Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 11690 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 11690 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
Gelet op de artikelen 24e, tweede lid, 24o, derde lid, 24af, derde lid, en 133, derde lid, van de Mijnbouwwet en de artikelen 7, eerste lid, 29q, eerste lid, onderdeel b, 29t, eerste lid, onderdeel b, 29u, tweede lid, 29w, derde lid, 29x, tweede lid, 29y, tweede lid, 29ak, tweede lid, 73, onderdeel a, b en c, en 114, eerste en tweede lid, van het Mijnbouwbesluit en artikel 2, tweede lid, van de Dienstenwet;
Besluit:
De Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:
B
In artikel 1.3.1, eerste lid, onderdeel c, vervalt ‘de opsporing van aardwarmte’.
C
Artikel 1.3.3, vijfde lid, vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.
D
Na paragraaf 1.3a. wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd artikel 24e, eerste lid, van de wet bevat de aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte:
a. de ligging en oppervlakte van het aangevraagde gebied;
b. een beschrijving van de door de provinciale staten op grond van artikel 1.2, tweede lid, onderdeel a, van de Wet milieubeheer met het oog op de waterwinning aangewezen gebieden, uitgesplitst naar type gebied en de Natura 2000-gebieden, bedoeld in artikel 1.1. van de Wet natuurbescherming, binnen het aangevraagde gebied;
c. een beschrijving van de mijnbouwactiviteiten die reeds worden uitgevoerd of waartoe kenbare voornemens bestaan die mogelijk kunnen interfereren met de door de aanvrager voorgenomen opsporing en winning van aardwarmte, de aardlagen waarin die andere mijnbouwactiviteiten plaatsvinden of plaats zullen vinden, en de plaats van reeds aanwezige putten, zowel operationeel als buiten gebruik of buiten werking;
d. een beschrijving van de eerder voorgekomen natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit;
e. een beschrijving van de breuken en de plaats daarvan;
f. een beschrijving van de geohydrologische status van het aangevraagde gebied;
g. een beschrijving van de hoeveelheid potentieel winbare warmte in het aangevraagde gebied, uitgedrukt in petajoule;
h. een beschrijving van het potentieel vermogen dat in het aangevraagde gebied kan worden bereikt, bij een waarschijnlijkheid van 50 procent en 90 procent, uitgedrukt in megawatt, een onderbouwing daarvan, en een vermogensverwachtingscurve;
i. een beschrijving van het doel, de omvang, uitgedrukt in petajoule, en de temperatuur van de voorgenomen afzet van warmte;
j. het plan voor de wijze waarop de aanvrager voornemens is te communiceren met de betrokkenen in de omgeving waar de mijnbouwactiviteiten zullen plaatsvinden;
k. de gegevens, opgenomen in bijlage 1a;
l. andere gegevens die de aanvrager heeft gebruikt bij de onderbouwing van de aanvraag.
2. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag voorts:
a. een beschrijving van de regionale geologie;
b. de verkenningsonderzoeken die de aanvrager voornemens is uit te voeren en het daarbij behorende tijdschema;
c. een opgave van het beoogde aantal putten;
d. een beschrijving van de manier waarop de aanvraag past binnen provinciale of gemeentelijke beleidsplannen ten aanzien van aardwarmte voor het aangevraagde gebied;
e. een kopie van verklaringen van of overeenkomsten met de beoogde afnemers van de warmte waaruit de intentie blijkt om warmte af te nemen;
f. de gegevens, bedoeld in bijlage 2a.
3. De aanvrager vermeldt in de aanvraag de bron van de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, onderdeel a.
4. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag een figuur van de dwarsdoorsnede van de ondergrond die een weergave bevat van de aardlagen waar de aanvraag betrekking op heeft, en van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel a.
5. Indien de aanvraag wordt ingediend door meerdere aanvragers gezamenlijk, worden de in het eerste lid, onderdeel k, en tweede lid, onderdeel f, bedoelde gegevens ten aanzien van iedere aanvrager afzonderlijk verstrekt. Tevens wordt aangegeven onder welke voorwaarden de samenwerking tussen de aanvragers plaatsvindt.
1. Onverminderd artikel 24o, eerste en tweede lid, van de wet bevat de aanvraag voor een startvergunning aardwarmte:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 1.3b.1, eerste lid en tweede lid, onderdelen d en f;
b. een beschrijving van de lokale geologie.
2. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag voorts:
a. een beschrijving van de opbouw en plaats van het beoogde reservoirinterval met een samenvatting van de bijbehorende geologische, geofysische en petrofysische studies;
b. een beschrijving van de verwachte temperatuur, druk, porositeit, mate van doorlaatbaarheid, het zoutgehalte en de afsluitende aardlagen van het beoogde reservoirinterval;
c. een opgave van de naam, functie en beoogde plaats binnen het aangevraagde gebied van de putten die zullen worden gebruikt voor de opsporing en winning van aardwarmte;
d. een beschrijving van het beoogde aantal vollasturen van de beoogde putten en een onderbouwing daarvan;
e. een beschrijving van de verwachte gemiddelde en maximale injectiedruk aan de oppervlakte en in het beoogde reservoirinterval per reservoirlaag, de verwachte gemiddelde en minimale injectietemperatuur en het verwachte gemiddelde en maximale debiet tijdens de winning;
f. een beschrijving en onderbouwing van de mate van afkoeling en de verwachte maximale afkoelingsgraad van de invloedssfeer, en de verwachte temperatuurdistributie in de beoogde reservoirlagen aan het eind van de winning gebaseerd op het beoogde gemiddelde en maximale debiet;
g. een beschrijving en onderbouwing van de verwachte interferentie met andere mijnbouwactiviteiten ten aanzien van de temperatuur en de druk in de beoogde reservoirlagen aan de hand van de verwachte temperatuurdistributie en drukdistributie in de beoogde reservoirlagen aan het eind van de winning gebaseerd op het beoogde gemiddelde en maximale debiet;
h. een op een geomechanische analyse gebaseerde onderbouwing waaruit blijkt of de integriteit van de afsluitende aardlagen is gewaarborgd aan de hand van de uiterste waarden van de productieparameters;
i. een beschrijving van de kenmerkende gegevens, maximale hoeveelheid en de concentratie van de hulpstoffen die worden gebruikt bij de opsporing en winning van aardwarmte;
j. een beschrijving van het putontwerp inclusief een figuur daarvan en van het beheerssysteem en beheersplan voor de putintegriteit die voldoen aan artikel 8.3.5.1;
k. indien het ontwerp van de put geen dubbele verbuizing ter hoogte van zoet- en brakwaterlagen bevat, een onderbouwing waaruit blijkt dat het ontwerp de putintegriteit ten minste even goed borgt als een dubbele verbuizing;
l. een beschrijving van de verwachte hoeveelheid delfstoffen die meekomen met de opsporing en winning van aardwarmte en wat met deze delfstoffen zal worden gedaan;
m. een meerjarenprogramma waarin de te verrichten opsporings- en winningsactiviteiten worden beschreven, alsmede de technieken die daarbij worden gebruikt;
n. een beschrijving en een cijfermatige onderbouwing van de verwachte opbrengsten van de winning van aardwarmte gedurende de verwachte looptijd van het project;
o. een beschrijving en een cijfermatige onderbouwing van de verwachte kosten gedurende de verwachte looptijd van het project en een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager voornemens is deze kosten te financieren, uitgesplitst per projectfase ten aanzien van de kosten voor in elk geval:
1°. de te verrichten opsporings- en winningsactiviteiten die zijn opgenomen in het meerjarenprogramma, bedoeld in onderdeel m;
2°. investeringen en afschrijvingen;
3°. onderhoud, vervangingsinvesteringen en bedrijfsvoering;
4°. het buiten gebruik stellen van een boorgat en het verwijderen van het mijnbouwwerk;
5°. de bij de opsporing en winning behorende aansprakelijkheden;
6°. rentelasten en belastingen;
7°. onvoorziene omstandigheden;
p. de voor de ramingen, bedoeld in artikel 29v van het besluit, benodigde gegevens vergezeld van een cijfermatige onderbouwing en toelichting en de beoogde vorm van financiële zekerheid die zal worden gesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op aardlagen die zich geheel of gedeeltelijk bevinden onder een gebied dat is aangewezen voor de winning van drinkwater uit grondwater.
3. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag ten aanzien van de bodembeweging:
a. een beschrijving van de verwachte mate van bodemdaling aan het einde van de winning waaruit de verwachte bodemdaling als gevolg van de voorgenomen opsporing en winning afzonderlijk en de cumulatieve bodemdaling in verband met andere mijnbouwactiviteiten blijkt;
b. een kaart waarop de bodemdalingscontouren als gevolg van de voorgenomen opsporing en winning met betrekking tot het aangevraagde gebied, de door de provinciale staten op grond van artikel 1.2, tweede lid, onderdeel a, van de Wet milieubeheer met het oog op de waterwinning aangewezen gebieden, en de Natura 2000-gebieden, bedoeld in artikel 1.1. van de Wet natuurbescherming, zijn aangegeven;
c. een onderbouwing van de kans op schade door bodemdaling als gevolg van de voorgenomen opsporing en winning aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan en aan natuur en milieu en een beschrijving van de omvang en aard daarvan;
d. een seismische dreigings- en risicoanalyse van de bodemtrilling als gevolg van de voorgenomen opsporing en winning waarbij de natuurlijke bodemtrilling en de interferentie met andere mijnbouwactiviteiten worden meegenomen, en waaruit blijkt of aan de norm, bedoeld in artikel 29p, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, is voldaan;
e. een onderbouwing van de kans op schade door bodemtrilling als gevolg van de voorgenomen opsporing en winning aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan en aan natuur en milieu en een beschrijving van de omvang en aard daarvan;
f. een beschrijving van de wijze van monitoring van bodemtrilling;
g. het seismisch risicobeheersplan waarin de wijze van handelen bij het optreden van bodemtrilling wordt beschreven, welke drempelwaarden worden gehanteerd voor het nemen van maatregelen en welke maatregelen in dat geval worden genomen.
4. De aanvrager vermeldt in de aanvraag de bron, de wijze van interpretatie en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses, voor zover van toepassing, van de gegevens, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.
5. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag een figuur van de dwarsdoorsnede van de ondergrond welke een weergave bevat van de plaats en wijze waarop het formatiewater in en uit de verbuizing treedt en van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel a, en artikel 1.3b.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel e.
6. Artikel 1.3b.1, vijfde lid, is overeenkomstig van toepassing op de gegevens, bedoeld in bijlage 1a en 2a.
1. Onverminderd artikel 29z, eerste lid, van het besluit bevat de aanvraag om instemming met de aanwijzing van de uitvoerder aardwarmte:
a. een beschrijving van de werkzaamheden waarvoor de uitvoerder aardwarmte wordt aangewezen;
b. een beschrijving van de organisatiestructuur van de uitvoerder aardwarmte en van de wijze waarop de uitvoerder aardwarmte voornemens is de feitelijke werkzaamheden ten behoeve van de opsporing of winning van aardwarmte te organiseren aan de hand van de taken en verantwoordelijkheden en de daarvoor benodigde technische kennis en capaciteiten;
c. een kopie van de opdrachtovereenkomst tussen de aanvrager van de startvergunning aardwarmte, de houder van de startvergunning aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte en de uitvoerder aardwarmte;
d. een kopie van de afspraken tussen de aanvrager van de startvergunning, de houder van de startvergunning aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte en de uitvoerder aardwarmte over het dragen van de kosten van de bij de opsporing of winning behorende aansprakelijkheden, indien deze zijn gemaakt;
e. de gegevens, opgenomen in bijlage 1a en bijlage 2a, eerste lid;
f. andere gegevens die de aanvrager heeft gebruikt bij de onderbouwing van de aanvraag.
2. Indien de aanvrager van de startvergunning aardwarmte, de houder van de startvergunning aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte zichzelf aanwijst als uitvoerder aardwarmte, zijn het eerste lid, onderdelen c en d, niet van toepassing.
1. Onverminderd artikel 24af, eerste en tweede lid, van de wet bevat de aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 1.3b.1, eerste lid, voor zover die de winning van aardwarmte betreffen;
b. de gegevens, bedoeld in artikel 1.3b.2, tweede en derde lid, voor zover die de winning van aardwarmte betreffen en met dien verstande dat uit de gegevens, bedoeld in artikel 1.3b.2, derde lid, onderdeel d, blijkt of aan de norm, bedoeld in artikel 29s, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, is voldaan;
c. een overzicht waaruit blijkt wat de wijzigingen van de gegevens, bedoeld in de onderdelen a en b, ten opzichte van de eerder ingediende aanvraag startvergunning voor het aangevraagde gebied zijn.
2. De aanvrager vermeldt in de aanvraag de bron, de wijze van interpretatie en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses, voor zover van toepassing, van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b.
3. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag een figuur van de dwarsdoorsnede van de ondergrond welke een weergave bevat van de plaats en wijze waarop het formatiewater in en uit de verbuizing treedt en van de gegevens, bedoeld in artikel 1.3b.2, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel a, artikel 1.3b.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel e.
4. Artikel 1.3b.1, vijfde lid, is overeenkomstig van toepassing op de gegevens, bedoeld in bijlage 1a.
1. De minister kent per rangschikkingscriterium, bedoeld in de artikelen 29x, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en 29y, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit, ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.
2. Voor de rangschikking van aanvragen voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte wordt het aantal toegekende punten voor het rangschikkingscriterium met betrekking tot:
a. de wijze waarop de aanvraag past binnen provinciale of gemeentelijke beleidsplannen ten aanzien van aardwarmte voor het betreffende gebied, bedoeld in artikel 29x, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, vermenigvuldigd met 4;
b. het eerder gestart zijn met winning van aardwarmte in een gebied dat grenst aan het betreffende gebied, bedoeld in artikel 29x, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, vermenigvuldigd met 3;
c. de kwaliteit van de aanvraag, bedoeld in artikel 29x, eerste lid, onderdeel e, van het besluit, vermenigvuldigd met 2.
3. Voor de rangschikking van aanvragen voor een startvergunning aardwarmte wordt het aantal toegekende punten voor het rangschikkingscriterium met betrekking tot:
a. de wijze waarop de aanvraag past binnen provinciale of gemeentelijke beleidsplannen ten aanzien van aardwarmte voor het betreffende gebied, bedoeld in artikel 29y, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, vermenigvuldigd met 4;
b. het eerder gestart zijn met winning van aardwarmte in een gebied dat grenst aan het betreffende gebied, bedoeld in artikel 29y, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, vermenigvuldigd met 3;
c. de kwaliteit van de aanvraag, bedoeld in artikel 29y, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, vermenigvuldigd met 2.
4. De minister rangschikt een aanvraag hoger naarmate na toepassing van het tweede of derde lid in totaal meer punten aan die aanvraag zijn toegekend.
Een verzoek als bedoeld in artikel 29aj, eerste lid, van het besluit wordt binnen zes maanden na de verlening van de toewijzing zoekgebied ingediend en bevat ten minste:
a. de reden voor het verzoek;
b. een onderbouwing van de wijze waarop het doel van kennisdeling en kennisborging kan worden gewaarborgd, indien de op grond van artikel 82, tweede lid, van de wet aangewezen vennootschap niet deelneemt in de werkzaamheden voor opsporing en winning van aardwarmte;
c. een reactie op het verzoek:
1°. van de vennootschap, bedoeld in onderdeel b, indien de houder van de toewijzing zoekgebied het verzoek indient;
2°. van de houder van de toewijzing zoekgebied, indien de vennootschap, bedoeld in onderdeel b, het verzoek indient.
E
In artikel 1.6a.1 wordt na ‘artikelen 6’ ingevoegd ‘, 24b’.
F
In de artikelen 8.3.1.2, vijfde lid, 8.3.2.4, eerste en tweede lid, 8.5.1.2, 8.5.1.3, 8.5.2.1, 8.5.2.2, 8.5.2.5, eerste en tweede lid, 8.5.3.1, vierde lid, 11.1.5 en 11.1.6 wordt na ‘uitvoerder’ telkens ingevoegd ‘of uitvoerder aardwarmte’.
G
In artikel 8.3.1.3, eerste lid, wordt ‘verhuizing’ vervangen door ‘verbuizing’.
H
In artikel 8.3.1.4, zesde lid, wordt na ‘het eerste’ ingevoegd ‘en tweede’.
I
Na paragraaf 8.3.4 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Een beheerssysteem en beheersplan voor de putintegriteit als bedoeld in de artikelen 29q, eerste lid, onderdeel b, en 29t, eerste lid, onderdeel b, van het besluit bevat:
a. een beschrijving van de uitgangspunten van het putontwerp ten aanzien van de productieparameters en de levensduur van de put;
b. een analyse van de risico’s voor de putintegriteit gebaseerd op de uiterste waarden voor de operationele condities van de put;
c. een beschrijving van de mate waarin hulpstoffen worden toegepast en een onderbouwing van de noodzaak hiertoe;
d. een monitoringsprotocol waarin wordt beschreven op welke wijze en met welke frequentie de voor de putintegriteit relevante parameters worden gemeten en beoordeeld;
e. een overzicht van de preventieve en reactieve maatregelen die zijn gebaseerd op de risicoanalyse, bedoeld in onderdeel b.
J
In artikel 8.4.10 wordt na ‘aardolie’ ingevoegd ‘of aardwarmte’.
K
In artikel 9.3.1 wordt ‘artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur’ vervangen door ‘artikel 5.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet open overheid’.
L
In artikel 11.2.1, onderdeel b, wordt na ‘opslagvergunning’ ingevoegd ‘of van de startvergunning aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte’.
M
Artikel 12.2 komt te luiden:
1. De vergoeding, bedoeld in artikel 133, eerste lid, van de wet, bedraagt ten aanzien van mijnbouwactiviteiten met betrekking tot koolwaterstoffen de vergoeding, bedoeld in bijlage 15.
2. De vergoeding, bedoeld in artikel 133, eerste lid, van de wet, bedraagt ten aanzien van mijnbouwactiviteiten met betrekking tot aardwarmte de vergoeding, bedoeld in bijlage 15a.
N
Na Bijlage 1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
A. Algemene gegevens
1.
Indien de aanvraag om een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning aardwarmte door een natuurlijk persoon wordt gedaan of de aanvraag om instemming de aanwijzing van een natuurlijk persoon als uitvoerder aardwarmte betreft:
a. naam, voornamen, geboortedatum, beroep, domicilie en nationaliteit van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte;
b. eventuele handelsnaam, waaronder de persoon zijn onderneming voert.
2.
Indien de aanvraag om een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning aardwarmte door een niet natuurlijk persoon wordt gedaan of de aanvraag om instemming de aanwijzing van een niet natuurlijk persoon als uitvoerder aardwarmte betreft:
a. melding van het nummer waaronder de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte in het handelsregister is ingeschreven of een daaraan gelijkwaardig inschrijvingsnummer in het handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie;
b. een korte omschrijving van de doelstelling van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte, onder overlegging van een exemplaar van de geldende statuten;
c. een opgave van alle personen die direct of indirect deelnemen in de de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte, voor zover het een deelneming op naam betreft, onder vermelding van het percentage van ieders deelneming op het totaal van de deelnemingen;
d. mededeling omtrent elke bijzondere zeggenschap, die toekomt aan een of meer van degenen, die in de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte deelnemen.
B. Financiële gegevens
1.
Indien de aanvraag om een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning aardwarmte door een natuurlijk persoon wordt gedaan of de aanvraag om instemming de aanwijzing van een natuurlijk persoon als uitvoerder aardwarmte betreft:
a. het zuiver vermogen van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte;
b. de verschillende activa en passiva, waaruit het onder a bedoelde vermogen is samengesteld;
c. een verlies- en winstrekening over het laatste boekjaar en een naar de stand aan het eind van dat jaar opgemaakte balans van iedere onderneming, waarvan de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte eigenaar is.
2.
Indien de aanvraag om een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning aardwarmte door een niet natuurlijk persoon wordt gedaan of de aanvraag om instemming de aanwijzing van een niet natuurlijk persoon als uitvoerder aardwarmte betreft:
a. indien aanwezig het jaarverslag over het laatste boekjaar van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte en van de personen, die naar het oordeel van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte kunnen worden aangemerkt als diens moedermaatschappijen, en, voor zover deze niet in die jaarverslagen voorkomen, een verlies- en winstrekening van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte over dat jaar en een naar de stand aan het eind van dat jaar opgemaakte balans; indien een geconsolideerde verlies- en winstrekening en balans beschikbaar zijn, dienen deze eveneens te worden overgelegd onder mededeling van de grondslagen van de consolidatie;
b. ingeval de aanvrager of uitvoerder aardwarmte een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, het maatschappelijk kapitaal, eventueel gesplitst naar categorie (zoals gewoon aandelenkapitaal, preferent aandelenkapitaal), met vermelding voor elk der categorieën van het bedrag van het geplaatst kapitaal en het gestort kapitaal;
c. de reserves van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte, gesplitst naar soort;
d. het vreemd vermogen van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte, gesplitst naar soort.
O
Na Bijlage 2 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
1.
De ervaringen met betrekking tot de ontwikkeling van mijnbouwactiviteiten of het uitvoeren van feitelijke werkzaamheden voor mijnbouwactiviteiten binnen het Nederlands territoir van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte of de personen, die naar het oordeel van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte kunnen worden aangemerkt als diens moedermaatschappijen of als behorende tot de groep, waartoe de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte behoort, onder vermelding van:
a. de soort mijnbouwactiviteit;
b. de vergunning of vergunningen waaronder de mijnbouwactiviteiten worden of zijn verricht;
c. de rol van de aanvrager of de uitvoerder aardwarmte bij de mijnbouwactiviteit;
d. indien het een mijnbouwactiviteit betreft waarbij boringen zijn verricht, het aantal verrichte boringen;
e. de ondernemer bij wie de technische leiding van de werkzaamheden berust of berustte;
f. het gebied waar en het tijdvak waarin de activiteit plaatsvond of ten tijde van het indienen van de aanvraag plaatsvindt.
2.
De verkennings- en opsporingsonderzoeken naar aardwarmte, verricht voor rekening van de aanvrager of van de personen, die naar het oordeel van de aanvrager kunnen worden aangemerkt als diens moedermaatschappijen of als behorende tot de groep, waartoe de aanvrager behoort, binnen het Nederlands territoir, onder vermelding van:
a. de omvang van de verrichte seismische onderzoekingen:
1°. uitgedrukt in kilometers verkende sectielijnen, indien het tweedimensionale seismische onderzoekingen betreft;
2°. uitgedrukt in kilometers seismische bedekking, indien het driedimensionale seismische onderzoekingen betreft;
b. opsporingsonderzoeken en andere verkenningsonderzoeken dan die bedoeld in onderdeel a;
c. de totale kosten van de werkzaamheden, bedoeld in de onderdelen a en b, uitgedrukt in euro's, voor zover deze voor rekening zijn gekomen van de aanvrager of van de personen, die naar het oordeel van de aanvrager kunnen worden aangemerkt als diens moedermaatschappijen of als behorende tot de groep, waartoe de aanvrager behoort.
3.
De hoeveelheid aardwarmte, uitgedrukt in petajoule, die het afgelopen kalenderjaar zowel in totaal als gesplitst per land is gewonnen door de aanvrager afzonderlijk en gezamenlijk door de aanvrager en de personen, die naar het oordeel van de aanvrager kunnen worden aangemerkt als diens moedermaatschappijen of als behorende tot de groep, waartoe de aanvrager behoort.
P
Bijlage 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt ‘artikel 12.2’ vervangen door ‘artikel 12.2, eerste lid’.
2. In Onderdeel D, tabel 2, onderdeel r, wordt ‘artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet’ vervangen door ‘artikel 40, zevende en achtste lid, van de wet’.
3. In Onderdeel D, tabel 2, onderdeel z, wordt ‘artikel 22, derde lid, van het besluit’ vervangen door ‘artikel 22, eerste lid, van het besluit’.
Q
Na bijlage 15 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
A. De vergoeding voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de wet in verband met een mijnbouwwerk voor het opsporen en winnen van aardwarmte
1. De vergoeding die jaarlijks in rekening wordt gebracht aan een houder van een startvergunning aardwarmte, bedraagt € 6.157.
2. De vergoeding die jaarlijks in rekening wordt gebracht aan een houder van een vervolgvergunning aardwarmte, bedraagt € 5.367.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de vergoeding niet in rekening gebracht in het kalenderjaar waarin de vergunning is verleend.
B. De vergoeding voor het nemen van een besluit, adviseren over of instemmen met, beoordelen van een melding en beoordelen van gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel a, van de wet
1. De vergoeding voor het nemen van een besluit, het adviseren over of het instemmen met of het doen van een beoordeling op aanvraag is gelijk aan het bij de desbetreffende handeling genoemde bedrag in onderstaande tabel, te verhogen met de kosten voor het bekendmaken of mededelen van ontwerpbesluiten en besluiten in de media.
2. In het geval krachtens de Regeling leges omgevingsvergunning rijksoverheid een vergoeding verschuldigd is, blijven de artikelen 2.13 en 2.15 van die regeling buiten toepassing, indien in deze bijlage in een vergoeding is voorzien.
3. In afwijking van het eerste lid is de vergoeding voor het nemen van een besluit, het adviseren over of het instemmen met of het doen van een beoordeling op een aanvraag die is ingediend voor 1 mei 2023, gelijk aan nul.
Het bedrag behorend bij |
als bedoeld in |
is |
|
---|---|---|---|
a |
het intrekken van een besluit |
artikel 161a, tweede lid, onderdelen b, c, en f tot en met j, van het besluit |
€ 0 |
b |
het verlenen van een toewijzing zoekgebied |
artikel 24d van de wet |
€ 5.494 |
c |
het wijzigen van een toewijzing zoekgebied |
artikel 24l, eerste lid, van de wet |
€ 5.709 |
d |
het intrekken van een toewijzing zoekgebied |
artikel 24l, eerste lid, van de wet |
€ 2.107 |
e |
het verlenen van een startvergunning (uitgebreide procedure) |
artikelen 24n in samenhang met 24r van de wet |
€ 39.370 |
f |
het wijzigen van een startvergunning |
artikel 24ab, eerste en tweede lid, van de wet |
€ 14.224 |
g |
het intrekken van een startvergunning |
artikel 24ab, eerste en tweede lid, van de wet |
€ 4.920 |
h |
het verlenen van een vervolgvergunning (uitgebreide procedure) |
artikelen 24ae in samenhang met 24ag van de wet |
€ 39.370 |
i |
het verlenen van een vervolgvergunning (reguliere procedure) |
artikel 24ae van de wet |
€ 12.195 |
j |
het wijzigen van een vervolgvergunning |
artikel 24ao, eerste en tweede lid, van de wet |
€ 13.650 |
k |
het intrekken van een vervolgvergunning |
artikel 24ao, eerste en tweede lid, van de wet |
€ 2.460 |
l |
het instemmen met de aanwijzing van een uitvoerder |
artikel 24z, derde lid, van de wet |
€ 4.400 |
m |
het wijzigen of intrekken van de instemming met de aanwijzing van een uitvoerder |
artikel 24z, zesde lid, van de wet |
€ 4.400 |
n |
het verlenen of wijzigen van een omgevingsvergunning met de reguliere procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht |
€ 8.148 |
o |
het verlenen of wijzigen van een omgevingsvergunning met de uitgebreide procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht |
€ 15.742 |
p |
het verlenen van een omgevingsvergunning inzake een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met de reguliere procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, paragraaf 3.2 in samenhang met artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht |
€ 5.500 |
q |
het verlenen van een omgevingsvergunning inzake een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met de uitgebreide procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3 en art. 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht |
€ 8.480 |
r |
het verlenen van een omgevingsvergunning met beoordeling milieueffectrapportage met de reguliere procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede artikel 7.16 van de Wet milieubeheer |
€ 10.600 |
s |
het verlenen van een omgevingsvergunning met beoordeling milieueffectrapportage met de uitgebreide procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede artikel 7.16 van de Wet milieubeheer |
€ 13.160 |
t |
het verlenen van een omgevingsvergunning met een milieueffectrapportage met de reguliere procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.28 van de Wet milieubeheer |
€ 16.150 |
u |
het verlenen van een omgevingsvergunning met een milieueffectrapportage met de uitgebreide procedure |
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.28 van de Wet milieubeheer |
€ 18.980 |
v |
het verlenen van een vergunning voor het gebruik van ontplofbare stoffen voor verkenningsonderzoek, te verrichten anders dan in oppervlaktewater |
artikel 22, eerste lid, van het besluit |
€ 4.400 |
w |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor verkenningsonderzoek binnen een afstand van 100 m van hoofdwaterkerende dijken |
artikel 2.2.4, derde lid, van de regeling |
€ 12.240 |
x |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor verkenningsonderzoek op afstand kleiner dan 50 m van gebouwen of objecten |
artikel 2.2.4, derde lid, van de regeling |
€ 12.240 |
y |
de ontheffing voor meetapparatuur |
artikel 35, derde lid, van het besluit |
€ 1.324 |
z |
het instemmen met het meetplan |
artikel 30, derde lid, van het besluit |
€ 1.080 |
aa |
het na uitvoering van een milieueffectrapportage verlenen van een vergunning voor het leggen van pijpleidingen |
artikel 95 in samenhang met artikel 94, eerste lid, van het besluit |
€ 4.361 |
bb |
het verlenen van een instemming de frequentie van het onderzoek te verminderen |
artikel 99, vierde lid, van het besluit |
€ 1.984 |
cc |
het instemmen met her-ingebruikname van de pijpleiding |
artikel 101, eerste lid, van het besluit |
€ 1.640 |
dd |
het instemmen met en wijzigen van de instemming met een verwijderingsplan mijnbouwwerk, kabels of pijpleidingen |
artikelen 44a, eerste en vijfde lid, en 45, vierde lid, van de wet |
€ 5.500 |
ee |
het beoordelen van een melding van het voornemen om werkzaamheden uit te voeren, het wijzigen van die melding |
artikel 7 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw |
€ 1.020 |
ff |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor de boorgatafsluiters of de uitbreiding van de beveiligingsinstallatie |
artikel 8.3.1.4, zesde lid, van de regeling |
€ 1.620 |
gg |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor het hoofdbedieningsverdeelwerk |
artikel 8.3.1.5, tweede lid, van de regeling |
€ 1.404 |
hh |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor een persproef |
artikel 8.3.2.2, vierde lid, van de regeling |
€ 1.404 |
ii |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor het aantal beveiligingen van de put |
artikel 8.3.4.1, vierde lid, van de regeling |
€ 1.440 |
jj |
het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor bepaalde gevallen, inzake een effectieve en duurzame methode voor het buiten gebruik stellen van putten. |
artikel 8.5.1.4, eerste lid, van de regeling |
€ 2.628 |
kk |
het beoordelen van een melding buiten werking stellen |
artikel 44, eerste lid, en artikel 45, eerste lid, van de wet |
€ 2.030 |
ll |
het verlenen van ontheffing en wijzigen van de ontheffing van overleggen verwijderingsplan |
artikelen 44b, eerste lid, en 45, derde lid, van de wet, in samenhang met artikel 40e van het besluit |
€ 2.030 |
mm |
het instemmen met het rapport over de verwijdering mijnbouwwerk, kabels, pijpleidingen |
artikelen 44c, derde lid, en 45, vierde lid, van de wet |
€ 5.500 |
C. Bijkomende vergoeding van kosten
De vergoeding, bedoeld in de onderdelen A en B, wordt verhoogd met:
a. de kosten van onderzoek, bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdeel d, van de wet, naar:
1°. de effecten van de wijze van winning alsmede de daarmee verband houdende activiteiten;
2°. de effecten van bodembeweging ten gevolge van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade door bodembeweging;
3°. de risico’s voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;
4°. het nemen van monsters die nodig zijn voor het onderzoek;
5°. het berekenen van risico’s en het uitvoeren van analyses op monsters, indien van belang in verband met de effecten, bedoeld in subonderdelen 1° en 2° of de risico’s, bedoeld in subonderdeel 3°; en
b. de kosten, die zijn gemaakt voor het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, die betrekking hebben op de volgende componenten:
1°. berekeningen, controleberekeningen, literatuurstudies, analyses, modelstudies en onderzoeken;
2°. het opstellen van rapportages en adviezen;
3°. laboratoriumkosten;
4°. verwerkings- en verzendkosten;
5°. administratiekosten;
6°. een bedrag per uur per met de werkzaamheden belaste persoon;
7°. overige kosten die verband houden met deze werkzaamheden.
De bijlage, behorend bij artikel 1 van de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tabel behorend bij paragraaf 1.1 wordt na de rij van ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mijnbouwwet, artikel 1, onderdeel l, jo. artikel 25’ een rij ingevoegd, luidende:
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat |
Mijnbouwwet |
artikel 24z |
2. De tabel behorend bij paragraaf 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de rij van ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mijnbouwwet, artikel 33, eerste en tweede lid’ wordt ‘artikel 33, eerste en tweede lid’ vervangen door ‘artikel 33, eerste, tweede en vierde lid’.
b. In de rij van ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mijnbouwbesluit, artikelen 35, tweede en derde lid, 39 en 40’ wordt ‘artikelen 35, tweede en derde lid, 39 en 40’ vervangen door ‘artikelen 35, eerste, tweede en derde lid, 36, 37 en 38’.
c. In de rij van ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mijnbouwbesluit, artikelen 66 en 67’ wordt ‘artikelen 66 en 67’ vervangen door ‘artikelen 67 tot en met 72, 74, 76, 85 tot en met 88, 89 en 90’.
d. In de rij van ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mijnbouwbesluit, artikelen 108 tot en met 119’ wordt ‘artikelen 108 tot en met 119’ vervangen door ‘artikelen 108 tot met 118’.
e. Onder de rij van ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mijnbouwregeling, artikel 2.2.1 tot en met 2.2.4’ wordt een rij ingevoegd, luidende:
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat |
Mijnbouwregeling |
paragrafen 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4, afdeling 8.3, artikelen 8.4.9 en 8.4.10, en afdeling 8.5 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 21 april 2023
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte) (Staatsblad 2022, 438) (hierna: de wet) is een vergunningsstelsel geïntroduceerd dat bij de specifieke kenmerken van aardwarmte aansluit. In deze wijzigingsregeling (hierna: de regeling) is verdere uitwerking gegeven aan de wet en het Mijnbouwbesluit, zoals gewijzigd bij Besluit van 18 april 2023 houdende wijziging van het Mijnbouwbesluit en van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (wijzigingen in verband met de aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte) (Staatsblad 2023, 139) (hierna: het besluit). Daarnaast zijn enkele andere verbeteringen doorgevoerd in de Mijnbouwregeling en zijn in de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet eisen voor de uitvoerder aardwarmte opgenomen.
Voor de uitwerking van de wet en het besluit zijn in deze regeling de vereisten opgenomen waaraan een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning moet voldoen. Die aanvraagvereisten betreffen onder andere de seismische risicoanalyse, het seismisch beheersplan, de onderbouwing van de integriteit van de afsluitende lagen en van de putintegriteit. Daarnaast bevat de regeling regels over de weging van de rangschikkingscriteria bij concurrerende aanvragen, deelname van Energie Beheer Nederland (hierna: EBN) en het putintegriteit beheerssysteem en -plan. Voorts is in de regeling gespecificeerd voor welke handelingen voor bestaande en nieuwe procedures betreffende aardwarmtevergunningen een vergoeding is verschuldigd en is de hoogte van de bedragen daarvoor vastgelegd.
In de wet zijn de aanvraagvereisten voor de toewijzing zoekgebied in grote lijnen geregeld. In de regeling zijn zowel extra eisen opgenomen als eisen die de bepalingen in de wet nader specificeren. De aanvraagvereisten zijn zodanig uitgewerkt dat de aanvraag de juiste informatie bevat om te kunnen beoordelen of deze kan worden toegewezen. Beoordeeld wordt onder andere of het realistisch is dat een startvergunning wordt aangevraagd uiterlijk binnen de wettelijke termijn waarvoor een toewijzing zoekgebied kan worden verleend. De aanvraag voor een toewijzing zoekgebied zal daarom op alle voor aardwarmteprojecten relevante onderwerpen informatie dienen te bevatten, met een voor deze fase relevant detailniveau.
Het vaststellen van de begrenzing van het aangevraagde gebied draagt bij aan een goede ondergrondse ruimtelijke ordening. Daarom dient de aanvrager een driedimensionale beschrijving van het aangevraagde gebied aan te leveren. De voorwaarden voor de beschrijving en bijbehorende topografische kaarten en figuren zijn in het algemeen vastgelegd in de regeling, deze zijn derhalve ook van toepassing op aardwarmte.
Uit de aanvraag moet blijken voor welke aardlagen een toewijzing zoekgebied wordt aangevraagd en wat op basis van een beknopt geologisch onderzoek de potentie voor de winning van aardwarmte in het aangevraagde gebied is. Hiervoor maakt de aanvrager gebruik van publiek beschikbare data zoals de resultaten van SCAN en ThermoGIS. Op basis van onderzoek naar de regionale geologie en potentie voor aardwarmte in het gebied kan een inschatting gemaakt worden wat de hoeveelheid winbare warmte (in petajoule) uit het aangevraagde gebied is. Met een vermogensverwachtingscurve biedt de aanvrager een indicatie van het verwachte vermogen van het beoogde aardwarmtesysteem. Met het uit de curve afgeleide P50- en P90-vermogen wordt het minimaal verwachte vermogen (in megawatt) van het aardwarmtesysteem aangeduid dat met een waarschijnlijkheid van 50% en 90% behaald kan worden. De aanvrager beschrijft daarbij wat de temperatuur van de te winnen warmte is. Tevens bevat de aanvraag informatie over de potentiële afzet om te kunnen toetsen of dit passend is bij de beoogde winning. Of de potentiële afzet passend is, is afhankelijk van de intentieovereenkomsten en de beleidsplannen met betrekking tot invulling van de warmtevraag in de regio.
De aanvrager moet blijk geven van voldoende inzicht in wat het betekent om aardwarmte te gaan opsporen en winnen. Dat doet hij door ten minste de benodigde activiteiten, gebruiksmogelijkheden van het gebied, geohydrologische status van het gebied in termen van grondwaterstand en stromingsrichting van het grondwater, bekende breuken, eventueel bekende seismiciteitsgevoeligheid, relevante beschermde en kwetsbare gebieden zoals waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrije zones, het financieringsplan en potentiële beperkingen te beschrijven.
Op basis van de aanvraag moet beoordeeld kunnen worden of de aanvrager financieel en organisatorisch sterk genoeg geacht wordt om een aardwarmteproject te realiseren.
Voor de startvergunning gelden meer en gedetailleerdere aanvraagvereisten dan voor de toewijzing zoekgebied, omdat met die vergunning aardwarmte mag worden opgespoord en gewonnen. Beoordeeld moet kunnen worden of het plan voor het project technisch, organisatorisch en financieel goed in elkaar zit. Uit de aanvraag moet blijken dat de aanvrager voldoende kennis en ervaring heeft om het project te ontwikkelen. De technische gegevens worden voor zover mogelijk gebaseerd op de onderzoeken tijdens de toewijzing zoekgebied. De vastgelegde aanvraagvereisten sluiten aan bij de eisen die werden gesteld onder het Tijdelijk beleidskader geothermie voor een verzoek om instemming met een winningsplan. Bij een aanvraag startvergunning gaat het om een locatie specifieke beoordeling; regionale of globale beschrijvingen zoals ingediend bij een aanvraag toewijzing zoekgebied dienen te worden aangevuld met locatie specifieke en meer gedetailleerde informatie.
In de aanvraag voor een startvergunning beschrijft de aanvrager het beoogde geothermisch systeem. Dit systeem bestaat uit het geheel aan geologische en technische componenten, tezamen met de besturings- en monitoringscomponenten dat gebruikt gaat worden om aardwarmte te winnen. Tevens geeft de aanvrager een prognose van de winning. Uit de aanvraag moet blijken of het gebied passend is voor de beoogde te produceren warmte, dat dit veilig en verantwoord kan en dat de productie aansluit bij een concrete warmtevraag. De warmtevraag blijkt uit warmteleveringsovereenkomsten die conform de wettelijke vereisten onderdeel uitmaken van een aanvraag startvergunning. Deze kunnen nog wel voorwaarden bevatten, omdat er op het moment van aanvraag startvergunning nog niet geboord is. De aanvraag bevat op basis van geologisch, geofysisch en petrofysisch onderzoek een gedetailleerde studie van de ondergrond waarop de aanvraag startvergunning van toepassing is, waaronder een analyse van de aanwezige breuken. Op grond van de wet omvat de aanvraag een beschrijving van de wijze van winning, die een algemene beschrijving van de werking van het beoogde geothermisch systeem inhoudt. In de regeling is dit nader aangevuld met een beschrijving van de strategie met betrekking tot meekomende delfstoffen, de operationele instellingen, zoals injectiedruk, injectietemperatuur en debiet, op deze parameters gebaseerde risicoanalyses en een beschrijving van het doel waarvoor de warmte gebruikt gaat worden zodat de beoogde opsporings- en winningsstrategie en de risico’s beoordeeld kunnen worden.
De aanvrager beschrijft het putontwerp zodanig dat beoordeeld kan worden of voldaan wordt aan de eis dat het putontwerp een dubbele verbuizing bevat of een ontwerp dat tenminste hetzelfde beschermingsniveau als een dubbele verbuizing geeft. Bij het onderbouwen van de putintegriteit gaat de aanvrager uit van de uiterste waarden voor de verschillende relevante parameters.
De aanvrager dient ook aan te tonen dat de voorgenomen operationele instellingen zodanig zijn dat de integriteit van de afsluitende lagen, ook wel deklaag of seal, van het beoogde reservoirinterval gewaarborgd blijft, zodat het formatiewater niet in ondiepere aardlagen terecht kan komen. Een te hoge injectiedruk in combinatie met afkoeling kan leiden tot scheurvorming in het afsluitende gesteente. Het is daarom wenselijk om een goede inschatting te maken van het maximale debiet en de maximale injectiedruk in combinatie met de uitkoeling waarbij de integriteit van de afsluitende lagen gewaarborgd blijft. De aanvrager onderbouwt op basis van de opbouw en aard van het beoogde reservoir en afsluitende lagen daarvan, alsmede een geomechanische beschrijving van het reservoir en de afsluitende lagen dat de integriteit van de afsluitende lagen geborgd is. Deze onderbouwing bevat een conclusie of de maximaal mogelijke scheurvorming kan leiden tot aantasting van de integriteit van de afsluitende lagen. Bij deze analyse geeft de aanvrager de uiterste waarden van de parameters, marges en onzekerheden aan en welke methode is gebruikt om tot deze beschrijving te komen.
De aanvrager geeft een inschatting van de verwachte interferentie in termen van druk en temperatuur met nabijgelegen aardwarmteprojecten en andere mijnbouwactiviteiten. De ligging van nabijgelegen mijnbouwactiviteiten ten opzichte van de locatie van het beoogde aardwarmte systeem wordt geïllustreerd op een topografische kaart.
Met betrekking tot bodembeweging, en specifiek bodemtrilling, inventariseert de aanvrager de voor de aanvraag relevante natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit en overlegt een seismische dreigings- en risicoanalyse waaruit blijkt in welke risicoklasse het project valt. Daarin onderbouwt de aanvrager of het project een verwaarloosbaar dreigingsniveau ten aanzien van seismiciteit heeft en zo niet, met een nadere risicoanalyse of het risiconiveau voldoet aan de norm voor het lokaal persoonlijk risico van 10-5. Tevens geeft de aanvrager een beschrijving van de manier waarop bodemtrilling wordt gemonitord. Daarnaast moet de aanvraag een plan voor het beheersen van het seismisch risico bevatten. Hierin is beschreven hoe binnen het winningsgebied de seismiciteit wordt gemonitord en welke maatregelen getroffen kunnen worden wanneer bodemtrilling optreedt. In de praktijk wordt dit het seismisch respons protocol (SRP) genoemd. Onderdeel van het seismisch respons protocol is het Traffic Light System (TLS) waarin vastgelegd wordt bij welke drempelwaarden bepaalde maatregelen worden genomen. Daarin wordt ook concreet benoemd welke overheidsinstanties op de hoogte worden gesteld en welke communicatie met de omgeving plaatsvindt.
Voor de startvergunning is van belang dat de aanvrager concreet kan maken dat het project gebaseerd is op een gezonde business case en dat hij over voldoende financiële middelen beschikt of kan beschikken om de kosten te dragen voor opsporing, (vervangings)investeringen, winning, aansprakelijkheden, buiten gebruik stellen en verwijderen van het mijnbouwwerk. De aanvrager onderbouwt de raming voor de te stellen financiële zekerheid, in elk geval indien de aangevraagde aardlagen zich geheel of gedeeltelijk bevinden onder een gebied dat is aangewezen voor de winning van drinkwater uit grondwater. De vorm waarin de aanvrager financiële zekerheid kan stellen is door een (collectieve) verzekering, bankgarantie of vergelijkbare voorziening te overleggen.
Conform de wet dient een uitvoerder aardwarmte in opdracht van de vergunninghouder de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot zowel het opsporen als het winnen van aardwarmte uit te voeren of daartoe opdracht te verlenen. In het besluit is de toets op financiële en technische capaciteiten van de uitvoerder aardwarmte nader uitgewerkt. In de regeling is opgenomen wat daartoe ingediend moet worden bij een aanvraag voor instemming met de aanwijzing van de uitvoerder aardwarmte. De technische capaciteiten kunnen worden onderbouwd met een overzicht van ervaring, certificeringen, vereiste diploma’s en kennis- en competentieprofielen.
Uit de aanvraag vervolgvergunning moet duidelijk op te maken zijn welke gegevens gewijzigd zijn ten opzichte van de aanvraag startvergunning, wat de wijziging is, waarop deze wijziging is gebaseerd en wat de eventuele effecten zijn. De aanvrager dient een overzicht in waarbij per indieningsvereiste wordt aangegeven of er wijzigingen zijn of dat verwezen wordt naar eerder ingediende stukken.
De looptijd van een vervolgvergunning ligt niet in regelgeving vast, maar wordt in de vergunning zelf bepaald. Bij het bepalen van de looptijd wordt de exploitatieduur, alsook de mogelijkheid voor afzet, de kenmerken van het reservoir en de wijze van winning, meegenomen. Eén van de factoren op basis waarvan de exploitatieduur van het reservoir wordt bepaald is de afkoelingsgraad. Bij een bepaalde temperatuur van het productiewater is de winning niet meer doelmatig.
Concurrerende aanvragen kunnen voorkomen bij de toewijzing zoekgebied en bij de startvergunning. Nadat een aanvraag om een toewijzing zoekgebied is ingediend, krijgen anderen de gelegenheid een concurrerende aanvraag voor hetzelfde gebied of een deel daarvan in te dienen. Bij de startvergunning gaat het alleen om de situatie dat een houder van een toewijzing zoekgebied een startvergunning mede aanvraagt voor een gebied dat grenst aan zijn zoekgebied. In dat geval krijgen houders van een aardwarmtevergunning voor een gebied dat ook grenst aan het betreffende gebied, de mogelijkheid om een concurrerende aanvraag startvergunning voor dat gebied in te dienen. In het besluit zijn criteria vastgelegd op basis waarvan concurrerende aanvragen voor een toewijzing zoekgebied en voor een startvergunning onderling kunnen worden gerangschikt. De procedure van rangschikking en de wijze van onderlinge weging van de criteria zijn in de regeling vastgelegd. Voor elk criterium wordt minimaal één en maximaal vijf punten toegekend. Vervolgens bepaalt de regeling voor bepaalde criteria met welke factor de toegekende punten worden vermenigvuldigd. Daarna worden alle punten voor een aanvraag bij elkaar opgeteld. De minister verleent de vergunning aan de aanvrager wiens aanvraag het hoogst aantal punten heeft en dus het hoogst wordt gerangschikt. In onderstaande tabel is de vermenigvuldigingsfactor per rangschikkingscriterium voor zowel de toewijzing zoekgebied als de startvergunning opgenomen.
Rangschikkingscriterium |
Vermenigvuldigingsfactor |
---|---|
De wijze waarop de aanvraag past binnen provinciale of gemeentelijke beleidsplannen ten aanzien van aardwarmte voor het aangevraagde gebied |
4 |
De realistisch te verwachten hoeveelheid te winnen warmte |
1 |
Het eerder gestart zijn met winning van aardwarmte in het gebied dat grenst aan het betreffende gebied |
3 |
De mate waarin de aanvrager over ervaring met de ontwikkeling van aardwarmteprojecten of andere mijnbouwactiviteiten beschikt1 |
1 |
De kwaliteit van de aanvraag |
2 |
Aansluiting bij regionale beleidsplannen is het meest zwaarwegende criterium, omdat dit in hoge mate de haalbaarheid, toekomstbestendigheid en de voortvarendheid van een aardwarmte initiatief bepaalt. Wanneer een initiatief op passende wijze de lokale warmtevraag invult, vergroot dit het draagvlak en daarmee ook de kans op vlotte procedures. Derhalve heeft dit rangschikkingscriterium zowel bij concurrerende aanvragen toewijzing zoekgebied als startvergunning de hoogste weegfactor. De overige rangschikkingscriteria zijn op basis van de bijdrage aan de doelstellingen van een wegingsfactor voorzien. Een eerder gestarte succesvolle winning in een aangrenzend gebied draagt bij aan voortvarende opsporing en winning en krijgt daarom extra gewicht. Het herhaalpotentieel kan zo optimaal benut worden en de opbouw van een portfolio aan projecten draagt bij aan de kennisopbouw, optimale benutting van de ondergrond, schaalvergroting en kostenreductie. Op basis van het plan kan beoordeeld worden hoe bijvoorbeeld het omgevingsmanagement wordt ingericht of er een passende raakvlakanalyse wordt uitgevoerd en of er sprake is van een realistische fasering en een goed onderbouwde, voortvarende planning. De kwaliteit van het plan bepaalt mede de doorlooptijd van verschillende processtappen en de succesvolle uitvoering van het project. Dat is een reden om ook aan dit criterium extra gewicht toe te kennen.
In de wet is bepaald dat EBN verplicht deelneemt in nieuwe aardwarmteprojecten, tenzij De minister bepaalt dat deze verplichting niet geldt. In het besluit is bepaald dat de deelname wordt vastgelegd in een overeenkomst van samenwerking die de houder toewijzing zoekgebied en EBN met elkaar sluiten en waar deze overeenkomst van samenwerking minimaal aan moet voldoen. Zoals ook in de toelichting bij het besluit is gesteld kan De minister in uitzonderlijke gevallen bepalen dat de verplichting tot deelname niet geldt. In het besluit is bepaald dat zowel de houder zoekgebied als EBN hiertoe een verzoek kunnen indienen. In de regeling is bepaald waar een verzoek aan De minister om af te zien van deelname minimaal aan moet voldoen. In ieder geval moet het verzoek bevatten waarom naar de mening van de verzoeker moet worden afgezien van deelname door EBN en hoe ervoor gezorgd kan worden dat de doelstelling van kennisdeling en kennisborging alsnog wordt bereikt. Tevens wordt om een reactie gevraagd van EBN als de houder zoekgebied de verzoeker is en van de houder zoekgebied als EBN de verzoeker is.
In zowel het besluit als de regeling zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van putontwerp en beheersing van de putintegriteit. Wanneer de aanvrager in lijn met de Industriestandaard Duurzaam Putontwerp voor aardwarmteputten2 werkt, zal hiermee in de regel worden aangetoond dat wordt voldaan aan de bepalingen in het besluit en de regeling, specifiek met betrekking tot de putintegriteit risicoanalyse, monitoring, reparatie van de put en documentatie.
In het besluit is bepaald dat aanvragen voor een start- en vervolgvergunning kunnen worden afgewezen in verband met het ontbreken van een (operationeel) putintegriteit beheerssysteem en -plan. In de regeling is vastgelegd wat het beheerssysteem en -plan minimaal moeten bevatten, namelijk een beschrijving van de uitgangspunten van het putontwerp, een putintegriteit risicoanalyse, met welk doel mijnbouwhulpstoffen worden toegepast, de onderbouwing hiervoor en een monitoringsprotocol, waarin de wijze en frequentie van monitoring is vastgelegd.
Daarnaast is bepaald dat er op basis van de in het systeem vastgelegde gegevens periodieke rapportages dienen te worden overlegd aan de toezichthouder, Staatstoezicht op de Mijnen, (hierna: SodM). Deze rapportages zullen overzichten van reparatie- en onderhoudswerkzaamheden, wijzigingen in operationele instellingen, problemen, incidenten en lekkages en daarmee in verband genomen maatregelen bevatten.
De vergunning aanvrager krijgt als uitwerking van het in wet- en regelgeving gestelde de beschikking over door het cluster mijnbouw vergunningverlening van het directoraat-generaal Groningen en Ondergrond, directie Transitie Diepe Ondergrond van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) opgestelde zogenoemde branchedocumenten. Daarin is in samenspraak met adviseurs en de sector een praktische uitwerking gegeven aan de vereisten in wet- en regelgeving, aangevuld met uitvoeringskaders en formats voor het doen van een aanvraag. De formats en branchedocumenten zijn hulpmiddelen die een aanvrager ondersteunen om tot een complete aanvraag te komen. In de branchedocumenten worden de vergunningprocedures en de rollen van de verschillende instanties beschreven. De aanvraagformats kunnen gezien worden als sjabloon en checklist voor de vergunningaanvraag. Zowel de formats als branchedocumenten worden op NLOG.nl gepubliceerd voor inwerkintreding van de wet.
In de memorie van toelichting bij de wet is op hoofdlijnen uiteengezet welke nalevingskosten en administratieve lasten, alsook de reductie daarvan, worden verwacht met het invoeren van een nieuw vergunningenstelsel voor aardwarmte. In meer detail is in de memorie van toelichting uiteengezet welke lasten gemoeid zijn met het inzichtelijk maken van de verwachte afzet en met de totstandkoming van een overeenkomst met EBN.
In januari 2021 is een MKB-toets uitgevoerd voor de lagere regelgeving die uitwerking zou gaan geven aan het wetsvoorstel. Hierin is geen onderscheid gemaakt tussen besluit of regeling. Bij de uitwerking van het besluit en de onderhavige regeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de geuite zorgen, voor zover passend binnen de kaders van de Mijnbouwwet.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
In de regeling worden de indieningsvereisten per aanvraag nader gespecificeerd. Er worden beperkt nieuwe verplichtingen geïntroduceerd. Het totaal aan indieningsvereisten voor een opsporingsvergunning, een winningsvergunning en een winningsplan stemt grotendeels overeen met hetgeen samen genomen dient te worden overgelegd voor een aanvraag toewijzing zoekgebied, een aanvraag startvergunning, een aanvraag instemming met de aanwijzing uitvoerder en een aanvraag vervolgvergunning. Wel zijn de indieningsvereisten voor de nieuwe vergunningensystematiek voor aardwarmte concreter dan voor de systematiek die voor deze wijziging gold, maar hiermee worden geen nieuwe handelingen geïntroduceerd. De verwachting is dat met deze concretisering de procedures soepeler zullen verlopen omdat meer in detail is aangegeven waar een aanvraag aan moet voldoen. De aanvraagprocedure hoeft dan minder snel stilgelegd te worden in afwachting van door de aanvrager aan te leveren aanvullende gegevens.
Daar waar additionele handelingen nodig zijn om aan de verplichtingen in onderhavige regeling te voldoen zijn de regeldrukeffecten daarvan per verplichting opgenomen in deze toelichting. Bij het inschatten van de regeldrukkosten is gebruik gemaakt van de standaarduurtarieven en tijdsbestedingstabellen zoals opgenomen in het Handboek Meting Regeldrukkosten. Er wordt uitgegaan van een gemiddeld standaarduurtarief voor managers en hoogopgeleide medewerkers van 65,50 euro. Verder wordt, conform de berekening bij de memorie van toelichting bij de wet, uitgegaan van 5 tot 10 aanvragen per jaar.
Retributies zijn niet direct gerelateerd aan een informatiebehoefte van de overheid of aan inhoudelijke verplichtingen. Daarom vallen deze niet onder de definitie van regeldrukkosten. De totstandkoming van de bedragen voor de retributies die een vergunninghouder of -aanvrager verschuldigd is voor toezicht- en uitvoeringshandelingen, zijn onderbouwd in paragraaf 3.2 Vergoedingen.
Voordat een bedrijf weet welke acties moeten worden genomen om aan de eisen te kunnen voldoen die voortvloeien uit het indienen van een aanvraag, moet men kennisnemen van deze regeling (inclusief het inwinnen van intern en extern advies). Dit zijn de kennisnamekosten. De gemiddelde tijdsbesteding hiervan wordt ingeschat op 2 uur. Bij een uurtarief van € 65,50 komen de eenmalige kennisnamekosten per bedrijf uit op € 131,–. Bij 5 tot 10 aanvragen per jaar bedragen de totale kosten € 655,– tot € 1.310,–.
Het inzichtelijk maken van de verwachte afzet is nieuw ten opzichte van bestaande regelgeving. De administratieve lasten die samenhangen met de handelingen om de verwachte afzet inzichtelijk te maken, zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij de wet. Een aanvrager wordt daarnaast op basis van onderhavige regeling geacht te beschrijven op welke manier de aanvraag past binnen provinciale of gemeentelijke beleidsplannen voor het aangevraagde gebied, een inventarisatie te maken van kwetsbare gebieden en andere mijnbouwactiviteiten en het projectplan bij de aanvraag te voegen.
De handelingen die hiervoor nodig zijn, waaronder het verzamelen van gegevens, het analyseren, beschrijven en afstemmen hiervan leiden tot een ingeschatte tijdsbesteding per aanvraag van gemiddeld 8 uur.
Bij een gemiddeld uurtarief van € 65,50 komen de kosten hiervan uit op € 524,– per aanvraag. Bij 5 tot 10 aanvragen per jaar bedragen de totale kosten € 2.620,– tot € 5.240,–.
De indieningsvereisten voor geologische en financiële onderbouwing van de aanvraag startvergunning sluiten aan bij hetgeen moet worden ingediend bij subsidieaanvragen op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++) en op grond van de regeling Risico's dekken voor aardwarmte (ook wel 'garantieregeling aardwarmte' genoemd) uit de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Aanvragers kunnen zodoende voor de aanvraag startvergunning gebruik maken van de gegevens die ze voor de subsidieaanvragen al hebben voorbereid. Zoals ook in de memorie van toelichting bij de wet is gesteld is de additionele administratieve lastendruk voor deze handelingen derhalve beperkt.
Een aanvrager wordt daarnaast op basis van onderhavige regeling geacht concreet en waar van toepassing met figuren ondersteund te beschrijven wat de invloedssfeer ven de beoogde aardwarmtewinning is, hoe de aanvrager omgaat met meekomende delfstoffen, wat de verwachte opbrengsten zijn, welke risico’s en effecten van de winning verwacht worden, hoe deze gemonitord worden en welke beheersmaatregelen getroffen worden.
De handelingen die hiervoor nodig zijn, waaronder het verzamelen van gegevens, het analyseren, beschrijven en afstemmen hiervan, leiden tot een ingeschatte tijdsbesteding per aanvrager van gemiddeld 30 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van € 65,50 komen de kosten hiervan uit op € 1.965,–. Bij 5 tot 10 aanvragen per jaar bedragen de totale kosten € 9.825,– tot € 19.650,–.
Voor aardwarmte zijn handelingen nodig zoals in de voorbereiding van een aanvraag opsporings- of winningsvergunning. Aanvullend daarop wordt voor aardwarmte een concrete beschrijving van de organisatie gevraagd met taken, verantwoordelijkheden, kennis en competenties. Deze informatie hoeft niet specifiek voor de aanvraag te worden opgesteld, maar wel verzameld vanuit onder andere het veiligheid- en gezondheid- en milieusysteem van de betreffende organisatie. Tevens wordt verwacht dat de aanvrager een kopie van de opdrachtovereenkomst overlegt.
De handelingen die hiervoor nodig zijn, leiden tot een ingeschatte tijdsbesteding per aanvrager van gemiddeld 3 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van € 65,50 komen de kosten hiervan uit op € 196,50. Bij 5 tot 10 aanvragen per jaar bedragen de totale kosten € 982,50 tot € 1.965,–.
Het aanleveren van informatie waaruit blijkt welke gegevens gewijzigd zijn ten opzichte van de aanvraag startvergunning leidt tot een ingeschatte tijdsbesteding per aanvrager van gemiddeld 4 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van € 65,50 komen de kosten hiervan uit op € 262,–. Bij 5 tot 10 aanvragen per jaar bedragen de totale kosten € 1.310,– tot € 2.620,–.
Het opstellen van een overzicht van preventieve en reactieve maatregelen na een putintegriteit risicoanalyse en het opstellen van een monitoringsprotocol leiden tot een ingeschatte tijdsbesteding per aanvrager van gemiddeld 8 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van 65,50 euro komen de kosten hiervan uit op € 524,–. Bij 5 tot 10 aanvragen per jaar bedragen de totale kosten € 2.620,– tot € 5.240,–.
Het indienen van een verzoek en het opstellen van de onderbouwing hiervan leidt tot een ingeschatte tijdsbesteding voor de houder van een toewijzing zoekgebied van gemiddeld 34 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van € 65,50 komen de kosten hiervan uit op € 2.227,–. Het reageren op een verzoek van EBN af te zien van deelname leidt tot een ingeschatte tijdsbesteding voor de houder van een toewijzing zoekgebied van gemiddeld 27 uur. Bij een gemiddeld uurtarief van € 65,50 komen de kosten hiervan uit op € 1.768,50.
Onderhavige regeling stelt in bijlage 15a behorende bij artikel 12.2 van de regeling, de hoogte van de vergoedingen vast, zoals geregeld in artikel 133 van de wet. De bedragen zijn in een aparte bijlage bij de regeling opgenomen om inzichtelijk te maken welke vergoedingen op de handelingen voor geothermie van toepassing zijn. Deels zijn dit dezelfde handelingen als voor koolwaterstoffen, zoals opgenomen in Bijlage 15 van de regeling.
Met de regeling worden de vergoedingen geïntroduceerd specifiek voor aardwarmtevergunningen. Voor alle handelingen verband houdend met aardwarmte is uitgezocht welke inspanning deze vergen zowel bij vergunningverlening en het nemen van andere besluiten, zoals instemmingen en ontheffingen, als bij toezicht. Het opstellen van de vergoedingen is in lijn met het rapport ‘Maat houden’ (2014), waarin het kader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten is opgenomen.
De bedragen (onderdeel A en onderdeel B in bijlage 15a) zijn berekend aan de hand van het uurtarief productieve uren per salarisschaal op basis van de Handleiding Overheidstarieven 2023. Voor de vergunningverlening en het nemen van andere besluiten is uitgegaan van € 82,– per uur per medewerker in schaal 11 en voor het toezicht op de naleving is uitgegaan van € 72,– en € 97,– per uur per medewerker in schaal 9 respectievelijk schaal 12. Het aantal uren dat aan de onderscheiden handelingen wordt besteed, is een schatting gebaseerd op jarenlange ervaringen in de gas- en oliesector en de ervaringen met het verlenen van de eerste vergunningen voor aardwarmte. Het aantal uren is per onderscheiden handeling vermenigvuldigd met het uurtarief dat voor die handeling wordt gehanteerd.
In de memorie van toelichting bij de wet is al gesteld dat de kosten voor vergunningen en andere besluiten vergelijkbaar zijn met de kosten voor vergunningen en andere besluiten onder het retributiestelsel voor koolwaterstoffen. De berekening van de in de bijlage 15a bij de regeling opgenomen bedragen heeft in sommige gevallen tot een iets lagere of iets hogere inschatting geleid ten opzichte van dezelfde handeling voor koolwaterstoffen. De introductie van de toewijzing zoekgebied, startvergunning en vervolgvergunning voor aardwarmte zal de eerste jaren vermoedelijk meer tijd en werk kosten om tot een efficiënt proces ten aanzien van de besluiten te kunnen komen. In het begin kunnen bijvoorbeeld vraagstukken spelen zoals welke aspecten in welke vergunning tot welke diepgang moeten worden beoordeeld.
Met betrekking tot de retributies voor toezicht is er een duidelijk identificeerbare groep aan wie alle kosten van de handhaving kunnen worden toegerekend of die profijt van het toezicht heeft, namelijk de geothermie sector. Toezicht is iets wat sectorbreed gedragen wordt, omdat de sector gezamenlijk verantwoordelijk is voor veilige en verantwoorde geothermie.
Voor de invulling van de tarifering van de toezichthandelingen wordt het toezichtarrangement Geothermie (TAG)3 van SodM als uitgangspunt genomen. Met het toezichtarrangement verantwoordt SodM hoe zij toezicht houdt op de sector geothermie. Retributies voor toezicht gelden voor de houder van een start- of vervolgvergunning. Onder toezicht staande ondernemingen krijgen met het TAG inzicht in hoe SodM kijkt naar de risico’s van de activiteiten, wat van hen wordt verwacht en hoe het toezicht is ingericht. Burgers en werknemers krijgen een beeld van hoe veiligheid en de bescherming van het milieu een plek krijgen in het toezicht. Het toezichtarrangement geeft een nauwkeurige verdeling van het toezicht per fase in de vorm van veldinspecties en kantoorinspecties. Naast het toezichtarrangement wordt de capaciteitsplanning van de inspecteurs in acht genomen.
Voor de startvergunning zijn alle mogelijke toezichthandelingen uit het toezichtarrangement opgenomen in de berekening. Voor de vervolgvergunning alleen de toezichthandelingen die betrekking hebben op winning en abandonnering opgenomen in het te retribueren bedrag voor toezicht. Bij het opstellen van de jaarlijkse vergoeding is uitgegaan van conservatieve schattingen met betrekking tot de frequentie van toezichthandelingen uit het toezichtarrangement.
De maximale looptijd van vervolgvergunningen voor geothermie wordt niet in wet- en regelgeving vastgelegd. De looptijd van de vergunning wordt vastgelegd in de vergunning en is afhankelijk van de hoeveelheid warmte in de ondergrond en de mogelijkheden om deze warmte af te zetten, de kernmerken van het reservoir en de wijze van winning. Hierdoor ontstaat een bandbreedte in looptijd van geothermieprojecten. Voor de berekeningen van de bedragen voor toezicht is uitgegaan van een indicatieve exploitatieduur van 30 jaar, gebaseerd op historisch verleende vergunningen voor aardwarmtewinning.
Retributies voor toezicht worden geheven in het eerste volledige jaar waarvoor de betreffende vergunning geldt.
Om redenen van rechtszekerheid, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid wordt voor aanvragen gedaan voor de publicatiedatum van deze regeling geen retributie geheven.
SodM heeft op basis van de consultatieversie van deze regeling een uitvoerbaarheid en handhaafbaarheidstoets (hierna: UHT) uitgevoerd. De resultaten van deze UHT heeft SodM op 13 januari 2023 aangeboden. De conclusie van SodM is dat de regeling niet uitvoerbaar is als tekortkomingen met betrekking tot de onderbouwing van de borging van de integriteit van afsluitende aardlagen en het seismiciteitsrisico niet zijn opgelost.
Met betrekking tot de borging van integriteit van afsluitende lagen merkt SodM op dat voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel duidelijk moet zijn hoe een aanvrager de voldoende borging van de integriteit van afsluitende lagen aantoont. Daarbij stelt SodM dat hiervoor geen nadere regels in de regeling opgenomen zijn.
De regeling bevat nadere regels met betrekking tot de onderbouwing van de integriteit die bij de aanvraag voor een startvergunning en vervolgvergunning moet worden ingediend. Zo worden kaders gesteld voor de methodiek die gebruikt moet worden om de integriteit te onderbouwen, namelijk dat dit moet worden onderbouwd met een geomechanische analyse waarbij de uiterste waarden voor de relevante parameters moeten worden gebruikt. De norm, zoals vastgelegd in het besluit, is behoud van integriteit van afsluitende aardlagen, waarbij integriteit is gedefinieerd in termen van afsluitende werking zodanig dat wordt voorkomen dat, na aardwarmtewinning, geïnjecteerd formatiewater in andere reservoirs terechtkomt. Met die methodiek kan worden onderbouwd of de afsluitende laag integer blijft gegeven de condities en parameters. Afhankelijk van de samenstelling en dikte van de afsluitende laag kan deze integriteit ook gewaarborgd blijven, indien enige mate van scheurvorming optreedt. Met door TNO ontwikkelde software kunnen aanvragers een eerste orde locatie specifieke evaluatie uitvoeren om een adequate indicatie te krijgen met welke zekerheid de integriteit van de afsluitende laag gewaarborgd blijft met als input de operationele parameters debiet, druk en temperatuur. Zo niet dan moet een detailanalyse uitgevoerd worden om met een specialistische methodiek en software te evalueren of het project onder de beoogde operationele condities de integriteit van afsluitende lagen geborgd blijft. SodM heeft geadviseerd op een eerste versie van de methodiek. Deze is sindsdien aangepast mede naar aanleiding van bezwaren bij de uitvoerbaarheid. De methodiek en software zijn vanaf inwerkingtreding van deze regeling beschikbaar en worden door TNO gepubliceerd op NLOG.nl. Indien daar aanleiding toe is wordt de methodiek geactualiseerd en wordt de software gewijzigd, zodat maximaal van opgedane kennis gebruik wordt gemaakt. De betreffende artikelen in de regeling en bijbehorende toelichting ten aanzien van de methodiek zijn verduidelijkt naar aanleiding van het advies.
SodM merkt op dat het voor de aanvragers van een vergunning van belang is dat er een methode is om aan te tonen dat kan worden voldaan aan de norm voor het lokaal persoonlijk risico. Zonder een dergelijke methode is het zeer moeilijk om een onderbouwde conclusie te trekken over het voldoen aan deze norm naar het oordeel van SodM. Het belang van deze methode wordt ook door De minister onderschreven. De regeling bevat derhalve nadere regels met betrekking tot de seismische dreigings- en risicoanalyse die bij de aanvraag voor een startvergunning en vervolgvergunning moet worden ingediend. Die regels stellen kaders voor de methode die daarbij moet worden gebruikt. Bij de ontwikkeling van die methode is actief samengewerkt met TNO, EBN en de sector. De methode voor de seismische dreigings- en risicoanalyse ondersteunt aanvragers van een startvergunning en vervolgvergunning om te kunnen voldoen aan de eisen die deze regeling stelt aan de analyse. De analyse maakt het mogelijk de aanvraag te toetsen op of er zal worden voldaan aan de in het besluit vastgestelde veiligheidsnorm van 10-5 voor het lokaal persoonlijk risico (LPR). De methode zal gereed zijn voor inwerkingtreding van de regeling. Bij het ontwikkelen van deze methode is SodM betrokken. De toelichting bij het besluit beschrijft reeds wat de methodiek behelst. De betreffende artikelen in de regeling en bijbehorende toelichting zijn verduidelijkt naar aanleiding van het advies.
Aan de inzet van software en methodieken bij de onderbouwing van een vergunningaanvraag wordt in de branchedocumenten en aanvraagformats in meer detail aandacht besteed.
Verder heeft SodM enkele suggesties gedaan om artikelteksten of de toelichting te verduidelijken of te corrigeren. Deze zijn verwerkt in de regeling en de toelichting.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft de consultatieversie van de regeling op uitvoerbaarheid beoordeeld. De conclusie van deze toets is dat de regeling uitvoerbaar is met enkele aanpassingen. RVO heeft opgemerkt dat in de aanvraagvereisten informatie ontbreekt die inzicht geeft in alle personen die direct of indirect in de aanvrager deelnemen, tot aan de UBO (Ultimate Beneficiary Owner). Hierop is de regeling aangepast. Verder zijn naar aanleiding van de reactie van RVO diverse correcties in de tekst doorgevoerd om artikelen of toelichting te verduidelijken.
Ook het cluster mijnbouw vergunningverlening van het directoraat-generaal Groningen en Ondergrond, directie Transitie Diepe Ondergrond van het Ministerie van EZK heeft de consultatieversie van deze regeling beoordeeld op uitvoerbaarheid. De conclusie van deze analyse is dat het voorstel uitvoerbaar is. Wel is geconstateerd dat verduidelijkt dient te worden welke informatie met betrekking tot de organisatie en financiering van het aardwarmteproject ingediend moet worden bij de aanvragen zoekgebied en startvergunning. Dit is in combinatie met de reactie van RVO verwerkt in de regeling. Ook zijn opmerkingen gemaakt over de formulering van artikelen betreffende de analyse van risico’s als gevolg van bodemdaling, seismiciteit en integriteit van afsluitende lagen. Deze artikelen zijn aangepast. Daarnaast heeft het cluster diverse suggesties gedaan ter verbetering van de toelichting. Deze opmerkingen zijn betrokken bij de aanpassing van de regeling en de toelichting.
De regeling is tot stand gekomen op basis van intensief overleg met brancheorganisatie Geothermie Nederland en haar leden, SodM, TNO, RVO en EBN. De regeling is geconsulteerd van 8 december 2022 tot en met 13 januari 2023. De openbare reacties zijn in te zien via www.internetconsultatie.nl. Deze reacties zijn van Geothermie Nederland, Vereniging Eigen Huis, Vewin, de Provincie Zuid-Holland en Advies en Avontuur voor duurzaam wonen – voedsel – aarde.
Ten tijde van de consultatie was Bijlage 15a, onderdeel A, waarin de bedragen voor retributie van toezichthandelingen worden geregeld, nog niet gereed. Zoals bij de consultatie toegezegd is Geothermie Nederland na voltooiing van dit gedeelte van de regeling in de gelegenheid gesteld om te reageren. Deze specifieke raadpleging heeft in maart 2023 plaatsgevonden.
De reacties betreffen in hoofdzaak de monitoring van grondwaterverontreiniging, de rangschikking van concurrerende aanvragen, een schadeprotocol en de aan te leveren informatie voor analyse van risico’s.
Er zijn diverse opmerkingen gemaakt over de aan te leveren informatie ter onderbouwing van de risicoanalyses. Deze reacties zijn in samenhang met de uitvoeringstoetsen van SodM en het cluster mijnbouw vergunningverlening van EZK verwerkt in de regeling en toelichting. Aan de inzet van software en methodieken bij de onderbouwing van een vergunningaanvraag wordt in de branchedocumenten en aanvraagformats in meer detail aandacht besteed.
Er is opgeroepen het schadeprotocol in de regeling te verankeren. Het schadeprotocol is een landelijke buitengerechtelijke regeling voor alle vormen van mijnbouw. Het is niet passend om een dergelijk protocol in regelgeving vast te leggen. Indien blijkt dat het nodig is, bijvoorbeeld omdat de geothermiesector niet (meer) aansluit bij dit protocol, kunnen met betrekking tot schadeafhandeling nadere regels gesteld worden. In het protocol ligt vast hoe moet worden gehandeld in het geval van schade. De uitgangspunten daarvoor zijn vastgelegd in de regeling.
Het belang van metingen van de grondwaterkwaliteit in het diepe grondwater met betrekking tot bewaking van putintegriteit is benadrukt in de consultatiereacties. In de regeling ligt vast dat een vergunninghouder een monitoringsprotocol dient te hebben waarin wordt beschreven op welke wijze en met welke frequentie de voor de putintegriteit relevante parameters worden gemeten en beoordeeld. Dit is een preventieve maatregel, die er in combinatie met andere vereisten, zoals de in het besluit voorgeschreven dubbelwandige put, en maatregelen op gericht is om lekkages te voorkomen en om vroegtijdig in te kunnen grijpen. Het meten van verontreiniging wordt in de regeling niet voorgeschreven, omdat die maatregel niet gericht is op het vroegtijdig ingrijpen en het meten onwenselijk verstoren van de ondergrond vereist, namelijk het boren van een monitoringsput.
In de consultatiereacties is opgemerkt dat de kwaliteit van het plan onvoldoende meegewogen zou worden bij de rangschikking van concurrerende aanvragen. De zorg is geuit dat kwalitatief mindere aanvragen te hoog gerangschikt worden en dat daarnaast aan de beoordeling in hoeverre het initiatief past binnen regionale en gemeentelijke beleidsplannen te veel gewicht wordt toegekend. Voor de rangschikking geldt echter dat uitsluitend concurrerende vergunningaanvragen die voldoen aan de beoordelingscriteria op grond van de afwijzingsgronden, zullen worden gerangschikt. Hierdoor wordt geborgd dat enkel kwalitatief voldoende goede aanvragen zullen worden gerangschikt. Die aanvragen zullen vervolgens worden getoetst aan de beschreven rangschikkingscriteria. In reactie op de consultatie wordt nog benadrukt dat het passen van het project binnen regionale en gemeentelijke beleidsplannen zwaar weegt, omdat dit het draagvlak voor het project en daarmee de haalbaarheid vergroot.
Geothermie Nederland heeft aangegeven het heffen van retributies onverstandig te vinden, omdat de hiermee gemoeide kosten niet in verhouding staan tot de huidige economische waarde van een geothermieproject en zodoende niet bijdraagt aan de beoogde versnelling van geothermie en groei van de sector. De minister merkt daarover op dat retributies worden geheven op basis van de wet en de te retribueren bedragen zijn gebaseerd op werkelijke kosten. Deze kosten zouden verborgen blijven door geen retributies te heffen. Er ontstaat dan geen inzicht in de werkelijke totale kosten van een geothermieproject. De aanvrager dient de retributiekosten te betrekken bij het totaal aan projectkosten en bij zijn eventuele subsidieaanvraag. Geothermie Nederland stelt dat deze kosten voor projecten die reeds een SDE-subsidie hebben aangevraagd of ontvangen, niet te voorzien waren. Vanwege het feit dat de retributiebedragen bij het indienen van een aanvraag voorafgaand aan de publicatie nog niet konden worden voorzien, is in de regeling bepaald dat geen retributie wordt geheven voor aanvragen, zoals genoemd in bijlage 15a van deze regeling, die zijn gedaan voor de publicatiedatum van deze regeling.
Deze regeling is op 19 januari 2023 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd aan de Europese Commissie. Artikel I, onderdelen H, I en J van de regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig. Op de notificatie van de regeling zijn geen opmerkingen gekomen.
Artikel I van deze regeling wordt conform Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de Dienstenrichtlijn, PbEU 2006, L 376/36) voorgelegd aan de Europese Commissie op grond van artikel 16, eerste en derde lid, jo. 39, vijfde lid, van de Dienstenrichtlijn. Voor die kennisgeving geldt dat de notificatie uiterlijk na de vaststelling van de regeling dient te geschieden.
De te notificeren onderdelen van artikel I van deze regeling betreffen de regels die gesteld worden aan de uitvoerder aardwarmte. Het uitvoeren van de feitelijke werkzaamheden voor de opsporing en winning van aardwarmte door de uitvoerder aardwarmte betreft een dienst, die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, voor zover de uitvoerder niet de vergunninghouder zelf is. De regels in deze regeling voor het verrichten van die dienst kwalificeren als eisen in de zin van de Dienstenrichtlijn.
De regeling bevat specifieke regels voor de wijze waarop de feitelijke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om regels voor het aanleggen van boorgaten en het nemen van maatregelen ter voorkoming van schade. De regels voor de uitvoerder aardwarmte in deze regeling waarborgen dat veilig aardwarmte kan worden gewonnen, en het milieu wordt beschermd. De regels zijn derhalve gerechtvaardigd om dwingende redenen van algemeen belang, namelijk de openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu. De gestelde regels gaan niet verder dan nodig en zijn geschikt om deze doelen te bereiken. Ze hebben geen discriminerende werking, omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverleners en de regels gelden voor alle (potentiële) uitvoerders aardwarmte. De regels zijn objectief, omdat ze gebaseerd zijn op feiten en kennis over de opsporing en winning van aardwarmte. Zoals in hoofdstuk 5 is toegelicht, is de regeling tot stand gekomen op basis van overleg met verschillende partijen. De kennis en ervaring van die partijen is meegenomen in het opstellen van de regels in deze regeling. Door middel van overleg met die partijen, consultatie en toetsing is geborgd dat de regels duidelijk en ondubbelzinnig zijn en dat de totstandkoming transparant is. Deze regeling wordt twee maanden voor inwerkingtreding openbaar gemaakt en is vanaf dan openbaar toegankelijk.
Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2023 en is minimaal twee maanden van tevoren gepubliceerd. Dit is overeenkomstig de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt.
Met dit onderdeel is het opschrift van de eerste paragraaf van Hoofdstuk 1 van de regeling gewijzigd van ‘§ 1. Algemene bepalingen’ naar ‘§ 1.1 Algemene bepalingen’. Zo sluit het opschrift aan bij de andere paragrafen.
Dit onderdeel wijzigt artikel 1.3.1 dat gaat over de aanvraag om een opsporingsvergunning. De term opsporingsvergunning heeft geen betrekking meer op aardwarmte. Daarom is geschrapt dat in de aanvraag moet worden aangegeven of de aanvraag betrekking heeft op de opsporing van aardwarmte.
Artikel 1.3.3 over de aanvraag om een winningsvergunning is met dit onderdeel aangepast. Het vijfde lid regelde welke bepalingen uit het artikel van overeenkomstige toepassing op aanvragen om winningsvergunningen aardwarmte waren. Dat lid is geschrapt, omdat de term winningsvergunning niet meer geldt voor aardwarmte. Het zesde lid is daarbij vernummerd tot het vijfde lid.
Met onderdeel D is een nieuwe paragraaf toegevoegd aan Hoofdstuk 1 van de Mijnbouwregeling, namelijk ‘1.3b. Vergunningen en instemmingen opsporen en winnen van aardwarmte’. Deze paragraaf betreft enkel regels over de vergunningen en instemmingen die nodig zijn voor het opsporen en winnen van aardwarmte. De artikelen uit deze nieuwe paragraaf worden hieronder apart toegelicht.
De algemene bepalingen van Hoofdstuk 1 van de regeling zijn ook van toepassing op de bepalingen in deze paragraaf.
In dit artikel zijn aanvraagvereisten voor de toewijzing zoekgebied uitgewerkt. Artikel 24e van de wet bevat eisen voor de aanvraag en biedt de mogelijkheid voor het stellen van extra regels bij ministeriële regeling. De eisen in dit artikel zijn cumulatief. Van alle gegevens moet de aanvrager de bron vermelden, zodat verifieerbaar is waar de gegevens op zijn gebaseerd.
Op grond van artikel 1.2.2 van de Mijnbouwregeling moeten het aangevraagde gebied, de gebieden met een beschermde status en de plaats van reeds aanwezige putten op een topografische kaart worden weergegeven. Het gaat zowel om putten die nog gebruikt worden voor mijnbouwactiviteiten, als putten die buiten gebruik of buiten werking zijn gesteld. In dat artikel is nader geregeld waar die kaart aan moet voldoen.
Artikel 1.3b.2 bevat aanvraagvereisten voor de startvergunning. Deze gelden aanvullend op de eisen die in artikel 24o van de wet zijn vastgelegd. De eisen in dit artikel zijn cumulatief. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel is nader toegelicht waarom deze regels zijn gesteld. Naast de bron moet van bepaalde gegevens ook de wijze van interpretatie van die gegevens en de onzekerheidsanalyses die daarbij zijn gehanteerd, worden vermeld in de aanvraag. Niet voor alle gegevens zal sprake zijn van een bepaalde wijze van interpretatie en onzekerheidsanalyses. In dat geval hoeven die ook niet te worden vermeld.
Een deel van de eisen overlappen met de eisen voor de aanvraag toewijzing zoekgebied. Als de gevraagde informatie die overlapt, niet is gewijzigd ten opzichte van de aanvraag toewijzing zoekgebied, kan de aanvrager op grond van artikel 1.2.1, derde lid, van de Mijnbouwregeling naar die informatie verwijzen en hoeft deze dus niet opnieuw te worden verstrekt. Artikel 1.2.2 van de Mijnbouwregeling met betrekking tot de weergave van gebieden en plaatsen is eveneens van toepassing op de startvergunning.
Op grond van artikel 29z van het besluit moet de aanvraag om instemming met de aanwijzing van de uitvoerder een beschrijving van de technische en financiële capaciteiten bevatten. In de regeling is die bepaling nader uitgewerkt in artikel 1.3b.3 en zijn nadere eisen opgenomen. De eisen in dit artikel zijn cumulatief. De aanvraag wordt gedaan door de aanvrager of houder van een startvergunning of de houder van een vervolgvergunning. Het kan zijn dat deze persoon zichzelf aanwijst als uitvoerder. In dat geval is geen sprake van een opdrachtovereenkomst tussen de (potentieel) vergunninghouder en de uitvoerder en ook niet van afspraken over het dragen van kosten voor eventuele aansprakelijkheden. Daarom is in het tweede lid geregeld dat deze gegevens in dat geval niet hoeven te worden aangeleverd.
In artikel 24af van de wet staan vereisten voor de aanvraag vervolgvergunning. Sommige hiervan zijn nader gespecificeerd in artikel 1.3b.4. Daarnaast bevat dit artikel aanvullende eisen. De eisen in dit artikel zijn cumulatief. De aanvraagvereisten voor de aanvraag vervolgvergunning zijn deels hetzelfde als de eisen voor de toewijzing zoekgebied en bijna geheel hetzelfde als de eisen voor de aanvraag startvergunning. Daarom bevat het artikel een verwijzing naar de gegevens in de artikelen 1.3b.1 en 1.3b.2. De aanvraagvereisten van de toewijzing zoekgebied en de startvergunning betreffen zowel opsporing als winning van aardwarmte. Omdat de vervolgvergunning enkel winning betreft, geldt voor de overlappende aanvraagvereisten dat deze slechts op winning hoeven te zien. De aanvraag vervolgvergunning moet een overzicht bevatten van de wijzigingen in de gegevens die ook bij de aanvraag startvergunning zijn aangeleverd. Op die manier is duidelijk inzichtelijk wat is gewijzigd. Dit draagt bij aan de beoordeling van de aanvraag. Wijzigingen kunnen aanleiding geven tot een ander oordeel ten opzichte van de startvergunning ten aanzien van de afwijzingsgronden of de voorschriften en beperkingen die zullen worden verbonden. Net als voor de aanvraag startvergunning geldt voor de aanvraag vervolgvergunning dat van bepaalde gegevens de bron en de wijze van interpretatie van die gegevens en de onzekerheidsanalyses die daarbij zijn gehanteerd, worden vermeld in de aanvraag, voor zover van toepassing.
Als de gevraagde informatie die overlapt, niet is gewijzigd ten opzichte van de aanvraag toewijzing zoekgebied of de aanvraag startvergunning, kan de aanvrager op grond van artikel 1.2.1, derde lid, van de Mijnbouwregeling naar die informatie verwijzen en hoeft deze dus niet opnieuw te worden verstrekt. Artikel 1.2.2 van de Mijnbouwregeling met betrekking tot de weergave van gebieden en plaatsen is eveneens van toepassing op de startvergunning.
De artikelen 29x en 29y van het besluit bevatten de criteria waarop concurrerende aanvragen voor een toewijzing zoekgebied en startvergunning worden gerangschikt. De procedure van rangschikking is vastgelegd in artikel 1.3b.5. Per rangschikkingscriterium worden punten toegekend op een schaal van 1 tot 5. De punten die voor bepaalde criteria zijn toegekend, worden vervolgens nog vermenigvuldigd. Voor die criteria gelden verschillende vermenigvuldigingsfactoren. Na vermenigvuldiging worden alle punten bij elkaar opgeteld. De minister verleent de vergunning aan de aanvrager wiens aanvraag de meeste punten in totaal heeft.
Artikel 1.3b.6 is een uitwerking van artikel 29ak van het besluit dat gaat over de bevoegdheid van De minister om te bepalen dat de verplichting tot deelname door EBN in de opsporing en winning van aardwarmte niet geldt. EBN is de in de wet aangewezen vennootschap die tot taak heeft deel te nemen in werkzaamheden voor opsporing en winning van aardwarmte. De vergunninghouder of EBN kan een verzoek tot afzien van de deelname doen bij De minister. Dit artikel regelt de termijn voor indiening van het verzoek en wat het verzoek moet bevatten.
Artikel 1.6.a.1 is gewijzigd, zodat nog steeds voor aardwarmte geldt dat de vergunninghouder een melding moet doen van een mijnbouwwerk dat buiten werking is.
Dit onderdeel voegt in verschillende bepalingen toe dat de daar opgenomen regels van toepassing zijn op de uitvoerder aardwarmte. De reden hiervoor is dat in die bepalingen de uitvoerder werd genoemd. Die term is niet meer van toepassing op aardwarmte, waardoor die regels van rechtswege niet meer zouden gelden voor aardwarmte. Nu is geregeld dat die bepalingen nog steeds van toepassing zijn op aardwarmte.
In artikel 8.3.1.3 is door middel van dit onderdeel een verschrijving hersteld. Er stond namelijk verhuizing waar verbuizing was bedoeld.
Artikel 8.3.1.4 bevat regels voor de beveiligingsinstallaties voor boorgaten. Het was al mogelijk een ontheffing van de regels in het eerste lid te krijgen van De minister. Met dit onderdeel is de mogelijkheid voor ontheffing van de regels in het tweede lid toegevoegd. Het tweede lid bepaalt dat na het inbouwen en cementeren van de tweede drukhoudende serie van de verbuizing de beveiligingsinstallatie wordt uitgebreid en waarmee die wordt uitgebreid, voordat de boorwerkzaamheden worden hervat. Het is in de praktijk wenselijk gebleken om ook voor die verplichting ontheffing te kunnen geven. Voor putten die vrijwel drukloos zijn, zoals geothermieputten en deels geabandonneerde putten, is het namelijk niet noodzakelijk om de potentiële maximale druk te beheersen door middel van een tweede drukhoudende serie van de verbuizing voor het geval de ondieper geïnstalleerde eerste drukhoudende serie van de verbuizing geen afdoende drukbeheersing waarborgt. De verplichting daartoe zou daarom ondoelmatig zijn en ook het proces van abandonnering bemoeilijken. De mogelijkheid voor ontheffing van de verplichtingen in het tweede lid geldt voor alle boorgaten behalve voor boorgaten voor de opsporing en winning van zout, aangezien de toepassing van afdeling 8.3.1 onveranderd blijft uitgezonderd voor die boorgaten in artikel 8.3.1.1.
Dit onderdeel voegt een paragraaf met betrekking tot de putintegriteit toe aan afdeling 8.3. Artikel 8.3.5.1 van de regeling bepaalt wat het beheerssysteem en beheersplan voor de putintegriteit in elk geval moeten bevatten. Indien het beheerssysteem en beheersplan niet aan deze regels voldoen, dan kan De minister de aanvraag startvergunning of vervolgvergunning afwijzen op grond van het besluit. Ook kunnen op grond van het besluit voorschriften en beperking hierover worden gesteld. De eisen aan het beheerssysteem en beheersplan sluiten aan bij de voorschriften die doorgaans werden verbonden aan een instemming met een winningsplan onder het Tijdelijk beleidskader geothermie.
Met dit onderdeel is artikel 8.4.10 gewijzigd, zodat ook putten waaruit aardwarmte wordt geproduceerd met gebruikmaking van een pompinstallatie, zo moeten zijn ingericht dat vrijkomend gas in de annulaire ruimte tussen de opvoerserie en de laatste serie van de verbuizing zonder gevaar kan worden afgevoerd. Bij de winning van aardwarmte kan gas namelijk mee worden geproduceerd.
Artikel 9.3.1 is in dit onderdeel aangepast vanwege de vervanging van de Wet openbaarheid van bestuur door de Wet open overheid.
Artikel 11.2.1 betreft regels over het verstrekken van gegevens. Dit artikel gold al voor aardwarmte, maar is met dit onderdeel aangepast zodat het op aardwarmte van toepassing blijft.
Door middel van dit onderdeel is artikel 12.2 onderverdeeld in twee leden. Artikel 12.2 bevatte al een verwijzing naar bijlage 15 met retributiebedragen voor mijnbouwactiviteiten met betrekking tot koolwaterstoffen. Toegevoegd is een verwijzing naar bijlage 15a met retributiebedragen voor mijnbouwactiviteiten met betrekking tot aardwarmte.
Deze onderdelen voegen twee bijlages in die bij de aanvraag om een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning of om instemming met de aanwijzing van de uitvoerder aardwarmte moeten worden ingediend. Bijlage 1a betreft de algemene en financiële gegevens over de aanvrager dan wel de uitvoerder aardwarmte. De aanvrager of de uitvoerder aardwarmte kan een natuurlijk persoon of niet natuurlijk persoon zijn. Die laatste kan een rechtspersoon, zoals een bijzondere vennootschap, zijn of een vennnootschap onder firma, welke noch een rechtspersoon als noch een natuurlijk persoon is. Als het gaat om een niet natuurlijk persoon, dan moet daarvoor opgegeven worden welke personen deelnemen in de aanvrager of de uitvoerder. Dit kunnen natuurlijke of niet natuurlijke personen zijn. Daarbij betreft dit zowel directe of indirecte deelname, zodat de gehele keten van deelnemingen tot aan de zogenaamde ‘ultimate beneficiary owner’ moet worden opgegeven. Bijlage 2a bevat gegevens over de ervaring van de aanvrager dan wel de uitvoerder aardwarmte. Beide bijlagen komen voor een groot deel overeen met de gegevens in bijlage 1 en 2 die voor deze wijziging van toepassing waren op aanvragen voor aardwarmtevergunningen. Om ervoor te zorgen dat de gegevens precies aansluiten bij de aardwarmtepraktijk en alle gegevens voor aardwarmtevergunningen bij elkaar staan zijn nieuwe bijlagen specifiek voor aardwarmte opgesteld.
Omdat artikel 12.2 is gewijzigd en de verwijzing naar Bijlage 15 in het eerste lid van dat artikel is komen te staan, is het opschrift van Bijlage 15 door middel van dit onderdeel gewijzigd. Daarnaast zijn twee grondslagen in tabel 2 van Onderdeel D van de bijlage waarin de vergoedingen voor het nemen van een besluit, het adviseren over of instemmen met of het doen van een beoordeling op aanvraag gewijzigd. De verwijzingen naar de desbetreffende artikelen waren onjuist en zijn met dit onderdeel hersteld. Het gaat om de grondslagen voor het wijzigen of intrekken van een vergunning voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat en het verlenen of wijzigen van een vergunning voor het gebruik van ontplofbare stoffen voor verkenningsonderzoek.
Bijlage 15a is door dit onderdeel ingevoegd. Deze bijlage bevat de bedragen die de aanvrager of houder van een toewijzing zoekgebied, startvergunning of vervolgvergunning verschuldigd is voor enerzijds toezicht, advisering bij besluiten, risicobeoordelingen en onderzoek daarvoor, gevraagde en ongevraagde adviezen, en kennisgevingen door de Inspecteur-generaal der mijnen. Voor een startvergunning en vervolgvergunning gelden ieder een vast bedrag per jaar voor het toezicht. Dit bedrag wordt jaarlijks bij de vergunninghouder in rekening gebracht vanaf het eerste volledige kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de vergunning is verleend. Anderzijds gaat het om bedragen voor de vergoeding voor het nemen van besluiten, adviseren over of instemmen met of het doen van beoordelingen. Hiervoor is per besluit en beoordeling bepaald welk bedrag daarvoor in rekening wordt gebracht. Daarnaast zijn er nog bijkomende vergoedingen opgenomen die bij de vergoedingen voor worden opgeteld.
Dit artikel wijzigt de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet. In die regeling zijn de eisen en vergunningstelsels met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vastgelegd. De wet, het besluit en de regeling bevatten regels voor de uitvoerder aardwarmte. De uitvoerder aardwarmte verricht een dienst, namelijk het uitvoeren van feitelijke werkzaamheden voor het opsporen en winnen van aardwarmte. Voor de aanwijzing van de uitvoerder aardwarmte is op grond van de wet instemming van De minister vereist. Dit valt onder het begrip vergunning van de Dienstenrichtlijn, omdat die instemming een beslissing is over de toegang tot of de uitoefening van een dienst. Daarnaast zijn in de wet, het besluit en de regeling eisen opgenomen voor het uitvoeren van de feitelijke werkzaamheden. Op dergelijke eisen is de Dienstenrichtlijn ook van toepassing. Aan de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet zijn door middel van dit artikel de bepalingen voor de instemming met de aanwijzing van de uitvoerder en de eisen die aan de uitvoerder worden gesteld in de wet, het besluit en de regeling toegevoegd. Sommige van die eisen betreffen ook regels voor andere activiteiten dan aardwarmte of andere personen dan de uitvoerder aardwarmte. De opname van die bepalingen in de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet geldt dan ook slechts voor zover die eisen stellen aan de uitvoering van de feitelijke werkzaamheden voor het opsporen en winnen van aardwarmte door de uitvoerder aardwarmte. Verder zijn enkele verwijzingen naar de mijnbouwregelgeving geactualiseerd.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-11690.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.