Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 24 april 2023, nr. OWB/38032344 houdende regels voor het verstrekken van subsidie ten behoeve van het bevorderen van wetenschap en innovatie door middel van het stimuleren en faciliteren van deelname aan het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon Europe (Subsidieregeling matching Horizon Europe)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    eCORDA:

    databank van de Europese Commissie met data over voorstellen, evaluatie en subsidieovereenkomsten van de Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie;

    Horizon Europe:

    het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie van de Europese Unie voor de periode 2021 tot en met 2027, bedoeld in de Verordening (EU) 2021/695, voor zover het betreft de uitvoering van het specifieke programma dat is vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a, van deze verordening;

    minister:

    Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    subsidieovereenkomst:

    subsidieovereenkomst als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van Verordening (EU) 2021/695, met uitzondering van subsidieovereenkomsten voor de gezamenlijk gefinancierde Europese partnerschappen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van deze verordening of de geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c, van deze verordening die in het kader van Horizon Europe cofinanciering van de Staat hebben ontvangen;

    Verordening (EU) 2021/695:

    Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PbEU 2021, L 170).

  • 2. In deze regeling wordt onder kennisinstelling verstaan:

    • a. universiteit of hogeschool als bedoeld in de bijlage onder a tot en met i van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • b. academisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • c. Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • d. Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek dan wel Stichting Nederlandse Wetenschappelijk Onderzoek Instituten;

    • e. organisatie die als subsidieontvanger wordt genoemd in artikel 16 van de departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII);

    • f. Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de TNO-wet;

    • g. ZorgOnderzoek Nederland als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland;

    • h. instituut als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek;

    • i. Stichting Holst Centre en Stichting Wetsus als bedoeld in bijlage 1 van de Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO);

    • j. rechtspersoon gelieerd aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdelen a en b die tot taak heeft het zonder winstoogmerk doen van onderzoek voor deze universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis; of

    • k. andere dan in de onderdelen a tot en met i genoemde publiek gefinancierde kennisinstelling met rechtspersoonlijkheid, niet zijnde de Staat, die structurele financiering ontvangt van de rijksoverheid voor het doen van onderzoek en die door de Europese Commissie voor Horizon Europe is geregistreerd als ‘secondary or higher education establishment’ of als ‘research organisation’.

Artikel 2. Reikwijdte

Deze regeling is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 3. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

  • 1. Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 2. Hoofdstuk 7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is niet van toepassing.

Artikel 4. Te subsidiëren kennisinstellingen en hoogte subsidiebedrag

  • 1. Voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2029 verstrekt de minister op aanvraag subsidie aan kennisinstellingen voor het verrichten van niet-economische activiteiten, ter compensatie van de benodigde eigen bijdrage van deze kennisinstellingen als gevolg van hun deelname aan Horizon Europe.

  • 2. Uitsluitend kennisinstellingen waarvan een subsidieovereenkomst is geregistreerd in de eCORDA komen in aanmerking voor subsidie. Per subsidieovereenkomst kan een kennisinstelling eenmalig een subsidie ontvangen.

  • 3. De hoogte van de subsidie bedraagt standaard acht procent van het in de subsidieovereenkomst genoemde subsidiebedrag dat de Europese Commissie aan een kennisinstelling verstrekt. Indien het subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, in een kalenderjaar niet is bereikt, kan het percentage voor dat jaar naar boven worden bijgesteld tot een maximum van vijftien procent.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2029 jaarlijks een bedrag van ten hoogste € 72.000.000 beschikbaar.

  • 2. De minister kan het subsidieplafond jaarlijks ophogen. De minister maakt het ophogingsbesluit bekend in de Staatscourant.

Artikel 6. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. Bij de subsidieverstrekking voor een bepaald kalenderjaar komen die kennisinstellingen voor subsidie in aanmerking waarvan een subsidieovereenkomst uiterlijk op de peildatum 1 september, voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, in de eCORDA is geregistreerd.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag over de kennisinstellingen in de volgorde van de verschijning van de registratie van de subsidieovereenkomsten in de eCORDA. Indien sprake is van subsidieovereenkomsten die gelijktijdig in de eCORDA zijn verschenen, bepaalt de minister de volgorde aan de hand van de data van ondertekening van de desbetreffende subsidieovereenkomsten.

  • 3. Indien aan een kennisinstelling voor een geregistreerde subsidieovereenkomst geen subsidie kan worden verstrekt, omdat daardoor het subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, zou worden overschreden, komt deze kennisinstelling in een volgend kalenderjaar alsnog in aanmerking voor de subsidie. Het tweede lid is daarbij van toepassing.

  • 4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing bij de subsidieverstrekking voor het kalenderjaar 2029. In afwijking van het eerste lid ligt de peildatum voor subsidieverstrekking in 2029 op 1 maart van datzelfde kalenderjaar.

Artikel 7. Aanvraag subsidie

  • 1. Een kennisinstelling kan de eerste keer voor 15 juni 2023 subsidie aanvragen. In de periode 2024 tot en met 2029 kan zij jaarlijks voor 1 maart subsidie aanvragen. Aanvragen die worden ingediend na afloop van de genoemde termijnen worden afgewezen.

  • 2. De kennisinstelling, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel j, toont in de aanvraag aan dat zij:

    • a. een rechtspersoon is gelieerd aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen a en b;

    • b. van deze instelling financiële middelen ontvangt voor het doen van onderzoek; en

    • c. onderzoek verricht zonder winstoogmerk.

  • 3. De kennisinstelling, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel k, toont in de eerste aanvraag aan dat zij:

    • a. eigen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde de Staat;

    • b. structurele financiering van de rijksoverheid ontvangt voor het doen van wetenschappelijk onderzoek; en

    • c. door de Europese Commissie voor Horizon Europe is geregistreerd als ‘secondary or higher education establishment’ of als ‘research organisation’.

  • 4. De kennisinstelling maakt bij haar aanvraag gebruik van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.rvo.nl.

Artikel 8. Vaststelling en besteding subsidie

  • 1. De minister stelt de subsidie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, direct vast binnen 13 weken na de in dat lid genoemde data.

  • 2. Kennisinstellingen besteden de subsidie aan niet-economische activiteiten waarvoor zij al dan niet rechtstreeks bekostiging of subsidie ontvangen.

Artikel 9. Betaling

De minister betaalt het subsidiebedrag ineens binnen twee weken na de data van vaststelling, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 10. Verantwoording

  • 1. Kennisinstellingen die bekostigde onderwijsinstellingen zijn als bedoeld in artikel 9.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, verantwoorden de subsidie jaarlijks in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 2. Andere kennisinstellingen verantwoorden de subsidie met toepassing van artikel 9.2 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS in de jaarverslaggeving.

  • 3. Een kennisinstelling toont op verzoek van de minister aan dat de subsidie is besteed aan haar bekostigde of gesubsidieerde taken dan wel, indien het een kennisinstelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel j, betreft, aan niet-economische activiteiten ten behoeve van de bekostigde of gesubsidieerde taken van een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2029, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling matching Horizon Europe.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Algemene toelichting

Inleiding

Kennisinstellingen die deelnemen aan Horizon Europe, maken meer kosten dan ze via de Europese subsidie vergoed krijgen. De benodigde eigen bijdrage om deel te nemen aan een Horizon Europe-project worden de ‘matchingskosten’ genoemd. Deze subsidieregeling biedt de grondslag om kennisinstellingen die publieke middelen ontvangen voor het uitvoeren van hun bekostigde of gesubsidieerde (wettelijke) onderzoekstaken (hierna: kennisinstellingen) en die kosten maken als gevolg van deelname aan Horizon Europe-projecten, hiervoor tegemoet te komen. Zij ontvangen een tegemoetkoming van de gemaakte matchingskosten in de vorm van een subsidie.

Horizon Europe is het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, dat loopt van 2021 tot en met 2027. De algemene doelstelling van dit programma is het behalen van wetenschappelijke, technologische, economische en maatschappelijke effecten met de investeringen van de Europese Unie in onderzoek en innovatie. Onder meer met het oog op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de Europese Unie1). Nederlandse kennisinstellingen werken in Europa samen om een belangrijke bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en om baanbrekend onderzoek te doen. Samenwerking in Europa stelt kennisinstellingen in staat om mee te doen aan de internationale top.

Doelen

Nederland is succesvol in deelname aan Europese programma’s. Om kennisinstellingen in staat te stellen om optimaal en gedurende de gehele looptijd van het programma deel te blijven nemen aan Horizon Europe, wordt hen een tegemoetkoming geboden in de matchingskosten. Het doel van deze regeling is in de eerste plaats het bevorderen van de deelname van kennisinstellingen in Horizon Europe, waardoor zij op lange termijn kunnen bijdragen aan Europese doelstellingen voor onderzoek en innovatie en tegelijkertijd profiteren van hun positie in Europese samenwerking. Dit is van belang omdat dit bijdraagt aan een gezond en duurzaam stelsel voor hoger onderwijs en wetenschap waarbinnen wetenschappelijke doorbraken, maatschappelijke uitdagingen en de ontwikkeling van studenten, docenten en onderzoekers, worden bevorderd.

De activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie die ontplooid worden via de deelname aan Horizon Europe-projecten vallen binnen de bekostigde of gesubsidieerde taken van kennisinstellingen. De financiële middelen die door de instellingen zijn ingezet voor de matching van het subsidiebedrag uit Horizon Europe, kunnen zij aldus niet inzetten voor reguliere bekostigde of gesubsidieerde taken. De gewenste hoge deelnamegraad van Nederlandse kennisinstellingen in Horizon Europe, levert daarmee een knelpunt op voor de uitvoering van de overige taken. In de tweede plaats heeft deze regeling daarom tot doel de matchingskosten deels te compenseren. Deze compensatie dient te worden besteed aan de (reguliere) bekostigde of gesubsidieerde taken (zie artikel 8 lid 2).

Kennisinstellingen

Doelgroep van deze regeling zijn kennisinstellingen die structurele publieke financiering ontvangen voor het doen van onderzoek, waaronder ook innovatie of valorisatie wordt begrepen. Het betreft in elk geval bekostigde universiteiten en hogescholen, universitair medische centra verbonden aan universiteiten, intituten vallend onder de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (hierna: KNAW), instituten vallend onder de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (hierna: NWO), ZorgOnderzoek Nederland, organisaties die structurele subsidie ontvangen voor het doen van onderzoek en die zijn genoemd in artikel 16 van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, instituten voor toegepast onderzoek (hierna: TO2-instellingen), en instituten genoemd in de eerste bijlage van de Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO). Onderhavige regeling bouwt voort op de regeling Stimulering Europees Onderzoek (Stcrt. 2019, 70002) van NWO die tot doel had kennisinstellingen te compenseren voor de matchingskosten in het kader van Horizon 2020, het Europese kaderprogramma voor het stimuleren van onderwijs en onderzoek voor de periode 2014 tot en met 2020. De hiervoor genoemde kennisinstellingen kwamen ook voor de subsidieregeling van NWO in aanmerking. Verder zijn er nog twee restcategorieën kennisinstellingen toegevoegd die in aanmerking kunnen komen voor subsidie op basis van een aanvraag. De eerste categorie betreft rechtspersonen die gelieerd zijn aan een bekostigde universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis en in het kader van de wettelijke taken van deze instellingen onderzoek verrichten zonder winstoogmerk (artikel 1, tweede lid, onderdeel j). Deze categorie dient per aanvraag aan te tonen dat zij als rechtspersoon gelieerd is aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis, daarvoor de bekostigde middelen van die instelling ontvangt en bovendien geen winstoogmerk heeft.

De tweede categorie dient in de eerste aanvraag aan te tonen dat zij een kennisinstelling is met eigen rechtspersoonlijkheid, die structurele financiering ontvangt van de rijksoverheid voor het doen van wetenschappelijk onderzoek en die door de Europese Commissie voor Horizon Europe is geregistreerd als ‘secondary or higher education establishment’ of ‘research organisation’ (artikel 1, tweede lid, onderdeel k).

Noodzaak

Horizon Europe is van groot belang voor Nederland vanwege de toegevoegde waarde van het kaderprogramma voor zowel het Europese wetenschapsniveau en de concurrentiekracht als het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Dit programma beschikt over een significant hoger budget dan het voorgaande programma Horizon 2020: met € 95,5 miljard een stijging van bijna 30 procent. Hoewel deelname aan Horizon Europe essentieel is voor kennisinstellingen, geven deze instellingen aan dat de grenzen van hun draagkracht om de extra mogelijkheden optimaal te benutten zijn bereikt en het matchen van het toegenomen budget onder Horizon Europe ten koste gaat van de middelen die zij moeten inzetten voor hun reguliere bekostigde of gesubsidieerde taken. Deze matchingsdruk verkleint de ruimte die overblijft voor bijvoorbeeld ander ongebonden onderzoek, profilering op specifieke disciplines en thema’s en onderzoeksinfrastructuur. Het onderzoek naar de toereikendheid van budget voor onderzoek2 bevestigt dit beeld, evenals de recente evaluatie van de TO2-instellingen.3 Als de nationale financiering niet meestijgt met de oplopende matchingsbehoefte van kennisinstellingen, zullen instellingen de toegenomen kansen in Horizon Europe onvoldoende benutten of ten koste moeten laten gaan van andere benodigde prioriteiten. Deze tijdelijke subsidie zorgt ervoor dat kennisinstellingen optimaal kunnen meedoen in Horizon Europe gedurende de volledige looptijd van het kaderprogramma.

Juridisch kader

Sinds de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een gelaagd stelsel van regels voor subsidiëring ontstaan. Titel 4.2 van de Awb bevat de algemene bepalingen voor subsidieverstrekking. Daarnaast bevatten in dit geval de Wet overige OCW-subsidies (WOOS) en de Kaderregeling subsidies OCW, VWS en SZW (hierna: kaderregeling) nadere bepalingen over subsidie.

De kaderregeling is van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidieregeling. De gelaagde subsidiesystematiek betekent dat in deze subsidieregeling alleen die bepalingen zijn opgenomen die in afwijking of aanvulling mogelijk en beleidsmatig gewenst zijn ten opzichte van de Awb, de WOOS en de kaderregeling.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister) kan op basis van de WOOS subsidie verstrekken voor activiteiten die passen in het onderzoeksbeleid (artikel 2 van de WOOS). Het bevorderen dat kennisinstellingen blijven deelnemen aan Europese onderzoeksprogramma’s en het borgen dat dit niet te veel ten koste gaat van andere taken past evenals innovatie binnen de doelstelling van dit beleid.

Wat betreft de aanvraag en het verantwoordingsregime wijkt deze subsidieregeling af van de kaderregeling; dit is expliciet bepaald in artikel 3 (zie verder de toelichting op dit artikel).

De Comptabiliteitswet 2016 (Cw) heeft als uitgangspunt dat een subsidieregeling na vijf jaar vervalt. In bepaalde gevallen kan deze termijn ten hoogste tien jaar zijn als een kortere termijn afbreuk doet aan de effectiviteit van de te subsidiëren activiteiten (artikel 4.10, derde lid, aanhef en onder a, Cw). Gezien de doelen van deze regeling en de termijn van Horizon Europe is het niet effectief om de regeling een looptijd te geven van vijf jaar. De termijn van zeven jaar maakt het mogelijk om alle kennisinstellingen die in de periode 2021 tot en met 2027 aan Horizon Europe deelnemen hun matchingskosten deels te laten compenseren. De vervaldatum van 31 december 2029 houdt rekening met de mogelijkheid dat sommige subsidieovereenkomsten nog in 2028 worden geregistreerd in de eCORDA (zie verder de toelichting in paragraaf ‘Inhoud regeling’). Conform artikel 4.10, vierde lid, van de Cw is een ontwerp van deze regeling in de periode 13 maart 2023 schriftelijk ter kennis gebracht aan de Tweede Kamer. Voorzien is dat de minister in 2026 een verslag over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de subsidie zal uitbrengen aan deze Kamer.

De subsidie betreft het deels compenseren van de benodigde eigen bijdrage van de kennisinstellingen voor hun deelname aan Horizon Europe. Dit matchingsbedrag heeft de kennisinstelling niet kunnen inzetten voor het uitvoeren van haar bekostigde of gesubsidieerde taken; het doen van wetenschappelijk onderzoek, waarvoor deze instelling structurele bekostiging of subsidie ontvangt. Van belang is dat kennisinstellingen dit onderzoek als kerntaak uitvoeren en op niet-economische basis.

Inhoud regeling

Voor de jaren 2023 tot en met 2029 is er € 72 miljoen beschikbaar voor een tegemoetkoming in de eigen kosten die publiek gefinancierde kennisinstellingen maken voor hun deelname aan het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europe. Het uit te keren bedrag per instelling wordt gebaseerd op het totaalbedrag dat de Europese Commissie via (een) gesloten Horizon Europe projectsubsidieovereenkomst(en) aan de betreffende instelling heeft toegekend. In het geval van een consortiumaanvraag zal het zogenoemde partnerdeel dat bestemd is voor de kennisinstelling (en niet het totale subsidiebedrag) het criterium zijn om te bepalen hoeveel subsidie vanuit de matchingsregeling wordt toegekend aan deze instelling. Dit past bij het systeem van eCORDA dat het ontvangen subsidiebedrag voor de betreffende kennisinstelling, ongeacht of het een deel is, weergeeft. De in eCORDA geregistreerde gegevens bieden de basis voor deze regeling. Een kennisinstelling komt per in de eCORDA geregistreerde subsidieovereenkomst, wat betekent per project, eenmalig in aanmerking voor een subsidie op grond van deze regeling. Het uit te keren bedrag betreft een percentage van het bedrag zoals dat in de Europese subsidieovereenkomst is toegekend aan deze instelling. Door ervaring met de regeling Stimulering Europees Onderzoek (Stcrt. 2019, 70002) is grotendeels bekend welke instellingen in aanmerking komen voor deze regeling. Het uitgangspunt is dat subsidies voor deze kennisinstellingen na aanvraag direct worden vastgesteld. Deze kennisinstellingen leveren in hun aanvraag de benodigde administratieve gegevens aan en verlenen toestemming voor het door de RVO raadplegen en gebruikmaken van de gegevens van de kennisinstelling, zoals geregistreerd in de eCORDA. Indien het gaat om nieuwe instellingen (artikel 1, tweede lid, onderdeel k), is aanvullende informatie nodig. Om deze onbekende kennisinstellingen niet uit te sluiten, dienen deze instellingen in hun eerste aanvraag aan te tonen dat zij in aanmerking komen voor deze subsidie (zie art. 7, tweede en derde lid). Indien het gaat om een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel j, is ook aanvullende informatie nodig. Deze rechtspersoon dient per aanvraag aan te tonen dat zij als rechtspersoon gelieerd is aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis, daarvoor de bekostigde middelen van die instelling ontvangt en bovendien geen winstoogmerk heeft. Na afloop van de aanvraagtermijn in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt, bepaalt de minister de hoogte van het percentage dat afhankelijk van het bereiken van het subsidieplafond in een jaar acht procent tot maximaal vijftien procent zal zijn. Deze marge is ingesteld om in te kunnen spelen op jaarlijkse fluctuaties in het aantal subsidieovereenkomsten op een specifieke peildatum, zodat het budget zoveel mogelijk ten goede komt aan de aanvragers. De marge is gebaseerd op een gefundeerde schatting die is gemaakt op basis van de eerste Horizon Europe-resultaten. Als met het minimumpercentage van 8 procent het subsidieplafond wordt bereikt dan maakt een kennisinstelling in het daaropvolgende jaar aanspraak op de subsidie voor deze projecten. De volgorde voor het in aanmerking komen voor subsidie wordt bepaald door de volgorde van registratie in de eCORDA, waarbij wordt gekeken naar het moment van verschijning in de database en -indien dat onvoldoende uitsluitsel geeft- naar de datum van ondertekening van de subsidieovereenkomst (‘grant agreement signature date’) (zie verder de toelichting op de artikelen 5 en 6). Met deze bandbreedte wordt zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan de matchingsbehoefte van de instellingen, maar wordt ook rekening gehouden met de verschillen die per jaar kunnen optreden in het aantal gesloten Europese subsidieovereenkomsten. Instellingen kunnen zelf bepalen hoe zij de subsidiebijdrage besteden, binnen de bekostigde of gesubsidieerde kaders, omdat de knelpunten per instelling verschillen.

Uitvoerings- en handhavingsaspecten

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert deze subsidieregeling uit namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit betekent dat RVO namens deze minister de subsidieaanvragen en subsidievaststelling afhandelt. Verder heeft RVO als de Nationally nominated authorised eCORDA user toegang tot en kennis van de subsidieovereenkomstendatabase eCORDA op basis waarvan de uitkeringen plaatsvinden. Daarnaast heeft RVO vanuit haar formele rol als Nederlands National Contact Point voor Horizon Europe, kennis van het programma en een adviserende functie richting de deelnemende kennisinstellingen. RVO heeft de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en gebruiksvriendelijkheid van de subsidieregeling getoetst. Deze subsidieregeling wordt uitvoerbaar, handhaafbaar en gebruikersvriendelijk geacht.

Regeldruk kennisinstellingen

De onderhavige subsidieregeling is zo regeldrukarm mogelijk vormgegeven. De regeling komt publiek gefinancierde kennisinstellingen op een effectieve en efficiënte wijze tegemoet in de kosten die samenhangen met het verkrijgen en uitvoeren van de Europese projectsubsidies die ze hebben weten te verwerven. Door de eenvoudige opzet van de regeling, met als uitgangspunt dat subsidie wordt verstrekt op basis van een aanvraag met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat op de website van RVO beschikbaar is gesteld, zijn de administratieve lasten voor kennisaanstellingen zeer beperkt te noemen. In het aanvraagformulier wordt het IBAN-nummer van een bankrekening die op naam staat van de aanvrager vermeld en wordt conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) aan RVO toestemming verleend voor het overnemen van (persoons)gegevens van deze kennisinstelling uit de subsidieovereenkomstendatabase eCORDA van de Europese Commissie.

Voor de zogenaamde restcategorieën kennisinstellingen geldt een beperkte aanvulling op de in de aanvraag te verstrekken informatie. De eerste categorie kennisinstelling zal per aanvraag moeten aantonen dat zij gelieerd is aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis, van deze instelling financiële middelen ontvangt en geen winstoogmerk heeft. De tweede categorie kennisinstelling zal alleen bij de eerste subsidieaanvraag moeten aantonen dat zij een kennisinstelling is met eigen rechtspersoonlijkheid, die structurele financiering ontvangt van de rijksoverheid voor het doen van onderzoek en die door de Europese Commissie voor Horizon Europe is geregistreerd als ‘secondary or higher education establishment’ of ‘research organisation’. De lijst van bekende kennisinstellingen die in aanmerking komen voor de subsidie is zo goed als volledig. Naar verwachting zullen niet veel onbekende kennisinstellingen zich aandienen; waarschijnlijk maximaal vijftien instellingen over de gehele looptijd.

Rapportage en verantwoording over de betreffende Horizon Europe-projecten vindt plaats aan de Europese Commissie, op basis van de vanuit Horizon Europe daaraan verbonden voorwaarden. Deze regeling stelt geen aanvullende eisen met als doel de regeldruk voor de deelnemers zo beperkt mogelijk te houden.

Berekening regeldruk

Naar verwachting zullen in totaal zo’n zeventig kennisinstellingen gebruik maken van deze regeling. Doordat er geen rapportageverplichting is, anders dan via de jaarverslaggeving, of sprake van kosten die verband houden met de uitvoering van verplichtingen die voortkomen uit de regeling, betreffen de regeldrukkosten met name de aanvraagkosten. Er worden maximaal vijftien aanvragen verwacht voor de twee categorieën die iets meer informatie aan dienen te leveren. De lasten voor deze instellingen bestaan uit het uploaden van een beperkt aantal documenten in het digitale aanvraagformulier. Daarnaast zijn er beperkte kosten te verwachten voor alle deelnemers aan de regeling, met het oog op de kwalitatieve monitoring van de regeling en administratieve kosten die samenhangen de besteding van het budget, zodat kennisinstellingen op verzoek van de minister aan kunnen tonen dat de subsidie is besteed aan niet-economische activiteiten. De registratie van bestedingen, ten behoeve van verantwoording via het jaarverslag, betreft grotendeels bedrijfseigen kosten, en wordt verantwoord via de jaarverslaggeving.

De regeldrukkosten die uit deze regeling voortvloeien betreffen:

  • kennisnamekosten;

  • kosten in verband met het indienen van de aanvraag;

  • kosten in verband met verantwoording;

  • kosten in verband met monitoring en evaluatie.

Kennisnamekosten

Kennisinstellingen die een aanvraag willen indienen zullen zich op de hoogte moeten stellen van de eisen waaraan zij moeten voldoen. Aangezien verreweg het grootste deel van de kennisinstellingen bekend is, kan RVO gericht communiceren over de regeling en bijbehorende vereisten om deel te nemen. De eenmalige kennisnamekosten komen naar verwachting uit op € 12,50 per aanvraag en € 875,00 in totaal (uitgaande van 70 aanvragen) per jaar.

Kosten in verband met het indienen van de aanvraag

De regeldrukkosten in verband met het indienen van de aanvraag en het aanleveren van de benodigde informatie worden geschat op € 37,50 per aanvraag en € 2.625,0 in totaal per jaar.

Kosten in verband met de verantwoording

Verantwoording vindt plaats via de jaarverslagen van de kennisinstellingen. Voor de administratieve handelingen die hiervoor nodig zijn wordt ervan uitgegaan dat registratie van bestedingen bij de kennisinstellingen grotendeels standaard praktijk is (business as usual costs). De extra regeldrukkosten zijn daardoor beperkt, en worden geschat op € 8.830 in totaal. Bij twijfel moeten kennisinstellingen aan kunnen tonen dat zij de ontvangen bijdrage inzetten voor niet-economische activiteiten. Dit zal naar verwachting nauwelijks voorkomen. De eenmalige kosten die hiermee samenhangen worden geschat op € 167 op basis van vijf gevallen.

Kosten in verband met monitoring en evaluatie

Ten behoeve van de monitoring en evaluatie zullen gesprekken gevoerd worden met een aantal van de deelnemers. Uitgaande van gesprekken van één uur met twintig instellingen die steekproefsgewijs worden gekozen, worden de eenmalige regeldrukkosten hiervoor geschat op in totaal € 1.000.

De gekwantificeerde administratieve lasten worden hiermee geschat op € 33.997 in totaal (jaarlijks gemiddeld 0,007% van het totaal beschikbaar gestelde budget) en zijn daarmee zeer gering. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Caribisch Nederland

Deze regeling is van toepassing op kennisinstellingen die zich bevinden in Caribisch Nederland.

Evaluatie

Om het succes van deze regeling te meten, zal de compenserende werking en de stimulerende werking worden gemonitord. Voor de beoordeling van de stimulerende werking is het van belang de succespercentages van de verschillende type deelnemers aan Horizon Europe, zoals universiteiten, hogescholen en andere kennisinstellingen, te analyseren. Het uitgangspunt hierbij is het ontvangen budget (€ 5,3 miljard) en het Nederlandse aandeel ten opzichte van het totaal uitgekeerde bedrag (7,9 procent) uit Horizon 2020. RVO zal hierover tweemaal per jaar rapporteren aan de minister, waarbij in acht genomen dient te worden dat het succes van in Nederland gevestigde deelnemers aan Horizon Europe van meerdere factoren afhankelijk is. Voor een beoordeling van de compenserende werking is een afname van de ervaren matchingsdruk door kennisinstellingen een indicator. RVO zal in gesprek gaan met de kennisinstellingen over de ervaren werking en de inzet van het ontvangen budget. De impact van Horizon Europe ten aanzien van de overkoepelende doelen van het programma wordt gemonitord en geëvalueerd door de Europese Commissie (bijvoorbeeld via de Horizon Europe mid-term en eindevaluatie, deze evaluatie valt buiten de scope van deze regeling, maar zal mee worden gewogen als contextinformatie). Hieruit blijkt bijvoorbeeld ook hoe andere lidstaten presteren, hoe deelnemers de administratieve lasten in Horizon Europe ervaren (belangrijk voor de matchingsbehoefte) en welke vorderingen de Europese Commissie maakt ten aanzien van simplificatie van het programma. Dit vormt interessante contextinformatie voor deze regeling. De minister zal de Tweede Kamer halverwege de looptijd van de regeling, in 2026, informeren over de effectiviteit en doelmatigheid van deze regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

eCORDA

De databank eCORDA is de primaire bron van de Europese Commissie voor de resultaten van projecten die worden gefinancierd door de EU-kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie, zoals Horizon Europe.

Horizon Europe

Het betreft het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, waarvoor regels zijn gesteld in Verordening EU (2021/695). Onder Horizon Europe wordt in deze regeling niet verstaan het Europese Defensie Fonds (EDF) en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Hoewel het EIT en het EDF dichter bij het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie zijn gebracht, betreffen het aparte programma’s met een eigen verordening en subsidiesystematiek.4

Subsidieovereenkomst

Subsidieovereenkomst die in het kader van Horizon Europe is gesloten en waarin de rechten en verplichtingen van de subsidieontvanger en de Europese Commissie of de betreffende financiering zijn vastgesteld, in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/695. Hiervan uitgesloten zijn de subsidieovereenkomsten gesloten voor een gezamenlijk gefinancierd partnerschap, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, en een geïnstitutionaliseerd partnerschap, bedoeld onder artikel 10, eerste lid, onder c, van deze verordening die in het kader van Horizon Europe cofinanciering van de Staat hebben ontvangen. Bij deze overeenkomsten is reeds sprake van investering door de rijksoverheid en de ontvangen Europese middelen worden gebruikt voor het implementeren en uitvoeren van calls alsmede het financieren van gehonoreerde projecten. Ook de onder deze partnerschappen gefinancierde projecten zijn uitgesloten van deze subsidieregeling. De kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees instituut voor innovatie en technologie of als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c, van de Verordening (EU) 2021/695 zijn ook uitgesloten.

Kennisinstelling

Dat een rechtspersoon gelieerd is aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis (onderdeel j) blijkt bijvoorbeeld uit een meerderheidsbelang of -aandeel dat deze bekostigde instellingen in die rechtspersoon hebben. Daarnaast kan de organisatorische verbondenheid tussen de verschillende rechtspersonen ook blijken uit overeenkomsten of statutaire benoemingsrechten. Zie verder paragraaf ‘Kennisinstelling’ in de inleiding van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 3

In deze regeling wordt Hoofdstuk 7 (artikelen 7.1 tot en met 7.8) van de kaderregeling buiten toepassing verklaard. De reden daarvoor is dat in deze regeling geen sprake is van een aanvraag tot vaststelling en dat de verantwoording op basis van deze regeling telkens via de jaarverslaggeving plaatsvindt: voor de kennisinstellingen die een bekostigde onderwijsinstelling zijn, volgt dit reeds uit artikel 9.1, eerste lid, van de kaderregeling; voor de overige kennisinstellingen wordt toepassing gegeven aan artikel 9.2 van de kaderregeling.

Artikel 4

Eerste lid

Kennisinstellingen waarvan subsidieovereenkomsten op 1 september 2022 in eCORDA staan, kunnen op aanvraag in 2023 subsidie ontvangen. Het betreft subsidieovereenkomsten die sinds de start in 2021 en in het kader van Horizon Europe zijn geregistreerd. Het is mogelijk dat op de peildatum 1 september het subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, van de regeling wordt overschreden. De subsidieovereenkomsten van kennisinstellingen die hierdoor niet in aanmerking komen voor subsidie schuiven in volgorde van registratie door naar een volgend jaar. Deze subsidieovereenkomsten komen in het daaropvolgende jaar derhalve alsnog voor subsidie in aanmerking. Omdat bij de verdeling van de subsidie op grond van artikel 6 de volgorde van de verschijning van de registratie van de subsidieovereenkomsten in de eCORDA wordt aangehouden, komen de doorgeschoven subsidieovereenkomsten met voorrang voor subsidieverstrekking in aanmerking.

Tweede lid

Het tweede lid geeft aan dat een kennisinstelling per subsidieovereenkomst één maal een subsidie op grond van deze regeling kan ontvangen.

Derde lid

Het kaderprogramma Horizon 2020 dat van 2014 tot en met 2020 liep, is de voorganger van Horizon Europe. Tijdens die periode kwamen kennisinstellingen ook in aanmerking voor compensatie van de matchingskosten, maar dan op basis van de NWO-regeling Stimulering Europees Onderzoek (Stcrt. 2019, 70002). Op basis van deze NWO-regeling kregen kennisinstellingen ten hoogste 9 procent van de gemaakte matchingskosten gecompenseerd. De matchingskosten voor kennisinstellingen zijn hoog en tegelijkertijd is het niet de bedoeling deze kosten volledig te compenseren. Zoals in het algemene deel van toelichting is aangegeven, valt deelname aan een Horizon Europe-project binnen de bekostigde of gesubsidieerde taken van deze instellingen. Het deelnameniveau van Nederlandse kennisinstellingen ligt sinds de start van Horizon Europe bovendien hoog. Gelet hierop en op de NWO-regeling is er gekozen voor een standaardpercentage van acht procent, dat naar boven kan worden bijgesteld tot een maximum van vijftien procent in geval van onder-uitputting. Het percentage dat naar aanleiding van de stand van zaken op een peildatum wordt vastgesteld, geldt voor alle instellingen die in aanmerking komen voor een subsidie in het daaropvolgende kalenderjaar.

Artikelen 5 en 6

Het subsidieplafond is voor de jaren 2023 tot en met 2029 vastgesteld op € 72 miljoen per jaar. Indien in een jaar het te matchen bedrag op basis van de geregistreerde subsidieovereenkomsten boven dit plafond uitkomt, met hantering van het minimum uitkeringspercentage van acht procent, komen de instellingen voor de betreffende subsidieovereenkomsten in een volgend jaar alsnog voor een subsidie in aanmerking (zie ook de toelichting op artikel 4, eerste lid). Het doorschuiven geschiedt in volgorde van verschijning in de database. Als ook in 2029 sprake zou zijn van een overschrijding van het subsidieplafond, dan is het doorschuiven van de betreffende subsidieovereenkomsten niet meer mogelijk, en kan voor deze subsidieovereenkomsten derhalve geen subsidie worden verstrekt. De kans dat het subsidieplafond in het jaar 2029 wordt overschreden is echter zeer klein. Het betreft dan voornamelijk subsidieovereenkomsten uit 2027 die nog niet op 1 september 2027 zijn ingeschreven, maar nog wel recht hebben op matching, of subsidieovereenkomsten die zijn doorgeschoven, omdat het plafond in 2028 wordt bereikt. Om deze reden geldt in 2029 eenmalig een latere peildatum, te weten 1 maart van datzelfde jaar in plaats van 1 september van het voorgaande jaar. Dit betekent dat kennisinstellingen naar verwachting voor alle subsidieovereenkomsten vallend onder deze regeling een tegemoetkoming zullen hebben ontvangen, voordat de regeling vervalt.

De peildatum per aanvraagjaar is de datum waarop RVO de eCORDA raadpleegt. De peildatum van 1 september is gekozen ten behoeve van een zo gelijkmatig mogelijke inzet van het budget over de verschillende jaren. Met de keuze voor deze peildatum wordt rekening gehouden met de verlate start van Horizon Europe halverwege 2021, in combinatie met het daardoor hogere aantal gesloten subsidieovereenkomsten in 2022. Dit betekent dat er zeven aanvraagrondes zullen zijn, die elk een periode beslaan van een jaar, met uitzondering van de eerste en laatste aanvraagronde. Per aanvraagronde komen Horizon Europe subsidieovereenkomsten die op het moment van de peildatum staan geregistreerd in de eCORDA in aanmerking voor subsidie. Op de peildatum wordt de op dat moment meest recent beschikbaar gekomen versie van de eCORDA geraadpleegd. De exacte periode waartussen de projecten zijn geregistreerd is daarmee afhankelijk van de datum van de meest recente data-release van de eCORDA op de peildatum. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de periodes die elke aanvraagronde zal beslaan.

Aanvraagjaar

Peildatum

Indicatieve periode

2023

1 september 2022

1 januari 2021 tot en met 1 september 2022

2024

1 september 2023

Voorstellen geregistreerd sinds voorgaande raadpleging database tot en met 1 september 2023

2025

1 september 2024

Voorstellen geregistreerd sinds voorgaande raadpleging database tot en met 1 september 2024

2026

1 september 2025

Voorstellen geregistreerd sinds voorgaande raadpleging database tot en met 1 september 2025

2027

1 september 2026

Voorstellen geregistreerd sinds voorgaande raadpleging database tot en met 1 september 2026

2028

1 september 2027

Voorstellen geregistreerd sinds voorgaande raadpleging database tot en met 1 september 2027

2029

1 maart 2029

Voorstellen geregistreerd sinds voorgaande raadpleging database tot en met 1 maart 2029

Artikel 5, tweede lid

De Beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap (Kamerstukken II 2021/22, 31 288, nr. 964) kondigt de tegemoetkoming in de eigen bijdrage van publiek-gefinancierde kennisinstellingen aan met een bedrag van 75 miljoen per jaar, en benoemt in dit kader ook de druk die gelegd wordt op de vrije middelen van rijkskennisinstellingen. Rijkskennisinstellingen, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut maken onderdeel uit van een ministerie, zoals in dit voorbeeld het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport respectievelijk het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en vallen daardoor onder de rechtspersoon de Staat. Op grond van jurisprudentie kunnen geldstromen binnen eenzelfde rechtspersoon niet als subsidiëring worden beschouwd (CRvB 07-04-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1719 (Bestuurscommissie Onderwijs Breda). Rijkskennisinstellingen vallend onder de rechtspersoon de Staat kunnen dus geen beroep doen op deze regeling. Zij zijn in een aantal opzichten vergelijkbaar met de kennisinstellingen, bedoeld in deze regeling. Zo kunnen zij naast het doen van beleidsondersteunend onderzoek, wetenschappelijk onderzoek verrichten voor het brede publiek en in die hoedanigheid deelnemen aan Horizon Europe. Het subsidieplafond in artikel 5, eerste lid, houdt rekening met verzoeken van rijkskennisinstellingen om naar analogie van deze regeling gecompenseerd te worden. Indien in een jaar de middelen die hiervoor zijn gereserveerd niet zijn uitgeput, zal de minister besluiten het subsidieplafond op te hogen. Het peilmoment voor dit besluit is 1 september voorafgaand aan het jaar van uitkering.

Artikel 7

Dit artikel beschrijft welke informatie een aanvraag voor subsidie dient te bevatten en wanneer een aanvraag uiterlijk ingediend moet worden om aanspraak te maken op subsidie in het betreffende kalenderjaar. Van de meeste kennisinstellingen in deze regeling is bekend dat zij het doen van wetenschappelijk onderzoek als bekostigde of gesubsidieerde taak hebben, deelnemen aan een Horizon Europe-project en daarvoor matchingskosten hebben gemaakt die deels voor compensatie in aanmerking komen. Zij moeten daarom enkel de voor betaling en verwerking benodigde gegevens en toestemming in de aanvraag vermelden. Via het aanvraagformulier wordt in elk geval het IBAN-nummer van een bankrekening die op naam staat van de aanvrager verstrekt en toestemming verleend voor het door de RVO raadplegen en gebruikmaken van de gegevens van de kennisinstelling, zoals geregistreerd in de eCORDA. Voor andere kennisinstellingen geldt een beperkte aanvulling op deze aan te leveren informatie. Aan de hand van de eCORDA kan RVO bepalen wat de hoogte van de subsidie moet zijn.

Artikel 7, tweede lid

Dit lid omschrijft welke informatie een kennisinstelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder j, aanvullend dient aan te tonen in de aanvraag. Deze kennisinstelling dient aan te tonen dat zij als rechtspersoon gelieerd is aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis, daarvoor de bekostigde middelen van die instelling ontvangt en bovendien geen winstoogmerk heeft.

Artikel 7, derde lid

Dit lid omschrijft welke informatie een kennisinstelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder k, aanvullend dient aan te tonen in de aanvraag. Deze kennisinstellingen dienen aan te tonen dat zij eigen rechtspersoonlijkheid hebben, structurele financiering van de rijksoverheid ontvangen voor het doen van wetenschappelijk onderzoek als bekostigde of gesubsidieerde taak en door de Europese Commissie voor Horizon Europe zijn geregistreerd als ‘secondary or higher education establishment’ of ‘research organisation’. Voor deze categorie kennisinstelling geldt dat zij deze aanvullende informatie alleen bij hun eerste aanvraag dienen aan te tonen. In de daaropvolgende jaren kunnen zij in hun aanvraag volstaan met het aanleveren van de gegevens die worden gevraagd in het aanvraagformulier.

Artikel 9

De subsidie wordt op grond van artikel 9, eerste lid, direct vastgesteld. Er is derhalve geen sprake van een aparte verlening, gevolgd door een aanvraag om vaststelling van de subsidie. De subsidie kan direct worden vastgesteld, omdat de hoogte van de subsidie enkel afhankelijk is van de hoogte van de Europese subsidie die in eCORDA is vermeld. Wel geldt voor alle kennisinstellingen dat een aanvraag tot subsidieverstrekking wordt ingediend.

Artikel 10

Om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, geldt er geen rapportageverplichting. Via de reguliere jaarverslaggeving wordt verantwoord dat de subsidie conform artikel 4 besteed wordt. Bij twijfel moeten kennisinstellingen aan kunnen tonen dat zij de ontvangen bijdrage besteden aan niet-economische activiteiten, waarvoor de kennisinstelling bekostiging of subsidie ontvangt. Indien een kennisinstelling dit onvoldoende aan kan tonen, kan de minister op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Artikel 3 van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013): hierna Verordening (EU) nr. 2021/695

X Noot
2

PwC (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o

X Noot
3

Evaluatiecommissie TO2 (2021). Evaluatieonderzoek organisaties voor toegepast onderzoek (TO2): Excellent toegepast onderzoek voor maatschappelijke missies

X Noot
4

Zie Kamerstukken II 2018/19, 22 112, nr. 2821 (BNC fiche EIT) en Kamerstukken II 2017/18, 22 112, nr. 2676 (BNC fiche EDF)

Naar boven