Regeling van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2023, nr. 2023-0000224684, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een specifieke uitkering ten behoeve van de regionale structuur van het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (Regeling specifieke uitkering regionale structuur Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452);

Besluit:

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

accounthouder:

aan de gemeenten gekoppelde contactpersoon van het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie;

budgethouder:

gemeente, provincie of omgevingsdienst als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

minister:

Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

NPLW:

Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie;

regio:

regio, genoemd in bijlage I;

regiocoördinator:

door de colleges van burgemeester en wethouders in de gemeenten binnen de regio aangewezen regiocoördinator voor de warmtetransitie;

transitievisie warmte:

beleidsdocument van gemeenten dat een eerste richting geeft aan de aanpak van het isoleren en aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving;

uitvoeringsplan:

plan met een concretisering van de transitievisie warmte en dat beschrijft hoe de gemeente de wijkgerichte aanpak in specifieke wijken of buurten wil uitvoeren of regisseren.

Artikel 2 Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1. De minister kan op aanvraag een specifieke uitkering verstrekken aan een budgethouder voor activiteiten die tot doel hebben om regionaal samen te werken aan het uitvoeren van de warmtetransitie, waaronder de transitievisies warmte en het maken en uitvoeren van uitvoeringsplannen.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten in elk geval het aanstellen of aannemen van een regiocoördinator en een of meer van deze activiteiten:

    • a. het organiseren of inhuren van expertise voor of ondersteuning van de warmtetransitie en het inzetten daarvan in de regio;

    • b. het organiseren van een regionaal afstemmingsoverleg of zorgen dat bestaande overleggen die zich hiervoor lenen worden voortgezet; of

    • c. op regionaal niveau naar behoefte verbinding leggen met andere bovenlokale opgaven.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid regiocoördinator

De regiocoördinator is verantwoordelijk voor:

  • a. het organiseren van een regionaal afstemmingsoverleg over de lokale warmtetransitie of zorgen dat bestaande overleggen die zich hiervoor lenen worden voortgezet;

  • b. het zijn van aanspreekpunt voor accounthouders van het NPLW;

  • c. het leveren van voortgangsinformatie;

  • d. het verspreiden van kennis en het ontvangen van informatie van het NPLW;

  • e. het deelnemen aan bijeenkomsten voor het netwerk van regiocoördinatoren en het doorgeven van signalen en lessen aan de accounthouders van het NPLW; en

  • f. het coördineren van de aansluiting van relevante partijen bij het afstemmingsoverleg naar behoefte van de regio.

Artikel 4 Uitkeringsplafond en verdeling van de uitkering

  • 1. De minister kan per kalenderjaar in totaal ten hoogste € 9.000.000,– aan specifieke uitkeringen verstrekken verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 2. Een specifieke uitkering bedraagt per kalenderjaar per regio het genoemde bedrag in bijlage I verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 3. De minister stort de uitkering op het rekeningnummer van de budgethouder verminderd met het bedrag aan compensabele BTW. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds. De budgethouder kan de compensabele BTW via het BTW-compensatiefonds terugvorderen.

Artikel 5 Aanvraag en beslistermijn

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan eenmaal per kalenderjaar per regio worden ingediend vanaf 1 juli 2023 tot en met 1 juli 2025.

  • 2. Een aanvraag bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van de regio en welke gemeenten binnen de regio vallen;

    • b. een omschrijving van de wijze waarop de budgethouder bepaald is binnen de regio;

    • c. een omschrijving van de beoogde activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • d. een begroting, waaronder het bedrag of een inschatting hiervan aan BTW-kosten waarop de regio aanspraak kan maken uit het BTW-compensatiefonds;

    • e. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten; en

    • f. het bankrekeningnummer waarop de specifieke uitkering dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.

  • 3. Per regio kan maximaal eenmaal per jaar een specifieke uitkering worden verstrekt.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van het NPLW.

  • 5. De minister neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit over de verstrekking van een specifieke uitkering.

Artikel 6 In aanmerking komende kosten

  • 1. Een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2. Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

  • 3. Kosten voor levering van goederen of diensten door derden komen uitsluitend in aanmerking als deze marktconform zijn bepaald.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de activiteiten in de aanvraag niet vallen onder de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b. niet aannemelijk is dat de activiteiten in de aanvraag voor 1 januari 2027 zijn afgerond; of

  • c. de aanvraag onvoldoende gedragen wordt binnen de regio.

Artikel 8 Verplichtingen ontvanger specifieke uitkering

  • 1. De ontvanger van de specifieke uitkering is verplicht om:

    • a. de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, af te ronden voor 1 januari 2027;

    • b. het NPLW op verzoek te informeren over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt; en

    • c. op verzoek informatie te verschaffen ten behoeve van door de minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht informatie te verkrijgen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het NPLW en de regionale structuur.

  • 2. Indien de uitvoering van de activiteiten voor 1 januari 2027, buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 9 Bestemming niet-gebruikte middelen

  • 1. De minister kan het restant van een specifieke uitkering terugvorderen als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2027.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de minister, indien sprake is van een verlenging van de termijn voor de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, het restant van een specifieke uitkering terugvorderen als de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2028.

Artikel 10 Verantwoording en terugvordering

  • 1. De bijlage bij de jaarrekening van de budgethouder over het jaar waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt, bevat de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. De minister stelt de specifieke uitkering vast nadat de budgethouder, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de verantwoordingsinformatie aan de minister heeft verstrekt. Indien de uiterste datum voor het afronden van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, is verstreken en de budgethouder geen verantwoordingsinformatie heeft verstrekt, stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende verantwoordingsinformatie.

  • 3. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling over de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 11

Indien de Omgevingswet in werking treedt of is getreden, vervalt in artikel 1, in de definitie van budgethouder, de zinsnede ‘als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023 en vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering regionale structuur Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

BIJLAGE I VERDELING MIDDELEN

Bijlage bij de artikelen 1 en 4, tweede lid

Regio

Basisbedrag

(1 FTE)

% aantal gemeenten in regio

Bedrag naar verdeling gemeenten

% aantal inwoners in regio

Bedrag naar verdeling inwoners

Totaalbedrag 2023

(in €)

Achterhoek

100.000

0,023

105.263,16

0,017

25.590,86

230.854,02

Alblasserwaard

100.000

0,006

26.315,79

0,005

7.015,878

133.331,67

Amersfoort

100.000

0,020

92.105,26

0,017

26.173,53

218.278,79

Arnhem Nijmegen

100.000

0,047

210.526,32

0,043

63.887,84

374.414,15

Cleantech

100.000

0,020

92.105,26

0,020

29.515,1

221.620,37

Drechtsteden

100.000

0,020

92.105,26

0,017

24.958,57

217.063,83

Drenthe

100.000

0,035

157.894,74

0,028

42.443,77

300.338,51

Flevoland

100.000

0,018

78.947,37

0,025

37.074

216.021,36

Foodvalley

100.000

0,023

105.263,16

0,021

31.442,01

236.705,16

Fruitdelta Rivierenland

100.000

0,023

105.263,16

0,014

21.400,66

226.663,82

Fryslân

100.000

0,053

236.842,11

0,037

55.769,81

392.611,92

Goeree-Overflakkee

100.000

0,003

13.157,89

0,003

4.353,245

117.511,14

Groningen

100.000

0,029

131.578,95

0,034

50.325,25

281.904,20

Hart van Brabant

100.000

0,026

118.421,05

0,027

39.946,57

258.367,62

Hoeksche Waard

100.000

0,003

13.157,89

0,005

7.564,947

120.722,84

Holland Rijnland

100.000

0,038

171.052,63

0,033

49.181,49

320.234,12

Metropoolregio Eindhoven

100.000

0,061

276.315,79

0,045

67.456,92

443.772,71

Midden-Holland

100.000

0,015

65.789,47

0,014

20.810,32

186.599,79

Noord- en Midden-Limburg

100.000

0,044

197.368,42

0,030

44.704,52

342.072,94

Noord-Holland Noord

100.000

0,050

223.684,21

0,039

58.284,58

381.968,79

Noord-Holland Zuid

100.000

0,079

355.263,16

0,127

189.843,5

645.106,70

Noordoost Brabant

100.000

0,029

131.578,95

0,035

52.776,41

284.355,36

Noord-Veluwe

100.000

0,020

92.105,26

0,011

16.109,08

208.214,34

Rotterdam-Den Haag

100.000

0,061

276.315,79

0,137

206.223,6

582.539,41

Twente

100.000

0,041

184.210,53

0,036

54.055,67

338.266,19

U16

100.000

0,047

210.526,32

0,055

82.658,52

393.184,84

West-Brabant

100.000

0,047

210.526,32

0,041

60.920,87

371.447,18

West-Overijssel

100.000

0,032

144.736,84

0,031

45.875,99

290.612,83

Zeeland

100.000

0,038

171.052,63

0,022

32.980,58

304.033,21

Zuid-Limburg

100.000

0,047

210.526,32

0,034

50.655,85

361.182,17

Totaal

3.000.000

 

4.500.0000

 

1.500.000

9.000.000

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met deze regeling wordt een specifieke uitkering vastgesteld om gemeenten te ondersteunen bij de warmtetransitie en de uitvoering van de transitievisies warmte (TVW). In het Klimaatakkoord1 is onder andere afgesproken dat alle woningen en gebouwen in Nederland in 2050 volledig zijn overgegaan van aardgas naar schone, duurzame energiebronnen. Voor de gebouwde omgeving komt dit neer op een tussen-doelstelling van 3,4 Mton CO2-reductie in 2030. De warmtetransitie draagt in belangrijke mate bij aan dit klimaatdoel. Het betekent dat voor 2030 circa 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen van het aardgas af of verduurzaamd moeten zijn. Ook is afgesproken dat een deel van de opgave gerealiseerd moet worden via een wijkgerichte aanpak. Het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) ondersteunt, samen met het Expertise Centrum Warmte, gemeenten sinds 2018 bij de invulling aan deze opgave. In het PAW werd in 66 proeftuinen geleerd hoe een collectieve aanpak voor het aardgasvrij of aardgasvrij-ready maken van wijken ingericht en opgeschaald kan worden. Steeds meer gemeenten gaan aan de slag met de uitvoering van de TVW’s. Dit vraagt om ondersteuning van alle gemeenten, zodat zij niet steeds zelf het wiel uit hoeven te vinden.

In het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving is opgenomen dat de komende jaren wordt voortgebouwd op het PAW en van het Expertise Centrum Warmte in een nationaal programma voor alle gemeenten: het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW). Het doel van het NPLW is om gemeenten zo optimaal mogelijk te ondersteunen bij hun regierol in de warmtetransitie.

Gemeenten hebben behoefte aan capaciteit die concreet kan worden ingezet bij de uitvoering, en merken dat sommige specialistische expertise lastig in te huren is op gemeentelijk niveau en dat het inefficiënt is als elke gemeente dezelfde expertise gaat ontwikkelen. Daarom is een regionale structuur onderdeel van het NPLW om budgethouders met financiële middelen passend bij de regionale behoefte te ondersteunen in de warmtetransitie.

2. Inhoud

2.1 Doel regionale structuur

Deze regeling beoogt gemeenten financieel te ondersteunen bij het efficiënt en doelmatig samen werken ten behoeve van de uitvoering van de warmtetransitie. De colleges van burgemeesters en wethouders van de gemeenten binnen een regio bepalen welke gemeente, provincie of omgevingsdienst als budgethouder zal fungeren. Achterliggende gedachte bij de regionale structuur van het NPLW is om budgethouders in staat te stellen om passend bij de lokale behoefte regionaal ondersteuning te organiseren. Enerzijds door bijvoorbeeld efficiënt capaciteit en expertise in te zetten in verband met krapte op de arbeidsmarkt en de specialistische kennis die nodig is. Dit kan door regionale bundeling van gemeentelijke uitvoeringslasten. Anderzijds om regionale afstemming te faciliteren, tussen gemeenten onderling, met de provincie en met stakeholders, zoals bijvoorbeeld de netbeheerders en groot vastgoedbezitters. Doel van de regionale structuur als onderdeel van het NPLW is dat gemeenten door samen te werken in een regionale structuur naar verwachting beter regie kunnen voren ten behoeve van de warmtetransitie, waaronder het uitvoeren (en opstellen) van de TVW’s en uitvoeringsplannen.

Hierbij zijn de volgende nevendoelen te onderscheiden:

  • Budgethouders worden beter in staat gesteld efficiënt de beperkte arbeidskracht voor de warmtetransitie in te zetten in een regio;

  • Budgethouders organiseren regionaal expertise voor gerichte of projectmatige ondersteuning van de warmtetransitie;

  • Budgethouders worden in staat gesteld op regionaal niveau naar behoefte (beter) verbinding te leggen tussen de lokale warmtetransitie en andere bovenlokale opgaven en de krachten te bundelen met eventueel bestaande provinciale (dan wel regionale) ondersteuningsprogramma’s voor gemeenten in de energie- en warmtetransitie;

  • Er wordt voorgebouwd op, of er ontstaat een regionaal afstemmingsoverleg, waarbij alle gemeenten in een regio betrokken worden. Hierdoor wordt het mogelijk om knelpunten en lessen op te halen en te delen en gemeenten onderling beter te verbinden op de opgave. Via het NPLW kunnen de lessen en knelpunten nationaal verspreid worden en beleidsknelpunten worden geagendeerd bij de beleidsmakers;

  • De regionale structuur fungeert als schakel tussen het NPLW en budgthouders (maar is zeker niet de enige vorm van contact tussen NPLW en budgethouders).

2.2 Regio-indeling

Gemeenten gaan samenwerken in een regio. Uitgangspunt is dat bestaande structuren worden aangehouden voor de regio-indeling. Gezien de sterke nadruk op de wens van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om geen nieuwe regio’s te vormen, wordt de geografische indeling van de RES-regio’s aangehouden.

Randvoorwaarden voor de regio zijn:

  • Gemeenten vormen een regio naar geografische RES-regio indeling;

  • Elke regio bepaalt welke gemeente, provincie of omgevingsdienst zal fungeren als budgethouder;

  • Elke regio levert een regiocoördinator.

Elke regio wordt gevraagd om te bepalen dat 1 gemeente, provincie of omgevingsdienst zal fungeren als budgethouder. Ook levert elke regio een regiocoördinator, bij voorkeur iemand in dienst bij een van de gemeenten. Indien gewenst door de gemeenten in de regio, kan dit ook iemand in dienst zijn bij de provincie of omgevingsdienst.

3. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving

3.1 Algemene wet bestuursrecht

Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien de budgethouder het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan die daartegen in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb.

3.2 Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452) (hierna: het Besluit)

De delegatiegrondslag voor het regelen van een specifieke uitkering is opgenomen in artikel 3 van het Besluit. In dit geval valt de activiteit onder artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit, dat betrekking heeft op het bevorderen van de duurzaamheid en bruikbaarheid van gebouwen. Deze regeling draagt immers bij aan de duurzaamheid en bruikbaarheid van gebouwen.

3.3 Financiële-verhoudingswet

De financiële verhouding tussen het Rijk en medeoverheden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. Daarom is in deze ministeriële regeling toepassing gegeven aan artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de budgethouder van de besteding van de specifieke uitkering en de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op te nemen.

3.4 Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (hierna: het wetsvoorstel)

Dit wetsvoorstel bevat de juridische uitwerking van enkele afspraken die in het Klimaatakkoord zijn gemaakt over de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het bevat voorstellen die in het bijzonder van belang zijn voor de gemeentelijke planvorming van de wijkgerichte verduurzaming van de bestaande gebouwenvoorraad. Bovendien bevat het wetsvoorstel waarborgen die ervoor zorgen dat het proces en de besluitvorming zorgvuldig verlopen en burgers niet tussen wal en schip raken. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de afspraak uit het Klimaatakkoord over de wetgevingsagenda voor de wijkgerichte aanpak, dat het Rijk de (uitvoerings)regels van de Omgevingswet herijkt om de energietransitie zoveel mogelijk te faciliteren en onnodige belemmeringen weg te nemen. Een onderdeel van het wetsvoorstel is het verankeren van de transitievisie warmte als instrument onder de Omgevingswet. In de transitievisie warmte nemen gemeenten de plannen voor de verduurzaming van wijken op. De transitievisie warmte zal komen te gelden als een verplicht programma onder de Omgevingswet, genaamd het warmteprogramma. Voor transitievisies warmte die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn vastgesteld, zal overgangsrecht worden geregeld. Dit wetsvoorstel is nog niet in werking getreden. Deze regeling voorziet in een specifieke uitkering voor transitievisies warmte die tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel gelden. In deze regeling is de transitievisie warmte gedefinieerd.

3.5 Staatssteun

Bij het gebruik van de gelden door de budgethouders bij de toepassing van deze specifieke uitkering dienen de Europese staatssteunregels in acht te worden genomen. Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende diensten, is het van belang dat de budgethouders bij de besteding alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun. Overigens hebben de budgethouders een zelfstandige verantwoordelijkheid om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Aangezien de uitwerking van de regionale ondersteuning aan de budgethouders is, kan niet op voorhand op rijksniveau een staatssteuntoets voor deze regeling worden uitgevoerd.

Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de budgethouders daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.2

Om staatssteun aan derden bij het opzetten van het programma door de budgethouder te voorkomen, is in deze regeling voorgeschreven dat de inschakeling van derden tegen marktconforme voorwaarden moet plaatsvinden (zie artikel 5).

Om zicht te krijgen op eventuele staatssteunaspecten op het niveau van de uiteindelijk begunstigden of hun adviseurs, zal de budgethouder een staatssteuntoets moeten (laten) uitvoeren als meer bekend is over de activiteiten in de regionale structuur. De budgethouders zijn zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat de budgethouders en regio’s een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Daarbij is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van maatschappelijk vastgoedeigenaren of hun adviseurs die een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU) zijn en deze door de subsidie van de regionale structuur bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Een budgethouder kan in dat kader mogelijke uitzonderingsgronden op het staatssteunverbod in de Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) toepassen. De AGVV is EU-Verordening Nr. 651/2014/EU aangepast per Annex C(2023) 1712 final van 9 maart 2023.

Op grond van de AGVV zijn verschillende steuncategorieën, zoals bijvoorbeeld staatsteun voor duurzame energie, vrijgesteld van melding. Wel geldt hier voor een kennisgevingsprocedure. Met concrete vragen over staatssteun en ook kennisgevingsprocedure kan een budgethouder contact opnemen met kenniscentrum Europa decentraal. Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK).

Ook wordt opgemerkt dat bij aanbestedingen ten behoeve van de projecten de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing kunnen zijn.

4. Uitvoering

Deze regeling zal worden uitgevoerd door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

5. Gevolgen

5.1 Regeldrukgevolgen en administratieve lasten

Aangezien het om specifieke uitkeringen aan gemeenten, provincies of omgevingsdiensten gaat, brengt de regeling geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven met zich mee. De regeling brengt wel bestuurlijke en administratieve lasten voor gemeenten, provincies of omgevingsdiensten mee, aangezien zij een aanvraag moeten indienen om in aanmerking te komen voor onderhavige specifieke uitkering. De verantwoordingslasten voor gemeenten, provincies of omgevingsdiensten worden zoveel mogelijk beperkt door de verantwoording enkel via SiSa te laten verlopen. De budgethouder hoeft geen voortgangsrapportage op te leveren. Het NPLW kan wel om voortgangsinformatie vragen in de jaarlijkse monitoring van het NPLW.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

5.2 Financiële gevolgen Rijk

Voor het NPLW is in totaal € 15 miljoen beschikbaar op de begroting voor 2023 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hiervan is € 9 miljoen beschikbaar gesteld uit de uitvoeringsmiddelen voor medeoverheden, voor de specifieke uitkering regionale structuur aan gemeenten, provincies of omgevingsdiensten. Het betreft een specifieke uitkering voor gemeenten, provincies of omgevingsdiensten. De betaling zal in de 2e helft van 2023 plaatsvinden.

Voor 2024 en 2025 is weer € 9 miljoen beschikbaar en gereserveerd. Het voornemen bestaat dat NPLW een langlopend programma tot 2030 zal worden. Hiervoor zijn middelen gereserveerd tot en met 2025. In 2024 wordt het programma geëvalueerd en worden beslissingen genomen over het voortzetten van financiering na 2025.

6. Consultatie en advies

6.1 Code interbestuurlijke verhoudingen

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) hebben in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen gereageerd op de ontwerpregeling. Over het algemeen zijn de VNG en het IPO positief over de regeling en zijn de reacties in overeenstemming met elkaar. De belangrijkste reacties worden hier benoemd. Zowel de VNG als het IPO vragen om de definitie van budgethouder te verruimen, om het ook mogelijk te maken dat de gemeenten in de regio een provincie of een omgevingsdienst, kunnen aanwijzen als budgethouder. Dit is mogelijk en daarom overgenomen in de regeling. Daarnaast is de omschrijving van de activiteiten die vallen onder de regeling verduidelijkt, door te benoemen dat de activiteiten die tot doel hebben om regionaal samen te werken aan het uitvoeren van de warmtetransitie onder de regeling vallen.

De VNG vraagt ook om de mogelijkheid te bieden dat de middelen in een keer uitgekeerd kunnen worden voor de periode 2023–2025, maar gezien de jaarlijkse begroting is dit niet mogelijk. De middelen zijn voor deze periode gereserveerd en dit is duidelijker omschreven in de regeling. Ten slotte vraagt de VNG om als verplichting op te nemen dat de regio naast een regio-coördinator ook een bestuurlijk aanspreekpunt levert. De regio is echter geen bestuurlijk juridische entiteit en de bestuurlijke verantwoordelijkheid blijft bij de gemeenten en provincies, daarom is dit niet overgenomen in de regeling.

Het IPO vraagt aandacht voor de rol van de provincie. De provincie is toegevoegd als mogelijke budgethouder en wordt daarnaast expliciet genoemd als partner in de uitvoering en het afstemmingsoverleg. Ook vraagt het IPO om de looptijd van de middelen te verlengen tot 2030 in plaats van 2027. Er is echter een versnelling in de uitvoering van de warmtetransitie nodig en om dit te stimuleren wordt 2027 aangehouden. Daarnaast was er onduidelijkheid over de definities van regio en RES-regio. De definitiebepaling is daarom aangepast. Ten slotte heeft het IPO gevraagd om rekening te houden met de regeldruk. De regeling is getoetst door ATR. ATR heeft geconstateerd dat de regeling geen gevolgen heeft voor de regeldruk.

6.2 Internetconsultatie

Deze regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl.

De consultatietermijn liep van 23 februari 2023 tot en met 23 maart 2023. Verschillende partijen hebben gereageerd op het ontwerp van de regeling, waaronder 3 anonieme reacties en een reactie van de Nederlandse Vereniging van Duurzame Energie (NVDE). De meeste reacties zijn overwegend positief. In een reactie werd gevraagd om de RES-regio aan te stellen als budgethouder en deze over de besteding van de middelen te laten gaan. In deze regeling wordt het echter alleen mogelijk gemaakt om te bepalen dat een gemeente, een provincie of een omgevingsdienst de budgethouder is, omdat aan een RES-regio geen spuk kan worden verstrekt op grond van de Financiële-verhoudingswet. De NVDE vraagt om prestatieafspraken voor gemeenten in de vorm van producten, planvorming en aantal te verduurzamen woningen. De middelen in deze regeling zijn echter bestemd voor een regiostructuur en capaciteit in de regio, het is aan de budgethouder in de regio hoe zij deze inzet. Daarom zijn prestatieafspraken met betrekking tot producten en aantallen te verduurzamen woningen niet van toepassing. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden met marktpartijen, kennisinstellingen en gemeenten en de betrokkenheid van de leden van de NVDE (toeleverende en installerende partijen, netbeheerders en adviesbureaus). Het is aan de budgethouder in de regio om deze partijen bij de regiostructuur te betrekken. Hier wordt geen verplichting voor opgenomen in de regeling.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit onderdeel bevat verschillende definities. Het NPLW is een interbestuurlijk programma van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de VNG en het IPO. Brancheorganisaties Netbeheer Nederland en Aedes hebben een vaste plek aan tafel bij de overleggen, vanwege hun belangrijke rol in de uitvoering van de warmtetransitie. Daarnaast kent het NPLW verschillende samenwerkingspartners, zoals de Participatie Coalitie, Milieu Centraal, TNO, CBS en Platform 31. Het doel van het NPLW is om gemeenten te ondersteunen bij de warmtetransitie, door landelijk en lokale kennis en expertise beschikbaar te stellen, goede voorbeelden te delen, knelpunten te signaleren en een bijdrage te leveren aan oplossingen. De NPLW accounthouders houden nauw contact met alle gemeenten.

In de Regionale Energiestrategie wordt gewerkt aan het opwekken van duurzame energie op land en wordt gezocht naar duurzame warmtebronnen. Overheden, inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders, energiecoöperaties en maatschappelijke organisaties hebben elkaar nodig. Daarom werken al deze partijen in 30 energieregio’s in Nederland samen aan de Regionale Energie Strategieën: de RES.

Deze energieregio’s worden de RES-regio’s genoemd3. In bijlage I worden deze regio’s genoemd.

Als de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) in werking treedt, wordt met het warmteprogramma voorgebouwd op de transitievisies warmte. Reeds vastgestelde TVW’s zullen onder bepaalde voorwaarden met een warmteprogramma gelijk worden gesteld.

Artikel 2

In het eerste lid is geregeld dat een specifieke uitkering kan worden verstrekt aan een budgethouder voor activiteiten die tot doel hebben om regionaal samen te werken aan het uitvoeren van de warmtetransitie, waaronder de transitievisies warmte en het maken en uitvoeren van uitvoeringsplannen. Het uitvoeringsplan is een concretisering van de TVW en beschrijft hoe de gemeente de wijkgerichte aanpak in (een) specifieke wijk(en) of buurt(en) wil (laten) uitvoeren of regisseren.

In het tweede lid is geregeld wat de activiteiten omvatten. De budgethouder moet in elk geval een regiocoördinator aanstellen of aanwijzen. De budgethouder kan daarnaast de middelen inzetten voor het organiseren van uitvoerende capaciteit in de regio ten behoeve van de uitvoering van de warmtetransitie. Budgethouders kunnen er ook voor kiezen om bijvoorbeeld een expert in te huren die bij meerdere gemeenten in de regio meedraait, of voor procesondersteuning in wijken, of voor inbreng van specialistische kennis (bijvoorbeeld voor juridische of financiële uitzoekpunten) of ter ondersteuning van het opstellen van de gemeentelijke beleidsdocumenten. Ook valt onder de activiteiten het organiseren van een regionaal afstemmingsoverleg of zorgen dat bestaande overleggen die zich hiervoor lenen, worden voortgezet. Tevens kan een specifieke uitkering worden verstrekt voor het op regionaal niveau naar behoefte verbinding leggen met andere bovenlokale opgaven.

Artikel 3

In dit artikel is bepaald waar de regio coördinator verantwoordelijk voor is.

De regio coördinator is verantwoordelijk voor het organiseren van de afstemmingsoverleggen tussen de gemeenten in de regio en, indien van toepassing, met de provincie. Indien gewenst kunnen hier ook andere relevante stakeholders bij aansluiten. Ook fungeert deze coördinator als aanspreekpunt voor het NPLW, kan deze deelnemen aan netwerkbijeenkomsten vanuit het NPLW en haalt de coördinator zowel knelpunten op uit de regio als kennis bij het NPLW, voor bredere verspreiding onder gemeenten en partners in de regio. Tevens is de regio coördinator verantwoordelijk voor het leveren van voortgangsinformatie voor de monitor.

Artikel 4

In dit artikel is geregeld dat de minister per kalenderjaar in totaal ten hoogste € 9.000.000,– aan specifieke uitkeringen kan verstrekken verminderd met het bedrag aan compensabele BTW. Het bedrag exclusief compensabele BTW wordt bij beschikking toegekend aan de aangewezen budgethouder, zoals opgenomen in bijlage I. De middelen per regio, zoals opgenomen in bijlage I, zijn berekend aan de hand van een verdeelsleutel, waarbij uit gegaan is van een basisbedrag per gemeente goed voor ongeveer 1 fte en een verdeling van de overige middelen aan de hand van het aantal gemeenten in een regio en het inwonersaantal. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds.

De maatregelen ten behoeve van de uitvoering van de programma’s waarvoor de uitkering kan worden verstrekt kunnen maatregelen zijn waarover de budgethouder BTW verschuldigd is. De budgethouder wordt gevraagd daar in de aanvraag rekening mee te houden en het aan BTW verschuldigde bedrag in de aanvraag op te geven. Bij de toekenning van een specifieke uitkering zal de bijdrage exclusief BTW worden toegekend aan de budgethouder, en de BTW-component worden gestort in het BTW-compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Budgethouders kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-componenten.

Artikel 5

In het eerste lid is geregeld dat de aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering loopt vanaf 1 juli 2023 tot en met 31 december 2025 en eenmaal per kalenderjaar per regio kan worden verstrekt. In het tweede lid is geregeld waaruit de aanvraag ten minste moet bestaan. In het derde lid is geregeld dat per regio maximaal 1 aanvraag per jaar kan worden ingediend. In het vierde lid is geregeld dat een aanvraag kan worden ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van het NPLW. In het vijfde lid is geregeld dat de minister binnen 8 weken een besluit moet nemen op de aanvraag.

Artikel 6

In dit artikel is geregeld dat een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, die zijn opgenomen in de aanvraag. In het tweede lid is bepaald dat een specifieke uitkering niet wordt verstrekt voor kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die uit anderen hoofde ten behoeve van de aanvrager zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd en voor BTW voor zover deze kosten in aanmerking komen voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. In het derde lid is bepaald dat de kosten voor levering van goederen of diensten door derden door de aanvrager marktconform worden bepaald.

Artikel 7

De aanvragen worden beoordeeld op basis van de genoemde activiteiten en of deze overeenkomen en/of aansluiten bij de activiteiten genoemd in artikel 2. In dit artikel is een aantal gronden opgenomen die leiden tot weigering van de aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden. Een van de gronden waarop een aanvraag kan worden geweigerd, is het onvoldoende gedragen zijn van de aanvraag. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het aantal gemeenten binnen een regio die bij de aanvraag betrokken zijn. De minister zal dit beoordelen op grond van de informatie die bij een aanvraag moet worden ingediend, waaronder een omschrijving van de regio en welke gemeenten binnen de regio vallen en een omschrijving van de wijze waarop de budgethouder bepaald is binnen de regio.

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is tevens van toepassing. Op grond van artikel 4:5 van de Awb kan een bestuursorgaan onder andere besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 8

In dit artikel is opgenomen welke verplichtingen de ontvanger van de specifieke uitkering heeft. Om eind 2025 te kunnen vaststellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben aan de regionale samenwerking in de uitvoering van de warmtetransitie van gemeenten, kan de minister informatie opvragen bij regio’s over de voortgang van de activiteiten gedurende de looptijd van de regeling. Informatie kan ook opgevraagd worden ten behoeve van een evaluatie van het programma. Dit is geregeld in het eerste lid, onderdeel c, van dit artikel.

Artikel 9

In dit artikel is geregeld dat de minister een (deel van een) specifieke uitkering kan terugvorderen, als blijkt dat de uitkering niet of niet geheel vóór 1 januari 2027 is besteed. In afwijking hiervan kan de minister, als in overleg met de gemeenten en het NPLW wordt vastgesteld dat er buiten de schuld van de aanvrager om sprake is van een situatie waarin een verlenging van de termijn met ten hoogste een jaar noodzakelijk is, het restant van de specifieke uitkering terugvorderen als blijkt dat de specifieke uitkering niet of niet geheel is besteed voor 1 januari 2028.

Artikel 10

In het eerste lid is geregeld dat de budgethouder in de bijlage bij de jaarrekening over het jaar waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt, de verantwoordingsinformatie moet opnemen. De budgethouder wordt gevraagd verantwoording af te leggen over de hoogte van de besteding van de aangevraagde middelen, waar de middelen aan besteed zijn en wat de planning van de activiteiten is. De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de budgethouder en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). In het tweede lid is geregeld dat de minister de specifieke uitkering vaststelt, nadat de budgethouder de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt. Indien de uiterste datum voor het afronden van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, is verstreken en de budgethouder heeft geen verantwoordingsinformatie verstrekt, dan stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende verantwoordingsinformatie. De verantwoording geschiedt jaarlijks op uiterlijk 15 juli in het volgende jaar via SiSa over de uitgaven van het jaar daarvoor.

In het derde lid is geregeld dat als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, dan kan deze (deels) terug gevorderd worden. In het geval dat de minister overgaat tot terugvordering, doet de minister daarvan mededeling binnen een jaar nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de SiSa-procedure.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023 en vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt. Daarmee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten voor nieuwe regelgeving.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Naar boven