TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met deze regeling wordt een specifieke uitkering vastgesteld om gemeenten te ondersteunen
bij de warmtetransitie en de uitvoering van de transitievisies warmte (TVW). In het
Klimaatakkoord1 is onder andere afgesproken dat alle woningen en gebouwen in Nederland in 2050 volledig
zijn overgegaan van aardgas naar schone, duurzame energiebronnen. Voor de gebouwde
omgeving komt dit neer op een tussen-doelstelling van 3,4 Mton CO2-reductie in 2030. De warmtetransitie draagt in belangrijke mate bij aan dit klimaatdoel.
Het betekent dat voor 2030 circa 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen van het aardgas
af of verduurzaamd moeten zijn. Ook is afgesproken dat een deel van de opgave gerealiseerd
moet worden via een wijkgerichte aanpak. Het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) ondersteunt,
samen met het Expertise Centrum Warmte, gemeenten sinds 2018 bij de invulling aan
deze opgave. In het PAW werd in 66 proeftuinen geleerd hoe een collectieve aanpak
voor het aardgasvrij of aardgasvrij-ready maken van wijken ingericht en opgeschaald
kan worden. Steeds meer gemeenten gaan aan de slag met de uitvoering van de TVW’s.
Dit vraagt om ondersteuning van alle gemeenten, zodat zij niet steeds zelf het wiel
uit hoeven te vinden.
In het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving is opgenomen dat de komende
jaren wordt voortgebouwd op het PAW en van het Expertise Centrum Warmte in een nationaal
programma voor alle gemeenten: het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
Het doel van het NPLW is om gemeenten zo optimaal mogelijk te ondersteunen bij hun
regierol in de warmtetransitie.
Gemeenten hebben behoefte aan capaciteit die concreet kan worden ingezet bij de uitvoering,
en merken dat sommige specialistische expertise lastig in te huren is op gemeentelijk
niveau en dat het inefficiënt is als elke gemeente dezelfde expertise gaat ontwikkelen.
Daarom is een regionale structuur onderdeel van het NPLW om budgethouders met financiële
middelen passend bij de regionale behoefte te ondersteunen in de warmtetransitie.
2. Inhoud
2.1 Doel regionale structuur
Deze regeling beoogt gemeenten financieel te ondersteunen bij het efficiënt en doelmatig
samen werken ten behoeve van de uitvoering van de warmtetransitie. De colleges van
burgemeesters en wethouders van de gemeenten binnen een regio bepalen welke gemeente,
provincie of omgevingsdienst als budgethouder zal fungeren. Achterliggende gedachte
bij de regionale structuur van het NPLW is om budgethouders in staat te stellen om
passend bij de lokale behoefte regionaal ondersteuning te organiseren. Enerzijds door
bijvoorbeeld efficiënt capaciteit en expertise in te zetten in verband met krapte
op de arbeidsmarkt en de specialistische kennis die nodig is. Dit kan door regionale
bundeling van gemeentelijke uitvoeringslasten. Anderzijds om regionale afstemming
te faciliteren, tussen gemeenten onderling, met de provincie en met stakeholders,
zoals bijvoorbeeld de netbeheerders en groot vastgoedbezitters. Doel van de regionale
structuur als onderdeel van het NPLW is dat gemeenten door samen te werken in een
regionale structuur naar verwachting beter regie kunnen voren ten behoeve van de warmtetransitie,
waaronder het uitvoeren (en opstellen) van de TVW’s en uitvoeringsplannen.
Hierbij zijn de volgende nevendoelen te onderscheiden:
-
– Budgethouders worden beter in staat gesteld efficiënt de beperkte arbeidskracht voor
de warmtetransitie in te zetten in een regio;
-
– Budgethouders organiseren regionaal expertise voor gerichte of projectmatige ondersteuning
van de warmtetransitie;
-
– Budgethouders worden in staat gesteld op regionaal niveau naar behoefte (beter) verbinding
te leggen tussen de lokale warmtetransitie en andere bovenlokale opgaven en de krachten
te bundelen met eventueel bestaande provinciale (dan wel regionale) ondersteuningsprogramma’s
voor gemeenten in de energie- en warmtetransitie;
-
– Er wordt voorgebouwd op, of er ontstaat een regionaal afstemmingsoverleg, waarbij
alle gemeenten in een regio betrokken worden. Hierdoor wordt het mogelijk om knelpunten
en lessen op te halen en te delen en gemeenten onderling beter te verbinden op de
opgave. Via het NPLW kunnen de lessen en knelpunten nationaal verspreid worden en
beleidsknelpunten worden geagendeerd bij de beleidsmakers;
-
– De regionale structuur fungeert als schakel tussen het NPLW en budgthouders (maar
is zeker niet de enige vorm van contact tussen NPLW en budgethouders).
2.2 Regio-indeling
Gemeenten gaan samenwerken in een regio. Uitgangspunt is dat bestaande structuren
worden aangehouden voor de regio-indeling. Gezien de sterke nadruk op de wens van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om geen nieuwe regio’s
te vormen, wordt de geografische indeling van de RES-regio’s aangehouden.
Randvoorwaarden voor de regio zijn:
-
– Gemeenten vormen een regio naar geografische RES-regio indeling;
-
– Elke regio bepaalt welke gemeente, provincie of omgevingsdienst zal fungeren als budgethouder;
-
– Elke regio levert een regiocoördinator.
Elke regio wordt gevraagd om te bepalen dat 1 gemeente, provincie of omgevingsdienst
zal fungeren als budgethouder. Ook levert elke regio een regiocoördinator, bij voorkeur
iemand in dienst bij een van de gemeenten. Indien gewenst door de gemeenten in de
regio, kan dit ook iemand in dienst zijn bij de provincie of omgevingsdienst.
3. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving
3.1 Algemene wet bestuursrecht
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking
in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien de budgethouder
het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan die daartegen in bezwaar
gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb.
3.2 Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken
van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen
in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452) (hierna: het Besluit)
De delegatiegrondslag voor het regelen van een specifieke uitkering is opgenomen in
artikel 3 van het Besluit. In dit geval valt de activiteit onder artikel 2, eerste
lid, onderdeel m, van het Besluit, dat betrekking heeft op het bevorderen van de duurzaamheid
en bruikbaarheid van gebouwen. Deze regeling draagt immers bij aan de duurzaamheid
en bruikbaarheid van gebouwen.
3.3 Financiële-verhoudingswet
De financiële verhouding tussen het Rijk en medeoverheden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet.
Daarom is in deze ministeriële regeling toepassing gegeven aan artikel 17a van de
Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de budgethouder
van de besteding van de specifieke uitkering en de eventuele terugvordering als deze
onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke
uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de
specifieke uitkering op te nemen.
3.4 Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (hierna: het wetsvoorstel)
Dit wetsvoorstel bevat de juridische uitwerking van enkele afspraken die in het Klimaatakkoord
zijn gemaakt over de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het bevat voorstellen
die in het bijzonder van belang zijn voor de gemeentelijke planvorming van de wijkgerichte
verduurzaming van de bestaande gebouwenvoorraad. Bovendien bevat het wetsvoorstel
waarborgen die ervoor zorgen dat het proces en de besluitvorming zorgvuldig verlopen
en burgers niet tussen wal en schip raken. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de
afspraak uit het Klimaatakkoord over de wetgevingsagenda voor de wijkgerichte aanpak,
dat het Rijk de (uitvoerings)regels van de Omgevingswet herijkt om de energietransitie
zoveel mogelijk te faciliteren en onnodige belemmeringen weg te nemen. Een onderdeel
van het wetsvoorstel is het verankeren van de transitievisie warmte als instrument
onder de Omgevingswet. In de transitievisie warmte nemen gemeenten de plannen voor
de verduurzaming van wijken op. De transitievisie warmte zal komen te gelden als een
verplicht programma onder de Omgevingswet, genaamd het warmteprogramma. Voor transitievisies
warmte die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn vastgesteld, zal overgangsrecht
worden geregeld. Dit wetsvoorstel is nog niet in werking getreden. Deze regeling voorziet
in een specifieke uitkering voor transitievisies warmte die tot inwerkingtreding van
het wetsvoorstel gelden. In deze regeling is de transitievisie warmte gedefinieerd.
3.5 Staatssteun
Bij het gebruik van de gelden door de budgethouders bij de toepassing van deze specifieke
uitkering dienen de Europese staatssteunregels in acht te worden genomen. Omdat de
specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende diensten,
is het van belang dat de budgethouders bij de besteding alert zijn op de – Europese
– regels inzake staatssteun. Overigens hebben de budgethouders een zelfstandige verantwoordelijkheid
om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Aangezien de uitwerking
van de regionale ondersteuning aan de budgethouders is, kan niet op voorhand op rijksniveau
een staatssteuntoets voor deze regeling worden uitgevoerd.
Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling
van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), welke door
de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen.
Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de budgethouders
daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.2
Om staatssteun aan derden bij het opzetten van het programma door de budgethouder
te voorkomen, is in deze regeling voorgeschreven dat de inschakeling van derden tegen
marktconforme voorwaarden moet plaatsvinden (zie artikel 5).
Om zicht te krijgen op eventuele staatssteunaspecten op het niveau van de uiteindelijk
begunstigden of hun adviseurs, zal de budgethouder een staatssteuntoets moeten (laten)
uitvoeren als meer bekend is over de activiteiten in de regionale structuur. De budgethouders
zijn zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat
de budgethouders en regio’s een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor
projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Daarbij is met name van belang de
vraag of er sprake is van bevoordeling van maatschappelijk vastgoedeigenaren of hun
adviseurs die een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107,
lid 1, VWEU) zijn en deze door de subsidie van de regionale structuur bepaalde kosten,
die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Een budgethouder kan in
dat kader mogelijke uitzonderingsgronden op het staatssteunverbod in de Algemene groepsvrijstellingsverordening
(hierna: AGVV) toepassen. De AGVV is EU-Verordening Nr. 651/2014/EU aangepast per
Annex C(2023) 1712 final van 9 maart 2023.
Op grond van de AGVV zijn verschillende steuncategorieën, zoals bijvoorbeeld staatsteun
voor duurzame energie, vrijgesteld van melding. Wel geldt hier voor een kennisgevingsprocedure.
Met concrete vragen over staatssteun en ook kennisgevingsprocedure kan een budgethouder
contact opnemen met kenniscentrum Europa decentraal. Het Ministerie van BZK coördineert
provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden
(hierna: CSDO BZK).
Ook wordt opgemerkt dat bij aanbestedingen ten behoeve van de projecten de regels
uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing kunnen zijn.
4. Uitvoering
Deze regeling zal worden uitgevoerd door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening.
5. Gevolgen
5.1 Regeldrukgevolgen en administratieve lasten
Aangezien het om specifieke uitkeringen aan gemeenten, provincies of omgevingsdiensten
gaat, brengt de regeling geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven met
zich mee. De regeling brengt wel bestuurlijke en administratieve lasten voor gemeenten,
provincies of omgevingsdiensten mee, aangezien zij een aanvraag moeten indienen om
in aanmerking te komen voor onderhavige specifieke uitkering. De verantwoordingslasten
voor gemeenten, provincies of omgevingsdiensten worden zoveel mogelijk beperkt door
de verantwoording enkel via SiSa te laten verlopen. De budgethouder hoeft geen voortgangsrapportage
op te leveren. Het NPLW kan wel om voortgangsinformatie vragen in de jaarlijkse monitoring van het NPLW.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
5.2 Financiële gevolgen Rijk
Voor het NPLW is in totaal € 15 miljoen beschikbaar op de begroting voor 2023 van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hiervan is € 9 miljoen
beschikbaar gesteld uit de uitvoeringsmiddelen voor medeoverheden, voor de specifieke
uitkering regionale structuur aan gemeenten, provincies of omgevingsdiensten. Het
betreft een specifieke uitkering voor gemeenten, provincies of omgevingsdiensten.
De betaling zal in de 2e helft van 2023 plaatsvinden.
Voor 2024 en 2025 is weer € 9 miljoen beschikbaar en gereserveerd. Het voornemen bestaat
dat NPLW een langlopend programma tot 2030 zal worden. Hiervoor zijn middelen gereserveerd
tot en met 2025. In 2024 wordt het programma geëvalueerd en worden beslissingen genomen
over het voortzetten van financiering na 2025.
6. Consultatie en advies
6.1 Code interbestuurlijke verhoudingen
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg
(hierna: IPO) hebben in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen gereageerd
op de ontwerpregeling. Over het algemeen zijn de VNG en het IPO positief over de regeling
en zijn de reacties in overeenstemming met elkaar. De belangrijkste reacties worden
hier benoemd. Zowel de VNG als het IPO vragen om de definitie van budgethouder te
verruimen, om het ook mogelijk te maken dat de gemeenten in de regio een provincie
of een omgevingsdienst, kunnen aanwijzen als budgethouder. Dit is mogelijk en daarom
overgenomen in de regeling. Daarnaast is de omschrijving van de activiteiten die vallen
onder de regeling verduidelijkt, door te benoemen dat de activiteiten die tot doel
hebben om regionaal samen te werken aan het uitvoeren van de warmtetransitie onder
de regeling vallen.
De VNG vraagt ook om de mogelijkheid te bieden dat de middelen in een keer uitgekeerd
kunnen worden voor de periode 2023–2025, maar gezien de jaarlijkse begroting is dit
niet mogelijk. De middelen zijn voor deze periode gereserveerd en dit is duidelijker
omschreven in de regeling. Ten slotte vraagt de VNG om als verplichting op te nemen
dat de regio naast een regio-coördinator ook een bestuurlijk aanspreekpunt levert.
De regio is echter geen bestuurlijk juridische entiteit en de bestuurlijke verantwoordelijkheid
blijft bij de gemeenten en provincies, daarom is dit niet overgenomen in de regeling.
Het IPO vraagt aandacht voor de rol van de provincie. De provincie is toegevoegd als
mogelijke budgethouder en wordt daarnaast expliciet genoemd als partner in de uitvoering
en het afstemmingsoverleg. Ook vraagt het IPO om de looptijd van de middelen te verlengen
tot 2030 in plaats van 2027. Er is echter een versnelling in de uitvoering van de
warmtetransitie nodig en om dit te stimuleren wordt 2027 aangehouden. Daarnaast was
er onduidelijkheid over de definities van regio en RES-regio. De definitiebepaling
is daarom aangepast. Ten slotte heeft het IPO gevraagd om rekening te houden met de
regeldruk. De regeling is getoetst door ATR. ATR heeft geconstateerd dat de regeling
geen gevolgen heeft voor de regeldruk.
6.2 Internetconsultatie
Deze regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl.
De consultatietermijn liep van 23 februari 2023 tot en met 23 maart 2023. Verschillende
partijen hebben gereageerd op het ontwerp van de regeling, waaronder 3 anonieme reacties
en een reactie van de Nederlandse Vereniging van Duurzame Energie (NVDE). De meeste
reacties zijn overwegend positief. In een reactie werd gevraagd om de RES-regio aan
te stellen als budgethouder en deze over de besteding van de middelen te laten gaan.
In deze regeling wordt het echter alleen mogelijk gemaakt om te bepalen dat een gemeente,
een provincie of een omgevingsdienst de budgethouder is, omdat aan een RES-regio geen
spuk kan worden verstrekt op grond van de Financiële-verhoudingswet. De NVDE vraagt
om prestatieafspraken voor gemeenten in de vorm van producten, planvorming en aantal
te verduurzamen woningen. De middelen in deze regeling zijn echter bestemd voor een
regiostructuur en capaciteit in de regio, het is aan de budgethouder in de regio hoe
zij deze inzet. Daarom zijn prestatieafspraken met betrekking tot producten en aantallen
te verduurzamen woningen niet van toepassing. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor
het stimuleren van samenwerkingsverbanden met marktpartijen, kennisinstellingen en
gemeenten en de betrokkenheid van de leden van de NVDE (toeleverende en installerende
partijen, netbeheerders en adviesbureaus). Het is aan de budgethouder in de regio
om deze partijen bij de regiostructuur te betrekken. Hier wordt geen verplichting
voor opgenomen in de regeling.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit onderdeel bevat verschillende definities. Het NPLW is een interbestuurlijk programma
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat, de VNG en het IPO. Brancheorganisaties Netbeheer Nederland
en Aedes hebben een vaste plek aan tafel bij de overleggen, vanwege hun belangrijke
rol in de uitvoering van de warmtetransitie. Daarnaast kent het NPLW verschillende
samenwerkingspartners, zoals de Participatie Coalitie, Milieu Centraal, TNO, CBS en
Platform 31. Het doel van het NPLW is om gemeenten te ondersteunen bij de warmtetransitie,
door landelijk en lokale kennis en expertise beschikbaar te stellen, goede voorbeelden
te delen, knelpunten te signaleren en een bijdrage te leveren aan oplossingen. De
NPLW accounthouders houden nauw contact met alle gemeenten.
In de Regionale Energiestrategie wordt gewerkt aan het opwekken van duurzame energie
op land en wordt gezocht naar duurzame warmtebronnen. Overheden, inwoners, bedrijfsleven,
netbeheerders, energiecoöperaties en maatschappelijke organisaties hebben elkaar nodig.
Daarom werken al deze partijen in 30 energieregio’s in Nederland samen aan de Regionale
Energie Strategieën: de RES.
Deze energieregio’s worden de RES-regio’s genoemd3. In bijlage I worden deze regio’s genoemd.
Als de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) in werking treedt, wordt
met het warmteprogramma voorgebouwd op de transitievisies warmte. Reeds vastgestelde
TVW’s zullen onder bepaalde voorwaarden met een warmteprogramma gelijk worden gesteld.
Artikel 2
In het eerste lid is geregeld dat een specifieke uitkering kan worden verstrekt aan
een budgethouder voor activiteiten die tot doel hebben om regionaal samen te werken
aan het uitvoeren van de warmtetransitie, waaronder de transitievisies warmte en het
maken en uitvoeren van uitvoeringsplannen. Het uitvoeringsplan is een concretisering
van de TVW en beschrijft hoe de gemeente de wijkgerichte aanpak in (een) specifieke
wijk(en) of buurt(en) wil (laten) uitvoeren of regisseren.
In het tweede lid is geregeld wat de activiteiten omvatten. De budgethouder moet in
elk geval een regiocoördinator aanstellen of aanwijzen. De budgethouder kan daarnaast
de middelen inzetten voor het organiseren van uitvoerende capaciteit in de regio ten
behoeve van de uitvoering van de warmtetransitie. Budgethouders kunnen er ook voor
kiezen om bijvoorbeeld een expert in te huren die bij meerdere gemeenten in de regio
meedraait, of voor procesondersteuning in wijken, of voor inbreng van specialistische
kennis (bijvoorbeeld voor juridische of financiële uitzoekpunten) of ter ondersteuning
van het opstellen van de gemeentelijke beleidsdocumenten. Ook valt onder de activiteiten
het organiseren van een regionaal afstemmingsoverleg of zorgen dat bestaande overleggen
die zich hiervoor lenen, worden voortgezet. Tevens kan een specifieke uitkering worden
verstrekt voor het op regionaal niveau naar behoefte verbinding leggen met andere
bovenlokale opgaven.
Artikel 3
In dit artikel is bepaald waar de regio coördinator verantwoordelijk voor is.
De regio coördinator is verantwoordelijk voor het organiseren van de afstemmingsoverleggen
tussen de gemeenten in de regio en, indien van toepassing, met de provincie. Indien
gewenst kunnen hier ook andere relevante stakeholders bij aansluiten. Ook fungeert
deze coördinator als aanspreekpunt voor het NPLW, kan deze deelnemen aan netwerkbijeenkomsten
vanuit het NPLW en haalt de coördinator zowel knelpunten op uit de regio als kennis
bij het NPLW, voor bredere verspreiding onder gemeenten en partners in de regio. Tevens
is de regio coördinator verantwoordelijk voor het leveren van voortgangsinformatie
voor de monitor.
Artikel 4
In dit artikel is geregeld dat de minister per kalenderjaar in totaal ten hoogste
€ 9.000.000,– aan specifieke uitkeringen kan verstrekken verminderd met het bedrag
aan compensabele BTW. Het bedrag exclusief compensabele BTW wordt bij beschikking
toegekend aan de aangewezen budgethouder, zoals opgenomen in bijlage I. De middelen
per regio, zoals opgenomen in bijlage I, zijn berekend aan de hand van een verdeelsleutel,
waarbij uit gegaan is van een basisbedrag per gemeente goed voor ongeveer 1 fte en
een verdeling van de overige middelen aan de hand van het aantal gemeenten in een
regio en het inwonersaantal. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in
het BTW-compensatiefonds.
De maatregelen ten behoeve van de uitvoering van de programma’s waarvoor de uitkering
kan worden verstrekt kunnen maatregelen zijn waarover de budgethouder BTW verschuldigd
is. De budgethouder wordt gevraagd daar in de aanvraag rekening mee te houden en het
aan BTW verschuldigde bedrag in de aanvraag op te geven. Bij de toekenning van een
specifieke uitkering zal de bijdrage exclusief BTW worden toegekend aan de budgethouder,
en de BTW-component worden gestort in het BTW-compensatiefonds van het Ministerie
van Financiën. Budgethouders kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving
een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-componenten.
Artikel 5
In het eerste lid is geregeld dat de aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering
loopt vanaf 1 juli 2023 tot en met 31 december 2025 en eenmaal per kalenderjaar per
regio kan worden verstrekt. In het tweede lid is geregeld waaruit de aanvraag ten
minste moet bestaan. In het derde lid is geregeld dat per regio maximaal 1 aanvraag
per jaar kan worden ingediend. In het vierde lid is geregeld dat een aanvraag kan
worden ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van
het NPLW. In het vijfde lid is geregeld dat de minister binnen 8 weken een besluit
moet nemen op de aanvraag.
Artikel 6
In dit artikel is geregeld dat een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor
alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste
lid, die zijn opgenomen in de aanvraag. In het tweede lid is bepaald dat een specifieke
uitkering niet wordt verstrekt voor kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel
2, eerste lid, die uit anderen hoofde ten behoeve van de aanvrager zijn of worden
gesubsidieerd of gefinancierd en voor BTW voor zover deze kosten in aanmerking komen
voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of aftrek op grond
van de Wet op de omzetbelasting 1968. In het derde lid is bepaald dat de kosten voor
levering van goederen of diensten door derden door de aanvrager marktconform worden
bepaald.
Artikel 7
De aanvragen worden beoordeeld op basis van de genoemde activiteiten en of deze overeenkomen
en/of aansluiten bij de activiteiten genoemd in artikel 2. In dit artikel is een aantal
gronden opgenomen die leiden tot weigering van de aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden
wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden. Een van de gronden waarop een aanvraag
kan worden geweigerd, is het onvoldoende gedragen zijn van de aanvraag. Dit kan bijvoorbeeld
blijken uit het aantal gemeenten binnen een regio die bij de aanvraag betrokken zijn.
De minister zal dit beoordelen op grond van de informatie die bij een aanvraag moet
worden ingediend, waaronder een omschrijving van de regio en welke gemeenten binnen
de regio vallen en een omschrijving van de wijze waarop de budgethouder bepaald is
binnen de regio.
De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is tevens van toepassing. Op grond van
artikel 4:5 van de Awb kan een bestuursorgaan onder andere besluiten de aanvraag niet
te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift
voor het in behandeling nemen van de aanvraag of de verstrekte gegevens en bescheiden
onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van
de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan
gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 8
In dit artikel is opgenomen welke verplichtingen de ontvanger van de specifieke uitkering
heeft. Om eind 2025 te kunnen vaststellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen
hebben aan de regionale samenwerking in de uitvoering van de warmtetransitie van gemeenten,
kan de minister informatie opvragen bij regio’s over de voortgang van de activiteiten
gedurende de looptijd van de regeling. Informatie kan ook opgevraagd worden ten behoeve
van een evaluatie van het programma. Dit is geregeld in het eerste lid, onderdeel
c, van dit artikel.
Artikel 9
In dit artikel is geregeld dat de minister een (deel van een) specifieke uitkering
kan terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet of niet geheel vóór 1 januari
2027 is besteed. In afwijking hiervan kan de minister, als in overleg met de gemeenten
en het NPLW wordt vastgesteld dat er buiten de schuld van de aanvrager om sprake is
van een situatie waarin een verlenging van de termijn met ten hoogste een jaar noodzakelijk
is, het restant van de specifieke uitkering terugvorderen als blijkt dat de specifieke
uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2028.
Artikel 10
In het eerste lid is geregeld dat de budgethouder in de bijlage bij de jaarrekening
over het jaar waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt, de verantwoordingsinformatie
moet opnemen. De budgethouder wordt gevraagd verantwoording af te leggen over de hoogte
van de besteding van de aangevraagde middelen, waar de middelen aan besteed zijn en
wat de planning van de activiteiten is. De verantwoording voor de besteding van de
specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 58a van het Besluit begroting en
verantwoording provincies en gemeenten en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet
via de jaarrekening van de budgethouder en de systematiek van ‘single information,
single audit’ (SiSa-systematiek). In het tweede lid is geregeld dat de minister de
specifieke uitkering vaststelt, nadat de budgethouder de eindverantwoording aan de
minister heeft verstrekt. Indien de uiterste datum voor het afronden van de activiteiten,
bedoeld in artikel 2, is verstreken en de budgethouder heeft geen verantwoordingsinformatie
verstrekt, dan stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende
verantwoordingsinformatie. De verantwoording geschiedt jaarlijks op uiterlijk 15 juli
in het volgende jaar via SiSa over de uitgaven van het jaar daarvoor.
In het derde lid is geregeld dat als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de
uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering
is verstrekt, of niet juist is besteed, dan kan deze (deels) terug gevorderd worden.
In het geval dat de minister overgaat tot terugvordering, doet de minister daarvan
mededeling binnen een jaar nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens
de SiSa-procedure.
Artikel 12
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023 en vervalt met ingang van
1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen
die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt. Daarmee wordt
aangesloten bij de vaste verandermomenten voor nieuwe regelgeving.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge