwerver de zeggenschap wijzigt of waarover de verwerver significantie invloed verkrijgt of vergroot:
2.4.1. Naam, adres, contactpersoon, telefoon- en faxnummer, e-mailadres van de doelonderneming;
2.4.2. Rechtsvorm van deze partij;
2.4.3. De EU-lidstaten waar deze partij actief is;
2.4.4. Geef voor een doelonderneming die een vitale aanbieder is aan of het gaat om een vitale aanbieder op of in het gebied van:
a) Transport van warmte;
b) Kernenergie;
c) Luchtvervoer;
d) Het havengebied;
e) Het bankwezen;
f) Infrastructuur voor de financiële markt;
g) Winbare energie;
h) Gasopslag.
2.4.5. Geef voor een doelonderneming die actief is op het gebied van sensitieve technologie aan welke sensitieve technologie wordt aangeboden en vermeld daarbij de volgende gegevens betreffende het laatst verstreken boekjaar:
a) Een omschrijving van de goederen en technologieën waarin de doelonderneming actief is;6
b) Een omschrijving van het eindgebruik van de goederen en technologieën. Wees hierbij zo specifiek mogelijk;
c) De categorie van de goederen aan de hand van verordening (EU) nr. 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PbEU 2021, L 206);
d) De categorie van de goederen aan de hand van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen als bedoeld in de hiervoor genoemde verordening;
e) De categorie van technologieën die zijn opgenomen in het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie.
2.4.6. Vermeld voor een doelonderneming die een beheerder is van een bedrijfscampus:
a) De naam en omschrijving van de campus;
b) Wie verantwoordelijk is/zijn voor generieke facilitaire diensten, welke diensten dat zijn en hoe die de verzameling ondernemingen raken;
c) Wie verantwoordelijk is/zijn voor specifieke faciliteiten, voor zover deze faciliteiten een directe koppeling hebben met sensitieve technologie;
d) Hoeveel inhoudelijke betrokkenheid en invloed de beheerder heeft in deze activiteiten bij en op de verzameling ondernemingen;
e) Wie verantwoordelijk is/zijn voor acquisitie, selectie en toelating van nieuwe campusbewoners; en
f) Op wat voor manier het totale aanwezige pakket van beheerstaken verdeeld is over één of meerdere organisaties.
3. Gegevens betreffende de voorgenomen wijziging van zeggenschap of verkrijging of vergroting van significantie invloed
3.1. Beschrijf de aard van de wijziging van zeggenschap
3.1.1. Beantwoord of de aard van de verwervingsactiviteit betrekking heeft op:
a) Een investering in een doelonderneming die leidt tot wijziging van zeggenschap in die onderneming;
b) het fuseren van twee of meer voorheen van elkaar onafhankelijke ondernemingen tot een doelonderneming;
c) het tot stand brengen van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, indien deze onderneming een doelonderneming zal zijn;
d) de splitsing van een doelonderneming;
e) het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van een doelonderneming, indien deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming op het gebied van sensitieve technologie;
f) andere rechtshandelingen dan die als bedoeld onder a tot en met e, die tot gevolg hebben dat een of meer personen, of een of meer ondernemingen, zeggenschap verwerven in een doelonderneming; en
g) de verkrijging van goederen als bedoeld in artikel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek onder algemene titel als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van Boek 3 van dat Wetboek, met uitzondering van een fusie of splitsing, van een doelonderneming.
3.1.2. Indien de verwerving betrekking heeft op een doelonderneming die actief is op het gebied van sensitieve technologie, geef aan welke situatie van toepassing is:
a) investeringen tot het verkrijgen of vergroten van significante invloed door een verwerver op een doelonderneming;
b) de splitsing van een doelonderneming;
c) andere rechtshandelingen dan die als bedoeld onder a en b, die tot gevolg hebben dat een of meer personen, of een of meer ondernemingen, significante invloed verkrijgen of vergroten op een doelonderneming;
d) de verkrijging van goederen als bedoeld in artikel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek onder algemene titel als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van Boek 3 van dat Wetboek, met uitzondering van een fusie of splitsing, waardoor significante invloed op een doelonderneming wordt verkregen.
3.1.3. Indien de verwerver ter zake de voorgenomen transactie, dan wel het beheer van de doelonderneming in onderling overleg met een of meer derden handelt, welke derde(n) geen functionarissen of professioneel adviseurs van de verwerver zijn of van de groep waarvan de doelonderneming na de voorgenomen transactie deel van uitmaakt: omschrijf met welke personen in onderling overleg wordt gehandeld, waar dit uit bestaat en verstrek de documenten waarin de afspraken met betrekking tot het onderling overleg zijn vastgelegd en geef de naam, adres en contactgegevens van de personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld.
3.1.4. Beschrijf de beoogde eigendoms- en zeggenschapsstructuur na de totstandbrenging van de wijziging van zeggenschap of significante invloed. Geef dit tevens weer in een organogram.
3.1.5. Vermeld de datum of de geplande datum van voltooiing van de wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed. Vermeld daarbij op welke datum, naar is voorzien of wordt verwacht, de belangrijke gebeurtenissen plaatsvinden die ertoe strekken de wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed tot stand te brengen.
4. Nationale veiligheid
4.1. Vragen over de verwerver en iedere partij die middels de verwerver de zeggenschap of significante invloed verkrijgt in de doelonderneming dan wel significante invloed vergroot in de doelonderneming
Verstrek voor (i) de verwerver die het voornemen heeft om zeggenschap of significante invloed te verkrijgen in de doelonderneming dan wel significante invloed te vergroten in de doelonderneming, (ii) iedere partij die middels de voorgenomen transactie zeggenschap of significante invloed verkrijgt in de doelonderneming dan wel haar significante invloed vergroot in de doelonderneming (zoals bijv. ook het moederbedrijf van de verwerver en de uiteindelijk belanghebbenden), en (iii) de feitelijk leidinggevenden van deze partijen, de volgende informatie:
4.1.1. Is de betreffende (rechts-)persoon onderworpen aan beperkende maatregelen krachtens:
1. hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties,
2. artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en/of
3. de Sanctiewet 1977
4.1.2. Heeft de betreffende (rechts-)persoon ooit een strafbaar feit begaan dat voorkomt in bijlage 3 van de Regeling veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames?
4.1.3. In welke landen is de betreffende (rechts-)persoon gevestigd?
4.1.4. Is de betreffende (rechts-)persoon verplicht samen te werken met de overheid van een land waarin die (rechts-)persoon gevestigd is, welke samenwerking verder gaat dan de medewerking aan een regelgeving handhavende overheid die in een vrije markteconomie gebruikelijk is? Zo ja, geef een toelichting.
4.1.5. Heeft een staat, of een onderdeel daarvan, een direct of indirect eigendomsbelang en/of zeggenschap in de verwerver? Zo ja, vermeld dan de betreffende staat en beschrijf de aard en omvang van zijn belang en/of zeggenschap in de verwerver.
4.1.6. Heeft een niet-Nederlandse staat, of een onderdeel daarvan, op grond van de wet of anderszins in een situatie van normale bedrijfsvoering (dus niet in insolventie of bewind) instrumenten waarmee zij de besluitvorming van de verwerver kan beïnvloeden, welke instrumenten niet van fiscale aard zijn? Zo ja, gelieve deze te specificeren.
4.1.7. Is een van de uiteindelijk belanghebbenden van de verwerver een politiek prominente persoon, dan wel familielid of persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon, in de zin van de WWFT?
4.1.8. Geef een overzicht van de acquisities van ondernemingen wereldwijd gedurende de afgelopen vijf jaar.
4.1.9. Is in de afgelopen vijf jaar met betrekking tot een van de ondernemingen in de groep van de verwerver of faillissement of uitstel van betaling aangevraagd? Zo ja, geef een korte toelichting.
4.1.10. Vermeld van de ondernemingen in de groep van de verwerver elke grootschalige schending van de privacyregels of het communicatiegeheim die zich in de afgelopen vijf jaar heeft voorgedaan.
De vragen 4.1.11 tot en met 4.1.13 dienen slechts te worden beantwoord indien de doelonderneming een vitale aanbieder is.
4.1.11 Vermeld van de ondernemingen in de groep van de verwerver elke verstoring van de continuïteit van dienstverlening die zich in de afgelopen vijf jaar heeft voorgedaan.
4.1.12 Heeft de verwerver de afgelopen vijf jaar een boete of een waarschuwing van de daarvoor bevoegde autoriteiten gekregen ten aanzien de exploitatie of het beheer van het relevante proces waarvan de continuïteit van vitaal belang is voor de Nederlandse samenleving?
4.1.13 Hoe is de financiële solvabiliteit of anderszins de financiële stabiliteit van de verwerver in relatie tot de noodzakelijke financiële slagkracht voor het verrichten van de noodzakelijke investeringen ten bate van continuïteit en weerbaarheid van de doelonderneming? Geef u daarbij aan ter zake de verwerver en de groep waarin deze in het afgelopen boekjaar verbonden is geweest, wat de betreffende geconsolideerde en enkelvoudige financiële ratio’s of verhoudingsgetallen zijn geweest? Verstrek in ieder geval de liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit ratio’s en gegevens omtrent gebudgetteerde, geplande of noodzakelijke investeringen en de herkomst van de middelen voor die investeringen.
De vragen 4.1.14 en 4.1.15 dienen slechts worden beantwoord indien de doelonderneming actief is op het gebied van sensitieve technologie.
4.1.14 Heeft de verwerver de afgelopen vijf jaar een boete of een waarschuwing van de daarvoor bevoegde autoriteiten gekregen ten aanzien van de beveiliging, de verhandeling of het gebruik van sensitieve technologie of ten aanzien van de naleving van de toepasselijke wettelijke voorschriften inzake beveiliging, rubricering of exportcontrole? Zo ja, geef een korte toelichting.
4.1.15 Is de verwerver in de afgelopen vijf jaar een vergunning voor de export van strategische goederen en diensten geweigerd? Zo ja, geef een korte toelichting.
4.2. Vragen over de voorgenomen wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed
4.2.1. Beschrijf de economische motieven voor de wijziging van zeggenschap of significante invloed.
4.2.2. In het geval de wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed wordt verkregen door middel van een openbaar bod: heeft dit bod de steun van de bestuurs- of toezichthoudende organen van de doelonderneming?
4.2.3. Vermeld de waarde van de transactie waarbij de zeggenschap of significante invloed wordt verkregen (de aankoopprijs of de waarde van alle betrokken activa, naargelang het geval).
4.2.4. Beschrijf de financiering van de transactie en de bron(nen) ervan.
4.2.5. Deze beschrijving moet tevens de namen van alle financiële instellingen omvatten die bij de transactie betrokken zijn, ook in hun eventuele rol als adviseurs of een financierder of financieringsagent voor de transactie.
4.2.6. Verstrek een overzicht van financieringsafspraken met financiële instellingen, inclusief de afspraken met betrekking tot zekerheidsrechten opgenomen in de betreffende zekerheidsdocumenten, voor zover deze zekerheidsrechten een wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed kunnen behelzen.
4.3. Bijzondere informatie
4.3.1. Zijn er nog andere feiten of omstandigheden die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de risico’s voor de nationale veiligheid? Zo ja, vermeld om welke feiten en omstandigheden het gaat.
4.3.2. Geef aan of de verwerver beschikt over een verklaring van geen bezwaar zoals bedoeld in artikel 3:95 van de Wet financieel toezicht en/of artikel 5:32d Wet financieel toezicht? Zo ja, dan wordt u verzocht deze mee te zenden met de melding.
5. Mee te zenden documenten
Verstrek de volgende documenten bij de melding:
5.1. Een exemplaar van de definitieve of meest recente versie van alle stukken op grond waarvan de wijziging van zeggenschap of significante invloed tot stand komt, hetzij bij overeenkomst tussen de partijen bij de wijziging van zeggenschap of van significante invloed, hetzij door verwerving van een belang dat zeggenschap of significante invloed verleent, tenzij de wijziging tot stand komt door middel van gestanddoening van een openbaar overnamebod.
5.2. In het geval van een openbaar overnamebod, een exemplaar van het biedingsbericht waarmee het bod wordt uitgebracht en een eventueel zogenaamd merger protocol; indien een van deze stukken op het tijdstip van de aanmelding niet beschikbaar is, moet het zo spoedig mogelijk worden overgelegd en uiterlijk op het tijdstip waarop het biedingsbericht aan de aandeelhouders beschikbaar wordt gesteld.
5.3. Een exemplaar van het meest recente jaarverslag en jaarrekening van de verwerver die het voornemen heeft om zeggenschap of significante invloed te verkrijgen of te vergroten in de doelonderneming en van iedere partij die middels de verwerver zeggenschap of significante invloed in de doelonderneming verkrijgt (voor zover niet in dezelfde groep als de verwerver verbonden), voor zover niet al ingevolge de melding van de concentratie bij de ACM verstrekt.
5.4. Een schriftelijk bewijsstuk, waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de aangewezen contactpersoon of -personen blijkt, voor zover de machtiging verstrekt als onderdeel van de melding van de concentratie bij de ACM niet mede voorziet ter zake ook deze melding ingevolge de Wet vifo. Deze vraag heeft zowel betrekking op functionarissen van de betrokken partijen als op externe adviseurs, zoals advocaten.
5.5. In het geval er een verkrijging onder algemene titel bij een erfenis is waarbij een overgang van zeggenschap of significante invloed optreedt: een verklaring van erfrecht. Indien er geen verklaring beschikbaar is, geef aan de naam en contactgegevens van de notaris waar deze kan worden opgevraagd.
5.6. Eventueel: verklaring van geen bezwaar (zie hiervoor bij 4.3.2)
6. Informatie Europese Unie
6.1. Geef aan of de bij dit formulier aangemelde wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed ook bij de autoriteiten van andere EU-lidstaten is of wordt aangemeld en zo ja, bij welke.
6.2. Heeft de investering waarschijnlijk gevolgen voor projecten of programma's van Uniebelang?
6.3. Heeft – voor zover de verwerver weet – de doelonderneming waarin wijziging van zeggenschap en/of de verkrijging of vergroting van significante invloed plaatsvindt financiering ontvangen uit projecten of programma's van Uniebelang?
6.4. Onderhoudt – voor zover de verwerver weet – de doelonderneming zakelijke relaties met een Uniebelangproject? (bv. levert de onderneming goederen, technologie enz. aan het project).
7. Ondertekening
Ondergetekende verklaart namens de verwerver dat dit formulier naar waarheid is ingevuld.
Plaats en datum:
Naam:
Handtekening:
Lijst met openbare registers behorend bij artikel 4 van de Regeling veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames
– het Nederlandse octrooiregister, bedoeld in artikel 19 van de Rijksoctrooiwet 1995 en het register van octrooigemachtigden, bedoeld in artikel 23a van de Rijksoctrooiwet 1995;
– het Centraal Insolventieregister, bedoeld in de artikelen 19, 222b, eerste lid, en 294a, van de Faillissementswet;
– het testamentenregister, bedoeld in artikel 1 Wet op het centraal testamentenregister;
– de Meldingenregisters AFM;
– de registers van de AFM, bedoeld in artikel 1:107 van de Wet op het financieel toezicht;
– de vergunningenregisters DNB;
– het register van trustkantoren, bedoeld in artikel 9 van Wet toezicht trustkantoren 2018;
– het Centraal Curatele- en bewindregister, bedoeld in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
– het Huwelijksgoederenregister, bedoeld in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
– het boedelregister, bedoeld in artikel 186 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek;
– het gezagsregister bedoeld in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
– het centraal register voor collectieve vorderingen, bedoeld in artikel 305a, zevende lid, van het Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
– het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer;
– het register, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Kernenergiewet;
– het register stralingsbeschermingsdeskundigen, bedoeld in artikel 4.19 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;
– het register stralingsarts, bedoeld in artikel 7.22 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming; het register, bedoeld in artikel 11 van de Wet ruimtevaartactiviteiten
– het Nationaal georegister;
– de registers bedoeld in de Wet basisregistratie grootschalige topografie
– Het register, bedoeld in artikel 31m van de Mijnbouwwet;
– het register, bedoeld in het artikel 10, negende lid, van de Gaswet;
– het register van telecomaanbieders, bedoeld in artikel 2.3 van de Telecommunicatiewet en het openbaar frequentieregister, bedoeld in artikel 3.4 van de Telecommunicatiewet;
– het openbaar antenneregister bedoeld in artikel 3.23;
– het nummerregister bedoeld in artikel 4.8 van de Telecommunicatiewet;
– het register van erkende referenten als bedoeld in artikel 2c, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
– de registers, bedoeld in de artikelen 3 en 12 van Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
– het Rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;
– het visserijregister, bedoeld in artikel 4 Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;
– Het Landelijk Register Zorgaanbieders, bedoeld in artikel 12 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
– Het register, bedoeld in artikel 5 van de Wet op het notarisambt;
– Het landelijk register kinderopvang: bedoeld in artikel 1.47b, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
– de registers, bedoeld in de artikel 2 van Wet op de architectentitel;
– de registers bedoeld het artikel 4.3 en 7.2 van de Wet dieren;
– accountantsregister, bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants;
– accountantsregister, bedoeld in artikel 36 Wet op het accountantsberoep;
– de registers, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
– het register, bedoeld in artikel 44a van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren);
– het register, bedoeld in artikel 1a van de Gerechtsdeurwaarderswet.
Lijst met misdrijven behorend bij artikel 5 van de Regeling veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames
Wetboek van Strafrecht:
– Misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (artikelen 92 t/m 107a Sr, met uitzondering van artikel 103a Sr, artikel 106 Sr);
– Misdrijven tegen de Koninklijke Waardigheid (artikelen 108 t/m 110 en 114a en 114b Sr);
– Misdrijven tegen hoofden van bevriende Staten en andere internationaal beschermde personen (artikelen 115 t/m 117b Sr, 120a t/m 120c Sr);
– Misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten (artikelen 121 t/m 129 Sr, artikelen 130a en 130b Sr);
– Misdrijven tegen de openbare orde: artikelen 131, 133, 134, 134a, 136, 138, 138aa, 138ab, 138b, 138c, 139a, 139b, 139c, 139d, 139e, 139g, 140, 140a, 141, 141a, 143, 144, 145 Sr;
– Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht: artikelen 157 t/m 175b Sr, artikelen 176a en 176b Sr;
– Misdrijven tegen het openbaar gezag: artikelen 177, 178, 178a, 179 Sr, 191, 193, 194, 198 t/m 205 Sr;
– Meineed: artikelen 207 t/m 207b Sr;
– Valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten: artikelen 208 t/m 214 Sr, 215 Sr.
– Valsheid in zegels en merken: artikelen 216 t/m 223 Sr;
– Valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken: artikelen 225 t/m 227b Sr, artikelen 230 t/m 234 Sr;
– Schending van geheimen: artikelen 272 t/m 273e Sr;
– Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid: artikelen 273f t/m 285c Sr;
– Misdrijven tegen het leven gericht: artikelen 287 t/m 289a en artikel 295a Sr;
– Veroorzaken van de dood of van lichamelijk letsel door schuld: artikel 307 t/m 309 Sr;
– Diefstal en stroperij: artikelen 310 t/m 312 Sr;
– Afpersing en afdreiging: artikelen 317 t/m 318 Sr;
– Verduistering: artikelen 321 t/m 323a Sr;
– Bedrog: artikelen 326, 326a, 326c, 326d, 326e, 327 t/m 329, 331 t/m 332, 334 t/m 337 Sr;
– Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden: artikelen 340 t/m 348a Sr;
– Vernieling of beschadiging: artikelen 350a t/m 352 Sr, 354a Sr;
– Ambtsmisdrijven: artikelen 355 t/m 361 Sr, artikelen 363 Sr t/m 368 Sr, artikelen 370 t/m 372 Sr, artikelen 376 t/m 378 Sr;
– Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven: artikelen 381 t/m 387 Sr, artikelen 389bis t/m 400 Sr, artikelen 402 t/m 414 Sr, artikelen 415a en 415b Sr;
– Begunstiging: artikelen 416 t/m 417bis Sr;
– Witwassen: artikelen 420bis t/m 420quater.1 Sr;
– Financieren van terrorisme: artikel 421 Sr;
Wet Economische Delicten:
Artikel 1, onder 1 voor zover opzettelijk zijn begaan, delicten betreffende:
– de Algemene douanewet, de artikelen 1:4, eerste en tweede lid, en 3:1, voor zover betrekking hebbend op goederen die ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden aangemerkt als strategische goederen;
– de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 6, eerste lid, eerste volzin, 28, zesde lid, 28a, zesde lid, 32, en – voor zover aangewezen als strafbare feiten – de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid;
– de Arbeidstijdenwet, de artikelen 8:3, 8:3a, zesde lid, en een niet naleven als bedoeld in artikel 11:3;
– de Distributiewet, de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 15, vierde en vijfde lid, 16 en 17, tenzij deze bepalingen van de Distributiewet in werking zijn getreden krachtens artikel 2 van de Wet Uitvoering Internationaal Energieprogramma;
– de Drinkwaterwet, de artikelen: 4, eerste lid, 21, 22, 23, 25 tot en met 35, 38, 49 en 51;
– de Geneesmiddelenwet, de artikelen 18, eerste lid, 28, eerste lid, 34, 37, derde lid, 38, eerste lid, 39, eerste lid, 40, eerste en tweede lid, 61, eerste lid, 62, eerste en derde lid, 67 en 67a, eerste lid;
– de Hamsterwet, de artikelen 3 en 4;
– de Landbouwwet, artikel 19;
– de Noodwet financieel verkeer, de artikelen 3, 4, 5, 6, 11, 12, 17, 18, 26 en 28, tweede lid;
– de Noodwet voedselvoorziening, de artikelen 6, 7, 9, 10, 11, tweede lid, 12, 13, 22, 23, 24, eerste lid, 25 en 29;
– de Prijzennoodwet, de artikelen 5, 6, tweede lid, en – voor zover aangeduid als strafbare feiten – 8 en 9;
– de Sanctiewet 1977, de artikelen 2, 7 en 9, voor zover betrekking hebbend op de onderwerpen, bedoeld in artikel 3;
– de Spoorwegwet, artikel 96, tweede lid;
– de Telecommunicatiewet, de artikelen 3.13, eerste lid, 3.22, 10.1, 10.11, tweede lid, – 10.15, eerste lid, 10.17, eerste lid, 11a.1, vijfde en zesde lid, 14a.9, tweede lid en 18.9;
– de Uitvoeringswet verdrag biologische wapens, de artikelen 2, eerste en derde lid, 3 en 4;
– de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens, de artikelen 2 en 3, eerste lid;
de Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik en inhoudende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PbEU 2014 L 173), de artikelen 14 en 15;
– de Wet Dieren, de artikelen 2.17, 2.18, eerste en tweede lid, 2.20, eerste en tweede lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, onder 1°, b, c en d, 2.22, eerste en derde lid, 2.25, eerste en derde lid, 5.1, derde lid, tweede volzin, 5.4, eerste lid, 5.5, eerste lid, 5.6, eerste en vijfde lid, 5.11, eerste lid, 5.12, eerste lid, 5.15, eerste en vierde lid, 8.4;
– de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, artikel 5, eerste lid;
– de Wet precursoren voor explosieven, artikel 3, eerste en tweede lid;
– de Wet ruimtevaartactiviteiten, de artikelen 3, eerste en derde lid, 7, derde lid, en 10;
– de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, de artikelen 2, onder a, 4, tweede lid, en 4a, eerste lid;
Artikel 1, onder 2, voor zover opzettelijk zijn begaan, delicten betreffende:
– de Algemene douanewet, de artikelen 1:4, eerste en tweede lid, en 3:1, voor zover betrekking hebbend op goederen die niet ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden aangemerkt als strategische goederen;
– de Bankwet 1998, artikel 9a, eerste tot en met derde lid;
– de Drinkwaterwet, de artikelen 15 en 17, tweede lid;
– de Erfgoedwet, de artikelen 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.22, 4.23 en 4.23a;
– de Landbouwwet, de artikelen 17, 18, 20, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 47, en 51;
– de Telecommunicatiewet, de artikelen 3.20, eerste tot en met derde lid, 10.8, 10.16, eerste lid, laatste volzin, 13.1, 13.2, 13.2a, 13.2b, 13.4, eerste lid, 13.5 en 13.8;
– de verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PbEG L 309), artikel 2, eerste en tweede alinea, en artikel 5, eerste alinea;
– de verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PbEG L 181), artikel 6, eerste lid;
– de verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor de circulatie (PbEU 2010, L 339), de artikelen 3 en 4;
– de Verordening (EU) nr. 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PbEU 2016, L 171), de artikelen 29, eerste lid en 34, eerste lid;
– de Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik en inhoudende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PbEU 2014 L 173), de artikelen 17, 18, 19 en 20;
– de verordening (EU) nr. 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PbEU 2017, L 168): artikel 3, eerste en derde lid;
– de verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L 79), artikel 9, vierde lid, tweede volzin;
– de Wet Dieren, artikel 2.20, eerste en tweede lid voor wat betreft het onderwerp, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 2° en artikel 2.23;
– de Wet explosieven voor civiel gebruik, de artikelen 3, 10 en 17, eerste lid;
– de Wet op het financieel toezicht, de artikelen 1:74, eerste lid, 2:3a, eerste lid, 2:3e, eerste lid, 2:3f, eerste lid, 2:3g, eerste lid, 2:3.0a, eerste lid, 2:3.0c, eerste lid, 2:3.0e, eerste lid, 2:3.0f, eerste lid, 2:4, eerste lid, 2:6, eerste lid, 2:8, eerste lid, 2:10a, eerste lid, 2:10e, eerste lid, 2:10f, eerste lid, 2:11, eerste lid, 2:15, tweede lid, 2:16, eerste en derde lid, 2:18, tweede lid, 2:20, 2:25, tweede lid, 2:26, 2:27, eerste lid, 2:36, eerste en tweede lid, 2:40, eerste lid, 2:48, eerste lid, 2:50, eerste lid, 2:54i, eerste lid, 2:54l, eerste lid, 2:54n, eerste lid, 2:54o, 2:55, eerste lid, 2:60, eerste lid, 2:65, 2:69b, eerste en tweede lid, 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, 2:92, eerste lid, 2:96, 2:99a, 2:106a, eerste lid, 2:106.0a, eerste lid, 2:121a, eerste lid, 3:5, eerste lid, 3:6, eerste lid, artikel 3:7, eerste en vierde lid, 3;19a, 3:20a, 3:29a, eerste en tweede lid, 3:29b, 3:29c, eerste lid, 3:30, eerste lid, 3:35, eerste lid, 3:35a, eerste lid, 3:44, eerste lid, 3:51, 3:53, eerste lid, 3:54, derde lid, 3:55, tweede lid, 3:57, eerste en vierde lid3:57a, 3:59, 3:62, tweede lid, 3:63, eerste tot en met derde lid, 3:67, eerste tot en met vijfde lid, 3:67a, 3:68, eerste en derde lid, 3:68a, eerste en tweede lid, artikel 3:69 eerste lid, 3:73a, eerste en tweede lid, 3:74b, eerste en tweede lid, 3:77, 3:88, eerste en tweede lid, 3:89, eerste lid, 3:95, eerste lid, 3:96, eerste lid, 3:97, eerste lid, 3:104, derde lid, 3:132, eerste lid, 3:135, eerste en derde lid, 3:136, eerste lid, 3:137, 3:143, 3:144, eerste lid, 3:155, tweede lid, 3:158, derde en vierde lid, 3:175, derde lid, 3:196, 3:267a, 3:267b, eerste tot en met het derde lid, 3:267h, eerste lid, 3:279, eerste en vierde lid, 3:281, 3:288a, eerste tot en met derde en vijfde lid, 3:288e, eerste lid, 3:288f, eerste lid, 3:288h, tweede en derde lid, 3:288i, eerste lid, 3:296, eerste, tweede, derde, vierde en achtste, 3:297, eerste, tweede en vijfde lid, 3:298, eerste en tweede lid, 4:3, eerste lid, 4:4, eerste lid, 4:4a, 4:24, derde lid, 4:26, eerste lid, 4:27, eerste, tweede en vierde lid, 4:31, eerste tot en met derde lid, 4:37l, eerste en tweede lid, 4:37o, eerste en tweede lid, 4:37s, eerste lid, 4:49, eerste tot en met vierde lid, 4:50, tweede lid, 4:52, eerste lid, 4:53, 4:59c, vierde lid, 4:60, derde lid, 4:62, eerste lid, 4:71, 4:71b, tweede en derde lid, 4:71c, eerste en tweede lid, 4:71d, 4:76a, eerste tot en met derde lid, 4:76b, eerste en tweede lid, 4:90b, vierde tot en met het zesde lid, 4:91a, negende lid, 4:91b, derde en vierde lid, 4:91da, vijfde lid, 4:100c, 5:26, eerste lid, 5:28, tweede lid, 5:30, 5:32, eerste en vierde lid, 5:32d, eerste lid, 5:34, eerste en tweede lid, 5:35, eerste tot en met vierde lid, 5:36, 5:38, eerste, tweede en derde lid, 5:39, eerste en tweede lid, 5:40, 5:41, eerste en tweede lid, 5:42, 5:43, eerste en tweede lid, 5:48, derde tot en met achtste lid, 5:68, eerste lid, 5:79
– de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, de artikelen 3, 4, 6, derde lid, en 8;
– de Wet laden en lossen zeeschepen, artikel 19, tweede tot en met vijfde lid;
– de Wet marktordening gezondheidszorg, de artikelen 25, tweede lid, 35, 35a, 35b, 36, eerste en tweede lid, 38, eerste, tweede en vierde lid, 40, eerste, tweede en derde lid, 60, 63 en 66, eerste lid, alsmede de regels, vastgesteld krachtens de artikelen 36, derde lid 37, eerste lid, 38, zevende lid, 40, vierde lid, 45 en 46;
– de Wet op het notarisambt, artikel 127, tweede lid;
– de Wet precursoren voor explosieven, de artikelen 4, vijfde lid, en 9, eerste lid;
– de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de artikelen 2, 2a, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 9, eerste lid, artikel 10b, eerste, tweede, derde en vierde lid, 10c, 16, 17, tweede lid, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 23b, 23e, 23g, 23h, 23i, 23j, 28, 33, 34 en 38;
– de Wet toezicht accountantsorganisaties, de artikelen 5, eerste lid, 6, derde lid, 21a en 29a;
– de Wet toezicht trustkantoren 2018, 3, 4, 5, 6, derde lid, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 23a, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 30a, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 67 en 68 van deze wet en artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;
– Wet voorkoming misbruik chemicaliën, artikel 2, onder b;
Artikel 1, eerste lid, onder 3:
– de Elektriciteitswet 1998, artikel 86i, eerste lid;
– de Gaswet, artikel 66h, eerste lid;
– de Prijzenwet, de artikelen 2 en 3 voor zover er sprake is van opzet;
– de Warenwet, artikel 21, tweede lid, 27, tweede lid, 30, derde lid;
– de Wet luchtvaart, artikel 6.52;
– de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 7, 76, eerste lid, en 76e, tweede en derde lid;
Artikel 1a, onder 1, voor zover opzettelijk zijn begaan, delicten betreffende:
– de Kernenergiewet, de artikelen 15, 15f, eerste en zesde lid, 21, 21a, 21e, eerste lid, 29, eerste lid, 31, 32, eerste lid, 34, eerste, vijfde en zesde lid, 37b, 38a, 46, eerste lid, 47, eerste lid, 49b, eerste lid, 49d, 75, tweede lid, en 76a;
– de Luchtvaartwet, artikel 37x, eerste lid;
– de Wet bestrijding maritieme ongevallen, de artikelen 5, eerste, tweede en derde lid, 6, 9, eerste lid, onder a en b, 15, 17, eerste en tweede lid, 26, 32, eerste en tweede lid, en 35, tweede lid;
– de Wet bodembescherming, de artikelen 6 tot en met 13, 38 en 94;
– de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: de artikelen 2a, 19, 20, eerste lid, 21, 22, 28, tweede lid, 37, derde lid, 38, derde lid, 39, 43, 74, 79 tot en met 81, 87, zesde lid, en 118;
– de Wet implementatie Nagoya Protocol, de artikelen 2, eerste lid, en 6, vierde lid;
– de Wet inzake de luchtverontreiniging, de artikelen 91, 92, onder a, in verband met artikel 48, en 92, onder b;
– de Wet luchtvaart, de artikelen 6.51, eerste lid, 6.54, vierde lid, 6.55, eerste lid en 6.58, tweede lid, alsmede – voorzover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van voorschriften krachtens titel 6.5 van die wet gegeven;
– de Wet milieubeheer, artikel 1.2, eerste lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten -, en de artikelen 1.3a, vierde lid, 2.5, 8.40, eerste lid, 9.2.1.2, 9.2.1.5, 9.2.2.1, 9.2.2.6, 9.2.2.6a, 9.3.1, 9.3.3, eerste lid, 9.3a.3, eerste lid, 9.7.2.3, 9.7.2.5, 9.7.4.2 tot en met 9.7.4.5, 9.7.4.10, 9.7.4.12, 9.7.4.13, 9.8.2.3, of 9.8.2.5, 10.1, 10.2, eerste lid, 10.37, eerste lid, 10.39, eerste lid, 10.45, eerste lid, onderdeel b, 10.47, eerste lid, 10.54, eerste lid, 10.54a, eerste en derde lid, 10.56, eerste en tweede lid, 10.57, 10.60, eerste, tweede, derde en vierde lid, 16.5, 16.13, 16.13 in verbinding met artikel 16.39h, 16.13a, 16.14, 16.19, 16.20c, tweede lid, 16.21, 16.21 in verbinding met artikel 16.39h, artikel 16.34, 17.1, 17.3, eerste lid, 17.4, eerste lid, 17.12, eerste lid, 17.13, eerste lid, 17.5b, 17.5c, tweede lid, en 17.5d in verbinding met 17.5b en 17.5c, tweede lid, 18.5, eerste lid, 18.5a, eerste lid, 18.6, eerste lid, en 17.19, vijfde lid, en 18.18;
– de Wet natuurbescherming, artikelen 3.1, eerste lid, 3.2, eerste, vierde en zesde lid, 3.5, eerste lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.7, eerste lid, 3.10, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a, 3.37, eerste en tweede lid, 3.38, 4.8, eerste, tweede en vierde lid, 7.5, vierde lid, in samenhang met het eerste lid;
– de Wet publieke gezondheid, artikel 47a, eerste lid, onder b;
– de Wet veiligheidsregio’s, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – de artikelen 48, eerste en zesde lid, en 50, tweede en derde lid;
– de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de artikelen 4, 5, 10, 19, 26, eerste lid, 27, zesde lid, 28 en 29, vierde lid;
– de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de artikelen 5, eerste lid, 12, eerste lid, tweede lid, onderdelen a en b, vierde, zesde, zevende en achtste lid, 12a, tweede lid, 12b, eerste lid, 12c, eerste en tweede lid, 12e, eerste lid, 13, 13a, eerste, tweede, derde en vierde lid, 23, eerste, tweede en vierde lid, 35, derde lid, 35a, derde lid en 36a, eerste lid;
Artikel 1a, onder 2, voor zover opzettelijk zijn begaan, delicten betreffende:
– de Erfgoedwet, de artikelen 5.1, eerste lid, en 5.10, eerste lid;
– de Kernenergiewet, de artikelen 14, 22, eerste lid, 26, tweede lid, 28, 33, eerste lid, 37, eerste lid, 39, 67, eerste en vierde lid, 68 en 76, derde lid;
– de Ontgrondingenwet, de artikelen 3, eerste en tweede lid, 3a, 7 en 12, eerste en tweede lid;
– de Waterwet, artikel 6.9;
– de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d, f, g, h en i, al dan niet in combinatie met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder j of k, 2.3, aanhef en onder b, 2.3a, 2.24, eerste lid, en 2.25, tweede lid;
– de Wet bescherming Antarctica, de artikelen 3, eerste lid, 3a, eerste en vierde lid, 5, 6, eerste en tweede lid, 7a, eerste en tweede lid, 8, 24a, 25, eerste en tweede lid, 25b, eerste lid, 25c, tweede lid, 25f, eerste lid, 29 en 30;
– de Wet bodembescherming, de artikelen 20, 27, 28, 29, 30, tweede, derde en vierde lid, 31, 32, tweede lid, tweede volzin, 37, 39, eerste, tweede en vierde lid, 39a, 39b, derde lid, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, eerste volzin, 39c, eerste en derde lid, 39d, eerste en vijfde lid, 39e, 43, eerste, derde en vierde lid, 45, vierde lid, 49 juncto 30, tweede, derde en vierde lid, 55ab, 55b, eerste lid, 63e, derde lid, tweede volzin, 63i, vijfde lid, tweede volzin, 63j, tweede lid, 70 en 72;
– de Wet milieubeheer, de artikelen 8.41, eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid, 8.42a, eerste lid, 8.43, 9.2.1.3, 9.2.1.4, 9.2.2.2, 9.2.3.2, 9.2.3.4, 9.2.3.5, tweede lid, 9.3.3, tweede en derde lid, 9.3a.3, tweede en derde lid, 9.4.4 tot en met 9.4.7, 9.5.1, 9.5.2, 9.5.4, 9.5.610.29, eerste lid, 10.32, 10.38, 10.40, eerste en tweede lid, 10.40a, tweede lid, 10.41, eerste en tweede lid, 10.42, eerste lid, 10.43, eerste lid, 10.44, eerste en derde lid, 10.45, eerste lid, onderdeel a, 10.46, eerste lid, 10.48, derde lid, 10.51, eerste lid, 10.52, eerste lid, 10.55, 10.60, vijfde lid, onder a, onder b, in verbinding met onderdeel a, en onder c, 11A.2, eerste, derde en vierde lid, 11A.3, aanhef en onderdeel b, 12.20, eerste en tweede lid, 12.20a, eerste lid, in verbinding met 12.20, eerste lid, 12.29, aanhef en onder a tot en met c, 12.30, 15.32, eerste en tweede lid, 17.2, 17.11, 17.12, tweede lid, en 17.13, tweede en zesde lid, 17.5a, eerste lid, en 17.5d, in verbinding met 17.5a, eerste lid;
– de Wet natuurbescherming, artikelen 2.4, vierde lid, in samenhang met het eerste en derde lid, 2.5, derde lid, 2.6, derde lid, 2.7, tweede lid, 2.9, achtste lid, 2.11, derde lid, in samenhang met artikel 2.4, 2.5 of 2.6, 3.1, tweede, derde en vierde lid, 3.4, eerste lid, 3.5, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 3.9, eerste lid, 3.10, eerste lid, aanhef in samenhang met de onderdelen b en c, 3.24, eerste, tweede en vierde lid, 3.34, eerste en vierde lid, 3.35, 3.39, 4.2, eerste, tweede en derde lid, 4.3, eerste en tweede lid, 5.3, vierde lid, 5.5, tweede lid, in samenhang met artikel 2.9, achtste lid;
– de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de artikelen 6, tweede lid, 10, eerste lid, 11, eerste en tweede lid, 12a, eerste tot en met vierde lid, 12d, eerste lid, en 12e, tweede lid.
Deze regeling vindt haar grondslag in de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (hierna: Wet vifo) en het Besluit veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (hierna: het besluit).
De Wet vifo heeft ten doel risico’s voor de nationale veiligheid te beheersen door middel van een veiligheidstoets. Het gaat daarbij om beheersing van risico’s als gevolg van verwervingsactiviteiten, zoals investeringen in en fusies met vitale aanbieders, beheerders van bedrijfscampussen of ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. Verwervingsactiviteiten zijn belangrijke economische middelen die buitenlandse staten inzetten om hun geopolitieke doelen te behalen. Dit kan gepaard gaan met risico’s voor de Nederlandse nationale veiligheid, in het bijzonder de aantasting van de continuïteit van vitale processen, de aantasting van de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie, en het ontstaan van strategische afhankelijkheden.
Het Besluit veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames werkt een aantal technische aspecten uit die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de Wet vifo, waaronder de bij de melding te verstrekken gegevens, de mogelijkheid voor een meldingsplichtige om te kunnen verwijzen naar een eerder gedane melding en informatieverstrekking door andere instanties. Centraal in de Wet vifo staat de meldplicht: ieder voornemen om een verwervingsactiviteit uit te voeren die leidt tot zeggenschap of significante invloed in een onderneming die onder de reikwijdte van de wet valt, wordt door een van de meldingsplichtigen (verwerver of doelonderneming) gemeld aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna verder te noemen: de minister).
De onderhavige regeling werkt een aantal aspecten uit de wet en het besluit nader uit. Ten eerste wordt met deze regeling het voor de melding te gebruiken formulier vastgesteld en worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop de melding geschiedt. Ten tweede worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevensverstrekking door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over een eerder gedane melding door een meldingsplichtige aan ACM in het kader van het concentratietoezicht op grond van hoofdstuk 5 van de Mededingingswet.
Ten derde worden de openbare bronnen die de minister kan gebruiken bij de beoordeling van een melding gespecificeerd dan wel aangeduid. Tot slot worden (op basis van artikel 22 van de Wet vifo) de strafbare feiten vastgesteld die op grond van artikel 19, onderdeel d, van de wet, worden meegenomen bij de beoordeling of er sprake is van een risico voor de nationale veiligheid.
In artikel 11, eerste lid, van de Wet vifo staat dat ieder voornemen een verwervingsactiviteit uit te voeren, door een van de meldingsplichtigen, gemeld wordt aan de minister. In artikel 2, eerste lid, van het besluit wordt bepaald dat een melding op grond van de Wet vifo wordt gedaan met een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier. Krachtens het tweede lid van artikel 2 van het besluit, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de melding geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de meldingsplichtigen worden verstrekt. Met deze regeling worden voorschriften gegeven met betrekking tot de wijze van indiening en de adressering van de melding en wordt het daarvoor te gebruiken formulier vastgesteld.
Om te kunnen beoordelen of een bepaalde verwervingsactiviteit een risico kan opleveren voor de nationale veiligheid, heeft de minister voldoende informatie nodig over de verwerver en de doelonderneming (de meldingsplichtigen) en de voorgenomen verwervingsactiviteit. De meldingsplichtigen zullen in de eerste plaats zelf de nodige informatie moeten verschaffen door middel van de melding. Het is zaak dat de meldingsplichtigen bij de melding al zo veel mogelijk relevante informatie aanleveren voor de risicobeoordeling. Gelet op de complexiteit van de beoordelingsfactoren en het feit dat bepaalde beoordelingsfactoren specifiek gelden voor vitale aanbieders en andere specifiek voor ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie, is een meldingsformulier vastgesteld voor het doen van een melding. Door het meldingsformulier bij te voegen als bijlage bij deze regeling is op voorhand transparant welke informatie in het kader van de melding moet worden aangeleverd.
Tevens wordt in artikel 2 van de onderhavige regeling het postadres waar de melding naar toe moet worden gestuurd, vastgesteld. Daarnaast is het mogelijk om de melding persoonlijk te overhandigen op werkdagen tussen 8.00 uur en 17.00 uur op het in deze regeling vastgestelde adres.
In artikel 2 van het besluit is op hoofdlijnen aangegeven welke gegevens de meldingsplichtigen in het kader van de melding moeten aanleveren. Het meldingsformulier bevat een verdere specificatie van de informatie die moet worden ingediend, op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet vifo.
Deze informatie is nodig om een gedegen risicobeoordeling te kunnen maken op basis van de beoordelingsfactoren die zijn opgenomen in paragraaf 3.5 (de artikelen 19 tot en met 21) van de Wet vifo. In deze paragraaf zijn algemene beoordelingsfactoren opgenomen die gelden voor verwervingsactiviteiten van alle meldingsplichtigen, en beoordelingsfactoren die specifiek gelden voor verwervingsactiviteiten in vitale aanbieders of ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie. Vanwege deze uitsplitsing van beoordelingsfactoren bestaat het meldingsformulier uit een algemeen deel en een deel dat is toegespitst op verwervingsactiviteiten in vitale aanbieders, beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie.
In het meldingsformulier wordt de meldingsplichtige onder meer gevraagd om een inzicht te geven in de eigendomsstructuur van de verwerver (paragraaf 2.2.5 van het meldingsformulier), het type sensitieve technologie in de doelonderneming (paragraaf 2.2.4) en de aard van de wijziging van zeggenschap (paragraaf 3.1).
Gelet op het feit dat de informatie die wordt aangeleverd bij de melding het startpunt van de analyse en afweging vormt, is het van belang dat de melding compleet is. In artikel 2, tweede lid, wordt bepaald dat de melding vergezeld gaat van de gegevens en bescheiden die zijn genoemd in het meldingsformulier.
Om administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden, verschaft artikel 3, eerste lid, van het besluit, de mogelijkheid voor de meldingsplichtige om te kunnen volstaan met de vermelding dat reeds eerder informatie is verstrekt aan de ACM in het kader van het concentratietoezicht als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet. Uit artikel 3 van het besluit volgt dat de meldingsplichtige alleen dan kan volstaan met een verwijzing naar de eerdere melding indien ten tijde van de melding op grond van de Wet vifo, de ACM over de meest recente versie beschikt van de aangewezen gegevens en bescheiden. In de onderhavige regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevensverstrekking door de ACM op grond van artikel 3, tweede lid, van het besluit. Het betreft gegevens en bescheiden die de ACM in haar bezit heeft en op verzoek verstrekt aan de minister over een eerder gedane melding door een meldingsplichtige aan de ACM op grond van artikel 34 van de Mededingingswet. Voor meer informatie over een eerdere melding op grond van artikel 34 van de Mededingingswet, wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij artikel 11 van de Wet vifo (Kamerstukken II 2020/21, 35 880, nr. 3, blz. 144).
In deze regeling wordt gespecificeerd dat de gegevens en bescheiden, waarnaar de meldingsplichtige op grond van artikel 3, eerste lid, van het besluit, mag verwijzen, de gegevens en bescheiden betreffen, bedoeld in artikel 8 van de Regeling gegevensverstrekking Mededingingswet. Dit betreft stukken die partijen moeten indienen bij het doen van een melding op grond van hoofdstuk 5 van de Mededingingswet. De stukken, bedoeld in artikel 8 van de Regeling gegevensverstrekking Mededingingswet betreffen onder andere de jaarrekening en het jaarverslag van elke bij de concentratie betrokken onderneming over het laatst afgesloten boekjaar, een bewijsstuk waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de contactpersonen van de ondernemingen blijkt en de meest recente stukken waaruit het voornemen tot het tot stand komen van de concentratie blijkt, dan wel waaruit de binding blijkt die ten grondslag ligt aan de concentratie.
In artikel 34, derde lid, onderdelen c en d, van de wet, wordt bepaald dat de minister voor de uitvoering van de wet gebruik maakt van gegevens afkomstig uit overige openbare registers bij de wet ingesteld en openbare informatie. In het dertiende lid van dat artikel wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die op grond van het derde lid, onderdelen c en d, gebruikt worden.
Bij de beoordeling van de melding zal de minister gebruik maken van een combinatie van verschillende bronnen. De informatie uit het meldingsformulier zal aan de hand van verschillende bronnen onderzocht worden op feitelijke juistheid, waaronder openbare registers en andere openbare informatie. Deze informatieverzameling is onafhankelijk van de bij de verwervingsactiviteit betrokken partijen en is noodzakelijk om de informatie die door de meldingsplichtigen is aangeleverd te verifiëren of aan te vullen. De uiteindelijke beoordeling van de verwervingsactiviteit zal niet enkel op gegevens uit één openbare bron worden gestaafd, maar de beoordeling zal een afweging vormen van alle beschikbare informatie.
In bijlage 2 bij de onderhavige regeling wordt gespecificeerd van welke overige openbare registers bij de wet ingesteld, de minister gebruik kan maken, naast het handelsregister en het kadaster, die reeds in de wet genoemd zijn (artikel 34, derde lid, onder a en b). Voor de informatie uit deze registers geldt dat wettelijk gezien een hoge mate van betrouwbaarheid aan deze gegevens mag worden toegekend.
De minister kan gebruik maken van informatie uit deze registers om, bij het beoordelen van een verwervingsactiviteit, inzicht te krijgen in bijvoorbeeld de financiële positie, de staat van dienst of de invloedsrelaties van de meldingsplichtige alsmede voor de controle op juistheid en volledigheid van aangeleverde informatie.
Uit de bewoordingen van artikel 34, derde lid, onder c, volgt dat het hier enkel gaat over Nederlandse registers.
In artikel 4, tweede lid, van de regeling, wordt uitgelegd wat openbare informatie is en wordt een specificatie gegeven van relevante type van openbare informatiebronnen die de minister kan gebruiken bij het beoordelen van een melding. Het gaat om informatiebronnen die voor een ieder toegankelijk zijn. Het gebruik van deze bronnen moet altijd in samenhang worden bezien met de begrenzing uit artikel 34, eerste lid, van de wet, aan de verwerking van persoonsgegevens: persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor het overeenkomstig de wet beoordelen van, vaststellen van en beschermen tegen risico’s voor de nationale veiligheid die door de uitvoering van een verwervingsactiviteit ten aanzien van een doelonderneming waarop de wet van toepassing is, kunnen ontstaan.
Zoals reeds vermeld onder 2.4.1, vallen buitenlandse registers niet onder de reikwijdte van artikel 34, derde lid, onder c, van de wet, en zijn deze registers derhalve niet in bijlage 2 genoemd. Deze registers vallen, indien zij wel openbaar en toegankelijk zijn, onder de categorie openbare informatie. Het ligt voor de hand dat met name buitenlandse registers die opgericht zijn ter uitvoering van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag en die een vergelijkbare inhoud hebben als de in bijlage 2 genoemde Nederlandse registers, relevant kunnen zijn.
Een van de beoordelingsfactoren of een verwervingsactiviteit kan leiden tot een risico voor de nationale veiligheid is of de verwerver een misdrijf heeft begaan (artikel 19, onderdeel d, van de Wet vifo).
In artikel 22 van de Wet vifo wordt bepaald dat bij ministeriële regeling de misdrijven worden vastgesteld die op grond van artikel 19, onderdeel d, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van een risico voor de nationale veiligheid. In artikel 5 van de onderhavige regeling is bepaald dat de misdrijven, bedoeld in artikel 22, van de wet, worden vastgesteld in bijlage 3.
De selectie van misdrijven die zijn opgesomd in bijlage 3 van de regeling is afgeleid van de definitie van nationale veiligheid zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet vifo. Het gaat dan om de risico’s voor de nationale veiligheid die aanwezig zijn als de gedraging zich voordoet zoals in de delictsomschrijving van het aangehaalde misdrijf is gedefinieerd en waarbij het mogelijk is dat deze gedraging zich hetzij voordoet in samenhang met de voorgenomen investering, hetzij nadat de investering heeft plaatsgevonden en de verwerver de doelonderneming gaat aansturen of beïnvloeden in zijn bedrijfsvoering en strategie. Delictsomschrijvingen die geen relatie kunnen hebben met de voorgenomen investering en de invloed die dat met zich meebrengt noch een relatie hebben met de veiligheidsrisico’s verbonden aan de investeerder, zijn niet opgenomen in bijlage 3.
In de wet is de nationale veiligheid gedefinieerd in artikel 1 van de Wet vifo.
Zoals in de memorie van toelichting bij de wet reeds is aangehaald, ligt het risico voor de nationale veiligheid bij sommige delictsomschrijvingen voor de hand zoals misdrijven tegen de veiligheid van de staat (titel I van het tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht). Misdrijven tegen de Koninklijke Waardigheid, misdrijven tegen hoofden van bevriende staten en andere internationaal beschermde personen en misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten vormen rechtstreekse bedreigingen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, voor de veiligheid van de staat of voor andere gewichtige belangen van de staat.
Dit geldt ook voor de misdrijven opgesomd in: artikel 1, onder 1, van de Wet op de economische delicten (WED) voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de bepalingen van de Distributiewet, de Hamsterwet, de Noodwet financieel verkeer, de Noodwet voedselvoorziening, de Prijzennoodwet, de Sanctiewet 1977, de Uitvoeringswet verdrag biologische wapens en Uitvoeringswet verdrag chemische wapens, artikel 1, onder 2, van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende de schending van verordening (EG) 2271/96 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 19967, de verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 20198, artikel 1a, onder 1, van de WED, voor zover opzettelijk begaan en betreffende schending van de Wet veiligheidsregio’s.
Veroordelingen voor deze aangehaalde delictsomschrijvingen in bijlage 3 zijn relevant bij de beoordeling van de investering door de betrokken investeerder, omdat dergelijke veroordelingen een indicatie zijn van de bereidheid van de verwerver om de democratische staatsinrichting van Nederland of diens bondgenoten met geweld aan te tasten. Dit is ook de reden waarom het delict van artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (financieren van terrorisme) in bijlage 3 is opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opname in bijlage 3 van misdrijven opgesomd in: artikel 1, onder 1, van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 en artikel 1, onder 2, van de WED, voor zover opzettelijk begaan en betreffende schending van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Om een vergelijkbare reden zijn diverse delictsomschrijvingen ogenomen die zien op de misdrijven tegen het openbaar gezag. Dergelijke veroordelingen zijn een indicatie van de bereidheid van de verwerver om de werking van de Nederlandse staat aan te tasten (zie bijvoorbeeld artikel 178 van het Wetboek van Strafrecht dat ziet op de omkoping van een rechter). Hetzelfde geldt voor meineed (artikelen 207 tot en met 207b van het Wetboek van Strafrecht) en ambtsmisdrijven (zie bijv. artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht). Hetzelfde geldt voor de opname in bijlage 3 van misdrijven opgesomd in artikel 1, onder 2, van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de Wet toezicht accountantsorganisaties, artikel 1a, onder 1, van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de Wet bestrijding maritieme ongevallen, en artikel 1a, onder 2, van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende de schending van de verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019.
Bij misdrijven tegen de openbare orde zijn die artikelen in bijlage 3 opgenomen die hetzij een indicatie kunnen vormen van de bereidheid van de verwerver om de democratische staatsinrichting van Nederland of diens bondgenoten met geweld aan te tasten (zie bijvoorbeeld artikel 131 Wetboek van Strafrecht en daaraan verwant artikelen 143 tot en met 145 Wetboek van Strafrecht), hetzij een indicatie vormen voor de bereidheid om zich onrechtmatig toegang te verschaffen tot afgesloten en niet openbaar toegankelijke lokalen of ruimten (zie artikel 138 Wetboek van Strafrecht) en emplacementen die gebruikt worden bij vitale processen zoals bijvoorbeeld een luchthaven (zie artikel 138aa van Wetboek van Strafrecht). Een belangrijk deel van de in bijlage 3 opgenomen delictsomschrijvingen voor scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven is om vergelijkbare redenen opgenomen. Daarnaast kunnen misdrijven tegen de openbare orde die zien op computervredebreuk (artikel 1398ab van het Wetboek van Strafrecht) of juist het verhinderen van toegang tot geautomatiseerde werken (artikel 138b Wetboek van Strafrecht) dan wel het wederrechtelijk voor zichzelf of voor een ander overnemen of doorgeven van niet-openbare gegevens die zijn opgeslagen door middel van een geautomatiseerd werk (artikel 138c van het Wetboek van Strafrecht en daarmee verwant artikel 139g van het Wetboek van Strafrecht) indicatief zijn voor een bereidheid om mogelijk vitale processen te verstoren of daar onrechtmatig kennis over te verwerven, de exclusiviteit en bescherming van vertrouwelijke kennis, gegevens of informatie te doorbreken of zelfs over te gaan tot vormen van chantage waarmee druk op de getroffen partijen uitgeoefend kan worden. Misdrijven betreffende het afluisteren van gesprekken, aftappen van telecommunicatie- en dataverbindingen (bijvoorbeeld artikelen 139a tot en met 139e van het Wetboek van Strafrecht) passen binnen dezelfde indicatie qua risico’s voor de nationale veiligheid.
Ten aanzien van de delictsomschrijvingen van misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht zijn alleen de delictsomschrijvingen opgenomen in bijlage 3 die tot verstoring of vernietiging van een vitaal proces kunnen leiden. Zie bijvoorbeeld artikelen 161bis en 163 van het Wetboek van Strafrecht. Hetzelfde geldt voor de opname in bijlage 3 van misdrijven opgesomd in: artikel 1, onder 1 van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de Drinkwaterwet, de Spoorwegwet en de Telecommunicatiewet, artikel 1, onder 2 van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de Bankwet, artikel 1, onder 3, van de WED en betreffende schending van bijvoorbeeld de Elektriciteitswet.
De instandhouding en continuïteit van vitale processen is een kernelement van het begrip nationale veiligheid zoals in de wet is gedefinieerd. Een veroordeling voor een dergelijk strafbaar feit kan een indicatie vormen dat de betrokken verwerver een risico vormt voor de vitale processen in Nederland, in het bijzonder wanneer deze verwerver een investering wenst te plegen in een doelonderneming die tevens aanbieder van een vitaal proces is.
In het verlengde hiervan ligt ook het opnemen in bijlage 3 van de delictsomschrijvingen inzake valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten, valsheid in zegels en merken evenals valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken. Voor deze delictsomschrijvingen geldt dat een veroordeling voor een dergelijk strafbaar feit een indicatie kan vormen dat de betrokken verwerver een risico vormt voor de vitale processen (bijvoorbeeld verstoring van het financieel systeem), verstoring van het handels- en rechtsverkeer en tevens de betrouwbaarheid van verstrekte informatie aan bijvoorbeeld toezichthouders in het geding is. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de opname in bijlage 3 van misdrijven opgesomd in: artikel 1, onder 2, van de WED voor zover opzettelijk begaan, betreffende schending van de verordening (EG) 1338/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 20019, de Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 201610 en de Wet op het financieel toezicht.
In het verlengde hiervan ligt de opname van delictsomschrijvingen die zien op bedrog, verduistering, witwassen, benadeling van schuldeisers of rechthebbenden en begunstiging. Bij deze delictsomschrijvingen zijn er risico’s voor de integriteit en continuïteit van vitale processen, het functioneren van de Nederlandse overheid en het ondersteunen van criminele activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aanbieders van vitale processen, beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologieën. Een veroordeling voor een dergelijk strafbaar feit kan een indicatie vormen dat de betrokken verwerver een risico vormt voor de nationale veiligheid als hij toegelaten wordt om te investeren in aanbieders van vitale processen, beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologieën.
Bij misdrijven betreffende diefstal (artikelen 310 tot en met 312 Wetboek van Strafrecht) kan het zowel gaan om vormen van bedrijfsspionage, maar ook het verkrijgen van bepaalde producten of technologieën om die na te kunnen bootsen waardoor de exclusiviteit en vertrouwelijkheid van informatie en technologie in het geding komt. Afpersing en afdreiging evenals schending van geheimen en misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid en misdrijven tegen het leven gericht zijn allemaal vormen van gedragingen waarmee hetzij beschermde informatie en technologie, hetzij kennis over vitale processen en de beveiliging ervan kan worden verkregen, in voorkomend geval door gericht natuurlijke personen onder druk te zetten of zelfs met geweld uit de weg te ruimen. Dergelijke misdrijven kunnen ook plaatsvinden om inbreuken op beveiligingsregels of standaarden voor het functioneren van vitale processen en bedrijfscampussen toe te dekken.
Voor de in bijlage 3 opgenomen delictsomschrijvingen inzake het veroorzaken van de dood of van lichamelijk letsel door schuld geldt dat een veroordeling voor een dergelijk strafbaar feit een indicatie kan vormen dat de betrokken verwerver een risico vormt voor de nationale veiligheid als hij toegelaten wordt om te investeren in aanbieders van vitale processen of beheerders van bedrijfscampussen, omdat hij het niet zo nauw neemt met geldende wettelijke eisen inzake veiligheid, milieu- en volksgezondheidsstandaarden. Bij aanbieders van vitale processen en beheerders van bedrijfscampussen is het voldoen aan deze eisen juist een integraal onderdeel van de integriteit en continuïteit van de dienstverlening en het vitale proces. De instandhouding en continuïteit van vitale processen is een kernelement van het begrip nationale veiligheid zoals in de wet is gedefinieerd.
Veroordelingen voor dergelijke delicten kunnen aantonen dat verwerver niet beschikt over de gewenste veiligheidscultuur en dat bij de verwerver het risico bestaat dat de normen inzake de continuïteit, veiligheid en beveiliging niet onverkort in acht worden genomen. Hetzelfde geldt voor de verschillende delicten opgenomen in de WED betreffende de schending van voorschriften inzake bijvoorbeeld milieu, volksgezondheid en export.
Bij brief van 10 februari 2023 is de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) geraadpleegd over het conceptbesluit. Op 11 april 2023 heeft de AP een advies uitgebracht. De AP heeft een aantal opmerkingen over het concept en adviseert daarmee rekening te houden.
De eerste opmerking van de AP heeft betrekking op de openbare informatie: bij het aanduiden van de categorieën openbare informatie wordt aan ‘databanken’ de kwalificatie ‘openbare’ toegevoegd, terwijl bij de overige informatiebronnen deze kwalificatie ontbreekt. De AP adviseert artikel 4, tweede lid, van het concept te wijzigen zodat buiten twijfel staat dat het ook bij de andere informatiebronnen gaat om openbare informatie. De regeling is op dit punt aangepast: het woord ‘openbare’ is nu opgenomen aan het begin van de opsomming van het type van informatiebronnen en slaat derhalve op elke onderdeel van de opsomming.
De tweede opmerking van de AP ziet ook op artikel 4, tweede lid, van het concept. De toevoeging ‘in ieder geval’ maakt de toepassing van de regeling onvoldoende voorspelbaar, aldus de AP. De AP adviseert om de bewoordingen ‘in ieder geval’ in artikel 4, tweede lid, van het concept te schrappen en een limitatieve opsomming te maken en daarin alle relevante type van openbare informatiebronnen (in algemene termen) te beschrijven. Aan dit advies is gevolg gegeven door ‘in ieder geval’ te schrappen uit artikel 4, tweede lid. Verder wordt in dit lid in algemene termen uitgelegd wat ‘openbare informatie’ is.
Met betrekking tot de openbare buitenlandse registers adviseert de AP in de toelichting nader in te gaan op deze bepaling en meer duidelijkheid te geven wanneer de minister vindt dat een register gelijksoortig is of wanneer dat niet het geval is, dan wel te motiveren waarom dat niet mogelijk of onwenselijk is. Naar aanleiding van deze opmerking is in de toelichting uitgelegd wanneer een buitenlandse register gelijksoortig is aan een Nederlandse register.
Tot slot merkt de AP op dat er op de lijst met misdrijven een aantal misdrijven staat vermeld dat vragen oproept. Zo kan sprake zijn van gevallen van (lichte) soorten van diefstal, het veroorzaken van lichamelijk letsel door schuld, vernieling en beschadiging zonder een (onmiddellijk) duidelijk verband met de risico’s voor de nationale veiligheid. Daarnaast adviseert de AP de toelichting bij de selectie van de relevante misdrijven aan te vullen, met dien verstande dat specifiek wordt ingegaan op de motivering van de selectie van de relevante misdrijven uit de Wet economische delicten. De toelichting is op deze punten aangevuld. Daarbij zij wel opgemerkt dat de opsomming opgenomen in bijlage 3 enkel misdrijven betreft en dus naar hun aard ernstige vergrijpen zijn en geen lichte soorten van bijvoorbeeld diefstal: dat zijn namelijk overtredingen.
In de memorie van toelichting van de Wet vifo wordt nader ingegaan op de geschatte regeldruk voor bedrijven. In het besluit worden de bedrijfseffecten ook uitgebreid weergegeven. Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van de wet was om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk te houden. Hier is aan voldaan door de wet duidelijk af te bakenen en de reikwijdte te beperken. Daarbij is er een transparante procedure en zijn er korte doorlooptermijnen. Doordat ook vooraf duidelijk is welke informatie een bedrijf standaard bij een melding aan moet leveren kunnen bedrijven die een verwervingsactiviteit voorbereiden hierop anticiperen. Aan dit laatste aspect wordt middels deze regeling inkleuring gegeven, doordat het meldformulier is bijgevoegd. Op deze manier is het voor de meldingsplichtige duidelijk welke informatie wordt vereist voor een volledige melding. Bij het opstellen van het meldformulier is zorgvuldig gekeken naar welke informatie daadwerkelijk vereist is voor de toetsingsprocedure. Bovendien kunnen meldingsplichtigen bij een melding aangeven dat zij bepaalde informatie eerder bij andere instanties hebben aangeleverd, waarmee zij die informatie niet nogmaals separaat hoeven aan te leveren. Daarnaast wordt de lijst met misdrijven vastgesteld waarop kan worden getoetst bij de beoordeling op een risico voor de nationale veiligheid. Alleen de misdrijven die verband houden met de beoordelingscriteria op grond van de wet zijn in de lijst opgenomen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat deze regeling naar verwachting geen substantiële gevolgen voor de regeldruk met zich mee zal brengen.
Het is rijksbeleid om een periode van minimaal twee maanden aan te houden tussen publicatie van regelgeving en de inwerkingtreding en die inwerkingtreding voor ministeriële regelingen op 1 januari, 1 april, of 1 juli of 1 oktober (vaste verandermomenten) te laten plaatsvinden.
Bij deze regeling wordt hiervan afgeweken door aan te sluiten bij inwerkingtreding van het besluit. Hiervoor is gekozen gelet op de nadelen die voor ondernemingen verbonden kunnen zijn aan een latere inwerkingtreding. Die nadelen zijn daarin gelegen dat artikel 58 van de Wet vifo een peildatum bevat waarmee een deel van het wettelijke kader voor het stelsel van investeringstoetsing bij inwerkingtreding met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. De achtergrond voor deze peildatum van 8 september 2020 en de redenen voor terugwerkende kracht zijn toegelicht in de Kamerbrief waarin de peildatum wordt aangekondigd (Kamerstukken I 2019/20, 30 821, A). Ook in de memorie van toelichting op de Wet vifo is hierop nader ingegaan. Om de aan terugwerkende kracht tot aan de peildatum verbonden nadelen in verband met rechtszekerheid zo beperkt mogelijk te houden voor ondernemingen, is gekozen voor eerdere inwerkingtreding. Het belang van ondernemingen wordt daarmee geacht meer te zijn gediend dan een inwerkingtreding op een vast verandermoment. Bij deze afweging is in aanmerking genomen dat sinds de Wet vifo op 10 juni 2022 werd bekend gemaakt is geanticipeerd op de inwerkingtreding van de desbetreffende wet en regelgeving. Zo is de toezichthouder Bureau Toetsing Investeringen al volop en geruime tijd bezig met informeren, kennissessies organiseren, vragen van ondernemingen te beantwoorden en worden op verzoek prealabele beoordelingen uitgevoerd. Na inwerkingtreding kan hieraan vervolg worden gegeven.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Vitale aanbieder: onderneming die een dienst exploiteert, beheert of beschikbaar stelt waarvan de continuïteit van vitaal belang is voor de Nederlandse samenleving.
Beheerder van een bedrijfscampus: onderneming die een terrein beheert waarop een verzameling van ondernemingen actief is en waar publiek-privaat wordt samengewerkt aan technologieën en toepassingen die van economisch en strategisch belang zijn voor Nederland.
Tot de groep waarvan de verwerver deel uitmaakt behoren:
– De groepsmaatschappijen, als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek, van de verwerver,
– De dochtermaatschappijen, als bedoeld in artikel 2:24a van het Burgerlijk Wetboek, van de verwerver, en de rechtspersonen of vennootschappen waarvan de verwerver een (indirecte) dochtermaatschappij is (moedermaatschappij),
– De rechtspersoon of andere juridische entiteit waarin de verwerver, of een rechtspersoon of vennootschap die op grond van het voorgaande deel uit maakt van de groep waarvan de verwerver deel uit maakt, met een of meer andere rechtspersonen of vennootschappen gelijke aandelen houdt of gelijke juridische zeggenschap heeft (joint venture),
– Wanneer een natuurlijke persoon of groep van natuurlijke personen direct of indirect een zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft dat deze in belangrijke mate het beleid van de verwerver kan bepalen of aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid: de rechtspersonen en vennootschappen waarin deze natuurlijke persoon of groep van natuurlijke personen tevens dergelijke zeggenschap of feitelijke invloed heeft,
– Wanneer de verwerver een natuurlijke persoon is: de rechtspersonen of vennootschappen waarin de verwerver direct of indirect een zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft dat deze in belangrijke mate het beleid van de rechtspersoon of vennootschap kan bepalen of aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid.
sensitieve technologie: sensitieve technologie als bedoeld in artikel 8 van de Wet vifo en het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie.
Het gaat om militaire goederen, zoals wapens, wapensystemen, technologie en software of materiaal dat specifiek voor militaire doeleinden is gemaakt (beschreven in de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen), goederen die zowel een militaire als een civiele toepassing kunnen hebben, ook wel goederen voor tweeërlei gebruik of dual-use goederen genoemd (beschreven in Verordening (EU) nr. 2021/821, en technologieën genoemd in het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie.
Het gaat om militaire goederen, zoals wapens, wapensystemen, technologie en software of materiaal dat specifiek voor militaire doeleinden is gemaakt (beschreven in de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen) en goederen die zowel een militaire als een civiele toepassing kunnen hebben, ook wel goederen voor tweeërlei gebruik of dual-use goederen genoemd (beschreven in Verordening (EU) nr. 2021/821
Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PbEG 1996, L 309)
Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L 79)
Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PbEG L 181)
Verordening (EU) nr. 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PbEU 2016, L 171)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-14781.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.