Besluit van 4 april 2023, nr. 2023000916 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Lopik krachtens artikel 62 van de onteigeningswet (onteigening voor de versterking van de Lekdijk Oost, in het dijktraject Salmsteke, vanaf Jaarsveld tot de aansluiting Lekdijk Oost/Rolafweg Zuid, met bijkomende werken).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken of rechten plaatsvinden voor de aanleg, het herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen. Verder kan ingevolge artikel 5.14, lid 1 van de Waterwet onteigening op grondslag van titel II of IIA mede geschieden ter uitvoering van de in een projectplan opgenomen voorzieningen, als bedoeld in artikel 5.4, tweede of vijfde lid, van die wet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Het college van dijkgraaf en heemraden van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 21 juli 2022, kenmerk 1895329, verzocht, om ten name van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeente Lopik. De onteigening wordt verzocht voor de versterking van de Lekdijk Oost op de noordelijke oever van de rivier de Lek, in het dijktraject Salmsteke, vanaf Jaarsveld (dijkpaal 88.9) tot de aansluiting Lekdijk Oost/Rolafweg Zuid (dijkpaal 108.5), met bijkomende werken, in de gemeente Lopik.

Bij e-mailberichten van 30 november 2022 en 21 maart 2023 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken met de grondplannummers STE0012, STE0014, STE0015, STE0016, STE0019, STE0021, STE0022, STE0030, STE0032, STE0033, STE0034, STE0035 en STE0036. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Lopik. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het Projectplan Dijkversterking Lekdijk, Salmsteke. Met het oog op de realisering van het werk binnen het projectgebied heeft het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden dit projectplan 9 maart 2022 vastgesteld. Het betreft een projectplan in de zin van artikel 5.4 juncto artikel 5.14 van de Waterwet. Het plan is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht op 24 mei 2022. Het projectplan heeft ter inzage gelegen van 31 mei tot en met 20 juli 2022. In deze periode zijn er drie beroepen tegen het projectplan ingesteld. Het projectplan is derhalve nog niet onherroepelijk.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 9 september 2022 tot en met 20 oktober 2022 in de gemeente Lopik en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 8 september 2022, nr. 23697.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

In de Waterwet zijn landelijke normen opgenomen waaraan primaire waterkeringen, afhankelijk van de locatie, dienen te voldoen. Alle overstromingsgevoelige gebieden zijn in de Waterwet opgedeeld in dijktrajecten. Binnen deze dijktrajecten geldt een overstromingskans, de kans op de doorbraak van een traject die leidt tot daadwerkelijke overstroming van het achterliggende gebied. De Waterwet vereist dat de beheerders van primaire waterkeringen periodiek toetsen of dijken en kunstwerken voldoen aan de wettelijke norm voor de veiligheid.

Voor dit deel van de primaire waterkering van de Lek (Dijktraject 15-1: Lopiker-en Krimpenerwaard – Oost) geldt ingevolge de Waterwet een maximaal toelaatbare overstromingskans van 1:30.000 jaar. Dit houdt in dat de primaire waterkering bestand moet zijn tegen een optredende waterstand die gemiddeld eens in de 30.000 jaar voorkomt.

De Lekdijk op de noordoever van de rivier de Lek is tussen Amerongen en Schoonhoven afgekeurd omdat deze niet voldoet aan de landelijk geldende veiligheidseisen. De dijk is veelal niet voldoende sterk en op een beperkt aantal plekken is de dijk onvoldoende hoog en moet daarom worden verbeterd. De versterking van het in totaal circa 55 kilometer lange traject van de Lekdijk is nodig om de veiligheid van het achterland, waaronder ook een deel van de Randstad, in de toekomst te waarborgen.

Omdat de primaire waterkering van de Lek niet voldoet aan de landelijke normen, is de verbetering van deze waterkering opgenomen in het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma (hierna: HWBP). De beheerder van de waterkering, het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden, kreeg daarom van het HWBP de opdracht om de dijk te versterken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, is vervolgens het project Sterke Lekdijk gestart. Om de beoogde veiligheid van het dijktraject te waarborgen, moeten over dit deel van het dijktraject op korte termijn versterkingsmaatregelen worden uitgevoerd. In het definitief programma 2017–2022 is vastgelegd dat ernaar gestreefd wordt dat de dijkverbetering eind 2029 is gerealiseerd.

Gezien de omvang (55 kilometer), wordt de versterking van de Lekdijk in zes deelprojecten voorbereid en uitgevoerd.

Eén van deze deelprojecten is de dijkversterking bij Salmsteke, gelegen tussen Jaarsveld (dijkpaal 88.9) en de aansluiting van de Lekdijk Oost/Rolafweg Zuid (dijkpaal 108.5) in de gemeente Lopik. Het onderhavige verzoek om onteigening heeft betrekking op dit deelproject van de dijkversterking bij Salmsteke.

De dijk binnen het traject Salmsteke voldoet niet aan de landelijke normen en dient versterkt te worden ten aanzien van de faalmechanismen piping, macrostabiliteit en bekleding buitenwaarts. Faalmechanismen zijn processen die kunnen tot leiden tot het bezwijken van een dijk. In het kader van de stabiliteit is de primaire waterkering afgekeurd op het aspect macrostabiliteit.

Bij het faalmechanisme piping stroomt water via een zandlaag onder een dijk door en komt het achter de dijk weer omhoog. Hierdoor kan een wel ontstaan. Na verloop van tijd kan het water zand meevoeren en begint er een kanaal (pipe) onder de dijk te ontstaan. Als dit proces langer doorgaat, vormt zich een doorgaande verbinding tussen het buitenwater en het achterland. Uitslijting van het kanaal kan uiteindelijk leiden tot het instorten van de dijk.

Bij het faalmechanisme macrostabiliteit kunnen grote delen van het grondlichaam afschuiven door te weinig stabiliteit. Dit kan zowel binnendijks als buitendijks gebeuren door grote waterdruk.

Bij het faalmechanisme bekleding kan het buitentalud van de dijk, als bij hoog buitenwater het waterpeil snel daalt, tijdelijk losser komen te liggen. Dat kan leiden tot eerst erosie van de buitenteen en vervolgens het afkalven en instorten van het buitentalud.

Door de realisatie van het hoogwaterbeschermingsproject Sterke Lekdijk: Salmsteke gaat de dijk binnen dit deelproject voldoen aan de wettelijke normen voor hoogwaterveiligheid.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de werkzaamheden voor de herinrichting van de uiterwaarden in juni 2022 zijn gestart en doorlopen tot begin 2023. Daarna starten de werkzaamheden aan de dijk. Deze werkzaamheden worden in 2023 (gedurende het hele jaar) uitgevoerd. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover vijf zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. M.G. de Leeuw-Verhoef, namens erven A. de Leeuw, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer STE0018, verder te noemen: reclamante 1;

  • 2. J.A.G. de Leeuw, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer STE0020, verder te noemen: reclamant 2;

  • 3. G. Zaal, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer STE0028, verder te noemen: reclamant 3;

  • 4. G.M. Molenaar, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer STE0025, verder te noemen: reclamante 4;

  • 5. H.J.M. Kwaaitaal en P. Grünberg, ieder voor 1/2e eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer STE0017, verder te noemen: reclamanten 5.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op woensdag 9 november 2022 te Lopik gehouden hoorzitting. Reclamanten 1 tot en met 5 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamante 1

1.1

Reclamante betoogt dat er door verzoeker onvolledig overleg is gevoerd. Reclamante wijst erop dat verzoeker op 30 mei 2022 nogmaals haar aanbieding heeft herhaald. In de aanbiedingsbrief gaat verzoeker in op de weigerachtige houding van reclamante om inhoudelijk overleg te voeren over de schadeloosstelling. Reclamante licht toe dat zij steeds kenbaar heeft gemaakt tot overleg over te willen gaan als alle zaken zijn uitgekristalliseerd. Uit het overleg dat reclamante op 24 mei 2022 met verzoeker had, bleek dat nog niet alles duidelijk was. Reclamante wijst erop dat er nog geen duidelijkheid is over de afwatering bij het Pro-Lock scherm. Ook is reclamante tegen het verwijderen van de voorste bomen van de oprijlaan. Het had op de weg van verzoeker gelegen om met concrete plannen en voorstellen te komen. Ook wijst reclamante erop dat uit een opgevraagde bewonerstekening van 16 mei 2022 blijkt dat erop de te verwerven gronden opeens twee nieuwe opritten zijn ingetekend voor de ontsluiting van de beheerstroken langs het binnentalud. Reclamante is tegen de aanleg van deze opritten en stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Ook wijst reclamante erop dat het waarde dalende effect van de opritten op de woning van reclamante niet is meegenomen in de schadevergoeding.

Ad 1.1

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en het gevoerde minnelijk overleg.

Over de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling merken Wij op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat partijen sinds augustus 2020 in overleg zijn. Gedurende de onderhandelingen is er veelvuldig contact tussen partijen en worden onder andere meerdere uitvoeringsaspecten besproken. Ook wordt er gesproken over de gevolgen van het te realiseren werk voor de waterhuishouding. Verzoeker heeft op 28 september 2021, 17 januari 2022 en op 31 mei 2022 aanbiedingen op onteigeningsbasis uitgebracht voor de in de onteigening betrokken onroerende zaak. Gedurende het overleg heeft reclamante meermaals aangegeven niet inhoudelijk op de aanbiedingen in te willen gaan. In eerste instantie wilde reclamante de reactie op haar zienswijze tegen het ontwerp Projectplan afwachten. Nadat het Projectplan vastgesteld was, gaf reclamante aan dat zij niet eerder inhoudelijk over de schadeloosstelling in gesprek wilde gaan dan wanneer alle onduidelijkheden over onder andere de uitvoeringsaspecten uitgekristalliseerd zijn. Verzoeker heeft aan reclamante kenbaar gemaakt dat nog niet alle uitvoeringsaspecten volledig duidelijk zijn, maar dat dit niet van invloed is op de omvang van het ruimtebeslag. Ook heeft verzoeker ten aanzien van de afwatering kenbaar gemaakt dat deze tenminste gelijk blijft aan de huidige situatie. De aspecten waar partijen nog over in gesprek zijn, hoeven daarom in de ogen van verzoeker een inhoudelijk gesprek over de schadeloosstelling niet in de weg te staan.

Ten aanzien van de aansluitingen naar en van de beheerstroken, maakt reclamante in haar zienswijze kenbaar dat hier tijdens het overleg niet over is gesproken. Voor zover reclamante betoogt dat het voornemen voor de aanleg van de aansluitingen pas op de bewonerstekening van 16 mei 2022 voor het eerst kenbaar werd gemaakt, overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken blijkt dat deze aansluitingen ook al op een bewonerstekening 31 maart 2021 geprojecteerd zijn. Deze tekening werd op 21 oktober 2021 aan reclamante verstrekt. Wat daar ook van zij, na het inzien van de bewonerstekening van 16 mei 2022 zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan over de feitelijke inrichting van de aansluitingen. Daarover heeft verzoeker toegelicht waarvoor de aansluitingen nodig zijn en dat de aansluitingen uitgevoerd worden in halfverharding met een hekwerk. Tijdens de hoorzitting heeft reclamante kenbaar gemaakt dat zij zich niet kan vinden in de wijze waarop de aansluitingen worden ingericht en dat partijen hierover nog in gesprek zijn. Hierover merken Wij op dat de feitelijke uitwerking van de uitvoeringsaspecten Ons niet ter beoordeling staat. Een inhoudelijke beoordeling hiervan is in de onderhavige onteigeningsprocedure dan ook niet aan de orde.

Wij kunnen reclamante niet volgen in haar betoog dat verzoeker onvolledig minnelijk overleg heeft gevoerd en niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Dat verzoeker niet over alle uitvoeringsaspecten de door reclamante gewenste duidelijkheid heeft kunnen bieden, maakt het overleg niet onvolledig of niet transparant. Gelet op het bovenstaande zijn Wij dan ook van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Partijen hebben hierover ten tijde van de start van de procedure geen overeenstemming bereikt. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen zijn nog met elkaar in overleg over de verdere invulling van de uitvoeringsaspecten. Wij merken op dat dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Voor zover reclamante overigens in haar zienswijze betoogt dat zij tegen de aanleg van de opritten naar de beheerstrook en het verwijderen van de voorste rij bomen van de oprijlaan is, overwegen Wij dat dit planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Waterwet aan de orde gesteld worden.

1.2

Reclamante betoogt dat een gedeelte van de in de onteigening betrokken grond niet nodig is voor het realiseren van het werk, omdat erop dat deel geen werkzaamheden plaatsvinden en het perceelgedeelte ook niet nodig is als werkterrein. Reclamante stelt zich daarom op het standpunt dat het nut en de noodzaak ontbreken voor de onteigening van de oprit vanaf de nieuwe voorgestelde perceelgrens tot aan de pipingmaatregel boven aan de dijk. Onder verwijzing naar het ‘Grondverwervingsplan Salmsteke (STE)’ wijst reclamante erop dat verzoeker het eigendom van de oprit wenst te verkrijgen om vervolgens ten behoeve van reclamante een zakelijk recht op het perceel te vestigen. Op grond daarvan mag reclamante de oprit als ontsluiting gebruiken en wordt zij verantwoordelijk gesteld voor het beheer en onderhoud van de oprit. Het nut en de noodzaak voor de onteigening van de oprit ontbreken ook omdat ook zonder de eigendomsverkrijging van het betreffende perceelgedeelte de dijkversterking kan worden uitgevoerd en omdat ook na de onteigening de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud bij reclamante blijft. Reclamante wijst erop dat zij bovendien al op grond van de “Geconsolideerde Legger van de primaire waterkering langs Neder-Rijn en Lek met de daartoe behorende kunstwerken” verplicht was het onderhoud van het dijkperceel, inclusief de oprit uit te voeren.

Ad 1.2

Wij kunnen reclamante niet volgen in haar stelling dat er op het betreffende gedeelte van de onroerende zaak geen werkzaamheden worden uitgevoerd en dat de noodzaak voor onteigening daarom ontbreekt. Uit de Ons overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, is Ons gebleken dat op het gedeelte van het perceel dat in de onteigening betrokken is, een steunberm en een beheerstrook worden gerealiseerd. In de steunberm wordt een verticale pipingmaatregel aangebracht. Ook wordt de bestaande oprit vanaf de dijk naar de (nieuwe) perceelgrens opnieuw verhard. Het in de onteigening betrokken ruimtebeslag maakt onderdeel uit van de zone van de primaire waterkering waarvan het hoogheemraadschap het noodzakelijk acht deze in eigendom te hebben. Dat is nodig om nu en in de toekomst de mogelijkheid om het vereiste veiligheidsniveau van de dijk te kunnen waarborgen en handhaven. Zoals uit de zakelijke beschrijving blijkt, heeft verzoeker in de Kadernota grondzaken en Vastgoed Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2015–2020 beschreven hoe omgegaan dient te worden met het beheren, verwerven en afstoten van eigendommen. Voor de dijkversterking van de Lekdijk is het aankoopbeleid separaat en specifiek uitgewerkt in de Strategienota grondverwerving Sterke Lekdijk die fungeert als input en kader voor de afwegingen op operationeel niveau binnen de deelprojecten. Voor het deelproject waar deze onteigening op ziet is het Grondverwervingsplan Salmsteke (STE) vastgesteld. Daarin is onder andere bepaald dat verzoeker voor het uit kunnen voeren van een doelmatig beheer en onderhoud en voor het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen voor een toekomstbestendige dijk over het volledige eigendomsrecht van de buitendijks gelegen beheerstrook, het buitentalud, de kruin, het binnentalud en de binnendijks gelegen beheerstrook dient te beschikken. Dit geldt ook voor de ondergrond van de op het binnen- en buitentalud en de aangrenzende beheerstrook aanwezige op- en afritten. Ten aanzien van deze op- en afritten wordt er een zakelijk recht gevestigd ten behoeve van degene voor wie de op- en afrit bedoeld is.

Wij merken op dat het beleid in zojuist bedoelde zin door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State herhaaldelijk als redelijk is bestempeld, omdat hiermee de continuïteit bij dijkversterkingen de duurzaamheid van de waterkering het beste zijn gewaarborgd. Gewezen kan worden op de uitspraken van de Afdeling van 25 februari 2009, nr. 200800340/1, en 7 juni 2006, nr. 200505623.

Gelet hierop en in aanmerking nemend dat verzoeker het beleid zoals dat hiervoor is beschreven ook ten grondslag heeft gelegd aan het projectplan Waterwet Dijkversterking Lekdijk, Salmsteke, kunnen Wij reclamante niet volgen in haar betoog dat de noodzaak voor de onteigening ontbreekt en zijn Wij van oordeel dat het niet onjuist is dat verzoeker ook het in de onteigening betrokken gedeelte van de onroerende zaak van reclamante voor de oprit in eigendom wenst te verkrijgen. Dat het onderhoud aan de oprit ook zonder eigendomsverkrijging al gewaarborgd is, doet daar niets aan af. Nu verzoeker met reclamante geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over eigendomsverwerving, achten Wij de noodzaak tot de aanwijzing van het gedeelte van deze onroerende zaak ter onteigening aanwezig.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 2

2.1

Reclamant betoogt dat er door verzoeker onvolledig overleg is gevoerd. Reclamant wijst erop dat verzoeker op 30 mei 2022 nogmaals haar aanbieding heeft herhaald. Bij deze brief was een verkeerde grondtekening en bewonerstekening gevoegd. In de aanbiedingsbrief gaat verzoeker in op de weigerachtige houding van reclamant om inhoudelijk overleg te voeren over de schadeloosstelling. Reclamant licht toe dat hij steeds kenbaar heeft gemaakt tot overleg over te willen gaan als alle zaken zijn uitgekristalliseerd. Uit het overleg dat reclamant op 24 mei 2022 met verzoeker had, bleek dat nog niet alles duidelijk was. Reclamant wijst erop dat er nog geen duidelijkheid is over de afwatering bij het Pro-Lock scherm. Het had op de weg van verzoeker gelegen om met concrete plannen en voorstellen te komen. Ook wijst reclamant erop dat uit een opgevraagde bewonerstekening van 16 mei 2022 blijkt dat erop de te verwerven gronden opeens twee nieuwe opritten zijn ingetekend voor de ontsluiting van de beheerstroken langs het binnentalud. Reclamant is tegen de aanleg van deze opritten en stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Ook wijst reclamant erop dat het waarde dalende effect van de opritten op de woning van reclamant niet is meegenomen in de schadevergoeding.

Ad 2.1

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en het minnelijk overleg en is nagenoeg gelijk aan onderdeel 1.1 van de zienswijze van reclamante 1. Alleen het bezwaar van reclamante 1 tegen het verwijderen van de voorste bomenrij, speelt bij reclamant 2 niet. Voor het overige is dit onderdeel van de zienswijze gelijk.

Omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat het overleg met reclamante 1 en reclamant 2 gebundeld heeft plaatsgevonden, verwijzen Wij naar wat Wij onder ad 1.1 van de zienswijze van reclamante 1 hierover hebben overwogen. Daarop vullen Wij aan dat ten aanzien van de onroerende zaak van reclamant 2, verzoeker op 28 september 2021, 13 januari 2022 en op 30 mei 2022 aanbiedingen op onteigeningsbasis heeft uitgebracht.

2.2

Reclamant betoogt dat een gedeelte van de in de onteigening betrokken grond niet nodig is voor het realiseren van het werk, omdat erop dat deel geen werkzaamheden plaatsvinden en het perceelgedeelte ook niet nodig is als werkterrein. Reclamant stelt zich daarom op het standpunt dat het nut en de noodzaak ontbreken voor de onteigening van de oprit vanaf de nieuwe voorgestelde perceelgrens tot aan de pipingmaatregel boven aan de dijk. Onder verwijzing naar het Grondverwervingsplan Salmsteke (STE) wijst reclamant erop dat verzoeker het eigendom van de oprit wenst te verkrijgen om vervolgens ten behoeve van reclamant een zakelijk recht op het perceel te vestigen. Op grond daarvan mag reclamant de oprit als ontsluiting gebruiken en wordt hij verantwoordelijk gesteld voor het beheer en onderhoud van de oprit. Het nut en de noodzaak voor de onteigening van de oprit ontbreken ook omdat ook zonder de eigendomsverkrijging van het betreffende perceelgedeelte de dijkversterking kan worden uitgevoerd en omdat ook na de onteigening de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud bij reclamant blijft. Reclamant wijst erop dat hij bovendien al op grond van de “Geconsolideerde Legger van de primaire waterkering langs Neder-Rijn en Lek met de daartoe behorende kunstwerken” verplicht was het onderhoud van het dijkperceel, inclusief de oprit uit te voeren.

Ad 2.2

Dit onderdeel van de zienswijze is gelijk aan onderdeel 1.2 van de zienswijze van reclamante 1. Wij verwijzen naar wat Wij hierover onder ad 1.2 hebben overwogen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 3

3.1

Reclamant betoogt dat er door verzoeker onvolledig overleg is gevoerd. Reclamant licht toe dat verzoeker op 30 mei 2022 haar aanbieding heeft herhaald. Uit de bij het aanbod behorende bewonerstekening van 9 december 2021 blijkt dat erop de te verwerven gronden opeens twee nieuwe opritten zijn ingetekend voor de ontsluiting van de beheerstroken langs het binnentalud. De aanleg van de opritten was nieuw voor reclamant. In de eerder uitgebrachte aanbiedingen is nooit over deze opritten bericht. Reclamant is tegen de aanleg van deze opritten en stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Ook wijst reclamant erop dat het waarde dalende effect van de opritten op de woning van reclamant en het gevolg dat hij meer wateroverlast gaat ondervinden niet zijn meegenomen in de schadevergoeding.

Ad 3.1

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en het minnelijk overleg. Wij verwijzen naar wat Wij onder ad 1.1 van de zienswijze van reclamante 1 hierover in het algemeen hebben overwogen.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat partijen sinds april 2018 in overleg zijn. Op verzoek van reclamant heeft verzoeker ook de mogelijkheden voor compensatiegrond onderzocht. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat er mogelijk compensatiegrond beschikbaar is, maar reclamant heeft daar nog niet inhoudelijk op gereageerd. Gedurende de onderhandelingen is er veelvuldig contact tussen partijen en worden onder andere meerdere uitvoeringsaspecten besproken. Ook wordt er gesproken over de gevolgen van het te realiseren werk voor de waterhuishouding. Verzoeker heeft op 28 september 2021, 12 januari 2022 en op 30 mei 2022 aanbiedingen op onteigeningsbasis uitgebracht voor de in de onteigening betrokken onroerende zaak. Reclamant heeft kenbaar gemaakt niet inhoudelijk in te gaan op de aanbiedingen, omdat er nog onduidelijkheden zijn over de uitvoeringsaspecten en omdat er in de schadeloosstelling geen rekening is gehouden met de afwatering en de gevolgen voor de waterhuishouding. Verzoeker heeft aan reclamant kenbaar gemaakt dat nog niet alle uitvoeringsaspecten volledig duidelijk zijn, maar dat dit niet van invloed is op de omvang van het ruimtebeslag. Ook heeft verzoeker ten aanzien van de waterhuishouding kenbaar gemaakt dat deze tenminste gelijk blijft aan de huidige situatie. De aspecten waar partijen nog over in gesprek zijn, hoeven daarom in de ogen van verzoeker een inhoudelijk gesprek over de schadeloosstelling niet in de weg te staan.

Ten aanzien van de aansluitingen naar en van de beheerstroken, maakt reclamant in zijn zienswijze kenbaar dat hier tijdens het overleg niet over is gesproken. Voor zover reclamant betoogt dat het voornemen voor de aanleg van de aansluitingen pas op de bewonerstekening van 9 december 2021 voor het eerst kenbaar werd gemaakt, overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken blijkt dat deze aansluitingen ook al op een bewonerstekening van mei 2021 geprojecteerd zijn. Deze tekening werd op 12 mei 2021 aan reclamant verstrekt. Wat daar ook van zij, na het inzien van de bewonerstekening van 9 december 2021 zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan over de feitelijke inrichting van de aansluitingen. Daarover heeft verzoeker toegelicht waarvoor de aansluitingen nodig zijn en dat de aansluitingen uitgevoerd worden in halfverharding met een hekwerk. Tijdens de hoorzitting heeft reclamant kenbaar gemaakt dat hij zich niet kan vinden in de wijze waarop de aansluitingen worden ingericht en dat partijen hierover nog in gesprek zijn. Hierover merken Wij op dat de feitelijke uitwerking van de uitvoeringsaspecten Ons niet ter beoordeling staat. Een inhoudelijke beoordeling hiervan is in de onderhavige onteigeningsprocedure dan ook niet aan de orde.

Wij kunnen reclamant niet volgen in zijn betoog dat verzoeker onvolledig minnelijk overleg heeft gevoerd en niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Dat verzoeker niet over alle uitvoeringsaspecten de door reclamant gewenste duidelijkheid heeft kunnen bieden, maakt het overleg niet onvolledig of niet transparant. Gelet op het bovenstaande zijn Wij dan ook van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Partijen hebben hierover ten tijde van de start van de procedure geen overeenstemming bereikt. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen zijn nog met elkaar in overleg over de verdere invulling uitvoeringsaspecten. Wij merken op dat dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Voor zover reclamant overigens in zijn zienswijze betoogt dat hij tegen de aanleg van de opritten naar de beheerstrook is, overwegen Wij dat dit planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Waterwet aan de orde gesteld worden. Reclamant heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

3.2

Reclamant betoogt dat een gedeelte van de in de onteigening betrokken grond niet nodig is voor het realiseren van het werk, omdat erop dat deel geen werkzaamheden plaatsvinden en het perceelgedeelte ook niet nodig is als werkterrein. Reclamant stelt zich daarom op het standpunt dat het nut en de noodzaak ontbreken voor de onteigening van de oprit vanaf de nieuwe voorgestelde perceelgrens tot aan de pipingmaatregel boven aan de dijk. Onder verwijzing naar het Grondverwervingsplan Salmsteke (STE) wijst reclamant erop dat verzoeker het eigendom van de oprit wenst te verkrijgen om vervolgens ten behoeve van reclamant een zakelijk recht op het perceel te vestigen. Op grond daarvan mag reclamant de oprit als ontsluiting gebruiken en wordt hij verantwoordelijk gesteld voor het beheer en onderhoud van de oprit. Het nut en de noodzaak voor de onteigening van de oprit ontbreken ook omdat ook zonder de eigendomsverkrijging van het betreffende perceelgedeelte de dijkversterking kan worden uitgevoerd en omdat ook na de onteigening de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud bij reclamant blijft. Reclamant wijst erop dat hij bovendien al op grond van de “Geconsolideerde Legger van de primaire waterkering langs Neder-Rijn en Lek met de daartoe behorende kunstwerken” verplicht was het onderhoud van het dijkperceel, inclusief de oprit uit te voeren.

Ad 3.2

Dit onderdeel van de zienswijze is gelijk aan onderdeel 1.2 van de zienswijze van reclamante 1. Wij verwijzen naar wat Wij hierover onder ad 1.2 hebben overwogen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 3 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamante 4

4.1

Reclamante betoogt dat er door verzoeker onvolledig overleg is gevoerd. Reclamante licht toe dat verzoeker op 30 mei 2022 haar aanbieding heeft herhaald. Uit de bij het aanbod behorende bewonerstekening van 9 december 2021 blijkt dat erop de te verwerven gronden opeens twee nieuwe opritten zijn ingetekend voor de ontsluiting van de beheerstroken langs het binnentalud. De aanleg van de opritten was nieuw voor reclamante. In de eerder uitgebrachte aanbiedingen is nooit over deze opritten bericht. Reclamante is tegen de aanleg van deze opritten en stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Ook wijst reclamante erop dat het waarde dalende effect van de opritten op de woning van reclamante en het gevolg dat zij meer wateroverlast gaat ondervinden niet zijn meegenomen in de schadevergoeding.

Ad 4.1

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en het minnelijk overleg en is gelijk aan onderdeel 3.1 van de zienswijze van reclamant 3. Wij verwijzen naar wat Wij hierover in het algemeen onder ad 1.1 hebben overwogen.

Omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat het overleg met reclamant 3 en reclamante 4 gebundeld heeft plaatsgevonden, verwijzen Wij naar wat Wij onder ad 3.1 van de zienswijze van reclamant 3 hierover hebben overwogen. Daarop vullen Wij aan dat ten aanzien van de onroerende zaak van reclamante 4, verzoeker op 27 september 2021, 12 januari 2022 en op 30 mei 2022 aanbiedingen op onteigeningsbasis heeft uitgebracht.

4.2

Reclamante betoogt dat een gedeelte van de in de onteigening betrokken grond niet nodig is voor het realiseren van het werk, omdat erop dat deel geen werkzaamheden plaatsvinden en het perceelgedeelte ook niet nodig is als werkterrein. Reclamante stelt zich daarom op het standpunt dat het nut en de noodzaak ontbreken voor de onteigening van de oprit vanaf de nieuwe voorgestelde perceelgrens tot aan de pipingmaatregel boven aan de dijk. Onder verwijzing naar het Grondverwervingsplan Salmsteke (STE) wijst reclamante erop dat verzoeker het eigendom van de oprit wenst te verkrijgen om vervolgens ten behoeve van reclamante een zakelijk recht op het perceel te vestigen. Op grond daarvan mag reclamante de oprit als ontsluiting gebruiken en wordt zij verantwoordelijk gesteld voor het beheer en onderhoud van de oprit. Het nut en de noodzaak voor de onteigening van de oprit ontbreken ook omdat ook zonder de eigendomsverkrijging van het betreffende perceelgedeelte de dijkversterking kan worden uitgevoerd en omdat ook na de onteigening de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud bij reclamante blijft. Reclamante wijst erop dat zij bovendien al op grond van de “Geconsolideerde Legger van de primaire waterkering langs Neder-Rijn en Lek met de daartoe behorende kunstwerken” verplicht was het onderhoud van het dijkperceel, inclusief de oprit uit te voeren.

Ad 4.2

Dit onderdeel van de zienswijze is gelijk aan onderdeel 1.2 van de zienswijze van reclamante 1. Wij verwijzen naar wat Wij hierover onder ad 1.2 hebben overwogen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 4 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamanten 5

5.1

Reclamanten betogen dat er door verzoeker onvolledig overleg is gevoerd. Reclamanten lichten toe dat verzoeker op 1 april 2022 het concept van de koop- en huurovereenkomsten met een grondtekening van 5-5-2021 en het document “Uitvoeringsafspraken” aan hen heeft gemaild. In overleg met hun adviseur besloten reclamanten alvorens inhoudelijk te reageren op het concept van de koop- en huurovereenkomsten, eerst meer duidelijkheid te verkrijgen over de uitvoeringsafspraken. Hiervoor hebben reclamanten verzoeker onder andere verzocht om een bewonerstekening. Op 20 juli 2022 heeft verzoeker deze tekening van 4 juli 2022 aan reclamanten verstrekt. Uit de bewonerstekening blijkt dat er naast de bestaande oprit op de te verwerven gronden twee nieuwe opritten zijn ingetekend voor de ontsluiting van de beheerstroken langs het binnentalud. De aanleg van de opritten was nieuw voor reclamanten en de grondverwerver van verzoeker. In de eerdere gesprekken is nooit over de aanleg van deze opritten gesproken. Reclamanten zijn tegen de aanleg van deze opritten en stellen zich op het standpunt dat verzoeker niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Ook wijzen reclamanten erop dat het waarde dalende effect van de opritten op de woning van reclamanten en het gevolg dat zij meer wateroverlast gaan ondervinden niet zijn meegenomen in de schadevergoeding. Tijdens de hoorzitting hebben reclamanten er ook op gewezen dat er door verzoeker geen actueel aanbod is uitgebracht.

Ad 5.1

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en het minnelijk overleg. Wij verwijzen naar wat Wij onder ad 1.1 van de zienswijze van reclamante 1 hierover in het algemeen hebben overwogen.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat partijen sinds september 2020 in overleg zijn. Gedurende de onderhandelingen is er veelvuldig contact tussen partijen en worden onder andere meerdere uitvoeringsaspecten besproken. Ook wordt er gesproken over de gevolgen van het te realiseren werk voor de waterhuishouding. Verzoeker heeft op 27 juli 2021 en op 12 januari 2022 aanbiedingen op onteigeningsbasis uitgebracht voor de in de onteigening betrokken onroerende zaak. Op 20 januari 2022 hebben reclamanten op de aanbieding van 12 januari 2022 gereageerd met een tegenvoorstel. Over dat tegenvoorstel is door partijen een grote mate van overeenstemming bereikt en er is door verzoeker een concept koopovereenkomst naar reclamanten verstuurd. Reclamanten maken kenbaar dat zij een deskundige hebben ingeschakeld en dat zij de stukken met deze adviseur gaan bespreken. Op 13 mei 2022 vraagt de adviseur aan verzoeker om aanvullende informatie. Op 20 juli 2022 verstrekt verzoeker deze informatie, waaronder de bewonerstekening van 4 juli 2022 die reclamanten in hun zienswijzen aanhalen. Na ontvangst van deze stukken vindt er overleg plaats over enkele uitvoeringsaspecten en wordt er door de adviseur van reclamanten om een actualisatie van de aanbieding gevraagd. Verzoeker heeft aan reclamanten kenbaar gemaakt dat nog niet alle uitvoeringsaspecten volledig duidelijk zijn, maar dat dit niet van invloed is op de omvang van het ruimtebeslag. Ook heeft verzoeker ten aanzien van de waterhuishouding kenbaar gemaakt dat deze tenminste gelijk blijft aan de huidige situatie. De aspecten waar partijen nog over in gesprek zijn, hoeven daarom in de ogen van verzoeker een inhoudelijk gesprek over de schadeloosstelling niet in de weg te staan.

Ten aanzien van de aansluitingen naar en van de beheerstroken, maken reclamanten in hun zienswijze kenbaar dat hier tijdens het overleg niet over is gesproken. Voor zover reclamanten betogen dat het voornemen voor de aanleg van de aansluitingen pas op de bewonerstekening van 4 juli 2022 voor het eerst kenbaar werd gemaakt, overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken blijkt dat deze aansluitingen ook al op een bewonerstekening 31 maart 2021 geprojecteerd zijn. Deze tekening werd op 21 juli 2021 aan reclamanten verstrekt. Wat daar ook van zij, na het inzien van de bewonerstekening van 4 juli 2022 zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan over de feitelijke inrichting van de aansluitingen. Daarover heeft verzoeker toegelicht waarvoor de aansluitingen nodig zijn en dat de aansluitingen uitgevoerd worden in halfverharding met een hekwerk. Voor zover reclamanten in hun zienswijze betogen dat de aanleg van de aansluitingen naar en van de beheerstroken ook voor de grondverwerver nieuw waren toen deze naar aanleiding van de bewonerstekening van 4 juli 2022 besproken werden, wijzen Wij erop dat uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat dit niet het geval was. De grondverwerver heeft desgevraagd verklaard dat alleen de wijze waarop de toegang tot de aansluitingen wordt ingericht voor hem onduidelijk was. Tijdens de hoorzitting hebben reclamanten kenbaar gemaakt dat zij zich niet kunnen vinden in de wijze waarop de aansluitingen worden ingericht en dat partijen hierover nog in gesprek zijn. Hierover merken Wij op dat de uitvoeringsaspecten Ons niet ter beoordeling staan.

Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog dat verzoeker onvolledig minnelijk overleg heeft gevoerd en niet transparant is geweest in het verstrekken van de juiste informatie. Dat verzoeker niet over alle uitvoeringsaspecten de door reclamanten gewenste duidelijkheid heeft kunnen bieden, maakt het overleg niet onvolledig of niet transparant. Dat verzoeker na haar aanbieding van 12 januari 2022 geen nieuwe aanbieding heeft uitgebracht, maakt niet dat verzoeker geen actuele aanbieding heeft uitgebracht. Partijen hebben over deze aanbieding door-onderhandeld en het is naar Ons oordeel in deze situatie niet ongebruikelijk dat er voorafgaand aan het verzoek niet nog een nieuwe aanbieding is uitgebracht. Gelet op het bovenstaande zijn Wij dan ook van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Partijen hebben hierover ten tijde van de start van de procedure geen overeenstemming bereikt. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen zijn nog met elkaar in overleg over de verdere uitwerking van de uitvoeringsaspecten. Wij merken op dat dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Voor zover reclamanten overigens in hun zienswijze betogen dat zij tegen de aanleg van de opritten naar de beheerstrook zijn, overwegen Wij dat dit planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Waterwet aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

5.2

Reclamanten betogen dat een gedeelte van de in de onteigening betrokken grond niet nodig is voor het realiseren van het werk, omdat erop dat deel geen werkzaamheden plaatsvinden en het perceelgedeelte ook niet nodig is als werkterrein. Reclamanten stellen zich daarom op het standpunt dat het nut en de noodzaak ontbreken voor de onteigening van de oprit vanaf de nieuwe voorgestelde perceelgrens tot aan de pipingmaatregel boven aan de dijk. Onder verwijzing naar het Grondverwervingsplan Salmsteke (STE) wijzen reclamanten erop dat verzoeker het eigendom van de oprit wenst te verkrijgen om vervolgens ten behoeve van reclamanten een zakelijk recht op het perceel te vestigen. Op grond daarvan mogen reclamanten de oprit als ontsluiting gebruiken en worden zij verantwoordelijk gesteld voor het beheer en onderhoud van de oprit. Het nut en de noodzaak voor de onteigening van de oprit ontbreken ook omdat ook zonder de eigendomsverkrijging van het betreffende perceelgedeelte de dijkversterking kan worden uitgevoerd en omdat ook na de onteigening de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud bij reclamanten blijft. Reclamanten wijzen erop dat zij bovendien al op grond van de “Geconsolideerde Legger van de primaire waterkering langs Neder-Rijn en Lek met de daartoe behorende kunstwerken” verplicht waren het onderhoud van het dijkperceel, inclusief de oprit uit te voeren.

Ad 5.2

Dit onderdeel van de zienswijze is gelijk aan onderdeel 1.2 van de zienswijze van reclamante 1. Wij verwijzen naar wat Wij hierover onder ad 1.2 hebben overwogen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 5 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van de bescherming van het land tegen hoogwater noodzakelijk worden geacht dat het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden tot het nemen van een besluit krachtens artikel 62 van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 22 december 2022, nr. RWS-2022/35306, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van dijkgraaf en heemraden van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden bij brief van 21 juli 2022, kenmerk 1895329;

gelezen de e-mailberichten van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van 30 november 2022 en 21 maart 2023;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 15 maart 2023, no. W17.22.00225/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 30 maart 2023, nr. RWS-2023/7889, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de versterking van de Lekdijk Oost op de noordelijke oever van de rivier de Lek, in het dijktraject Salmsteke, vanaf Jaarsveld (dijkpaal 88.9) tot de aansluiting Lekdijk Oost/Rolafweg Zuid (dijkpaal 108.5), met bijkomende werken, in de gemeente Lopik, ten name van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeente Lopik aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Lopik en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 4 april 2023

Willem-Alexander

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT, M.G.J. Harbers

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Dijkversterking Lekdijk Salmsteke

VERZOEKENDE INSTANTIE: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

 

Kadastraal bekend als gemeente Jaarsveld

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

STE0003

993

4.920

B 240

Maaike Woudenberg, Utrecht, gehuwd met Leonardus Antonius Gerardus Maria van der Velde.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Lopik, Lopik.

         

STE0005

172

2.860

B 1301

Maaike Woudenberg, Utrecht, gehuwd met Leonardus Antonius Gerardus Maria van der Velde.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Lopik, Lopik.

         

STE0009

472

2.140

B 252

Elk 1/2 eigendom:

Jennifer Ann Aherne, Lopik, gehuwd met Derrill Kenneth Palidwar;

Derrill Kenneth Palidwar, Lopik, gehuwd met Jennifer Ann Aherne.

 

Kadastraal bekend als gemeente Lopik

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

STE0010

1.703

22.220

G 600

Elk 1/2 eigendom:

Jennifer Ann Aherne, Lopik, gehuwd met Derrill Kenneth Palidwar;

Derrill Kenneth Palidwar, Lopik, gehuwd met Jennifer Ann Aherne.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Lopik, Lopik;

KPN B.V., Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V., Utrecht, zetel: Zwolle (2x);

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam (2x).

         

STE0017

2.364

20.335

G 590

Elk 1/2 eigendom:

Henricus Jozef Maria Kwaaitaal, Lopik, gehuwd met Pauline Grünberg;

Pauline Grünberg, Lopik, gehuwd met Henricus Jozef Maria Kwaaitaal.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen:

KPN B.V., Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V., Utrecht, zetel: Zwolle;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

         

STE0018

1.768

14.530

G 2199

Antonie de Leeuw (overleden), Lopik.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen:

KPN B.V., Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V., Utrecht, zetel: Zwolle;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Lopik, Lopik;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

         

STE0020

2.133

12.125

G 1686

Johannes Adrianus Gerrit de Leeuw, Lopik.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen:

KPN B.V., Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V., Utrecht, zetel: Zwolle;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Lopik, Lopik;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

         

STE0024

1.040

4.290

G 587

Cornelis Rijneveld, Lopik.

         

STE0025

2.542

67.495

G 586

Gerritje Maagje Molenaar, Lopik.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen:

KPN B.V., Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V. Utrecht, zetel: Zwolle;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Lopik, Lopik;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam.

         

STE0028

3.273

13.030

G 2253

Gerrit Zaal, Lopik, gehuwd met Ingrid Mathilde Jens.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen:

Gemeente Lopik, Lopik;

KPN B.V., Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V. Utrecht, zetel: Zwolle;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam (2x).

         

STE0031

542

6.440

G 581

Pieter Arie de Groot, Lopik.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Provincie Utrecht, Utrecht.

Opstalrecht Nutsvoorzieningen:

Gemeente Lopik, Lopik;

KPN B.V. Rotterdam, zetel: ’s-Gravenhage;

Vitens N.V., Utrecht, zetel: Zwolle;

STEDIN NETBEHEER B.V., Rotterdam (2x).

Opstalrecht Nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Houten.

Naar boven