Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 december 2022, nr. OWB/34250917, houdende instelling van de Adviescommissie Starters- en Stimuleringsbeurzen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. Ministerie van OCW:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. adviescommissie:

Adviescommissie Starters- en Stimuleringsbeurzen;

d. SSB:

starters- en stimuleringsbeurzen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief ‘Hoger onderwijs en wetenschap’ van 17 juni 2022 en nader uitgewerkt in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap van 7 juli 2022;

e. bestuursakkoord:

Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap van 7 juli 2022;

f. NWO:

Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

g. universiteit:

universiteit als bedoeld in de onderdelen a, b en h, van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; onder universiteiten wordt tevens het bestuur van een universiteit verstaan;

h. umc:

universitair medisch centrum, zijnde een academische ziekenhuis als bedoeld in artikel 1.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Indien van toepassing wordt hier mede onder verstaan de raad van bestuur van deze instelling;

Artikel 2. Adviescommissie Starters- en Stimuleringsbeurzen

  • 1. Er is een Adviescommissie Starters- en Stimuleringsbeurzen, hierna ‘de adviescommissie’.

  • 2. De adviescommissie heeft tot taak te adviseren over de nadere uitwerking van de starters- en stimuleringsbeurzen, zoals hieronder in artikel 3 nader toegelicht.

Artikel 3. Nadere uitwerking van taken adviescommissie

  • 1. De adviescommissie geeft, met het oog op de bepalingen uit het bestuursakkoord en de doelstelling om met deze beurzen werk-, competitie- en aanvraagdruk te verlagen en ongebonden onderzoek te stimuleren, advies aan de minister over de uitgangspunten ten behoeve van de toekenning van startersbeurzen binnen de bestaande bekostiging van het Ministerie van OCW.

  • 2. De adviescommissie geeft daarnaast, met inachtneming van de bepalingen uit het bestuursakkoord en de doelstelling om met deze beurzen werk-, competitie- en aanvraagdruk te verlagen en ongebonden onderzoek te stimuleren, advies aan de universiteitsbesturen en raden van besturen van umc’s over:

    • uitgangspunten ten behoeve van de toekenning van stimuleringsbeurzen binnen de bestaande bekostiging van OCW;

    • uitgangspunten ten behoeve van de besteding van starters- en stimuleringsbeurzen (bijvoorbeeld hoe daarbij de verwevenheid van onderzoek en onderwijs gewaarborgd kan worden);

    • hoe te bepalen waar de werkdruk het hoogst is en waar de ruimte voor ongebonden onderzoek het laagst;

    • de criteria waaraan ‘gezamenlijk onderzoek' moet voldoen om in aanmerking te komen voor een top up bij starters- en stimuleringsbeurzen en een passende hoogte van top ups;

    • hoe onbedoelde competitie bij de verdeling van stimuleringsbeurzen binnen en tussen universiteiten en umc’s voorkomen kan worden, met inachtneming van aandachtspunten waaronder sociale veiligheid en diversiteit en inclusie;

    • hoe de toekenning van stimuleringsbeurzen ongewenste gevolgen van een tweedeling onder wetenschappelijke medewerkers (met of zonder een startersbeurs) kan tegengaan, met inachtneming van aandachtspunten waaronder sociale veiligheid en diversiteit en inclusie;

    • hoe universiteiten en umc’s kunnen komen tot een goede verdeling van starters- en stimuleringsbeurzen binnen de bestaande bekostiging van OCW;

    • andere vragen over starters- en stimuleringsbeurzen, zoals hoe deze het aantal vaste contracten kunnen vergroten en hoe de beurshouder – in overleg met collega’s binnen de universiteit en/of het umc – tot besluitvorming komt over de besteding van de beurs.

  • 3. De adviescommissie brengt uiterlijk 31 maart 2023 schriftelijk advies uit aan, voor wat betreft de taak onder artikel 3, eerste lid, de minister, en voor wat betreft de taken onder artikel 3, tweede lid, aan de universiteitsbesturen en raden van besturen van umc’s, en stuurt dit gelijktijdig in afschrift naar de minister.

  • 4. Daarnaast kan de adviescommissie, nadat een deel van de SSB is verdeeld, best practices delen met alle betrokkenen, ter inspiratie en bevordering van de kennisontwikkeling

Artikel 4. Samenstelling, benoeming en ontslag

  • 1. De adviescommissie bestaat uit één voorzitter en acht andere leden.

  • 2. De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd voor de duur van de adviescommissie.

  • 3. De voorzitter en leden brengen op persoonlijke titel hun kennis en ervaring in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.

  • 4. De voorzitter en overige leden kunnen op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden worden geschorst of ontslagen door de minister.

  • 5. Bij verandering van hoofd- of nevenfuncties van de leden of het aangaan van bepaalde relaties door de leden kan de minister het lidmaatschap van de adviescommissie heroverwegen.

  • 6. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 5. Leden

  • 1. Met ingang van 1 december worden, voor de duur van de adviescommissie, tot lid van de adviescommissie benoemd:

    • a. Prof. dr. B.M. (Bert) Weckhuysen, tevens voorzitter;

    • b. Dr. T. (Thijs) Bol;

    • c. Prof. dr. R.E. (Remco) Breuker;

    • d. Mr. M. (Mariska) Brzözek;

    • e. Prof. dr. P. (Pamela) Habibovic;

    • f. Prof. dr. P.C.W. (Pancras) Hogendoorn;

    • g. Dr. F. (Femke) Nijboer;

    • h. Dr. C. (Ceren) Pekdemir; en

    • i. Prof. dr. M. (Mladen) Popovic.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De minister draagt zorg voor een secretariaat ten behoeve van de adviescommissie.

  • 2. De secretaris is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de adviescommissie.

Artikel 7. Werkwijze

  • 1. De adviescommissie maakt bij de uitvoering van haar taken zoveel mogelijk gebruik van reeds bestaande rapporten en onderzoeken.

  • 2. De voorzitter rapporteert periodiek aan de minister over de voortgang.

  • 3. De voorzitter overlegt periodiek met de voorzitter van de NWO-commissie die gaat onderzoeken hoe de nieuwe starters- en stimuleringsbeurzen zich verhouden tot bestaande onderzoeksfinanciering.

  • 4. De adviescommissie stelt haar werkwijze schriftelijk vast in afstemming met het secretariaat, waarbij rekening wordt gehouden met het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling gedurende de gehele looptijd van de adviescommissie.

Artikel 8. Instellingsduur

De adviescommissie wordt ingesteld voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met de mogelijkheid tot verlenging.

Artikel 9. Informatieplicht

De adviescommissie verstrekt aan de minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van de taak van de Minister redelijkerwijs nodig is.

Artikel 10. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de andere leden ontvangen een vergoeding per vergadering.

  • 2. De vergoeding per vergadering voor de leden bedraagt 3% van de maximale periodiek van het salaris conform schaal 18 zoals vastgesteld in de laatst overeengekomen CAO Rijk. De vergoeding van de voorzitter bedraagt 130% van deze vergoeding.

  • 3. Naast de vergoeding voor de werkzaamheden komen de eventuele reis- en verblijfkosten van de voorzitter, andere leden en de secretaris voor vergoeding in aanmerking. De leden ontvangen een vergoeding voor reiskosten gebaseerd op de regeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges.

Artikel 11. Kosten

  • 1. De kosten van de adviescommissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en oplevering van het advies, zoals gefactureerd door de adviescommissie aan het Ministerie van OCW.

  • 2. De adviescommissie biedt zo spoedig mogelijk na hun instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 12. Openbaarmaking

  • 1. Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de adviescommissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de adviescommissie zelf openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

  • 2. Gelijktijdig met het uitbrengen aan de minister als bedoeld in artikel 12, eerste lid, worden rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de adviescommissie worden vervaardigd of vergaard aan de besturen van universiteiten en raden van bestuur van umc’s uitgebracht of overgedragen.

Artikel 13. Archiefbescheiden

De adviescommissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van hun werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Organisatie en Bedrijfsvoering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 december 2022.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 15. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Adviescommissie Starters- en Stimuleringsbeurzen.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Aanleiding starters- en stimuleringsbeurzen

Vanuit de extra middelen die op basis van het Coalitieakkoord 2021 – 2025; Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst1 investeert dit kabinet vanaf 2023 € 300 miljoen per jaar in een nieuw instrument: de starters- en stimuleringsbeurzen. Zoals beschreven in de Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van 17 juni 2022 beoogt het kabinet met deze nieuwe beurzen ongebonden onderzoek te stimuleren, en de werk-, competitie- en aanvraagdruk te verlagen.2 Van deze € 300 miljoen is € 156 miljoen structureel beschikbaar voor de startersbeurzen en € 144 miljoen voor de stimuleringsbeurzen. De stimuleringsbeurzen worden gefinancierd uit het tijdelijke fonds voor Onderzoek en Wetenschap, dat een looptijd van tien jaar kent.

In het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap (hierna: het bestuursakkoord) zijn nadere afspraken gemaakt over de invulling van de starters- en stimuleringsbeurzen.3 Zo is afgesproken dat onderzoekers die een vaste aanstelling als universitair docent krijgen een startersbeurs ontvangen. Daarnaast ontvangen onderzoekers die een vaste aanstelling krijgen bij een umc in een functie die vergelijkbaar is aan de functie van universitair docent en die aantoonbaar significante inzet hebben op onderwijs en onderzoek een startersbeurs. Deze beurzen mogen niet worden ingezet voor andere doeleinden en zijn beschikbaar voor directe onderzoekskosten en indirect met het onderzoek verbonden kosten. De startersbeurs is vrij besteedbaar voor de onderzoeker binnen een periode van zes jaar.

Voor wat betreft de stimuleringsbeurzen, is het volgende afgesproken in het bestuursakkoord. De colleges van bestuur van universiteiten (inclusief umc’s) hebben vanaf 2023 ruimte om stimuleringsbeurzen toe te kennen aan reeds zittende of nieuw benoemde universitair docenten, universitair hoofddocenten en hoogleraren. Daarbij is het uitgangspunt dat de stimuleringsbeurzen daar worden ingezet waar de werkdruk het hoogst is en de ruimte voor ongebonden onderzoek het laagst. Ook voor de stimuleringsbeurs geldt dat deze beschikbaar is voor directe onderzoekskosten en de indirect met het onderzoek verbonden kosten.

Aanleiding instellen Adviescommissie starters- en stimuleringsbeurzen

In het bestuursakkoord is afgesproken dat de Minister van OCW ‘in overleg met UNL een werkgroep stimuleringsbeurzen instelt’. Naar aanleiding van deze afspraak is er in de zomer en het najaar van 2022 overleg geweest met meerdere partijen uit de wetenschappelijke sector. Mede naar aanleiding van die gesprekken is besloten dat deze werkgroep een ministeriele adviescommissie gaat worden. De Minister van OCW heeft verder besloten dat die commissie niet alleen dient te adviseren over de stimuleringsbeurzen, maar ook over de startersbeurzen, en de samenhang tussen die twee. Daarom stelt de Minister van OCW met dit instellingsbesluit de Adviescommissie starters- en stimuleringsbeurzen in (hierna: de adviescommissie), voor de duur van twee jaar. Het betreft hier advisering over de uitvoering en nadere uitwerking van beleid, aangezien het vertrekpunt van de adviescommissie het bestuursakkoord is.

Taakopdracht en werkwijze Adviescommissie starters- en stimuleringsbeurzen.

De adviescommissie geeft, met het oog op de bepalingen uit het bestuursakkoord en de doelstelling om met deze beurzen werk-, competitie- en aanvraagdruk te verlagen en ongebonden onderzoek te stimuleren, advies aan de minister over de uitgangspunten ten behoeve van de toekenning van startersbeurzen binnen de bestaande bekostiging van het Ministerie van OCW.

De adviescommissie geeft daarnaast, met inachtneming van de bepalingen uit het bestuursakkoord en de doelstelling om met deze beurzen werk-, competitie- en aanvraagdruk te verlagen en ongebonden onderzoek te stimuleren, advies aan de universiteitsbesturen en raden van besturen van umc’s over:

  • uitgangspunten ten behoeve van de toekenning van stimuleringsbeurzen binnen de bestaande bekostiging van OCW;

  • uitgangspunten ten behoeve van de besteding van starters- en stimuleringsbeurzen (bijvoorbeeld hoe daarbij de verwevenheid van onderzoek en onderwijs gewaarborgd kan worden);

  • hoe te bepalen waar de werkdruk het hoogst is en waar de ruimte voor ongebonden onderzoek het laagst;

  • de criteria waaraan ‘gezamenlijk onderzoek' moet voldoen om in aanmerking te komen voor een top up bij starters- en stimuleringsbeurzen en een passende hoogte van top ups;

  • hoe onbedoelde competitie bij de verdeling van stimuleringsbeurzen binnen en tussen universiteiten en umc’s voorkomen kan worden, met inachtneming van aandachtspunten waaronder sociale veiligheid en diversiteit en inclusie;

  • hoe de toekenning van stimuleringsbeurzen ongewenste gevolgen van een tweedeling onder wetenschappelijke medewerkers (met of zonder een startersbeurs) kan tegengaan, met inachtneming van aandachtspunten waaronder sociale veiligheid en diversiteit en inclusie;

  • hoe universiteiten en umc’s kunnen komen tot een goede verdeling van starters- en stimuleringsbeurzen binnen de bestaande bekostiging van OCW;

  • andere vragen over starters- en stimuleringsbeurzen, zoals hoe deze het aantal vaste contracten kunnen vergroten en hoe de beurshouder – in overleg met collega’s binnen de universiteit en/of het umc – tot besluitvorming komt over de besteding van de beurs.

De adviescommissie brengt hierover uiterlijk 31 maart 2023 schriftelijk advies uit.

In de resterende periode tot januari 2025 wisselt de adviescommissie best practices en signalen uit met de universiteiten en de minister over de werking van de starters- en stimuleringsbeurzen. Omdat deze beurzen een nieuw instrument zijn, achten de betrokken partijen het van belang dat de commissie gedurende haar looptijd een vinger aan de pols houdt, en zorgt dat de universiteiten (inclusief umc’s) op de hoogte blijven van ontwikkelingen en goede voorbeelden.

Samenhang tussen de adviescommissie en de NWO-commissie

Naast bovenstaande taakopdracht is in dit instellingsbesluit in artikel 7, derde lid, een bepaling opgenomen waaruit volgt dat de voorzitter van de adviescommissie periodiek overlegt met de voorzitter van de NWO-commissie die gaat onderzoeken hoe de nieuwe starters- en stimuleringsbeurzen zich verhouden tot bestaande onderzoeksfinanciering van NWO. Dit volgt uit een afspraak uit het bestuursakkoord. Daarin staat dat de Minister van OCW in gesprek gaat met partijen in het veld over de wijze waarop de starters- en stimuleringsbeurzen het best tot hun recht komen ten opzichte van bestaande wetenschappelijke programma’s. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat NWO een bestuurlijke commissie instelt die gaat adviseren over de vraag of toekenning van een starters- of stimuleringsbeurs al dan niet tot (tijdelijke) indienbeperking bij NWO moet leiden.

De taakopdracht van de adviescommissie waar dit instellingsbesluit op ziet hangt nauw samen met bovenstaande NWO-commissie. Daarom is de hierboven genoemde bepaling opgenomen waaruit volgt dat de voorzitters van de adviescommissie en de NWO-commissie periodiek met elkaar overleggen. Dit overleg is bedoeld om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang, ter uitwisseling van informatie en kennis, en om waar mogelijk de uiteindelijke adviezen van de beide commissies in samenhang met elkaar te formuleren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Naar boven