Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 mei 2023, nummer WBV 2023/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B8/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.1 Beleidsregels

De Commandant van de Koninklijke Marechaussee heeft dezelfde bevoegdheden als de Korpschef van de Nationale Politie voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling.

EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.

De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:

  • 1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;

  • 2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en

  • 3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.

Ad 1. De bedenktijd

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, aanhef en onder k, Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.

Op vorenstaande regel geldt een uitzondering voor de vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is en aan wie bedenktijd is verleend na 18 mei 2023. Aan hen wordt op grond van artikel 8, aanhef en onder k, Vw een bedenktijd van dertig dagen gegund.

Aan vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is en aan wie bedenktijd is verleend voor 18 mei 2023 wordt een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund.

Al bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel en/of op voorspraak van de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (OD-NLA), biedt de politie of KMar aan het vermoedelijke slachtoffer de bedenktijd aan.

Gedurende de bedenktijd schort de IND het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland op.

De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.

De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die in Nederland verblijven en:

  • werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;

  • nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of

  • geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, de bedenktijd aanbiedt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel.

De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.

Als de AVIM of KMar bedenktijd aanbiedt aan de vreemdeling die zich in vreemdelingenbewaring bevindt, dan wordt de vreemdelingenbewaring opgeheven.

Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks melden bij de regionale eenheid van de politie of KMar waar hij of zij administratief is ondergebracht.

De bedenktijd eindigt op het moment dat:

  • de politie of KMar vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;

  • het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of

  • het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte.

Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.

Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie of KMar is doorgestuurd naar de IND.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel op wie de Dublinverordening niet van toepassing is binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de kennisgeving van een aangifte mensenhandel door een vreemdeling door de politie of KMar aan de IND is verzonden.

Vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is

De IND verleent aan een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g, Vb enkel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als slachtoffer van mensenhandel dan wel als getuige-aangever, nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

De IND beslist op een aanvraag ingediend door een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is:

  • binnen een streeftermijn van 24 uur nadat een bericht is ontvangen van het OM dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel; of

  • zo snel mogelijk nadat een bericht is ontvangen van het OM dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

Als de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland, kan de IND de aanvraag afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten.

Als de vreemdeling te kennen geeft aangifte te willen doen van mensenhandel en geen aangifte heeft gedaan voorafgaand aan de overdracht, kan de DT&V besluiten de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat doorgang te laten vinden.

Ambtshalve verlening in de asielprocedure

De IND toetst ex nunc bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND laat de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel achterwege als:

  • de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel; of

  • de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers die is ingetrokken.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel en wijst af als:

  • de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.

Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken

De IND kan aan een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder d, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het vermoedelijke slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:

  • een ernstige bedreiging;

  • een medische of psychische beperking; en/of

  • minderjarigheid.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het vermoedelijke slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het vermoedelijke slachtoffer:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waar de vreemdeling slachtoffer van is; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

B

Paragraaf B8/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.4. Afspraken ketenpartners

Aanmelding bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel

De politie meldt aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel:

  • dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen;

  • of het vermoedelijke slachtoffer gebruik wenst te maken van de periode van de bedenktijd; en

  • dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking verleent of heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar mensenhandel.

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen van vermoedelijke slachtoffers. Ook als het Coördinatiecentrum Mensenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting, moet de politie het vermoedelijke slachtoffer voor registratie bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel aanmelden.

Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Ook moeten voorbereidingen worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaand aan de acties contact worden opgenomen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers.

Opvang en huisvesting

Als het vermoedelijke slachtoffer nog geen opvang heeft, bemiddelt het Coördinatiecentrum Mensenhandel bij het zoeken naar opvang en schakelt na een melding van de politie de zorgcoördinator mensenhandel in de regio in. De zorgcoördinator is verantwoordelijk voor de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijke slachtoffer. Als in de regio nog niet is voorzien in zorgcoördinatie, blijft het Coördinatiecentrum Mensenhandel verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie. De beschikbare capaciteit bepaalt de plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de periode van de bedenktijd opvang wordt gezocht binnen de politieregio.

De Korpschef wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de zorgcoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.

Als het slachtoffer minderjarig is, dan moet in het gezag worden voorzien.

Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de politie een beroep doen op de regionale opvangvoorzieningen en noodbedden. Plaatst de politie het vermoedelijke slachtoffer buiten kantooruren, dan meldt de politie dit met spoed aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Vervolgens beoordeelt het Coördinatiecentrum Mensenhandel of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot:

  • de zorgcoördinator in de regio waar hij of zij verblijft; of

  • als geen zorgcoördinator beschikbaar is, tot het Coördinatiecentrum Mensenhandel.

Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, als de opvanglocatie die in de periode van de bedenktijd werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.

Kosten van levensonderhoud

Nadat is vastgesteld dat het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd wenst voor het overwegen tot het doen van aangifte, verstrekt de politie het aanvraagformulier voor de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) aan het vermoedelijke slachtoffer.

Dit geldt niet voor vermoedelijke slachtoffers die al aanspraak kunnen maken op voorzieningen, zoals vermoedelijke slachtoffers die asiel hebben aangevraagd of die beschikken over een verblijfsvergunning.

De politie vult voor de verzending de verklaring op de tweede bladzijde van het aanvraagformulier in. De politie voorziet het aanvraagformulier van een stempel. Het aanvraagformulier wordt eenmalig verstrekt en is geldig gedurende de drie maanden bedenktijd.

Medische bijstand en rechtshulp

De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijke slachtoffer. De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijke slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en zich zo nodig te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning moet een tbc-onderzoek onderdeel uitmaken van dit medisch onderzoek.

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. Als het noodzakelijk blijkt om voor het geven van juridisch advies gedurende de periode van de bedenktijd een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt de rechtshulpverlener hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 mei 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

A, B

Op 20 oktober 2022 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) een arrest gewezen over de bedenktijd voor vermoedelijke slachtoffers mensenhandel, die op grond van artikel 6 van Richtlijn 2004/81 moet worden geboden (C-66/21, ECLI:EU:C:2022:809).

Het Hof heeft bepaald dat ook personen die rechtmatig in de lidstaat verblijven in aanmerking komen voor de in de Richtlijn geboden waarborgen. Dit betekent dat ook deze groep recht heeft op een bedenktijd vanaf het moment dat de Politie of de Koninklijke Marechaussee oordeelt dat zij binnen de werkingssfeer van de Richtlijn kan vallen. Paragraaf B8/3.1 Vc, waarin vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel met rechtmatig verblijf eerder werden uitgezonderd van de bedenktijd, is hierop aangepast.

Verder is opgenomen dat vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel op wie de Dublinverordening van toepassing is en aan wie bedenktijd wordt verleend na de datum waarop dit WBV in werking treedt, de bedenktijd een duur heeft van dertig dagen.

De reden om deze verkorte termijn voor eerdergenoemde groep vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is te hanteren is om het risico te beperken dat vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is niet tijdig kunnen worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. De uiterste overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening is immers zes maanden. Door voor Dublinclaimanten een kortere bedenktijd van dertig dagen te hanteren, wordt gezorgd voor een evenwicht tussen de duur van de bedenktijd en de inachtneming van de termijnen van de Dublinverordening. Op deze wijze worden afstemming en behoud van de nuttige werking van zowel de Richtlijn als de Dublinverordening gewaarborgd, zoals in de bovengenoemde uitspraak van HvJEU staat. De termijn van dertig dagen is de minimale duur die gegund moet worden voor de bedenktijd volgens artikel 13 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (Verdrag van Warschau).

Omdat sinds de uitspraak van HvJEU aan alle vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel (waaronder vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is) een bedenktijd is gegund, is er overgangsrecht in paragraaf B8/3.1 Vc opgenomen voor vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is en aan wie bedenktijd is gegund voor de datum waarop dit WBV in werking treedt. Aan hen wordt op grond van artikel 8, aanhef en onder k, Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund.

De beschreven procedure rondom het aanbieden van bedenktijd aan de in vreemdelingbewaring gestelde vreemdelingen was achterhaald en is daarom aangepast aan de huidige praktijk.

Paragraaf B8/3.4 Vc is aangepast, waar het gaat om opvang en voorzieningen, omdat de bedenktijd niet langer alleen openstaat voor vreemdelingen met niet-rechtmatig verblijf. Voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf hoeven geen opvang en andere voorzieningen geregeld te worden, aangezien zij al aanspraak kunnen maken op opvang en andere voorzieningen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven