Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 april 2023, nr. 2023-0000229339, tot wijziging van de Regeling arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie en enkele andere regelingen in verband met de implementatie van Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, 9a, tweede lid, en 14, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING AANWIJZINGSREGELING TOEZICHTHOUDENDE AMBTENAREN EN AMBTENAREN MET SPECIFIEKE UITVOERINGSTAKEN OP GROND VAN SZW WETGEVING

Artikel 1.2, zesde lid, van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving, komt te luiden:

  • 6. De ambtenaren van de Nederlandse Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden aangewezen als:

    • de ambtenaren, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, verantwoordelijk voor de verwerking van gegevens ten behoeve van de administratieve samenwerking, bedoeld in dat artikel;

    • de ambtenaren, bedoeld in artikel 9d van die wet, met wie documenten of berichten worden uitgewisseld door de contactpersoon;

    • de ambtenaren, bedoeld in artikel 9f, tweede lid, van die wet, verantwoordelijk voor de gegevensuitwisseling via het IMI, bedoeld in dat artikel, na de detacheringsperiode;

    • de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van die wet, bevoegd voor de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, elfde lid, van de mobiliteitsrichtlijn, bedoeld in artikel 9a van die wet;

    • de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van die wet, bevoegd voor de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 6 van bijlage 31, deel A, afdeling 2, behorende bij artikel 463, vierde lid, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK, bedoeld in artikel 9a van die wet.

ARTIKEL II. WIJZIGING AANWIJZINGSREGELING BOETEOPLEGGER SZW-WETGEVING 2012

In artikel 2a, tweede lid, van de Aanwijzingsregeling boeteoplegger SZW-wetgeving 2012, wordt ‘de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie’ vervangen door ‘de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, voor zover het betreft wederzijdse bijstand, bedoeld in Hoofdstuk VI van de handhavingsrichtlijn, bedoeld in artikel 1 van die wet’.

ARTIKEL III. WIJZIGING REGELING ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE EUROPESE UNIE

Artikel 1 van de Regeling arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De volgende staten worden mede aangemerkt als lidstaten voor de toepassing van hoofdstuk IIIa van de wet:

    • IJsland;

    • Liechtenstein;

    • Noorwegen.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking op het moment dat de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector in werking treedt.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 april 2023

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

Met deze ministeriële regeling zijn enkele wijzigingen aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met de implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn.1

Het betreft ten eerste het aanwijzen van staten die als lidstaat moeten worden aangemerkt voor de toepassing van hoofdstuk IIIa van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (hierna: wet), het hoofdstuk dat ziet op detachering in de wegvervoersector. Daartoe is de Regeling arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (RagwEU) gewijzigd.

Ten tweede zijn in dit wegtransporthoofdstuk vier taken toebedeeld aan “de door Onze Minister aangewezen ambtenaren”. Het aanwijzen van die ambtenaren, werkzaam bij verschillende onderdelen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie), vindt plaats door middel van de wijziging van twee ministeriële regelingen via de artikelen I en II.

Aanwijzing bevoegde ambtenaren

De eerste taak waarvoor een nadere aanwijzingshandeling nodig was betreft de taak op grond van artikel 9d van de wet. Op grond van dat artikel wijst de dienstverrichter die een gedetacheerde bestuurder detacheert een contactpersoon aan in de lidstaat van vestiging, die optreedt als tussenpersoon met de door Onze Minister aangewezen ambtenaren en met wie documenten of berichten worden uitgewisseld.

Het contact tussen de Arbeidsinspectie en de contactpersoon vindt zo veel mogelijk plaats via de Europese IMI-module (Informatiesysteem Interne Markt). Daarom wordt deze taak uitgevoerd door het verbindingsbureau, gelet op artikel 4, eerste lid, van de wet. Concreet betreft het de ambtenaren van de afdeling Beleidsondersteuning van de directie Analyse, Programmering en Strategie, gelet op artikel 12, vierde lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 in samenhang met artikel 6, eerste lid, onder d, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit inspecteur-generaal Nederlandse Arbeidsinspectie 2017 en artikel 5, onder f, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directie Analyse, Programmering en Strategie 2017.

Op grond van het tweede en derde lid van artikel 4 van de wet, kunnen persoonsgegevens die worden verkregen in het kader van de toezichtstaken van de Arbeidsinspectie verder worden verwerkt door het verbindingsbureau ten behoeve van het contact en de wederzijdse bijstand via het IMI. Omgekeerd kunnen ook de gegevens die door het verbindingsbureau via het IMI worden verkregen, bijvoorbeeld van de contactpersoon van de vervoersonderneming, door de ambtenaren van de Arbeidsinspectie verder worden verwerkt voor toezichtstaken.

Ten tweede is met artikel 9f, tweede lid, van de wet de verplichting geïntroduceerd voor dienstverrichters in de wegvervoersector om, na de detacheringsperiode en op verzoek van de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bepaalde informatie te verstrekken via het IMI, bedoeld in dat artikel. Ook voor de uitvoering van deze taak zijn de ambtenaren van de Arbeidsinspectie aangewezen.

Deze taak wordt in de praktijk eveneens uitgevoerd door de ambtenaren van de Arbeidsinspectie werkzaam bij het verbindingsbureau.

Ook de gegevens die door het verbindingsbureau via het IMI worden verkregen met betrekking tot vervoersondernemingen in het VK kunnen door de toezichthoudende ambtenaren van de Arbeidsinspectie verder worden verwerkt voor toezichtstaken, en vice versa.

De derde taak betreft de bevoegdheid voor twee nieuwe vormen van wederzijdse bijstand, die zijn geïntroduceerd in artikel 10, eerste lid, van de wet.

Dit artikellid bepaalde reeds dat de bij “besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren” bevoegd zijn voor de wederzijdse bijstand, bedoeld in Hoofdstuk VI van de Handhavingsrichtlijn. Dat hoofdstuk heeft betrekking op financiële administratieve sancties en boeten, die worden opgelegd door bevoegde instanties of worden bevestigd door administratieve of gerechtelijke organen, in verband met de niet-naleving van de bepalingen van de Detacheringsrichtlijn. Deze taak is destijds belegd bij het hoofd van de afdeling Boete, Dwangsom en Inning van de directie Analyse, Programmering en Strategie van de Nederlandse Arbeidsinspectie en de door het hoofd aangewezen, onder hem ressorterende plaatsvervangers, gelet op artikel 2a, tweede lid, van de Aanwijzingsregeling boeteoplegger SZW-wetgeving 2012.

Via de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector zijn twee andere vormen van wederzijdse bijstand ingevoegd in dit artikel: de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, elfde lid, van de Mobiliteitsrichtlijn en de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 6 van bijlage 31, deel A, afdeling 2, behorende bij artikel 463, vierde lid, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK.

Artikel 1, elfde lid, van de Mobiliteitsrichtlijn schrijft voor dat als de dienstverrichter de informatie, bedoeld in het voornoemde artikel 9f, tweede lid, niet tijdig indient, de bevoegde autoriteiten via IMI om bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging kunnen verzoeken, overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Handhavingsrichtlijn. Zij moeten er dan voor zorgen dat zij de documentatie waar om is verzocht binnen 25 werkdagen na indiening van het verzoek om wederzijdse bijstand via het IMI verstrekken.

Aangezien deze vorm van wederzijdse bijstand vooral bestaat uit informatie-uitwisseling via het IMI, ligt ook deze taak in het verlengde van de al bestaande taken van het verbindingsbureau, zodat de bevoegdheid ten aanzien van deze vorm van wederzijdse bijstand aan het verbindingsbureau is toebedeeld.

Tot slot bevat het genoemde deel van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK bepalingen over wederzijdse bijstand. Deze zijn nagenoeg identiek aan de wederzijdse bijstand op grond van de Mobiliteitsrichtlijn, dat wil zeggen met betrekking tot de uitwisseling van informatie met de bevoegde autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk na de detacheringsperiode, via het IMI. Daarom is deze bevoegdheid eveneens toegekend aan het verbindingsbureau.

De voornoemde vier nieuwe taken betreffen overigens niet zozeer toezichtstaken, waar artikel 1.1 van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving betrekking op heeft, als wel specifieke uitvoeringstaken, zodat voor de uitvoering ervan de ambtenaren werkzaam bij het verbindingsbureau bij de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn aangewezen in artikel 1.2, zesde lid.

De bovenstaande twee nieuwe vormen van wederzijdse bijstand in artikel 10, eerste lid, van de wet, zijn aldus via artikel I onder verantwoordelijkheid van het verbindingsbureau gebracht. Via artikel II is een wijziging aangebracht in artikel 2a, tweede lid, van de Aanwijzingsregeling boeteoplegger SZW-wetgeving 2012, met de strekking dat het hoofd van de afdeling Boete, Dwangsom en Inning (BDI) uitsluitend is belast met de wederzijdse bijstand, bedoeld in Hoofdstuk VI van de Handhavingsrichtlijn2. De taken van BDI blijven daarmee ongewijzigd.

Aanwijzing lidstaten

Artikel III wijzigt artikel 1 van de RagwEU, door een nieuw tweede lid toe te voegen waarin de EER-landen IJsland, Liechtenstein en Noorwegen met een lidstaat gelijk worden gesteld, voor de toepassing van hoofdstuk IIIa van de wet. Artikel 1, eerste lid, van de wet definieert een lidstaat als een staat binnen de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Het nieuwe artikel 9a, tweede lid, van de wet wijkt hier echter van af, in die zin dat voor de toepassing van hoofdstuk IIIa als lidstaat wordt aangemerkt: een staat binnen de Europese Unie en de bij ministeriële regeling aangewezen staten.

De Mobiliteitsrichtlijn geldt immers niet voor de EER-landen voordat deze in het EER-akkoord is geïncorporeerd. Dit is op 12 juli 2022 gebeurd.

Daarnaast kan Zwitserland onder het toepassingsbereik van de Mobiliteitsrichtlijn worden gebracht via een aanpassing van een handelsakkoord tussen de EU en Zwitserland. Dit is op het moment van inwerkingtreding van de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector, en daarmee de inwerkingtreding van deze regeling, nog niet gebeurd, zodat Zwitserland niet met een lidstaat gelijk wordt gesteld voor de toepassing van hoofdstuk IIIa van de wet, althans vooralsnog niet. Zolang Zwitserland slechts voor de toepassing van de oorspronkelijke detacheringsrichtlijn en niet voor de Mobiliteitsrichtlijn als lidstaat is aangemerkt, vallen transportactiviteiten vanuit Zwitserland in Nederland onder de reikwijdte van de algemene detacheringsregels in de wet, dat wil zeggen de regels die golden voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2020, L 249).

X Noot
2

Richtlijn 2014/67/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (PbEU 2014, L159/11).

Naar boven