TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Deze wijziging van de Regeling basisregistratie personen (Regeling BRP)
vloeit voort uit de wet van 5 oktober 2022 tot wijziging van de Wet
basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale
voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders
bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen
op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de
juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de
basisregistratie personen1 (hierna: Wet BRP Adreskwaliteit) en de daarmee samenhangende wijziging
van het Besluit basisregistratie personen2 (Besluit BRP Adreskwaliteit).
Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet BRP Adreskwaliteit3 voorziet de wetswijziging in een taak voor de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK) om colleges van
burgemeester en wethouders (hierna: colleges) te ondersteunen bij het onderzoek
naar de juistheid van de adresgegevens in de basisregistratie personen (hierna:
BRP). Om uitvoering aan deze taak te kunnen geven is – kort samengevat – in de
Wet BRP Adreskwaliteit bepaald dat daartoe aangewezen bestuursorganen en derden
een mededeling aan de Minister van BZK versturen bij gerede twijfel over de
juistheid van een adresgegeven in de BRP (een terugmelding). Deze terugmelding
kan de Minister vervolgens analyseren waarbij ook aanvullende gegevens kunnen
worden betrokken. Daarnaast is de Minister bevoegd om de centrale
BRP‑voorziening4 te analyseren op mogelijk onjuiste adresgegevens. Deze analyses, met
behulp van risicoprofielen, leiden tot signalen voor adresonderzoek die door de
Minister worden verstrekt aan de colleges. Aan de hand van zo een signaal kan
het college besluiten om adresonderzoek te doen. Het college doet een
kennisgeving van de uitkomsten van het onderzoek aan de Minister (hierna: de
terugkoppeling). Hiermee wordt de werkwijze van het project Landelijke Aanpak
Adreskwaliteit (LAA) structureel in de wet vastgelegd en komt deze beschikbaar
voor alle colleges in het kader van hun bijhoudingstaak. In de memorie van
toelichting is nader ingegaan op de werkwijze van het project LAA en op het
belang van juiste en volledige adresgegevens in de BRP voor zowel de burger als
de overheid.
De wet en het besluit vereisen vanwege deze wijziging nadere uitwerking van
de regelgeving.
2. De inhoud van de regeling
De ondersteuning door de Minister van BZK bestaat in hoofdzaak uit het
ontwikkelen en verstrekken van signalen aan colleges. Een signaal betreft een
adresgegeven waarover het vermoeden bestaat dat de registratie van personen op
dat adres onjuist is. Het kan daarbij gaan om het vermoeden dat het
adresgegeven van een ingezetene in de BRP onjuist is: het geregistreerde adres
in de BRP komt niet overeen met de feitelijke verblijfplaats. Daarnaast kan het
vermoeden zijn dat een persoon ten onrechte niet
als ingezetene op een adres in de gemeente is ingeschreven: de persoon is niet
als ingezetene geregistreerd, maar verblijft wel op een adres in
Nederland.5
De voorliggende wijziging van de Regeling BRP kent de volgende onderdelen:
de aanwijzing van bestuursorganen bedoeld in artikel 2.37b, eerste lid, van de
Wet BRP en de nadere bepaling van de andere gegevens die deze bestuursorganen
kunnen delen met de Minister (paragraaf 2.1), de analyse aan de hand van
profielen (paragraaf 2.2), de BRP- en andere gegevens die worden verwerkt
(paragraaf 2.3) en de beschrijving van het technische systeem dat in dit
verband wordt gebruikt door de Minister (Logisch Ontwerp, paragraaf 2.4). Deze
regeling stelt aldus nadere regels over de wijze waarop signalen ontstaan:
vanuit terugmeldingen van aangewezen bestuursorganen of vanuit een BRP-profiel
van de Minister. Daarnaast stelt deze regeling meer in detail vast welke
persoonsgegevens door de Minister verwerkt worden in het kader van LAA.
2.1 Terugmeldingen van aangewezen bestuursorganen en derden (artikel
19a)
Artikel 2.37b, eerste lid, van de Wet BRP bevat de grondslag om bij
ministeriële regeling bestuursorganen aan te wijzen die, in afwijking van
artikel 2.34 van de Wet BRP, gerede twijfel over de juistheid van een
adresgegeven melden aan de Minister van BZK, in plaats van rechtstreeks aan het
college. Dit worden terugmeldingen genoemd. Deze informatie is een belangrijke
bron voor de Minister bij de ontwikkeling van signalen.
2.1.1 Aanwijzing bestuursorganen
In artikel 19a, eerste lid, van deze regeling worden hiertoe de volgende
organen aangewezen: (1) de Belastingdienst, (2) de Dienst Toeslagen en (3) het
Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het gaat hier om organen die grote
hoeveelheden persoonsgegevens verwerken en die – zo is gebleken in de
projectfase van LAA – mede door bestandsvergelijkingen op enig moment een
omvangrijk aantal adres-terugmeldingen kunnen doen. Het is wenselijk dat deze
terugmeldingen niet rechtstreeks aan de colleges plaatsvinden, maar dat de
Minister daarin vanuit zijn ondersteunende rol een filterfunctie heeft. Doordat
de Minister terugmeldingen van meerdere bestuursorganen ontvangt, deze in
onderlinge samenhang kan bezien en bovendien het landelijke overzicht heeft
over de meldingen, is hij in staat om van deze meldingen een gerichte selectie
voor het college te maken. Deze bestuursorganen namen reeds deel aan het
project LAA door (terug)meldingen die zien op de juistheid van de adresgegevens
naar een centraal informatieknooppunt te sturen, belegd bij stichting
ICTU.6 Beoogd is dat dit informatieknooppunt wordt overgenomen door de
Minister van BZK, ten behoeve van diens ondersteunende taak. Met de aanwijzing
wordt geborgd dat deze bestuursorganen ook na de structurele inbedding van het
project LAA adres-terugmeldingen naar het centrale informatieknooppunt sturen.
Hoewel de wet daartoe de mogelijkheid biedt, worden in de onderhavige regeling
geen derden, bedoeld in artikel 2.37b, derde lid, van de Wet BRP
aangewezen.
De Wet BRP Adreskwaliteit voorziet in de juridische grondslag voor de
gegevensuitwisseling tussen de Minister en de aangewezen bestuursorganen. De
Wet BRP en onderliggende regelgeving (Besluit en Regeling BRP) stellen geen
regels over de gegevensverwerking die aan de zijde van de bestuursorganen
plaatsvindt voordat een terugmelding wordt gedaan.
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de Wet BRP Adreskwaliteit
kunnen bestuursorganen zelf profielen toepassen om tot een terugmelding te
komen. Evengoed kan de terugmelding het gevolg zijn van (een poging tot)
contact met de burger; bijvoorbeeld een brief die onbestelbaar retour komt. Ter
uitvoering van de moties van de leden Dekker-Abdulaziz en Ceder en de leden
Ceder en Kathmann7 is voor LAA een afsprakenkader vastgesteld door de hier aangewezen
bestuursorganen en de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG).8 De afspraken hebben tot doel om een gezamenlijke standaard en werkwijze
te hanteren bij de verwerking van persoonsgegevens en de inzet van profielen
daarbij. Daarnaast zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet BRP
Adreskwaliteit ter uitvoering van de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en
Ceder9 alle profielen onafhankelijk getoetst, onder andere aan de
Handreiking Non-discriminatie by design.
10 Op deze wijze is geborgd dat de rechten en vrijheden van burgers
beschermd zijn, ook als het gaat om de gegevensverwerking die aan de zijde van
de aangewezen bestuursorganen zelf plaatsvindt.
2.1.2 Het ontvangen van andere gegevens van aangewezen bestuursorganen in het
kader van een terugmelding (bijlage 9a)
Artikel 19a, tweede lid, en bijlage 9a bij deze regeling bepalen welke
andere gegevens als bedoeld in artikel 28b, tweede lid, van het Besluit BRP de
Minister van de verschillende aangewezen bestuursorganen kan ontvangen in het
kader van een terugmelding. Evenals bij de terugmelding aan het college,11 wordt bij een terugmelding aan de Minister door het bestuursorgaan
mededeling gedaan van door hem geconstateerde afwijkingen tussen enerzijds
gegevens die zijn verstrekt uit de BRP en anderzijds gegevens waarvan het
bestuursorgaan op andere wijze kennis heeft gekregen. Daarbij doet het
bestuursorgaan, evenals bij de terugmeldingen aan het college, mededeling van
de grond van zijn twijfel over de juistheid van het adresgegeven.12 Bij een terugmelding aan de Minister kan het bestuursorgaan hiernaast,
op grond van artikel 2.37b, tweede lid, van de Wet BRP, ook andere gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor een
goede uitvoering van de ondersteunende taak van de Minister. Anders dan de
terugmelding zelf (en onderbouwing daarvan) betreft het hier voor het
betreffende bestuursorgaan aldus geen wettelijke plicht, maar een bevoegdheid
om informatie te delen. Voor een nadere onderbouwing van de noodzaak van het
gebruik van deze andere gegevens wordt
kortheidshalve verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wet BRP
Adreskwaliteit.13
Op grond van artikel 2.37b, tweede lid van de Wet BRP is in artikel 28b,
tweede lid, van het Besluit BRP bepaald welke categorieën andere gegevens door
de aangewezen bestuursorganen en derden aan de Minister kunnen worden
verstrekt. In deze regeling worden de andere
gegevens van aangewezen bestuursorganen nader bepaald op grond van artikel 28b,
derde lid, van het Besluit BRP. Hiermee wordt de gegevensverwerking verder
afgebakend; de verwerking van andere gegevens van bestuursorganen is immers pas
toegestaan als de gegevens zijn opgenomen (uitgewerkt) in deze regeling
(bijlage 9a). De nadere afbakening geschiedt door per bestuursorgaan te bepalen
welke andere gegevens verstrekt worden. In bijlage 9a bij deze regeling is
aangegeven welke andere gegevens de Minister van de verschillende aangewezen
bestuursorganen kan ontvangen in het kader van een terugmelding. Hieruit volgt
dat enkel het CJIB gegevens deelt die kwalificeren als andere gegevens;
gegevens die aldus niet de terugmelding zelf of de onderbouwing daarvan
betreffen. Het CJIB is bevoegd om in het kader van een terugmelding aan de
Minister administratieve gegevens te verstrekken, behorend bij de betrokkene
wiens gegevens worden teruggemeld. Bij de administratieve gegevens gaat het
bijvoorbeeld om zaaknummers die worden bijgehouden door het CJIB. Deze
informatie is noodzakelijk voor een doelmatige gegevensuitwisseling tussen de
Minister van BZK en het CJIB. De administratieve gegevens worden verwerkt zodat
in de terugkoppeling van de resultaten van het adresonderzoek voor het CJIB
inzichtelijk is op welk zaaknummer de terugkoppeling betrekking heeft. Hierdoor
is zij beter in staat om – binnen de eigen taakuitvoering – opvolging te geven
aan deze resultaten en als nodig de eigen analysemethoden hierop aan te passen.
Dit betekent dat de Minister niet bevoegd is tot de verwerking van andere
gegevens van de overige aangewezen bestuursorganen. Ook is de Minister niet
bevoegd om van het CJIB de overige categorieën andere gegevens te ontvangen;
zoals die zijn bepaald in artikel 28b, tweede lid, van het Besluit BRP.14
2.2 Analyse aan de hand van profielen (artikel 19b)
Voor de ontwikkeling van signalen maakt de Minister van BZK, naast de
terugmeldingen, gebruik van profielen om adressen uit de
BRP-verstrekkingenvoorziening te selecteren. In de projectfase van LAA heeft
het gebruik van profielen bijgedragen aan het verbeteren van de adreskwaliteit
van de BRP.15 In deze paragraaf wordt ingegaan op de werking van de
BRP-profielen.
2.2.1 Betekenis van profielen
Op grond van artikel 19b van deze regeling is in bijlage 9b een overzicht
opgenomen van de BRP-profielen, waarbij per profiel is aangegeven op welke
wijze (de bepalende factoren en hun onderlinge samenhang) uit de beschikbare
gegevens wordt gekomen tot een selectie van signalen. Voor een nadere
toelichting over de totstandkoming van profielen wordt verwezen naar de
toelichting bij het Besluit BRP Adreskwaliteit.16Een profiel bestaat uit een of meerdere selectiefactoren waarmee
adresgegevens van een persoon worden geselecteerd.17 Een selectiefactor kan ook negatief zijn; het is dan een beslisregel
waarmee een adres juist van de selectie wordt uitgesloten. De selectiefactoren
geven in onderlinge samenhang aanleiding tot gerede twijfel over de juistheid
van deze adresgegevens.18 Hierbij wordt uitgegaan van correlatie tussen de aanwezigheid van de
vooraf vastgestelde selectiefactoren enerzijds en een verhoogde kans op
onjuiste registratie in de BRP anderzijds. Dit betekent dat – door toepassing
van een algoritme – adressen worden geselecteerd die voldoen aan bepaalde
kenmerken (de selectiefactoren). Daarbij wordt uitgegaan van de (statistische)
samenhang tussen de aanwezigheid van de selectiefactoren en een verhoogde kans
op onjuiste registratie, zonder dat sprake hoeft te zijn van een causaal
verband tussen beide. Een hoge correlatie betekent immers dat beide
verschijnselen (de selectiefactoren en onjuiste registratie) relatief vaak
samen voorkomen, maar niet dat de ene per definitie de oorzaak van de andere
is. Deze wijze van selectie heeft de voorkeur boven een willekeurige,
steekproefsgewijze, selectie van adressen. Dit is ook in het belang van de
privacy van de burger, die niet willekeurig en daardoor onnodig een huisbezoek
krijgt in het kader van een onderzoek naar de juistheid van diens
adresregistratie in de BRP.
2.2.2 Selectiefactoren (bijlage 9b)
Vier selectiefactoren maken onderdeel uit van alle BRP-profielen, deze
selectiefactoren worden nader toegelicht alvorens wordt ingegaan op de
afzonderlijke profielen.
De gemiddelde woonoppervlakte per ingeschrevene
Binnen alle BRP-profielen is de gemiddelde woonoppervlakte per
ingeschrevene een relevante factor. Door het aantal inschrijvingen op een adres
te koppelen aan informatie over de oppervlakte van de woonruimte ontstaat een
sterker signaal. Een adres met een klein woonoppervlak waar veel personen staan
ingeschreven is aanleiding voor gerede twijfel aan de juistheid van de
registratie van die personen op dat adres. Daarvoor is het noodzakelijk dat ook
gegevens uit de BAG over het type object, de oppervlakte en de gebruiksfunctie
in de analyse worden betrokken.
Het aantal huisgezinnen op het adres
In de projectfase van LAA werden binnen alle profielen adressen uitgesloten
waarvan aannemelijk was dat de daar ingeschreven personen een huisgezin vorm.
De statistische ervaring (correlatie), opgedaan in de projectfase van LAA,
leert dat er op deze adressen geen verhoogd risico op onjuiste registratie in
de BRP is. Het op voorhand uitsluiten van dergelijke adressen draagt bij aan
een minimalisering van de gegevensverwerking. De term ‘huisgezin’ wordt in
artikel 1 van de Regeling gedefinieerd. Hieruit volgt op welke wijze aan de
hand van de BRP een inschatting wordt gemaakt of de personen op een adres een
huisgezin vormen. Hiertoe wordt eerst gekeken naar de familierelaties zoals
vastgelegd in de BRP: zijn personen op het adres met elkaar gehuwd, hebben zij
een geregistreerd partnerschap en staat in de BRP de ouder-kind relatie?
Hierbij worden ook eenoudergezinnen buiten de selectie gehouden. Van de
adressen die overblijven (waar in de BRP geen familierelatie is geregistreerd)
wordt gekeken of de personen dezelfde achternaam hebben. Dit geeft een
indicatie dat sprake is van een huisgezin. Deze adressen worden aldus ook
uitgesloten.
De functie en status van het adres volgens de basisregistratie
adressen en gebouwen
In de projectfase van LAA werden alle adressen met gezondsheids-,
bijeenkomst-, logiesfunctie met een bepaald aantal inschrijvingen uit de
selectie geweerd. Dit zijn adressen die uit hun aard op voorhand niet in
aanmerking komen voor een huisbezoek en aldus door de Minister niet aan het
college gemeld worden. Deze informatie is afkomstig uit de basisregistratie
adressen en gebouwen (BAG).
Het aantal ingeschrevenen op het adres
Binnen alle BRP-profielen is het aantal ingeschrevenen op een adres een
relevante factor. Bij een uitzonderlijk (hoog) aantal inschrijvingen op een
bepaald adres kan er twijfel bestaan over de juistheid van de registratie van
de persoon op dit adres in de BRP.
In het hiernavolgende worden de zes profielen in bijlage 9b, in aanvulling
op deze gezamenlijke kenmerken, afzonderlijk toegelicht.
Met het profiel Bewoningsgraad wordt primair
het aantal inschrijvingen in de BRP op één woonadres vergeleken met de
woonoppervlakte van dat adres.
Met het profiel Doorgangsadres wordt gekeken
naar het aantal inschrijvingen met verschillende inschrijfdata op een adres. In
de projectfase werden adressen geselecteerd waar het voorafgaande jaar ten
minste drie en de voorafgaande drie jaar ten minste zeven inschrijvingen met
verschillende inschrijfdata hadden plaatsgevonden. Gelet op het hoge aantal
inschrijvingen bestaat er ten aanzien van deze adressen twijfel of er wel
daadwerkelijk verhuizingen hebben plaatsgevonden en daarmee of de
adreswijzigingen in de BRP wel correct zijn. De ervaring leert dat zogenaamde
doorgangsadressen door meerdere personen worden gebruikt voor
administratieve verhuizingen – men houdt er
feitelijk geen verblijf – hetgeen in voorkomende gevallen gebeurt met het oog
op fraude met adresgerelateerde voorzieningen.
Het profiel Herinschrijvingen A selecteert
adressen op basis van het aantal beslissingen dat op grond van artikel 2.22,
eerste lid, van de Wet BRP is genomen ten aanzien van een ingeschrevene op het
adres. Artikel 2.22, eerste lid, betreft de ambtshalve bevoegdheid van het
college tot opschorting van de bijhouding van de persoonslijst van een
ingezetene die spoorloos is verdwenen. De ervaring leert dat er ten aanzien van
de adresgegevens van een persoon die in het verleden meer dan een keer is
uitgeschreven als ingezetene een verhoogd risico is dat deze gegevens onjuist
zijn.
Met het profiel Herinschrijvingen B wordt
gekeken naar het aantal ingeschrevenen op het adres ten aanzien van wie een
beslissing op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP is genomen.
Het betreft hier adressen waar meerdere personen zijn (her)ingeschreven, die in
het verleden ambtshalve als niet-ingezetene zijn geregistreerd. De ervaring
leert dat er een verhoogd risico is dat de inschrijvingen op deze adressen
onjuist zijn. In de projectfase van LAA ging het hierbij om woonadressen waar
in het voorafgaande jaar ten minste één persoon was ingeschreven en in de
voorafgaande twee jaar ten minste drie personen waren ingeschreven ten aanzien
van wie een beslissing op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP
was genomen.
Het profiel Samenwoners richt zich primair op
het aantal huisgezinnen op een adres. In de projectfase werden met dit profiel
adressen geselecteerd waar ten minste vier personen waren inschreven die geen
echtgenoot, geregistreerde partner dan wel bloed- of aanverwanten in de eerste
graad van elkaar zijn. Ten aanzien van deze adressen bestaat twijfel of de
inschrijvingen in de BRP correct zijn. De statistische ervaring (correlatie),
opgedaan in de projectfase, leert dat er bij deze bewoningssamenstelling een
verhoogde kans is op onjuiste adresregistratie.
Met het profiel Veelverhuizers wordt gekeken
naar het aantal aangiftes van adreswijziging door een ingeschrevene op het
adres. In de projectfase van LAA werden adressen geselecteerd waar ten minste
een persoon stond ingeschreven die ten minste drie keer in de voorafgaande twee
jaar aangifte van adreswijziging had gedaan. De ervaring leert dat een persoon
wiens adres in de BRP in korte tijd vaak wijzigt, veelal niet goed ingeschreven
staat.
2.2.3 Beperking toepassing
De profielen die de Minister gebruikt om signalen voor onderzoek te
genereren komen voort uit kennis en statistisch gestaafde praktijkervaringen
van gemeenten en bestuursorganen. Aan de keuze voor bepaalde selectiefactoren
gaat een zorgvuldige, stapsgewijze beoordeling vooraf. Er wordt, bijvoorbeeld
met een telling op de beschikbare gegevens in de verstrekkingenvoorziening, in
kaart gebracht of de gezamenlijke selectiefactoren (het profiel) de potentie
hebben om (voldoende) signalen voor adresonderzoek te genereren. Indien dat het
geval is wordt het profiel eerst op een beperkt deel van de beschikbare
gegevens toegepast, waardoor slechts voor een aantal gemeenten signalen worden
gegenereerd. Pas nadat uit adresonderzoek blijkt dat deze signalen in
voorkomende gevallen leiden tot een correctie van onjuiste adresgegevens in de
BRP, wordt het profiel ook op de overige beschikbare gegevens toegepast.19 Met deze stapsgewijze ontwikkeling wordt geborgd dat het gebruik van
profielen geschikt en proportioneel is ten aanzien van het doel van de
gegevensverwerking: het verbeteren van de kwaliteit van de adresgegevens in de
BRP. Tevens zorgt deze werkwijze ervoor dat bij de ontwikkeling van nieuwe
profielen niet meer persoonsgegevens worden verwerkt dan noodzakelijk (in lijn
met het beginsel van minimale gegevensverwerking20). In bijlage 9b is in de derde kolom per profiel inzichtelijk gemaakt
of er sprake is van een beperkte toepassing in het kader van de ontwikkeling
van een profiel. Hiermee wordt transparantie geboden ten aanzien van de
stapsgewijze inzet en ontwikkeling van een profiel.
2.3 Categorieën gegevens
Op grond van artikel 2.37c, eerste lid van de Wet BRP is de Minister van
BZK bevoegd om (1) gegevens van aangewezen bestuursorganen en derden, (2)
BRP-gegevens en (3) andere, bij of krachtens AMvB te bepalen, gegevens te
verwerken. De gegevens van aangewezen bestuursorganen en derden betreffen de
terugmelding, de onderbouwing van de gerede twijfel en eventuele andere
gegevens (artikel 28b Besluit BRP). In artikel 28e van het Besluit BRP is
bepaald welke categorieën (2) BRP-gegevens en (3) andere gegevens de Minister
mag verwerken bij de analyse van de mededelingen (terugmeldingen), bij de
toepassing van profielen en bij het onderzoek naar patronen.21 Krachtens artikel 28e, tweede lid, zijn de BRP-gegevens en de andere
gegevens nader bepaald in deze regeling (artikel 19c en artikel 19d). In figuur
1 zijn de gegevensbronnen schematisch weergegeven; hierin is ook aangegeven in
welk artikel en welke bijlage bij deze regeling de gegevens nader bepaald
zijn.
Figuur 1. Overzicht van gegevensbronnen
Bron
|
Soort gegeven
|
Wet BRP
|
Besluit BRP
|
Regeling BRP
|
Aangewezen bestuursorganen en derden
|
Melding van gerede twijfel
|
Artikel 2.37b, eerste lid, jo. artikel 2.37c, eerste lid, onder b
|
Artikel 28b, eerste lid
|
N.v.t.
|
Onderbouwing van gerede twijfel
|
Artikel 2.37b, eerste lid, jo. artikel 2.37c, eerste lid, onder b
|
Artikel 28b, eerste lid
|
N.v.t.
|
Andere gegevens
|
Artikel 2.37b, tweede lid, jo. artikel 2.37c, eerste lid, onder b
|
Artikel 28b, tweede lid.
|
Artikel 19a, tweede lid, jo. bijlage 9a
|
Minister van BZK: BRP
|
Algemene gegevens
|
Artikel 2.37c, eerste lid, onder a
|
Artikel 28e, eerste lid, onder a
|
Artikel 19c jo. bijlage 9c
|
Administratieve gegevens
|
Artikel 2.37c, eerste lid, onder a
|
Artikel 28e, eerste lid, onder b
|
Artikel 19c jo. bijlage 9c
|
Externe bron
|
Andere gegevens
|
Artikel 2.37c, eerste lid, onder c
|
Artikel 28e, eerste lid, onder c
|
Artikel 19d jo. bijlage 9d
|
2.3.1 Verwerking van BRP-gegevens (artikel 19c en bijlage 9c)
De Minister van BZK verwerkt persoonsgegevens uit de BRP bij de analyse van
terugmeldingen, bij de toepassing van profielen en bij het onderzoek naar
patronen. Deze gegevens zijn afkomstig uit de centrale voorziening die wordt
gebruikt voor de systematische verstrekking van gegevens uit de BRP (hierna: de
verstrekkingenvoorziening). De grondslag voor de Minister van BZK om deze
gegevens te verwerken volgt rechtstreeks uit artikel 2.37c, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet BRP. In bijlage 9c bij deze regeling is vastgelegd
welke algemene en administratieve BRP-gegevens de Minister mag gebruiken bij
ofwel de analyse van terugmelding, ofwel de toepassing van eigen
risicoprofielen ofwel een onderzoek naar patronen. De terugmeldingen van
aangewezen bestuursorganen worden door de Minister aangevuld met actuele
gegevens over de inschrijvingen van personen op het adres. Dit is noodzakelijk
voor de controle of een adresgegeven niet reeds door de gemeente gecorrigeerd
is. Daarnaast dient een signaal, zo volgt uit artikel 28f van het Besluit BRP,
te bestaan uit actuele gegevens over (alle) personen die op het betreffende
adres zijn ingeschreven. Deze informatie is van belang voor het doelmatig
uitvoeren van een adresonderzoek, waarbij moet worden vastgesteld of de
registratie van (alle) personen op het adres overeenkomt met de feitelijke
situatie. Indien een adres door een profiel wordt geselecteerd, worden
persoonsgegevens verwerkt van alle personen die op dat moment in de BRP staan
ingeschreven op dat adres. Het betreft hier algemene gegevens over de naam, het
adres en het burgerservicenummer (BSN). Tevens worden van de ingeschrevene de
ouder- en partnergegevens, zoals opgenomen op diens persoonslijst in de BRP,
verwerkt. Dit is noodzakelijk om te kunnen vaststellen of de ingeschrevenen op
het adres een huisgezin vormen. Zoals hierboven aangegeven worden binnen alle
BRP-profielen adressen uitgesloten waarvan aannemelijk is dat de daar
ingeschreven personen een huisgezin vormen.
2.3.2 Verwerking van andere gegevens (artikel 19d en bijlage 9d)
Op grond van artikel 2.37c, eerste lid, onderdeel c van de Wet BRP is de
Minister van BZK bevoegd om naast de gegevens uit terugmeldingen en de
BRP-gegevens, ook andere gegevens te verwerken. Op grond van artikel 19d van
deze regeling is in bijlage 9d aangegeven welke gegevens uit andere (externe)
bronnen door de Minister worden betrokken in de analyse van de terugmeldingen
en het gebruik van profielen. In de eerste plaats worden de adressen vergeleken
met bepaalde informatie uit de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) om
adressen met een andere gebruiksfunctie dan wonen uit de selectie te weren.
Adressen die op voorhand niet in aanmerking komen voor een huisbezoek worden
door de Minister niet aan het college gemeld. Tevens worden de adressen (uit
terugmeldingen en profielen) vergeleken met adressenbestanden van het Landelijk
Register Zorgaanbieders (LRZa). Het LRZa bevat een openbare bron van
adresgegevens van zorginstellingen in Nederland. Ook deze adressen, met een
andere gebruiksfunctie dan wonen, worden op voorhand buiten de selectie
gehouden. Ook worden adressen die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(COA) zijn aangemerkt als opvangcentra verwerkt om deze adressen uit de
selectie te kunnen weren. Ten slotte worden adressen die recentelijk reeds aan
gemeenten zijn gemeld, uitgesloten van de selectie. Het doel hiervan is dat
adressen niet tweemaal vlak na elkaar worden bezocht.
Bij de melding van signalen aan colleges houdt de Minister rekening met de
beschikbare onderzoekscapaciteit van de betreffende gemeente, door een
mogelijkheid te bieden de uitlevering van het aantal beschikbare signalen te
beperken door portionering. De Minister kan na nadere selectie aan de hand van
de aanvullende informatie uit beschikbare signalen een aselecte steekproef
trekken, voor melding aan het college. De Minister heeft niet de mogelijkheid,
buiten deze regeling om, een aanvullende gegevensverwerking te verrichten ten
behoeve van een individuele gemeente. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk dat
– op verzoek van een gemeente – door de Minister uit de beschikbare signalen
een nadere selectie wordt gemaakt van adressen met dezelfde postcode, nu de
onderhavige regeling hierin niet voorziet.
Uit het vorengaande volgt dat deze regeling binnen de twee categorieën
‘gegevens over de resultaten van adresonderzoek’ en ‘gegevens over het gebruik
en de bestemming van een pand of verblijfsobject’ nader bepaalt welke gegevens
uit welke bronnen worden verwerkt. Dit betekent dat er voorshands geen
mogelijkheid is om de overige categorieën andere gegevens, zoals opgenomen in
artikel 28e, eerste lid, onder c, te verwerken, nu de onderhavige regeling
daarin niet voorziet.22 Om gegevens binnen deze overige categorieën te kunnen verwerken, is
aanpassing van deze regeling vereist.
2.4 Systeembeschrijving
Op grond van het Besluit BRP dient bij ministeriële regeling een
systeembeschrijving te worden vastgesteld. De systeembeschrijving vormt de
beschrijving van de voorzieningen waarmee de BRP wordt uitgevoerd. Door middel
van de systeembeschrijving worden de gedetailleerde regels gesteld die
noodzakelijk zijn om de voorzieningen en daarmee het gehele stelsel van de BRP
te laten werken. In de praktijk betekent dit dat de systeembeschrijving wordt
gevormd door de gemarkeerde delen in het Logisch Ontwerp van de voorzieningen
die het betreft. De centrale voorziening die wordt ingevoerd ter ondersteuning
van colleges wordt opgenomen in het Logisch Ontwerp BRP, versie 4.3.0. De
regeling geeft hiermee volledige transparantie over de technische en
administratieve inrichting, werking en beveiliging van deze nieuwe centrale
voorziening binnen het BRP-stelsel. Het nieuwe Logisch Ontwerp 4.3.0 wordt
bekendgemaakt https://www.rvig.nl.
3. Algemene verordening gegevensbescherming en DPIA
De AVG is sinds 25 mei 2018 rechtstreeks toepasselijk op de
gegevensverwerking in de BRP. Voor een verdere toelichting op de toets aan de
AVG wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij de Wet
BRP Adreskwaliteit, aangezien die paragraaf van overeenkomstige toepassing is
op de voorliggende regeling. Voor een beschrijving van de uitkomsten van de
gegevensbeschermingseffectbeoordeling (privacy impact assessment (DPIA)) wordt
eveneens verwezen naar paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij die
wet, aangezien de uitkomsten van de daar genoemde DPIA voor deze regeling
overeenkomstig zijn.
De onderhavige regeling bevat nadere regels met betrekking tot de
verwerking van persoonsgegevens door de Minister. Bijlage 9a bevat een
limitatieve opsomming van de andere gegevens, bedoeld in artikel 2.37b, tweede
lid, van de Wet BRP, die door bestuursorganen aan de Minister van BZK kunnen
worden verstrekt in het kader van een terugmelding. In bijlage 9b zijn de
profielen opgenomen die worden gebruikt voor de ontwikkeling van signalen voor
(adres)onderzoek door de gemeenten. Ook is – met bijlage 9d – vastgelegd welke
andere gegevens, als bedoeld in artikel 2.37c, eerste lid onderdeel c van de
Wet BRP, door de Minister in zijn analyse worden betrokken. Hierdoor is
inzichtelijk op welke wijze (de bepalende factoren en hun onderlinge samenhang)
uit de beschikbare gegevens wordt gekomen tot een selectie van signalen. Met
deze regels wordt transparantie geboden ten aanzien van de verwerking van
persoonsgegevens. Daarnaast zorgen deze regels voor een nadere afbakening en
een concreet toetsingskader voor de gegevensverwerking. Op deze wijze wordt
geborgd dat de verwerking van persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en
beperkt is tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden van die verwerking: het
verhogen van de kwaliteit van adresgegevens in de BRP. Voor een toelichting op
de rechten van de betrokkene, wiens gegevens worden verwerkt, wordt verwezen
naar paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij de Wet BRP
Adreskwaliteit.
4. Gevolgen
Aangezien deze regeling geen nieuwe lasten of gevolgen introduceert naast
de lasten die al beschreven zijn paragraaf 4 van de memorie van toelichting bij
de Wet BRP Adreskwaliteit, wordt voor een verdere uiteenzetting van de gevolgen
van de regeling daarnaar verwezen.
5. Advies en consultatie
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft geen opmerkingen gemaakt bij de
ontwerpregeling.
De ontwerpregeling is gedurende vier weken openbaar geconsulteerd. Deze
internetconsultatie heeft twee reacties opgeleverd.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft
gereageerd op de ontwerpregeling. De KBvG onderschrijft de doelstelling van de
regeling en stelt voor om voor gerechtsdeurwaarders een formeelwettelijke
onderzoekstaak te creëren zodat zij de BRP‑adresonderzoeken kunnen uitvoeren.
Het in de Wet BRP verankeren van zo een onderzoekstaak voor
gerechtsdeurwaarders ligt echter niet in de rede. De Wet BRP kent een heldere
verantwoordelijkheidsverdeling, waarbij de gemeente (het college) exclusief
verantwoordelijk is voor de inschrijving en correcties van gegevens van de
eigen ingezetenen, alsmede voor het toezicht daarop. Gerechtsdeurwaarders zijn
geautoriseerd voor verstrekkingen uit de BRP, en leveren – door middel van
terugmeldingen over mogelijk onjuiste gegevens – een bijdrage aan de kwaliteit
van de registratie. Het is echter aan gemeenten om deze meldingen vervolgens te
onderzoeken en als nodig de registratie te wijzigen. Het betreft hier aldus
formeel gescheiden bevoegdheden.
De stichting Platform Bescherming Burgerrechten heeft eveneens gereageerd
op de ontwerpregeling. Zij stelt in de eerste plaats dat het niet van alle
categorieën gegevens duidelijk is wat deze inhouden en dat het ontwerpbesluit
een nagenoeg onbeperkte mogelijkheid biedt om nieuwe categorieën van gegevens
toe te voegen. Voorts stelt zij dat burgers niet op de hoogte worden gebracht
van een risicosignaal en dat onduidelijk is of gegevens die niet zijn
onderzocht wel verwijderd worden. Zij concludeert dat het proces van
risicoselectie en vervolgacties die daarop worden genomen, geheel en al buiten
het zicht van de burger en zonder enige mate van de nodige rechtsbescherming
lijken plaats te vinden.
In reactie op de zorgen en vragen van de stichting Platform Bescherming
Burgerrechten, is het volgende van belang. Noch de Wet BRP Adreskwaliteit, noch
deze regeling bieden een onbeperkte mogelijkheid om nieuwe categorieën
persoonsgegevens te verwerken. Het doel van de Wet BRP Adreskwaliteit en deze
regeling is juist om de kaders te stellen voor die gegevensverwerking, om
transparantie te bieden en om te borgen dat de verwerking van persoonsgegevens
niet verder gaat dan noodzakelijk is. In deze regeling is vastgelegd welke
profielen (selectiefactoren) door de Minister gebruikt zullen worden en welke
persoonsgegevens daarbij worden verwerkt. Zo is limitatief vastgelegd welke
categorieën gegevens, zoals naam, adres, BSN, verwerkt mogen worden. Daarbuiten
is gegevensverwerking niet toegestaan. Bij de introductie van een nieuw profiel
(nieuwe gegevens) zal deze regeling telkens worden aangepast. In het kader van
zo een aanpassing wordt het profiel getoetst aan hoger recht, waaronder de
Grondwet (het discriminatieverbod) en de AVG (privacy-beginselen, waaronder het
noodzakelijkheidsbeginsel). Deze regeling, en toekomstige wijzigingen daarvan,
zullen (inclusief toelichting) worden gepubliceerd, zodat steeds transparant is
welke profielen en persoonsgegevens voor LAA worden gebruikt. Voorts zijn in
het ontwikkelproces van nieuwe profielen verschillende toetsingsmomenten
ingebouwd, met het oog op een zorgvuldige en rechtmatige verwerking van
persoonsgegevens. De inzet van een nieuw profiel gebeurt stapsgewijs, eerst op
kleine schaal waarbij steeds – voor opschaling – een evaluatie plaatsvindt.
Verder biedt de Wet BRP Adreskwaliteit het toetsingskader op grond waarvan
beoordeeld wordt welke categorieën gegevens bestuursorganen met de Minister van
BZK mogen delen. Ten eerste zijn bestuursorganen enkel bevoegd op grond van
artikel 2.37b, eerste lid, van de Wet BRP om gegevens te delen die zien op de
gerede twijfel over de juistheid van adresgegevens. Ten tweede zijn
bestuursorganen bevoegd om ook andere gegevens te delen met de Minister, maar
het kan in dat geval alleen gaan om gegevens die noodzakelijk zijn voor de
ondersteunende taak van de Minister. In deze ministeriële regeling is
limitatief vastgelegd welke gegevens dit zijn. Met dit kader wordt juist
voorkomen dat een nagenoeg onbeperkte mogelijkheid wordt geboden om nieuwe
categorieën van gegevens toe te voegen aan die ministeriële regeling.
De stichting Platform Bescherming Burgerrechten vraagt of de
persoonsgegevens die wel door de Minister van BZK worden verwerkt, maar
uiteindelijk – na selectie – niet door de gemeente worden onderzocht, worden
verwijderd. In deze ministeriële regeling wordt een bewaartermijn vastgesteld
voor de gegevens die de Minister van BZK verwerkt in het kader van LAA van 20
jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die reeds geldt voor de
informatie met betrekking tot de verstrekking van gegevens uit de
basisregistratie.23 Na twintig jaar worden de gegevens verwijderd. Daarbij wordt geen
onderscheid gemaakt of gegevens wel of niet tot een adresonderzoek hebben
geleid, het gaat om het enkele verwerken door de Minister. Hiermee wordt
geborgd dat betrokkene, wiens gegevens zijn geanalyseerd door de Minister,
gedurende twintig jaar inzage in de gegevensverwerking kan krijgen.
Ten slotte merkt de stichting Platform Bescherming Burgerrechten terecht op
dat de Wet BRP Adreskwaliteit geen plicht bevat voor gemeenten om burgers
actief te informeren over de start van een (voor)onderzoek. Ook worden zij niet
vooraf geïnformeerd over het feit dat hun gegevens door de Minister worden
verwerkt. Dit is in veel gevallen ook niet goed mogelijk omdat het
adresgegeven, waarover nu juist twijfel bestaat, het voornaamste contactgegeven
in de BRP is. Dit neemt niet weg dat een belangrijk doel van het vooronderzoek
is om in contact te komen met de burger, om hem te vragen naar de feitelijke
woonsituatie en als nodig te verzoeken zijn inschrijving te laten
corrigeren.
6. Inwerkingtreding
De regeling zal in werking treden op het tijdstip waarop de Wet BRP
Adreskwaliteit in werking treedt.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel I
Onderdeel A
De term ‘huisgezin’ wordt in artikel 1 bij de Regeling gedefinieerd ten
behoeve van de beschrijving van de selectiefactoren, bijlage 9c. Hieruit volgt
op welke wijze aan de hand van de BRP wordt een inschatting gemaakt of de
personen op een adres een huisgezin vormen. In paragraaf 2.2.3 wordt dit nader
toegelicht.
Onderdelen B, C en E
Onderdeel B regelt dat een nieuwe versie van het Logisch Ontwerp BRP wordt
vastgesteld. Het Logisch Ontwerp, versie 4.3.0, zal als Bijlage A bekend worden
gemaakt op https://www.rvig.nl. Onderdelen B, C en E regelen dat in
artikel 2, artikel 3 en het opschrift van bijlage 1 van de Regeling BRP wordt
verwezen naar de nieuwe versie van het Logisch Ontwerp BRP, 4.3.0.
Onderdelen D en G
Onderdeel D voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Regeling BRP waarin regels
staan ten behoeve van de ondersteunende taak van de Minister van BZK, bedoeld
in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4a van de Wet BRP. Onderdeel G voegt
vervolgens vier bijlagen toe aan de Regeling BRP. In het algemeen deel van deze
toelichting zijn de artikelen uit dit nieuwe hoofdstuk en de vier nieuwe
bijlagen toegelicht. Specifiek ten aanzien van de gegevens die uit de BAG
worden verwerkt wordt opgemerkt dat de gegevens die daar zijn opgenomen
meermaals voorkomen in hoofdstuk 7 van bijlage I bij de Regeling
basisregistratie adressen en gebouwen (catalogus Basisregistratie Adressen en
Gebouwen 2018). Het gaat hierom de gegevens ‘status’, ‘identificatie’ en
‘naam’. Deze verschillende gegevens mogen allemaal verwerkt worden.
Onderdeel F
Onderdeel F bevat een wijziging van bijlage 6 van de Regeling BRP: de
bewaring van geschriften en andere bescheiden. Het betreft een bijlage bij
artikel 4 van de Regeling BRP, waarin de regels zijn opgenomen betreffende de
bewaring van geschriften en andere bescheiden, die zijn gebruikt in verband met
de verwerking van gegevens in de BRP. Omwille van de kenbaarheid wordt hieraan
een nieuwe rij toegevoegd betreffende de bewaring van bescheiden in verband met
de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de ondersteuning door de
Minister aan colleges, bedoeld in artikel 2.37a van de Wet BRP. De
bewaartermijn is gesteld op twintig jaar. Dit betekent dat de gegevens die de
Minister verwerkt bij de uitvoering van zijn ondersteunende taak twintig jaar
bewaard dienen te worden. Het betreft hier onder andere (1) de van aangewezen
bestuursorganen ontvangen terugmeldingen, (2) de ontwikkelde signalen op basis
van de eigen profielen (bijlage 9b bij deze regeling) en (3) de door het
college teruggekoppelde resultaten van adresonderzoek. Bij de keuze voor een
bewaartermijn van twintig jaar is aangesloten bij de termijn die geldt voor de
informatie met betrekking tot de verstrekking van gegevens uit de
basisregistratie. Hiermee wordt geborgd dat betrokkene, wiens gegevens zijn
geanalyseerd door de Minister, gedurende twintig jaar inzage in die
gegevensverwerking kan krijgen.
Artikel II
Dit artikel bepaalt dat onderhavige regeling gelijktijdig in werking treedt
met de Wet BRP Adreskwaliteit.
De Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen