Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 april 2023, nr. WJZ/ 26286097, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling GLB 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling GLB 2023 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden in alfabetische volgorde de volgende definities toegevoegd:

certificerende instantie:

instantie die door de Raad ISO-geaccrediteerd is voor certificerings- of inspectiewerkzaamheden;

Raad:

Raad voor Accreditatie te Utrecht;

schema-eigenaar:

de eigenaar van een certificeringsschema, dat door de Minister wordt erkend;

weiden:

het grazen op grasland met voldoende gras door al het daarvoor in het kader van een normale bedrijfsvoering van een landbouwer in aanmerking komend lacterend melkvee, zodat de dieren een natuurlijk graasgedrag kunnen laten zien;.

B

Artikel 10, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt ‘en’.

2. De punt aan het slot van onderdeel c wordt vervangen door ‘; en’

3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. toestemming te verlenen aan de Minister om (persoons)gegevens aan de certificerende instantie door te geven ten behoeve van controle door de certificerende instantie op deelname en voldoen aan de eco-activiteit weiden, bedoeld in artikel 22.

C

In artikel 18, onderdeel f, onder 1°, wordt telkens ‘van 1 april tot 1 oktober’ vervangen door ‘van 1 juni tot 1 oktober’.

D

In artikel 21 wordt ‘bedoeld in de artikelen 18, onderdelen a tot en met j, 19, 20 en artikel 23, onderdeel c,’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 23, onderdeel c’.

E

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22 Eco-activiteiten categorie veemaatregelen

  • 1. De eco-activiteiten in de categorie veemaatregel zijn:

    weiden categorie 1 of weiden categorie 2 onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer verleent toestemming als bedoeld in artikel 10, derde lid, onderdeel d; en

    • 2°. de landbouwer neemt deel aan een erkend certificeringsschema als bedoeld in artikel 22b en voldoet volgens vaststelling door de certificerende instantie aan de eisen van dit certificeringsschema.

F

Na artikel 22 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 22a Voorschriften certificeringsschema

  • 1. Het certificeringsschema bevat voorschriften voor het weiden, waaronder:

    • 1°. ten minste 1.500 uur per jaar (weiden categorie 1) of 2.500 uur per jaar (weiden categorie 2) weiden;

    • 2°. voorwaarden voor het bepalen van het aantal uren weiden, indien er sprake is van vrije uitloop;

    • 3°. het bijhouden van een register waarin tenminste de weidedagen en de tijdstippen van beweiding, zoals starttijd en eindtijd, zijn vastgelegd;

    • 4°. het bewaren van het register gedurende 5 jaar na afloop van het kalenderjaar waarop het register betrekking heeft in de administratie van de landbouwer; en

    • 5°. eisen aan de maximale hoeveelheid lacterend melkvee per hectare huiskavel om natuurlijk graasgedrag te borgen.

  • 2. Het certificeringsschema geeft de mogelijkheid dat schaduwcontroles door de Minister, de Auditdienst Rijk of de Europese Commissie kunnen worden uitgevoerd.

  • 3. De Minister kan op advies van de schema-eigenaar in een jaar met uitzonderlijke weersomstandigheden die de mogelijkheden voor weiden beperken bij besluit het vereiste aantal uren voor weiden categorie 1 of weiden categorie 2 voor dat jaar verlagen.

Artikel 22b Erkenning certificeringsschema

  • 1. De Minister verleent op aanvraag een erkenning aan een certificeringsschema ten behoeve van de certificering van de eco-activiteit weiden, bedoeld in artikel 22, indien wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a. het certificeringsschema bevat de voorschriften, bedoeld in artikel 22a;

    • b. het certificeringsschema is eigendom van een schema-eigenaar;

    • c. het certificeringsschema heeft een voldoende mate van borging, handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid;

    • d. er is afdoende toezicht door de schema-eigenaar op de naleving van het certificeringsschema;

    • e. de schema-eigenaar heeft een schriftelijke overeenkomst met een certificerende instantie die voor inspecties is geaccrediteerd door de Raad in het kader van norm NEN-EN/ISO 17020 met de scope op het uitvoeren van inspecties op weiden; en

    • f. de schema-eigenaar beschikt over een audit- of inspectieregime waarmee invulling wordt gegeven aan de onderdelen c en d.

  • 2. Een aanvraag voor erkenning kan tot 15 juni van het voorliggende kalenderjaar waarop het certificeringsschema van toepassing is worden ingediend, waarbij ten minste de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de schema-eigenaar;

    • b. het certificeringsschema;

    • c. een beschrijving en bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de voorschriften van het eerste lid wordt voldaan.

  • 3. Wijzigingen van de gegevens, bedoeld in het tweede lid worden binnen 30 dagen aan de Minister gemeld.

  • 4. Een erkenning wordt verleend voor een kalenderjaar en is niet overdraagbaar.

  • 5. De erkenning kan met een jaar worden verlengd na schriftelijk verzoek van de schemaeigenaar voor 15 juni voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het certificeringsschema van toepassing is.

  • 6. De Minister trekt een erkenning in:

    • a. op verzoek van de schema-eigenaar;

    • b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste en volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c. indien niet meer wordt voldaan aan een of meer eisen als bedoeld in het eerste lid; of

    • d. indien wijzigingen als bedoeld in het derde lid niet of niet tijdig worden gemeld.

Artikel 22c Verplichtingen certificerende instantie

  • 1. De certificerende instantie controleert of de landbouwer voldoet aan

    het erkende certificeringsschema, bedoeld in artikel 22b voor de eco-activiteit weiden.

  • 2. De certificerende instantie heeft een schriftelijke deelname overeenkomst met de landbouwer.

  • 3. De certificerende instantie verstrekt jaarlijks, uiterlijk 15 oktober aan de Minister een verklaring waarin wordt aangegeven welke landbouwers deelnemen en voldoen aan het erkende certificeringsschema voor de eco-activiteit weiden.

  • 4. Indien tijdens de controles blijkt dat de landbouwer niet voldoet aan het erkende certificeringsschema stelt de certificerende instantie de desbetreffende landbouwer en de Minister hiervan in kennis.

  • 5. In geval van intrekking als bedoeld in artikel 22b, zesde lid, geeft de certificerende instantie de in het derde lid bedoelde verklaringen niet meer af.

  • 6. De certificerende instantie houdt een administratie bij waaruit de relevante informatie blijkt over de aanmeldingen voor het certificeringsschema, uitgevoerde controles, toewijzing en afwijzing van deelname aan het certificeringsschema en afgegeven verklaringen en bewaart deze ten minste 5 jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de deelname aan het certificeringsschema van toepassing is.

  • 7. De certificerende instantie gaat akkoord met schaduwcontroles door de Minister, de Auditdienst Rijk of de Europese Commissie.

G

In artikel 23, onderdelen d, onder 5o, en e, onder 5o, wordt telkens ‘van 1 april tot 1 oktober’ vervangen door ‘van 1 juni tot 1 oktober’.

H

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘beheerseisen RBE 9 en RBE 11’ vervangen door ‘beheerseisen van RBE 11’.

2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de reeds automatisch ingevulde, actuele en voor de betaling relevante, juiste informatie uit het I&R register;.

I

Aan artikel 42 wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:

  • 8. In afwijking van het derde lid wordt de administratieve sanctie bij overtreding van artikel 9, tweede lid, toegepast op de betreffende henneppercelen.

J

In Bijlage 1 vervalt de categorie Rustgewassen GLMC7.

K

In Bijlage 2, onderdeel A. Punten, waardes en melddatum eco-activiteiten wordt in de eerste tabel, bij de maatregel Veemaatregelen, in de laatste kolom telkens aan ‘15 mei’ een noot toegevoegd, luidende:

1 Dag en nacht weiden omzetten in Overdag weiden: heeft u Dag en Nacht weiden uiterlijk 15 mei 2023 aangemeld, dan is het tot uiterlijk 1 oktober 2023 toegestaan deze activiteit door de activiteit Overdag weiden te vervangen.

L

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In RBE 5.2 en RBE 5.3 wordt ‘veehouders’ telkens vervangen door ‘exploitanten van diervoederbedrijven’.

2. In RBE 5.7, RBE 5.8 en RBE 5.9 wordt ‘veehouders’ telkens vervangen door ‘exploitanten van levensmiddelenbedrijven’.

3. In RBE 5.11 wordt ‘veehouders’ vervangen door ‘landbouwers die plantaardige producten telen’.

5. RBE 5.20 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In de tweede kolom wordt ‘artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder c van de Regeling diergeneesmiddelen 2022’ vervangen door ‘artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Regeling diergeneesmiddelen 2022’.

  • b. In de derde kolom vervalt in de aanhef ‘correct gebruik,’.

M

Bijlage 4 § 2. Water, GLMC 4, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na ‘50 cm’ ingevoegd ‘voor wat betreft het verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden’.

2. Er wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. De landbouwer is verplicht artikel 2 van de Uitvoeringsregeling bufferstroken na te leven.

N

Bijlage 4 § 2. Water, GLMC 10, wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt een ‘1’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De landbouwer is verplicht artikel 3 van de Uitvoeringsregeling bufferstroken na te leven.

O

Bijlage 4 § 3. Bodem, GLMC6, wordt als volgt gewijzigd:

In het eerst lid, aanhef, wordt na ‘Een landbouwer die percelen uit productie neemt’ ingevoegd ‘, die niet bedekt worden door spontane opkomst in de periode van 31 mei tot en met 31 augustus,’.

P

Bijlage 4, § 3. Bodem, GLMC7, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt telkens ‘de gewassenlijst ‘rustgewassen GLMC7’ als bedoeld in bijlage 1’ vervangen door ‘de gewassenlijst als bedoeld in bijlage D, van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen’.

2. In het derde lid wordt ‘Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing’ vervangen door ‘Het eerste lid is niet van toepassing’.

3. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het tweede lid is niet van toepassing voor teelten van gewassen die meer dan vier jaar onafgebroken op een perceel staan.

Q

Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de regel van artikel 9 lid 2, wordt in de laatste kolom ‘Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d’ vervangen door ‘bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, voor de betreffende henneppercelen’.

2. De regel van artikel 10 lid 1, juncto 28 lid 1 komt te luiden:

29, lid 2 onder a

Actueel en juist houden van de voor betaling relevante gegevens in het I&R systeem

ja

1%

5%

Totale bedrag aan betalingen bedoeld in artikel 2, tweede lid

3. De regel van artikel 39 vervalt.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A, B, C, F, G, H, I, K, M, N, O en Q van deze regeling treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen D, J, L en P van deze regeling treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2023.

  • 3. Artikel I, onderdeel B van deze regeling treedt in werking met ingang van 15 oktober 2023.

  • 4. Artikel I, onderdeel E van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 april 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

1. Inleiding

Met deze regeling wordt de Uitvoeringsregeling GLB 2023 gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de eco-activiteit weiden.

Voor de twee eco-activiteiten ‘overdag weiden’ en ‘dag en nacht weiden’ is een wijziging met ingang van 1 januari 2024 opgenomen. Hierdoor zal de landbouwer vanaf 2024 deel moeten nemen aan een door de Minister van LNV erkend certificeringsschema voor weiden om te voldoen aan de voorwaarden van deze eco-activiteiten, waarvan de namen overigens worden veranderd in ‘weiden categorie 1’ en ‘weiden categorie 2’. Vanuit deze uitvoeringsregeling wordt per 2024 geen verplichting meer gesteld aan de momenten waarop geweid wordt. De certificerende instantie controleert of de landbouwer voldoet aan de voorwaarden van het erkende certificeringsschema, die zijn geformuleerd door de schema-eigenaar. Deze voorwaarden zijn onder andere het aantal uren dat geweid wordt en het realiseren van de benodigde factoren voor natuurlijk graasgedrag. Deze wijziging leidt er toe dat de regeling beter aansluit bij de praktijk van de Nederlandse melkveehouderij, waarmee een toename wordt beoogd van het aantal natuurlijk grazende koeien. Verder wordt met deze wijziging een betere controle van het weiden bewerkstelligd. Jaarlijks voor 15 juni voorafgaand aan het aanvraagjaar kunnen schema-eigenaren een aanvraag doen tot erkenning van een certificeringsschema ten behoeve van deze eco-activiteiten. Deze datum is zo vroeg in het jaar vastgesteld omdat de goedgekeurde certificeringsschema’s bij de landbouwers bekend moeten zijn voorafgaand aan deelnamemelding aan de eco-activiteit weiden.

Ter verduidelijking van de voorwaarden van het certificeringsschema wordt ook een aantal definities, gerelateerd aan verlengde weidegang, toegevoegd.

Verder wordt voor 2023 geregeld dat landbouwers die de eco-activiteit ‘weidegang dag en nacht’ hebben opgegeven, maar gedurende het jaar niet kunnen voldoen aan de voorwaarden voor deze eco-activiteit, de mogelijkheid krijgen om gedurende het jaar terug te vallen naar eco-activiteit ‘weidegang overdag’, wanneer zij wel voldoen aan de voorwaarden voor die laatste.

Daarnaast wordt de eco-regeling vereenvoudigd door eco-activiteiten op bufferstroken toe te staan, omdat de aftrek van de bufferstrook al verdisconteerd is in de berekende vergoeding voor de eco-activiteiten. Er is hierdoor geen risico op overcompensatie en zodoende geen reden om het verbod te handhaven. In het geval van groene braak blijft het verbod wel van toepassing, omdat hier anders wel overcompensatie dreigt. Omdat de boer in alle andere gevallen geen splitsing hoeft aan te brengen tussen eco-activiteiten en de bufferstrook, leidt dit dus tot een vereenvoudiging van de regeling.

Voor de subsidieregeling zeldzame landbouwhuisdierrassen wordt een aantal technische aanpassingen doorgevoerd, zodat alleen nog beheerseis (RBE)11 als minimumnorm geldt. Niet-naleving van beheerseis (RBE)9 blijkt voor deze regeling niet van toepassing te kunnen zijn, omdat de regelgeving geldt voor kalveren van een leeftijd tot 6 maanden. Deze komen niet in aanmerking voor uitbetaling onder deze subsidieregeling. Daarnaast wordt de sanctie met betrekking tot zeldzame landbouwhuisdierrassen versoepeld. De sanctie op het niet tijdig doorgeven van gewijzigde informatie met betrekking tot de aanmelding wordt vervangen door een sanctie per dier op het niet actueel houden van de voor betaling relevante gegevens in het I&R systeem. De sancties stonden niet in verhouding tot de subsidie die per dier wordt betaald.

De belangrijkste wijzigingen voor de GLMC-voorwaarden zijn bedoeld om de GLMC’s beter op elkaar en op de mestregelgeving te laten aansluiten. Aanpassing van GLMC 4 is bedoeld om de voorwaarden op het gebied van mest gelijk te stellen aan de voorwaarden uit de Uitvoeringsregeling bufferstroken. Verder is in GLMC 4 een verwijzing opgenomen naar de Uitvoeringsregeling bufferstroken, waardoor overtredingen in dat kader vanuit de mestwetgeving kunnen worden doorgemeld als ook een overtreding van GLMC 4. Aanpassing van GLMC 6 heeft tot doel onduidelijkheid weg te nemen omtrent de activiteiten onbeheerde akkerranden en groene braak onder de eco-regeling en GLMC 8a. Daar geldt de verplichte inzaai van GLMC 6 nu niet voor, maar volstaat spontane opkomst van vegetatie. Het doel van GLMC 6 is het tegengaan van zwarte braak en niet om activiteiten te hinderen, die worden uitgevoerd in het kader van GLMC 8 en de eco-regeling voor niet-productieve gronden. GLMC 7 is aangepast om bij de rustgewassenlijst van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen aan te sluiten, zodat deze gelijk zijn aan elkaar en de vrijstelling voor de rotatie met rustgewassen gelijk is aan de vrijstelling zoals deze is opgenomen in artikel 8b van het Besluit gebruik meststoffen.

2. Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel 1)

Aan artikel 1 zijn vier definities toegevoegd die betrekking hebben op de certificering van de eco-activiteit weiden met ingang van 2024. De definitie van weiden heeft vooralsnog betrekking op het weiden van melkvee.

Daarnaast wordt het begrip certificerende instantie omschreven. Hieronder wordt in deze regeling verstaan een certificerende instantie die door de Raad ISO is geaccrediteerd voor een norm die betrekking heeft op certificerings- en inspectiewerkzaamheden. Op dit moment betreft dit een accreditering conform norm NEN-EN/ISO 17020.

Onder de Raad wordt verstaan de Raad voor Accreditatie in Utrecht, de enige nationale accreditatie-instantie in Nederland.

Ten slotte is schema-eigenaar gedefinieerd als degene die eigenaar is van het certificatieschema dat moet worden erkend door de Minister.

Onderdeel B (artikel 10)

Aan artikel 10, dat betrekking heeft op de aanmelding, wordt een onderdeel toegevoegd. Het betreft de toestemming van de landbouwer aan de Minister om gegevens door te geven aan de certificerende instantie als initiële aanmelding voor het certificeringsschema voor de eco-activiteit weiden categorie 1 of categorie 2. Daarnaast meldt de landbouwer zich ook meteen zelf bij de schema-eigenaar van dit goedgekeurde certificeringsschema.

Deelname aan het certificeringsschema wordt bepaald door de certificerende instantie. Daarvoor vindt controle op de naleving van het certificeringsschema plaats.

Onderdeel C en G (artikelen 18 en 23)

Voor de eco-activiteiten kruidenrijk grasland en kruidenrijke bufferstroken wordt de verplichtingsdatum van 1 april tot 1 oktober voor bedekking gewijzigd naar 1 juni tot 1 oktober. Deze data sluiten beter aan op de praktijk en zorgen dat de eco-activiteiten beter uitvoerbaar zijn.

Onderdeel D (artikel 21)

In artikel 21 is vastgesteld dat bepaalde eco-activiteiten niet zijn toegestaan op bufferstroken als bedoeld in GLMC 4 (aanleg bufferstroken langs waterlopen) en GLMC 10 (aanleg bufferstroken langs droge sloten). Het blijkt dat dit te ruim was geformuleerd. Met deze wijziging wordt het verbod beperkt tot de eco-activiteit met betrekking tot groene braak.

Onderdeel E (artikel 22)

Met ingang van 2024 kan een landbouwer deelnemen aan ‘weiden categorie 1’ en ‘weiden categorie 2’ waarbij het gaat om minimaal 1500 respectievelijk 2.500 uren weidegang per jaar tussen 15 april en 1 oktober. Bij het komen tot de genoemde waarden is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:

Weidegang is een weersafhankelijke activiteit. Randvoorwaarden om weidegang op een goede manier te kunnen toepassen zijn:

  • Beschikbaarheid van gras: grasgroei is afhankelijk van de temperatuur en de beschikbaarheid van water. Zo kan in een koud voorjaar de grasgroei niet op gang komen en kan de grasgroei stoppen in een periode met langdurige droogte. Daarnaast is het afhankelijk van de omvang van de huiskavel hoeveel een melkveehouder kan weiden.

  • Betreedbaarheid van het land: als het land te nat is kan melkvee door de zode heen trappen en daardoor de grasmat ernstig beschadigen en zelf zwaar bevuild raken. Bij langdurige regen kan melkvee daarom niet weiden. Dit is, samen met de grasgroei, een belangrijke factor voor hoe lang melkvee in de herfst geweid kan worden. In veeweidegebieden met hoge waterstanden is de graszode snel verzadigd waardoor landbouwers na een stevige regenbui hun melkvee een dag op stal moeten houden.

  • Verantwoorde omstandigheden voor het melkvee: een hoge temperatuur, gecombineerd met een hoge luchtvochtigheid, is negatief voor het welzijn van de dieren.

    De urenaantallen sluiten aan op logische (weidegang)systemen in de melkveehouderij omdat dit extra mogelijkheden geeft voor de borging van de weidegang en dit beter aansluit bij de bedrijfsvoering van de melkveehouder.

1.500 uren

Landbouwers die hun melkvee 720 uren of meer per jaar weiden krijgen hier een vergoeding voor uit de markt. Doel van de eco-activiteit weidegang is om landbouwers boven op het bestaande marktinitiatief te stimuleren flink meer te weiden en ze hiervoor te belonen. Er is gekozen voor een minimaal aantal van 1.500 uren. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat men in een regulier weideseizoen rekening moet houden met een totaal aantal dagen (2 weken) waarop niet kan worden geweid door specifieke (weers)omstandigheden zoals hitte en regen. Als de landbouwer van 15 april tot 1 oktober zijn melkvee weidt en gedurende deze periode het melkvee twee weken binnenhoudt heeft hij 154 weidedagen. Voor 1.500 uur moet de landbouwer zijn melkvee dan gemiddeld 9,7 uur weiden. Als een landbouwer er bijvoorbeeld voor kiest in de eerste en laatste halve maand weidegang te beperken tot 6 uur per dag moet gedurende de rest van het seizoen de landbouwer zijn melkvee nog ongeveer 10 uren per dag weiden. Dit is binnen een normale bedrijfsvoering op veel bedrijven de maximale periode die melkvee tussen het melken door kan weiden. Op deze bedrijven is het dan niet zinvol melkvee overdag op stal bij te voeren.

2.500 uren

Bovenop het stimuleren van 1.500 uren weidegang of meer wordt ook ingezet op het stimuleren van dag- en nachtweiden. Wanneer de landbouwer zijn melkvee gedurende 154 weidedagen de eerste en laatste halve maand weiden beperkt tot 6 uur per dag en de rest van de weidedagen gemiddeld 18 uur per dag weidt komt het totaal aantal uren uit op 2.541 uur, afgerond 2.500 uren. Dit sluit aan bij een weidegangsysteem waarin de landbouwer zijn melkvee ten minste het grootste deel van het seizoen dag- en nacht weidt.

Onderdeel F (artikelen 22a, 22b en 22c)

De Europese Commissie heeft aangegeven dat de nationale autoriteiten van een lidstaat sommige certificeringsschema’s kunnen erkennen die door particuliere instanties worden beheerd. In dat geval kan de controle op het naleven van het certificeringsschema door de landbouwers worden uitgevoerd door een derde partij die de nationale autoriteiten vervangt, maar de nationale autoriteit draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

De berekening van de waarde voor een eco-activiteit is gebaseerd op gemaakte kosten, gederfde inkomsten en kan ook transactiekosten dekken. Certificeringskosten (of een deel daarvan) kunnen worden beschouwd als transactiekosten en worden in de waarde van deze eco-activiteit verdisconteerd.

In artikel 22a worden de eisen opgesomd die in het certificeringsschema opgenomen moeten zijn om voor erkenning door de Minister in aanmerking te komen. Hieronder vallen de twee te kiezen categorieën waarvoor een minimum aantal uren weiden is voorgeschreven (1.500 uur per jaar, categorie 1 of 2.500 uur per jaar, categorie 2), het bepalen van het aantal uren weiden als de melkkoeien vrije uitloop hebben alsmede het aantal melkkoeien per hectare huiskavel dat maximaal aanwezig kan zijn om natuurlijk graasgedrag te borgen.

Met huiskavel wordt grasland bedoeld dat vanuit het melkveebedrijf direct (lopend) bereikbaar is voor het melkvee.

Bij toepassing van vrije uitloop in combinatie met een automatisch melksysteem, mag maximaal 25 procent van het lacterend melkvee dat voor weiden in aanmerking komt in de stal aanwezig zijn gedurende de uren dat er geweid wordt. Verder geldt geen verplichting voor weiden van droge koeien, zieke koeien en koeien die onlangs hebben afgekalfd, tot maximaal 14 dagen na de afkalfdatum.

Ook is een register (bijvoorbeeld weidekalender) voorgeschreven waarin alle gegevens worden vastgelegd, waarop een administratieve controle door de certificerende instelling kan worden uitgevoerd, alsmede de bewaartermijn van dit register dat van belang is voor boekhoudkundige nacontroles door de Minister, de Auditdienst Rijk of de auditdienst van de Europese Commissie, die tevens schaduwcontroles kunnen uitvoeren.

Het derde lid geeft de Minister de mogelijkheid om in uitzonderlijke weersomstandigheden het aantal uren dat minimaal geweid moet worden voor categorie 1 (1500) of categorie 2 (2500) voor het betreffende jaar bij besluit te verlagen. Dit besluit wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Aan dit besluit ligt een advies van de schema-eigenaar ten grondslag, gebaseerd op signalering van de certificerende instantie, die het register van de landbouwers controleert.

Artikel 22b bevat de voorwaarden waaraan het certificeringsschema en de schema-eigenaar moeten voldoen alsmede de erkenningsprocedure van het certificeringsschema. Een aanvraag voor erkenning voor 2024 wordt bij RVO ingediend voor 15 juni 2023. De doorlooptijd van de erkenningsprocedure zal gemiddeld 8 weken in beslag nemen. Hierbij wordt getoetst op de voorwaarden uit het eerste lid, waaronder een schriftelijk contract dat de schema-eigenaar heeft gesloten met een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificerende instantie voor de norm NEN-EN/ISO 17020. Deze norm ziet op het uitvoeren van inspecties. Een belangrijk toetscriterium voor de Minister is of het certificeringsschema een voldoende mate van borging, handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid heeft.

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven welke gegevens en bewijsstukken moeten worden verstrekt bij de aanvraag. Het vierde lid bepaalt dat een erkenning voor een jaar wordt verleend. Voor een volgend jaar kan een schema-eigenaar van een reeds erkend certificeringsschema een vereenvoudigd verzoek om erkenning indienen, waarbij slecht gegevens over wijzigingen ten opzichte van het voorgaande jaar behoeven te worden verstrekt. In het vijfde lid is vermeld op welke gronden de Minister de erkenning kan intrekken.

In artikel 22c zijn de verplichtingen voor de certificerende instantie opgenomen die een contract heeft met de schema-eigenaar van een erkend certificeringsschema. De voornaamste taak is het controleren of de deelnemende landbouwers hun minimaal verplicht aantal uren weiden van hun melkvee halen. Dit wordt administratief gecontroleerd en steekproefsgewijs worden onaangekondigde controles ter plaatse gehouden.

RVO krijgt uiterlijk op 15 oktober een verklaring over alle deelnemers die aan het certificeringsschema deelnemen en voldoen ten behoeve van de realisatie voor deze eco-activiteit. Als blijkt dat een landbouwer niet voldoet aan de voorschriften van het certificeringsschema wordt dit onmiddellijk aan RVO doorgegeven en wordt geen verklaring verstrekt.

Indien de erkenning van het certificeringsschema wordt ingetrokken kan de certificerende instantie die een contract met de schema-eigenaar heeft, zijn werkzaamheden pas hervatten als er een ander certificeringsschema wordt erkend.

Onderdeel H (artikel 29)

In artikel 29 met betrekking tot zeldzame landbouwhuisdierrassen wordt een aantal technische aanpassingen doorgevoerd. Lid 1 wordt aangepast, zodat alleen nog beheerseis (RBE) 11 als minimumnorm geldt om in aanmerking te komen voor uitbetaling. Niet naleving van beheerseis (RBE) 9 blijkt voor deze regeling niet van toepassing te kunnen zijn, omdat de regelgeving geldt voor kalveren van een leeftijd tot 6 maanden die in geen geval in aanmerking kunnen komen voor uitbetaling onder deze regeling gezien de minimum leeftijdseis uit artikel 30. Desalniettemin blijft de minimumnorm ter bescherming van kalveren te allen tijde als basisbeginsel gelden voor voor landbouwdoeleinden gehouden dieren. De niet naleving van deze minimumnorm kan technisch gezien alleen geen gevolgen hebben voor de subsidie voor de aangevraagde dieren.

In lid 2 onder a is de toevoeging van ‘en voor de betaling relevante’ gedaan om met name de sanctionering te kunnen preciseren. Uit Bijlage 6 van deze regeling volgt dat sanctionering kan volgen in het geval de gegevens uit het I&R systeem niet actueel en juist zijn of worden gehouden. Gezien het oogmerk van deze regeling zal sanctionering alleen volgen indien het daarbij gaat om gegevens die voor de betaling relevant zijn. Het gaat dan met name om gegevens die betrekking hebben op of het dier of de dieren waarvoor subsidie wordt aangevraagd in leven zijn, hun leeftijd, en of ze geregistreerd staan op het unieke bedrijfsregistratienummer van de aanvrager in het betreffende aanvraagjaar.

Onderdelen I en Q (artikel 42 en Bijlage 6)

Aan artikel 42 wordt een lid toegevoegd dat een uitzondering geeft op de reikwijdte van het sanctieregime van het derde lid. De uitzondering betreft de overtreding van artikel 9, tweede lid, dat voorschrijft dat de landbouwer 5 jaar de originele hennepetiketten of aankoopbewijzen in zijn administratie moet bewaren. In bijlage 6 wordt aangegeven dat de procentuele verlaging wordt toegepast op de percelen waarop hennep wordt geteeld en niet op alle percelen van de landbouwer, zoals het derde lid van artikel 42 voor sancties voorschrijft.

Daarnaast wordt in bijlage 6 de sanctie met betrekking tot zeldzame landbouwhuisdierrassen gewijzigd. De sanctie op het niet tijdig doorgeven van gewijzigde informatie met betrekking tot de aanmelding wordt vervangen door een sanctie op het niet actueel houden van de voor betaling relevante gegevens in het I&R systeem. De sanctiepercentages zijn verlaagd van 5% respectievelijk 10% tot 1% respectievelijk 5%. De sancties stonden niet in verhouding tot de subsidie die per dier wordt betaald.

Tenslotte wordt artikel 39 uit de tabel van bijlage 6 gehaald. Het niet (tijdig) voldoen aan de informatieplicht brengt met zich mee dat niet kan worden getoetst of aan alle voorwaarden voor steun is voldaan, hetgeen kan leiden tot afwijzing van de aanvraag.

Onderdelen J en P (Bijlage 4, GLMC 7)

De uitzonderingvoorwaarden voor de verplichte teelt van een rustgewas eens in de 4 jaar als hoofdteelt zijn in overeenstemming gebracht met de uitzonderingvoorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 8b, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen.

De gewassenlijst met rustgewassen die was opgenomen in bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 wordt vervangen door een verwijzing naar de gewassenlijst als bedoeld in bijlage D van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen, die op 10 februari 2023 (Staatscourant 2023, 5152) is gepubliceerd en terug werkt tot 1 januari 2023. Deze lijst vloeit voort uit het zevende Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2022-2025).

Onderdeel K (Bijlage 2, onderdeel A)

Voor de eco-activiteit veemaatregelen is er voor 2023 een terugvaloptie opgenomen van Dag en nacht weiden naar Overdag weiden.

Flexibiliteit past in de filosofie van de eco-regeling, maar de aanvraag moet wel actueel worden gehouden. Daarom is in bijlage 2, onderdeel A, bij de uiterste datum waarop deelname gemeld moet worden (15 mei) opgenomen dat Dag en nacht weiden tot uiterlijk 1 oktober vervangen kan worden door Overdag weiden.

Onderdeel L (Bijlage 3, RBE 5)

In de randvoorwaarden met betrekking tot diervoeding en levensmiddelen worden enkele technische aanpassingen doorgevoerd. Bij een vorige wijziging is ten onrechte in heel RBE 5 de term exploitanten van levensmiddelenbedrijven vervangen door de term veehouders. Dit is gecorrigeerd.

Bij het opschrift van onderdeel 5.d Gebruik diergeneesmiddelen is de correcte Europese regelgeving toegevoegd. En in RBE 5.20 is bij artikel 5.3, eerste lid, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022 onderdeel b toegevoegd en de aanhef zodanig gewijzigd dat het de toelichting op deze RBE beter weergeeft.

Onderdelen M en N (Bijlage 4, GLMC 4 en 10)

De bufferstroken die in de mestregelgeving verplicht worden gesteld naast een waterloop moeten gelijk zijn aan de bufferstroken, opgenomen in GLMC4 en GLMC10 (droge sloten). Er is daarom in de voorwaarden van GLMC4 en GLMC10 een verwijzing naar de artikelen 2 en 3 van de Uitvoeringsregeling bufferstroken opgenomen. Zo kunnen inbreuken die worden geconstateerd naar aanleiding van een controle, ingezet vanuit de mestregelgeving, worden doorgemeld als inbreuk op deze conditionaliteit.

Onderdeel O (Bijlage 4, GLMC 6)

De verplichting tot het inzaaien met een groenbemester van percelen die niet- productief zijn is een voorwaarde die al meerdere jaren bestaat. Met het oog op de introductie van onbeheerde akkerranden en groene braak in GLMC 8 en eco-activiteiten, die spontane opkomst toestaan, is met deze wijziging van GLMC 6 hierbij aangesloten. Hiermee wordt benadrukt dat het doel van deze GLMC eis het tegen gaan van zwarte braak is. In het geval een perceel niet-productief wordt gehouden in de zomermaanden en van nature bedekt wordt door spontane opkomst is het niet nodig om in te zaaien met een groenbemester.

3. Regeldruk

De wijzigingen van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 zijn voor het merendeel louter technisch van aard. Deze wijzigingen hebben geen effect op de eerder berekende administratieve lasten.

De wijziging van de uitvoeringsregeling, onderdeel D, leidt tot een verlichting van de administratieve lasten voor de landbouwers die deelnemen aan de eco-regeling. Dit is een verlichting ten opzichte van wat berekend was aan administratieve lasten voor de Gecombineerde Opgave van 2023. Het gaat hier om naar schatting zo’n 31.500 landbouwbedrijven. Als gevolg van deze wijziging is het bij het merendeel van de eco-activiteiten niet noodzakelijk, zoals nog wel was voorzien bij de berekening van de administratieve lasten in de Gecombineerde Opgave, om een perceel op te splitsen in twee gewaspercelen, te weten een deel waarop een eco-activiteit is toegestaan en het deel van het perceel, dat overlapt met een verplichte bufferstrook, waarop de eco-activiteit niet is toegestaan. Uitgaande dat per bedrijf dat deelneemt aan de eco-regeling, als gevolg van deze wijziging, gemiddeld 6 percelen niet hoeft te splitsten, leidt dit tot een verlichting van de administratieve lasten van circa 1 uur per bedrijf. Dit leidt tot een verlichting van € 1.228.000 aan administratieve lasten (31.500 bedrijven x 1 uur x € 39).

De wijziging van de uitvoeringsregeling, onderdelen E en F, hebben betrekking op de subsidievoorwaarden van de eco-activiteit weiden. Onderdeel E beschrijft de verplichtingen voor de landbouwer. De wijzigingen in onderdeel E leiden voor de landbouwer niet substantieel tot meer administratieve lasten. De subsidievoorwaarde is dat de landbouwer, die deelneemt aan de eco-activiteit weiden, deelneemt aan een door de Minister erkend certificeringsschema. De aanmelding voor een goedgekeurd certificeringsschema verloopt via de aanmelding voor de eco-activiteit weiden. Daarnaast meldt de landbouwer zich ook zelf bij de schema-eigenaar van dit goedgekeurde certificeringsschema. RVO zal de gegevens van de aanvrager doormelden aan de certificerende instantie. Daardoor leidt deze wijziging niet tot een lastenverzwaring voor de landbouwers, die voor deze eco-activiteit opteren.

Onderdeel F (artikel 22a) beschrijft de verplichtingen voor de eigenaar van een certificeringsschema. Om voor een erkenning van het certificeringsschema in aanmerking te komen, dient de eigenaar van het certificeringsschema een aanvraag in te dienen met een beschrijving dat aan de voorgeschreven vereisten is voldaan. Het verzamelen van gegevens ten behoeve van deze beschrijving wordt geschat op circa 20 uur per schema-eigenaar. Het betreft dus een zeer beperkte toename van de administratieve lasten.

De wijziging in onderdeel K, waarbij landbouwers de mogelijkheid krijgen om gedurende het jaar terug te vallen naar de eco-activiteit ‘weidegang overdag’, leidt niet tot extra handelingen voor de landbouwer. Hij hoeft alleen een andere eco-activiteit aan te geven.

4. Inwerkingtreding

Voor de diverse onderdelen van deze regeling zijn verschillende momenten van inwerkingtreding opgenomen. De meeste onderdelen, opgenomen in het eerste lid, treden in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wijzigingsregeling is opgenomen. Hiermee wordt afgeweken van zowel de vaste verandermomenten als van de publicatietermijn van twee maanden voor inwerkingtreding. Aangezien het om implementatie van Europese regelgeving gaat, deels technische wijzigingen zijn, voornamelijk begunstigende wijzigingen zijn en voor een groot deel betrekking hebben op een nieuw systeem van certificatie van de eco-activiteit weiden dat in 2024 in gaat, maar waar bepaalde administratieve processen in gang gezet moeten worden, is dit te rechtvaardigen.

De inwerkingtreding van de onderdelen D, J, L en P in het tweede lid is 1 januari 2023. Dit lid heeft met betrekking tot de onderdelen J en P terugwerkende kracht die samenhangt met de datum van inwerkingtreding van artikel 8b, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen, waarnaar wordt verwezen. De wijziging betreft een lijst met rustgewassen, die uitgebreider is dan de ingetrokken lijst die op grond van deze regeling van toepassing was en is begunstigend voor de landbouwers. Onderdeel D is ook begunstigend voor de landbouwers aangezien het verbod van eco-activiteiten op bufferstroken wordt beperkt tot groene braak. En voor onderdeel L betreft het een wijziging van de randvoorwaarden met betrekking tot de diergeneesmiddelenregelgeving, die al per 1 januari 2023 van kracht was.

Onderdeel B, in het derde lid, treedt in werking met ingang van 15 oktober 2023. Deze bepaling heeft betrekking op 2024 en aanmelding vóór deze datum zou nog door werking hebben voor 2023.

Onderdeel E, in het vierde lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Dit onderdeel heeft betrekking op de eco-activiteit weiden zoals deze in 2024 wordt vorm gegeven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven