Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 6 april 2023, nr. WJZ/ 26598952, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op artikelen 2, 4, 5, 11, eerste lid, 12, vierde lid, 14, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, 25, 34, eerste lid, 44, tweede lid, en 50, vierde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Na titel 4.9 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 4.10 Warmtenetten Investeringssubsidie

Artikel 4.10.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

aansluiting op een warmtenet:

individuele of centrale aansluiting op een warmtenet;

afleverset voor warmte:

als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

binneninstallatie:

als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

blokaansluiting:

centrale aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

efficiënt warmtenet:

energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling als bedoeld in punt 124, van artikel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

financieringsbesluit:

een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over een sluitende financiering voor de aanleg van het efficiënte warmtenet;

gebouw:

gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet;

grootverbruikers-aansluiting:

een aansluiting van meer dan 100 kilowatt, niet zijnde een blokaansluiting;

individuele aansluiting op een warmtenet:

individuele aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

inpandig leidingstelsel:

als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

investeringsbesluit:

een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de aanvrager het besluit tot het doen van de investering voor de aanleg van het efficiënte warmtenet, als bedoeld in artikel 4.10.2, eerste en tweede lid, heeft genomen;

ketenpartner:

partij die bij het project, bedoeld in artikel 4.10.2, eerste lid, een essentiële rol speelt in de keten van warmtelevering;

kleinverbruikers-aansluiting:

een individuele aansluiting van maximaal 100 kilowatt;

levering van warmte:

de aflevering van warmte aan verbruikers;

warmte:

thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water;

warmtebron:

installatie waar thermische energie vrijkomt of thermische energie vrijgemaakt wordt;

warmtenet:

warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet.

Artikel 4.10.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming, ten behoeve van een project gericht op de aanleg van een efficiënt warmtenet.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt slechts subsidie verstrekt voor een project gericht op de aanleg van een efficiënt warmtenet indien het warmtenet:

    • a. voldoet aan de eisen gesteld aan energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling, bedoeld in punt 124, van artikel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

    • b. zorg gaat dragen voor de levering van warmte aan tenminste 250 kleinverbruikers-aansluitingen verspreid over ten minste 5 gebouwen.

Artikel 4.10.3. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 20.000.000,– per warmtenet als bedoeld in artikel 4.10.2, waarbij het bedrag van de steun voor de aanleg van het warmtenet niet hoger is dan het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst met dien verstande dat;

    • a. de subsidiebijdrage ten hoogste 45% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 4.10.4, eerste lid, bedraagt; of

    • b. de subsidiebijdrage per kleinverbruikers-aansluiting maximaal € 6.000,– bedraagt.

  • 2. Het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst wordt berekend met gebruikmaking van de formule en de waarden opgenomen in onderdeel 1, van bijlage 4.10.1.

  • 3. Bij de berekening van het verschil, bedoeld in het tweede lid, wordt gebruik gemaakt van het model exploitatieberekening dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 4.10.4. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen de investeringskosten, bedoeld in artikel 46, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor subsidie alleen de kosten in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op investeringen:

    • a. in het warmtenet ten behoeve van levering van warmte aan kleinverbruikers-aansluitingen in de bestaande bouw; en

    • b. in het warmtenet tot aan een blokaansluiting.

  • 3. In geval van een gecombineerd project waarbij een efficiënt warmtenet wordt aangelegd ten behoeve van zowel kleinverbruikers-aansluitingen in bestaande bouw als grootverbruikers-aansluitingen en/ of nieuwbouw, worden de subsidiabele kosten per onderdeel van het warmtenet als volgt bepaald:

    Waarbij per onderdeel van het warmtenet geldt dat:

    Ka de subsidiabele kosten van dat onderdeel zijn;

    Pkv het benodigde vermogen voor de warmtelevering aan kleinverbruikers-aansluitingen dat via dat onderdeel geleverd wordt, is vastgesteld op 6 kW;

    Pbv het benodigde vermogen voor de warmtelevering aan blokaansluitingen dat via dat onderdeel geleverd wordt, is;

    Po het benodigde vermogen voor de warmtelevering aan grootverbruikers en / of nieuwbouw dat via dat onderdeel geleverd wordt, is;

    Kt de totale kosten van dat onderdeel zijn.

  • 4. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten ten behoeve van investeringen in een warmtebron, warmteopslag, warmtepomp, een binneninstallatie of een inpandig leidingstelsel; en

    • b. kosten die niet te activeren zijn en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord.

  • 5. Voor de berekening van de subsidiabele kosten is de vaste-uurtarief-systematiek, bedoeld in artikel 14 van het besluit, aangewezen. Het vast uurtarief bedraagt € 60,–.

Artikel 4.10.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.10.6. Realisatietermijn
  • 1. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is zeven jaar.

  • 2. De subsidieontvanger neemt uiterlijk één jaar na de datum van subsidieverlening een investeringsbesluit en een financieringsbesluit en verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt uiterlijk drie jaar na de datum van subsidieverlening de opdracht tot het aanleggen van een efficiënt warmtenet en verstrekt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

  • 4. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, verlengen, indien dit naar het oordeel van de minister passend en geboden is.

Artikel 4.10.7. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. ten aanzien van hetzelfde project eerder subsidie is verstrekt op grond van artikel 4.10.2, eerste lid;

  • b. de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico's, de uitvoerbaarheid, de aantoonbaarheid dat alle benodigde ketenpartners en stakeholders in het project vertegenwoordigd zijn of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;

  • c. niet met gebruikmaking van het door de minister vastgestelde model, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de Warmteregeling kan worden aangetoond dat de duurzaamheid van de geleverde warmte uiterlijk in 2030 onder de 25 kg CO2 per geleverde GJ ligt;

  • d. niet overtuigend kan worden aangetoond dat minimaal 60% van het aantal kleinverbruikers-aansluitingen zoals opgenomen in het projectplan, bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onder a, binnen de realisatietermijn is aangesloten.

Artikel 4.10.8. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan het verspreiden van de resultaten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten.

  • 2. De subsidieontvanger verstrekt gedurende de looptijd van het project jaarlijks een voortgangsrapportage over het project die de minister kan gebruiken voor de openbare brede verspreiding van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project worden opgedaan.

  • 3. De informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstrekt met gebruikmaking van een elektronisch formulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 4.10.9. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 4.10.2, eerste lid, bevat tenminste:

    • a. de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer; en

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan, bestaande uit:

      • 1°. een omschrijving van het project gericht op de aanleg van het efficiënte warmtenet;

      • 2°. een omschrijving van de aan te sluiten wijk en bebouwing die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in onderdeel 3, van bijlage 4.10.1;

      • 3°. een onderbouwing van en toelichting op de voor de aanleg van het efficiënte warmtenet benodigde investeringen, waaronder: een toelichting op de model exploitatieberekening, bedoeld in het tweede lid, onder b;

      • 4°. een omschrijving van de planning van de aanleg van het efficiënte warmtenet inclusief mijlpalen en meetbare indicatoren;

      • 5°. een onderbouwing van de voor de aanleg van het efficiënte warmtenet benodigde gebiedsgebonden maatregelen en de effecten van de aanleg van het efficiënte warmtenet op het openbaar gebied;

    • b. een door de aanvrager ingevuld model exploitatieberekening, inclusief mijlpalenbegroting van de subsidiabele kosten, en financieringsplan zoals beschikbaar gesteld door de minister, bestaande uit;

      • een exploitatieberekening inclusief de parameters van het warmtenet, de investeringskosten per kostencomponent van het warmtenet, de kostenopbouw toegespitst op de verschillende kostencomponenten, informatie over de verwachte subsidiabele investeringskosten en baten gedurende de levensduur van een investering;

      • een mijlpalenbegroting inclusief de subsidiabele investeringskosten op basis van de kostenraming voor de aanleg van het warmtenet en de opbrengsten uit subsidies en aansluitbijdragen. De totale subsidiabele investeringskosten moeten worden uitgesplitst naar de volgende kostencomponenten: loonkosten, investeringen in primaire netten, investeringen in overdrachtstations, investeringen in secundaire netten, investeringen in aansluitingen en kosten derden;

      • een financieringsplan voor de aanleg van het warmtenet met informatie over de wijze waarop de onderneming het eigen aandeel in de totale projectkosten gaat financieren;

      • een overzicht en uitsplitsing van de subsidiabele kosten en niet-subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.10.4, als onderdeel van de mijlpalenbegroting; en

      • indien wordt afgeweken van de uitgangspunten van het model zoals opgenomen in onderdeel 2, van bijlage 4.10.1, een onderbouwing hiervan;

    • c. een voorlopig ontwerp, definitief ontwerp of bouwbestek met daarop aangegeven de afbakening van het aansluitgebied met de leidingen en het type gebouwen die voldoet aan de eisen zoals opgenomen in onderdeel 3, van bijlage 4.10.1;

    • d. het rapport van feitelijke bevindingen opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in onderdeel 4, van bijlage 4.10.1;

    • e. de voor het project benodigde vergunning of de door de gemeente voor het project verstrekte concessie, indien aanwezig; en

    • f. een onderbouwing van de wijze waarop de aanvrager het eigen aandeel voor de aanleg van het efficiënte warmtenet gaat financieren.

Artikel 4.10.10. Aanvraag subsidievaststelling
  • 1. De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie die krachtens deze titel is verleend, bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. een overzicht waarin de totale subsidiabele kosten van de activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten in een door de minister beschikbaar gesteld model; en

    • c. een eindverslag.

  • 2. Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, bevat, voor zover van toepassing, in ieder geval:

    • a. de tekeningen van het gerealiseerde warmtenet;

    • b. een overzicht van de gerealiseerde aansluitingen en verwachte aansluitingen voor de komende 10 jaar;

    • c. de vervolgstappen die aanvrager na afloop van het project zet om te komen tot volloop van het warmtenet;

    • d. een algemene en technische beschrijving van het uitgevoerde investeringsproject en de afwijkingen;

    • e. de opschalingsmogelijkheden van het warmtenet;

    • f. een document waaruit blijkt dat het warmtenet in gebruik is genomen; en

    • g. een document waaruit blijkt dat het warmtenet voldoet aan de eisen van een efficiënt warmtenet, als bedoeld in artikel 4.10.2, tweede lid, onder a.

  • 3. De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 4. De hoogte van de subsidie bij vaststelling Sv wordt bepaald door:

    Waarbij

    Sb = het bij de beschikking tot subsidieverlening bepaalde maximum subsidiebedrag

    Ib = de bij beschikking tot subsidieverlening bepaalde subsidiabele investeringskosten

    Iv = de bij de beschikking tot vaststelling bepaalde subsidiabele investeringskosten.

Artikel 4.10.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 4.10.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.10.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Na bijlage 4.9.1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 4.10.1 behorende bij de artikelen 4.10.3, 4.10.4 en 4.10.10 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Onderdeel 1

Het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst, bedoeld in artikel 4.10.3, is gelijk aan de in aanmerking komende kosten minus de exploitatiewinst.

De exploitatiewinst wordt berekend met gebruikmaking van de hieronder opgenomen formule en uitgangspunten.

Waarin:

EW

De exploitatiewinst

Bt

de baten in jaar t

Kt

de kosten in jaar t

r

het gehanteerde projectrendement

T

de looptijd waarover de NCW-berekening wordt uitgevoerd

De baten (Bt)

De baten Bt in het jaar t zijn gelijk aan:

Bt = B1m + nKV × (Q ×M+V)

Waarin voor elk jaar t:

B1m

eenmalige bijdrage: een bijdrage die het warmtebedrijf ontvangt van de gebouweigenaar of door een andere partij

nKV

het aantal aangesloten kleinverbruikers-aansluitingen

Q

het gemiddelde aantal GJ dat verbruikt wordt door de aangesloten kleinverbruikers-aansluiting

M

de marge tussen inkoop en verkoop, rekening houdend met warmteverliezen

V

het vaste bedrag dat wordt ontvangen per kleinverbruikers-aansluiting, betaalt door de eindgebruiker, bestaande uit vastrecht, meettarief en huur afleverset

De kosten (Kt)

De kosten Kt in het jaar t gelijk zijn aan:

Kt = Kond + Kadm + KZLT bron

Waarin voor elkjaar t:

Kond

de onderhoudskosten die betrekking hebben op het warmtenet als bedoeld in artikel 4.10.2.

Kadm

administratiekosten

KZLTbron

kosten van de bron bij ZLT-netten (Zeer Lage Temperatuurnetten). Bij ZLT-netten worden de bronkosten niet verwerkt in de baten MargeKV

In de tabel hieronder zijn de uitgangspunten opgenomen die dienen te worden gehanteerd bij de hiervoor opgenomen berekening. De bedragen zijn in onderstaande tabel opgenomen als bedrag per jaar, exclusief btw. Op de kosten en baten wordt een vast inflatiepercentage I aangehouden. Bij de berekening wordt rekening gehouden met af te dragen vennootschapsbelasting.

Onderdeel

Subcategorie

Waarde

Omschrijving / toelichting

r

 

4,23%

Projectrendement

T

 

30

Looptijd NCW-berekening in jaren

I

 

2%

Vast inflatiepercentage op kosten (inclusief herinvesteringen) en baten. Inflatie mag worden gerekend over kostenuitgangspunten vanaf het jaar van de aanvraag.

M

ZLT-netten

0

Bij levering ZLT-warmte wordt alleen een vastrecht verkregen

M

LT-netten en MT-netten

€ 11/GJ

 

V

Vastrecht – MT

€ 454,20

 

V

Vastrecht – LT

€ 227,10

 

V

Vastrecht – ZLT

€ 249,15

 

V

Meettarief

€ 25,41

 

V

Huur afleverset – MT

€ 116,43

 

V

Huur afleverset – LT

€ 106,58

 

V

Huur afleverset – ZLT

€ 90,29

 

Afschrijvings-termijn

Warmtenetten, overdrachtstations, aansluiting

30 jaar

Afschrijvingstermijn

Afschrijvings-termijn

Afleversets

15 jaar

Afschrijvingstermijn. Eén keer herinvestering na 15 jaar.

Kond

Warmtenetten

1%

Percentage van de investering

Kond

Overdrachtstations

3%

Percentage van de investering

Kond

Aansluiting, afleversets en meetapparatuur

2,5%

Percentage van de investering

Kadm

 

€ 70

Per aansluiting per jaar

Van de in de tabel hieronder opgenomen uitgangspunten kan worden afgeweken, mits deze afwijking naar oordeel van de minister afdoende is onderbouwd.

Onderdeel

Subcategorie

Waarde

Omschrijving / toelichting

Q (t)

 

0,35%/jr

Autonome vraagreductie per jaar door klimaatverandering

KZLTbron

 

<€ 9

Per GJ geleverd (inclusief warmteverlies).

Onderdeel 2

In de tabel hieronder zijn de uitgangspunten opgenomen die onderdeel vormen van de exploitatieberekening. Hogere kosten dan de hieronder genoemde kosten per onderdeel zijn slechts toegestaan met een degelijke onderbouwing in het projectplan.

Primair warmtenet

<€ 1.000.000/km

Gemiddelde investering per strekkende kilometer primair net, d.w.z. het net vanaf de bron tot het overdrachtstation. Het gaat om het totaal voor de aanvoer- én de retourleiding.

Secundair warmtenet

<€ 780.000/km

Gemiddelde investering per strekkende kilometer secundair net, d.w.z. het net vanaf het overdrachtstation door de straat. Het gaat om het totaal voor de aanvoer- én de retourleiding.

Overdrachtstation

<€ 100.000

Per stuk

Grondgebonden aansluiting

<€ 3.800

Gemiddeld per aansluiting, inclusief aansluitleiding vanaf het secundaire warmtenet in de straat tot de afleverset.

Aansluiting in de gestapelde bouw

<€ 2.100

Gemiddeld per aansluiting

Investering afleverset

<€ 977

 
Onderdeel 3

In dit onderdeel is uitgewerkt hoe de omschrijving van de aan te sluiten wijk en bebouwing, als bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onder a, onderdeel 2, dient te worden aangeleverd. De afbakening van het aan te sluiten gebied, wijk, of buurt, dient in de vorm van een GeoPackage of shapefile-bestand te worden aangeleverd, waarin de begrenzing van het aan te sluiten gebied en de aan te leggen infrastructuur tot in detail is weergegeven. Een shapefile-bestand kan worden aangeleverd met gebruikmaking van de volgende bestandstypen: zip met POLYGON.dbf; POLYGON.shp; POLYGON.shx; POLYGON.prj.

Het voorlopig of definitief ontwerp, als bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onder c, dient aangeleverd te worden in PDF en dient minimaal te bestaan uit:

  • Tekening met leidingligging in het x-y vlak, afgestemd op andere ondergrondse- en bovengrondse infrastructuur, en overdrachtstations. De afstemming op andere boven- en ondergrondse infrastructuur moet blijken uit de ontwerptekening en/of uit een aparte toelichting op de ontwerptekening.

  • Ontwerp van complexe kruisingen (vaarwegen, spoorwegen, dijken, snelwegen, etc.) middels een dwarsdoorsnede. De afstemming met de bij de kruising betrokken partij(en) wordt inzichtelijk gemaakt in een toelichting op het ontwerp;

  • Scan op archeologie, bodemverontreiniging, bomen;

  • Op de tekening wordt tevens zichtbaar gemaakt:

    • De fasering van de aanleg van het warmtenet

    • Leidingdelen ten behoeve van levering aan grootverbruikers en/of nieuwbouw (niet-subsidiabel). Voor de niet-subsidiabele leidingdelen dient een duidelijke nummering / labeling aangegeven te worden op de tekening die ook gehanteerd wordt in de uitsplitsing van de kosten zoals bedoeld in artikel 4.10.4, derde lid, zodat dit herleidbaar is.

  • Ontwerp aansluitingen. Voor aansluitingen van particuliere woningeigenaren binnen het project mag worden volstaan met een ontwerp van enkele veel voorkomende referentiewoningen.

  • In het ontwerp van de aansluitingen wordt minimaal inzichtelijk gemaakt:

    • de leidingloop door- en/of langs de gebouwen;

    • de benodigde bouwkundige werkzaamheden;

    • de positie van de afleverset(s);

    • de demarcatie tussen warmtebedrijf en gebouweigenaar die gehanteerd wordt bij de werkzaamheden om de aansluiting te realiseren;

    • indien van toepassing: de verdere benodigde aanpassingen die door de gebouweigenaar moeten worden gedaan aan isolatie en/of het afgiftesysteem.

Onderdeel 4

Protocol ten behoeve van de overeengekomen specifieke werkzaamheden voor de accountant in het kader van de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie, titel 4.10, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling

Dit protocol heeft als doel het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en de diepgang van de accountantswerkzaamheden op de door de aanvrager bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in te dienen gegevens voor de ‘Aanvraag subsidie voor de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie’, zoals beschreven in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie.

De rapportage die resulteert uit de accountantswerkzaamheden die voortvloeien uit dit protocol wordt gezien als het nader vast te stellen product van een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Deze rapportage wordt opgesteld volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onder d, van bovengenoemde regeling.

1.2. Definities
Accountant:

een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Aanvrager:

een natuurlijke- of rechtspersoon of diens gemachtigde door of voor wie een subsidieaanvraag is ingediend bij de minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van artikel 4.10.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Groep:

Een groep verbonden ondernemingen is een aantal binnenlandse- en/of buitenlandse ondernemingen zodanig verbonden dat ze samen een groep of concern vormen, zie ook artikel 2:24b,van het Burgerlijk Wetboek.

Verbonden partij:hetzij een partij die:

  • 1) een persoon of een andere entiteit is die direct of indirect via een of meer tussenpersonen zeggenschap over of significante invloed op de aanvragende entiteit heeft;

  • 2) een andere entiteit is waarover, respectievelijk waarop, de aanvragende entiteit direct of indirect via een of meer tussenpersonen zeggenschap of significante invloed heeft; of

  • 3) een andere entiteit is die samen met de aanvragende entiteit onder gemeenschappelijke zeggenschap valt via:

    • a) gemeenschappelijke eigendom met zeggenschap;

    • b) eigenaren die naaste familieleden zijn; of

    • c) gemeenschappelijke kernpersonen binnen het management. Entiteiten die echter onder gemeenschappelijke zeggenschap van een overheidsinstantie (dat wil zeggen een nationale, regionale of lokale overheid) vallen, worden niet als verbonden beschouwd tenzij zij significante transacties aangaan of op significante wijze onderling middelen delen.

UBO:

UBO staat voor ‘ultimate beneficial owner’ (de ‘uiteindelijke belanghebbende’). Dit is de persoon die de uiteindelijke eigenaar is of de uiteindelijke zeggenschap heeft over een onderneming, stichting of vereniging (een zogeheten juridische entiteit), zie artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.

UBO-register:1

Ondernemingen zijn verplicht om hun uiteindelijke eigenaren of de personen die zeggenschap hebben in het UBO-register in te schrijven. Het Nederlandse UBO-register maakt deel uit van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).

Trustregister:

Idem als het UBO-register, alleen dan voor trusts en met trusts gelijkgestelde rechtsfiguren. Het Nederlandse Trustregister maakt deel uit van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).

Niet-Nederlandse (groeps-)accountant:

Accountant werkzaam voor een buitenlands accountantskantoor, of een buitenlandse accountant met een vergelijkbare maar niet in Nederland geaccepteerde (buitenlandse) opleiding tot accountant, danwel vergelijkbare functie.

Sanctiebeleid:

De relevante Europese verordeningen die betrekking hebben op de energiesector en hierdoor ook op de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie (zie paragraaf 1.4).

Sanctielijst:

Verordening (EU) 2014/269 van de Raad van 17 maart 2014 en de Geconsolideerde lijst van personen, groepen en entiteiten die onderworpen zijn aan financiële sancties van de EU’ (zie paragraaf 1.4).

1.3. Niet-Nederlandse (groeps-)accountant

Gezien de Europese oriëntatie van de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie, en hierdoor de verwachting dat aanvragende ondernemingen buitenlandse dochter- danwel moedermaatschappijen kunnen hebben (groep, verbonden partijen), bestaat de mogelijkheid dat dergelijke ondernemingen hun niet-Nederlandse (groeps-)accountant inschakelen voor de uit te voeren werkzaamheden en de bijbehorende rapportage van dit accountantsprotocol.

Indien sprake is van bovenstaande dient de niet-Nederlandse (groeps-)accountant aan vergelijkbare eisen te voldoen zoals die gelden voor Nederlandse accountants, bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Zie verder paragraaf 2.

1.4. Wet- en regelgeving

Op het onderzoek van de gegevens is de volgende wet- en regelgeving van toepassing:

  • Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie;

  • Geconsolideerde lijst van personen, groepen en entiteiten die onderworpen zijn aan financiële sancties van de EU;

  • Verordening (EU) 2022/263 van de Raad van 23 februari 2022, betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de erkenning van de niet onder het gezag van de regering vallende gebieden in de oblasten Donetsk en Loehansk van Oekraïne en het bevel aan de Russische strijdkrachten om die gebieden binnen te trekken;

  • Verordening (EU) 2014/269 van de Raad van 17 maart 2014, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (inclusief lijst met personen en entiteiten).

2. Onderzoeksaanpak

De accountant voert zijn onderzoekswerkzaamheden uit volgens NBA Standaard 4400N ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifiek werkzaamheden’, of in het geval van een niet-Nederlandse (groeps-)accountant (zie paragraaf 1.3) volgens de internationale standaarden van de IAASB: ISRS 4400 ‘Agreed-Upon Procedures Engagements’.

Bij de uitvoering van zijn onderzoek volgt de accountant de onderzoekspunten die in bijlage 1 bij dit protocol zijn opgenomen.

3. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de werkzaamheden vast in een rapport van feitelijke bevindingen, zoals beschreven in de Standaard 4400N, of in het geval van een niet-Nederlandse (groeps-)accountant (zie paragraaf 1.3) zoals beschreven in de internationale standaarden van de IAASB: ISRS 4400 ‘Agreed-Upon Procedures Engagements’.

In bijlage 2 is een voorbeeldmodel opgenomen van een rapport van feitelijke bevindingen, conform Standaard 4400N.

4. Reviewbeleid

De Minister van Economische Zaken en Klimaat (en de RVO die deze regeling in mandaat uitvoert) heeft als subsidieverstrekker te allen tijde de mogelijkheid een review uit te voeren of te laten uitvoeren bij de accountant belast met het onderzoek naar de informatie opgenomen in de aanvraag tot vaststelling teneinde na te gaan of het onderzoek met inachtneming van de relevante regelgeving van de NBA en dit accountantsprotocol is uitgevoerd. Deze reviews komen niet in de plaats van andere controles dan wel reviews uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer.

De accountant belast met het onderzoek en verantwoordelijk voor het verstrekken van het accountantsproduct bij de aanvraag tot vaststelling stemt er mee in dat de onderzoeksdossiers ten behoeve van bovengenoemde reviews integraal aan de reviewers ter inzage worden gegeven. Voorts zal de accountant, schriftelijk dan wel mondeling, alle gevraagde gegevens verstrekken die in het kader van voornoemde reviews worden opgevraagd. In dit kader wordt verwezen naar de bepalingen in hoofdstuk 6, paragraaf 1, van de Comptabiliteitswet 2016.

BIJLAGE 1:

Inleiding

Voor de aanvrager(s) van subsidie op grond van artikel 4.10.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies voert de accountant met inachtneming van NBA Standaard 4400N, of in het geval van een niet-Nederlandse (groeps-)accountant zoals beschreven in de internationale standaarden van de IAASB: ISRS 4400 ‘Agreed-Upon Procedures Engagements’, en deze bijlage onderstaande werkzaamheden uit:

I. Verbonden partijen (incl. UBO’s)

I.1

De accountant stelt vast dat aan de Bijlage 'Lijst met verbonden partijen (incl. UBO’s) op het moment van aanvraag’ een onderbouwing door de aanvrager ten grondslag ligt en dat deze onderbouwing aansluit op de Bijlage en op de door de aanvrager beschikbaar gestelde documentatie.

De accountant baseert zich hierbij op de door de aanvrager verstrekte documentatie en argumentatie, waaronder bijvoorbeeld de (gecontroleerde) jaarrekening van het laatst afgesloten boekjaar van de aanvrager, de (gecontroleerde) geconsolideerde jaarrekening van het laatst afgesloten boekjaar waar de aanvragende onderneming in betrokken is, de in het jaarverslag uiteengezette samenstelling van de groep, statuten van de rechtspersoon, het aandeelhoudersregister van de rechtspersoon, het UBO-register en het Trustregister.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de accountant zich een oordeel vormt over de inhoud van de onderbouwing of het daarin gehanteerde groepsbegrip. Hij stelt uitsluitend vast of er een onderbouwing aanwezig is en of deze onderbouwing aansluit op de bijlage. De accountant vermeldt in zijn rapportage welke documentatie aan de bijlage ten grondslag ligt. Eventuele verschillen tussen de bijlage, de onderbouwing door de aanvrager en de beschikbaar gestelde documentatie vermeldt hij eveneens in zijn rapportage.

I.2

De accountant stelt vast dat de verbonden partijen zoals opgenomen in de Bijlage 'Lijst met verbonden partijen (incl. UBO’s) op het moment van aanvraag’ niet voorkomen in het sanctiebeleid en de daarbij behorende sanctielijst.

De accountant baseert zich op de door de aanvrager verstrekte documentatie en argumentatie, waaronder bijvoorbeeld de (gecontroleerde) jaarrekening van het laatst afgesloten boekjaar van de aanvrager, de (gecontroleerde) geconsolideerde jaarrekening van het laatst afgesloten boekjaar waar de aanvragende onderneming in betrokken is, de in het jaarverslag uiteengezette samenstelling van de groep, statuten van de rechtspersoon, het aandeelhoudersregister van de rechtspersoon, het UBO-register en het Trustregister. Daarnaast raadpleegt de accountant zelfstandig het sanctiebeleid en de bijbehorende sanctielijst ter vaststelling of door aanvrager opgegeven verbonden partijen danwel UBO’s voorkomen op deze sanctielijst.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de accountant zich een oordeel vormt over de inhoud van de onderbouwing of het daarin gehanteerde groepsbegrip. Hij stelt uitsluitend vast of er een onderbouwing aanwezig is. De accountant vermeldt in zijn rapportage welke documentatie aan de bijlage ten grondslag ligt. Eventuele verschillen tussen de bijlage, de onderbouwing door de aanvrager en de beschikbaar gestelde documentatie vermeldt hij eveneens in zijn rapportage.

BIJLAGE 2:

Model Rapport van feitelijke bevindingen van de accountant aan de uitvoerder met betrekking tot de aanvraag van subsidie in het kader van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie

Aan: Opdrachtgever

Opdracht

Wij hebben overeengekomen specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot de gegevens ten behoeve van de ‘Aanvraag subsidie voor de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie’, zoals beschreven in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie.

Van het formulier ‘Aanvraag subsidie voor de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie’ is een door ons voor identificatiedoeleinden gewaarmerkt exemplaar bij dit rapport gevoegd. De opdracht is met uzelf, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland overeengekomen en heeft als doel de opdrachtgever in staat te stellen te voldoen aan artikel 4.10.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De overeengekomen specifieke werkzaamheden zijn door de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland vastgelegd in het ‘Protocol ten behoeve van de overeengekomen specifieke werkzaamheden voor de accountant in het kader van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie’.

De opdrachtvoorwaarden zijn omschreven in onze opdrachtbrief van... (datum brief opdrachtbevestiging).

Verantwoordelijkheden

Het is de verantwoordelijkheid van u, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om te bepalen of de overeengekomen specifieke werkzaamheden toereikend en geschikt zijn voor het hierboven beschreven doel.

Wij hebben onze werkzaamheden verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaard 4400N 'Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden' en het ‘Protocol ten behoeve van de overeengekomen specifieke werkzaamheden voor de accountant in het kader van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie’. Bij het uitvoeren van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA). Verder hebben wij de onafhankelijkheidsregels van de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) in acht genomen.

Werkzaamheden en bevindingen

In deze paragraaf is een beschrijving van de overeengekomen specifieke werkzaamheden opgenomen en doen wij verslag van onze feitelijke bevindingen naar aanleiding van de door ons uitgevoerde werkzaamheden. Wij doen geen uitspraak over de toereikendheid van de overeengekomen specifieke werkzaamheden of over wat de feitelijke bevindingen betekenen voor het formulier ‘Aanvraag subsidie voor de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie’ in zijn totaliteit. U en de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zullen hierover een eigen afweging moeten maken waarbij u en de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gebruik kunnen maken van dit rapport van feitelijke bevindingen en eventuele andere beschikbare informatie.

In overeenstemming met de opdrachtvoorwaarden en de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie, hebben wij de werkzaamheden verricht zoals deze zijn vastgelegd in Bijlage I van genoemd protocol.

Inzake de in het protocol voorgeschreven werkzaamheden hebben wij de volgende werkzaamheden verricht:

.......

De bevindingen bij de door ons verrichtte werkzaamheden zijn als volgt:

  • (1) Indien geen bevindingen zijn te melden:

    Bij het verrichten van de werkzaamheden genoemd in Bijlage I van genoemd protocol hebben wij geen bevindingen te melden.

  • (2) Indien bevindingen zijn te melden:... (onder verwijzing naar het betreffende onderzoekspunt in de betreffende bijlage van het protocol)

    • ... (idem)

    • ... (idem)

Beperking in het gebruik en verspreidingskring

Bij het opstellen van deze rapportage is rekening gehouden met de verwachtingen van de beoogde gebruikers. Daarom is deze rapportage alleen bestemd voor opdrachtgever, Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. U kunt deze rapportage niet aan anderen afgeven zonder onze schriftelijke toestemming, tenzij wettelijke voorschriften anders bepalen.

Plaats en datum

(naam accountantspraktijk)

(naam accountant)

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 1, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 wordt onder de rij van titel 4a.2 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 4.10 Warmtenetten Investeringssubsidie

4.10.2, eerste lid,

 

De aanleg van een efficiënt warmtenet

1-6-2023 t/m 16-12-2023

€ 150.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 april 2023

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES) gewijzigd. Er wordt een nieuwe subsidiemodule geïntroduceerd, getiteld Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS). Voor een groot deel van de gebouwde omgeving is aansluiting op een warmtenet de warmtestrategie met de laagste nationale kosten. Warmtenetten zijn daarmee belangrijk in het behalen van de CO2-reductiedoelstellingen. Tegelijkertijd blijkt dat veel warmtenetten in de bestaande gebouwde omgeving een onrendabele top hebben en daardoor niet worden gerealiseerd. Om de aanleg van warmtenetten te stimuleren op de locaties waar dat kosteneffectief kan en de betaalbaarheid van warmte voor de afnemers hiervan te verbeteren, wordt deze investeringssubsidie voor warmtenetten geïntroduceerd.

2. Aanleiding en doel

In het Coalitieakkoord is opgenomen dat er een nationale subsidieregeling komt om de onrendabele toppen van warmteprojecten (deels) te financieren, met het oog op de betaalbaarheid voor huishoudens. Deze nationale subsidieregeling moet tijdige opschaling van warmtenetten mogelijk maken met het oog op de klimaatdoelen voor 2030, waaronder de realisatie van 500.000 nieuwe kleinverbruikers-aansluitingen in de bestaande bouw op een warmtenet. De eerste openstelling van deze subsidieregeling beoogt tenminste 25.000 kleinverbruikers-aansluitingen te realiseren. Daarnaast moet de betaalbaarheid van warmte voor huishoudens door deze subsidieregeling worden verbeterd.

Probleembeschrijving en beleidstheorie

Op dit moment worden onvoldoende nieuwe warmtenetten gerealiseerd in de bestaande gebouwde omgeving om de beoogde opschaling en doelen te bereiken. Dat geldt ook voor wijken waar een warmtenet voor de verduurzaming wel de meest kostenefficiënte keuze is. Het ontbreken van warmtenetten in deze wijken vertaalt zich uiteindelijk in hogere nationale kosten, en daarmee in een minder doelmatige warmtetransitie in de gebouwde omgeving.

De realisatie in deze wijken blijft achter omdat de kosten van warmtenetten voor eindgebruikers en de nationale kosten niet met elkaar in lijn liggen. De nationale kosten zijn de totale kosten die in Nederland worden gemaakt om de warmtestrategie te realiseren.

Het verschil tussen de nationale kosten en de kosten voor de eindgebruiker ontstaat met name doordat de investeringskosten van een warmtenet uitsluitend in rekening worden gebracht bij de groep direct aangeslotenen op dat net. Daarmee worden de kosten anders toebedeeld dan bij kosten die worden gemaakt voor de elektriciteits- of gasinfrastructuur. Bij verzwaring of uitbreiding van gas- en elektriciteitsnetten in specifieke wijken worden de kosten gedragen door iedereen in het brede verzorgingsgebied van de betreffende netbeheerder. Dit in tegenstelling tot de investeringskosten van warmtenetten, die in rekening worden gebracht bij de groep direct aangeslotenen binnen het project. Deze subsidieregeling beoogt hier een vorm van ‘socialisatie via de Rijksbegroting’ te introduceren, zodat opschaling van warmtenetten mogelijk wordt.

Onrendabele top voor warmtebedrijf en eindgebruikers

De onrendabele top voor het warmtebedrijf volgt uit het verschil tussen de te maken kosten en de verwachte inkomsten op basis van gereguleerde tarieven.

Daarnaast kunnen risico’s zich voordoen tijdens de aanleg en volloop van het warmtenet, die zorgen voor hogere kapitaalslasten en daarmee een hogere onrendabele top. Het verzonken karakter van de investeringen betekent hierin een extra belemmering. Door dit verzonken karakter is het niet mogelijk om bij achterblijvende vraag een deel van de reeds gedane investeringen te verkopen.

In de huidige situatie wordt deze onrendabele top neergelegd bij de eindgebruikers. Deze onrendabele top wordt door warmtebedrijven namelijk verrekend in de kostendekkingsbijdrage die onderdeel is van de bijdrage aansluitkosten (BAK). De kosten voor de warmtetransitie komen hierdoor in deze fase waarin er moet worden opgeschaald terecht bij een beperkte groep, de zogenaamde first-movers. Van deze groep bestaande uit bewoners-/eigenaren en verhuurders kan zeker in deze vroege fase van de transitie niet worden verwacht dat zij deze kosten voor de opschaling van het aantal warmtenetten volledig zelf dragen. De WIS beoogt, mits een warmteproject aan de gestelde voorwaarden voldoet, subsidie te verlenen ter hoogte van de onrendabele top van het project. Door subsidie te verlenen en daarmee de kosten van de onrendabele top af te dekken, worden de kosten die een onderneming maakt voor de aanleg van een efficiënt warmtenet verlaagd. Dit zorgt ervoor dat de noodzaak tot het verrekenen van deze kosten door het in rekening brengen van een kostendekkingsbijdrage bij de eindgebruiker, wegvalt. De warmtetransitie wordt op deze manier voor de eindgebruikers minder kostbaar en de aansluiting op een warmtenet wordt hierdoor een aantrekkelijker alternatief. Maatschappelijk gezien is dit ook te rechtvaardigen gezien de duurdere alternatieven in wijken waar juist het aanleggen van een efficiënt warmtenet de warmtestrategie met de laagste nationale kosten is. Een dergelijk probleem speelt niet bij de aanleg van warmtenetten voor de warmtevoorziening van nieuwbouwwoningen, omdat in die gevallen de verplichting tot het bouwen van aardgasvrije woningen al geldt op grond van de bouwregelgeving.

Doel

Het doel van deze regeling is om te komen tot een versnelling van de gewenste opschaling van warmtenetten in Nederland en zo in 2030, ten opzichte van 2021, in totaal 500.000 nieuwe aansluitingen op een warmtenet in de bestaande gebouwde omgeving te behalen. Onderhavige subsidiemodule draagt daarmee bij aan het realiseren van de benodigde warmtetransitie in de gebouwde omgeving tegen lagere nationale kosten.

3. Hoofdlijnen van de subsidiemodule

Onderhavige subsidiemodule introduceert een nationale subsidieregeling voor warmtenetten waarmee subsidie kan worden verstrekt ter vermindering van de onrendabele top. Deze onrendabele top ontstaat als gevolg van de voor de aanleg van een warmtenet benodigde grote investeringen in de warmte-infrastructuur. In deze paragraaf worden de binnen deze subsidiemodule gemaakte keuzes nader toegelicht.

De subsidiemodule wordt vormgegeven als een investeringssubsidie voor een project dat ziet op de aanleg van een efficiënt warmtenet. Vereiste is dat dit efficiënte warmtenet zorg gaat dragen voor de levering van warmte aan tenminste 250 kleinverbruikers-aansluitingen verspreid over ten minste 5 gebouwen. Met deze subsidiemodule wordt subsidie verleend ter compensatie van het verschil tussen investeringskosten en exploitatiewinst bij aanleg van het warmtenet. Door dit verschil, de eerder genoemde onrendabele top, te compenseren, zullen meer warmtenetten een positieve business case hebben. Deze maatregel grijpt daarmee direct aan op het belangrijkste knelpunt in de versnelling van de aanleg van warmtenetten als onderdeel van de verduurzaming van de gebouwde omgeving, namelijk het bestaan van een onrendabele top bij warmteprojecten. De vormgeving van de subsidiemodule sluit aan bij de aanzienlijke kapitaalbehoefte die zich concentreert rondom de aanleg van een warmtenet. De kosten van een warmtenet bevinden zich namelijk voor gemiddeld 60-80% bij de aanleg van het warmtenet, waardoor op dat moment de kapitaalvraag het hoogste is. De keuze voor een investeringssubsidie gericht op de aanleg van het warmtenet zorgt ervoor dat naast de kapitaalbehoefte voor de aanleg van het warmtenet ook de kapitaallasten, waaronder bijvoorbeeld de rente en afschrijfkosten van de investeringen, zullen verminderen. De verwachting is dat het verlagen van de kapitaalbehoefte en de kapitaallasten bij de aanleg van een warmtenet ook zal zorgen voor lagere aansluittarieven voor de eindgebruikers. Dit door middel van een lagere bijdrage aansluitkosten voor de eindgebruikers van het efficiënte warmtenet.

In de subsidiemodule is ervoor gekozen om de mogelijkheid tot het doen van een subsidieaanvraag te beleggen bij de onderneming, die het project dat ziet op de aanleg van een efficiënt warmtenet, uitvoert. Op deze manier wordt het aantal subsidieaanvragers beperkt en zorgt deze keuze ook voor een beperking van de uitvoeringslasten. Deze keuze leidt daarnaast tot het ontzorgen van de eindgebruikers van het efficiënte warmtenet. Door het verlagen van de investeringskosten voor de aanleg van het warmtenet worden ook de kosten die eventueel aan de eindgebruikers kunnen worden verrekend, verlaagd. Dit maakt collectieve warmte tot een aantrekkelijk voorstel voor potentiële eindgebruikers en maakt de kans op realisatie van het betreffende warmtenet daarmee groter. Hierbij geldt dat het warmtenet een aantrekkelijker voorstel wordt naarmate meer eindgebruikers in de dezelfde wijk zich committeren.

Voor de wijze van verdeling van het budget van de subsidiemodule is gekozen voor een verdeling van het budget op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Daarbij is ervoor gekozen om de subsidiemodule voor een ruime periode (minimaal een half jaar) open te stellen. Beide aspecten zorgen ervoor dat er geen extra druk op het wijkproces met bewoners of eindgebruikers wordt gelegd en geven duidelijkheid. Indien een project aan de vereisten van de subsidie voldoet en er is budget beschikbaar kan er met meer vertrouwen naar de aanvraag gekeken worden. Dat maakt dat communicatie richting woningeigenaren

over kosten eenduidiger kan.

Om de doelmatigheid van de verdeling van het subsidiebudget te borgen worden er verschillende voorwaarden aan de aanvraag gesteld. Door het hanteren van deze voorwaarden wordt er gestuurd op het indienen van die zien op projecten meteen hoge mate van volwassenheid en uitvoeringsgereedheid. Onderdeel van de aanvraag is een ingevulde model exploitatieberekening waarbij in deze berekening van bepaalde vastgestelde standaardwaarden gebruik moet worden gemaakt. Deze standaardwaarden zijn opgenomen in onderdeel 1 en 2 van bijlage 4.10.1 bij de subsidiemodule. Door te werken met ambitieuze standaardwaarden en stelregels wordt er gestuurd op het indienen van subsidieaanvragen voor efficiënte projecten en goed gestructureerde business cases.

De subsidie bedraagt ten hoogste € 20.000.000,– per project dat ziet op de aanleg van een efficiënt warmtenet, waarbij de hoogte van de subsidiebijdrage maximaal 45% van de subsidiabele kosten bedraagt of de subsidiebijdrage vastgesteld is op maximaal € 6.000,– per te realiseren kleinverbruikers-aansluiting. Voor wat betreft de kleinverbruikers-aansluiting is het mogelijk om subsidie te ontvangen voor kosten die gemaakt worden voor de realisatie van deze aansluitingen die zien op de onderdelen tot en met de afleverset. Hoewel de subsidiemodule zich richt op het realiseren van kleinverbruikers-aansluitingen in de bestaande bouw kan er ook subsidie worden verkregen voor een blokaansluiting. De subsidiabele kosten zijn in dat geval de kosten die gemaakt worden tot de zogenaamde centrale aansluiting. In tegenstelling tot kleinverbruikers-aansluitingen komen de investeringskosten van de aansluiting zelf, zoals bijvoorbeeld de aansluitleiding en de kosten achter de gevel tot aan de (collectieve) afleverset niet in aanmerking wanneer er sprake is van een blokaansluiting.

Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt gekeken naar de werkelijk gedane investeringen in vergelijking tot de beoogde investeringen bij de aanvraag. In de praktijk bestaat er een sterke prikkel voor ondernemingen om zoveel mogelijk aansluitingen te realiseren, omdat de onderneming anders de marge over de warmtelevering misloopt. Deze wijze van vaststelling is daarmee voldoende om doelmatige subsidieverlening te borgen.

Overwogen alternatieven

In het proces dat heeft geleid tot de keuze voor een upfront investeringssubsidie aan het warmtebedrijf zijn ook andere opties overwogen. Hieronder wordt per alternatief kort de belangrijkste reden gegeven waarom deze opties afgevallen zijn.

  • 1. Exploitatiesubsidie – De kapitaalbehoefte van een warmtenet ligt voor 60-80% in de realisatiefase. Een exploitatiesubsidie smeert de subsidiebijdrage uit over de looptijd, en levert daardoor een beperkte bijdrage aan het beantwoorden van de kapitaalvraag in het begin. Daarbij is bij een warmtenet de onrendabele top op voorhand goed te berekenen, en is een jaarlijkse herberekening en bijbehorende uitvoeringslasten en regeldrukkosten niet nodig. Tot slot werkt een exploitatiesubsidie meer marktverstorend.

  • 2. Een investeringssubsidie per eindgebruiker – Een belangrijk onderdeel van een succesvolle warmtetransitie in de gebouwde omgeving is het ontzorgen van eindgebruikers. Hiermee wordt feitelijk een extra handeling voor de eindgebruiker geïntroduceerd. Dit vergroot het risico dat potentiële afnemers niet aansluiten, en daarmee wordt ook het vollooprisico van het warmtenet vergroot.

  • 3. Een garantie of achtergestelde lening – Het belangrijkste knelpunt dat de realisatie van warmtenetten in de weg staat is de onrendabele top. Deze is op voorhand relatief goed te berekenen. Gezien de zekerheid waarmee dat te bepalen is, zou een garantie of achtergestelde lening vrijwel zeker aangesproken of niet terugbetaald worden waarmee het effect hetzelfde is als een investeringssubsidie, maar zonder de uitvoeringstechnische voordelen die daarbij horen. De keus voor een garantie of achtergestelde lening zou zorgen voor extra beheerskosten en onzekerheid op de Rijksbegroting.

4. Verhouding tot hoger en overig recht

Warmtewet

Voor deze subsidiemodule is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij reeds in de Warmtewet of de in de RNES opgenomen definities. Bij de uitoefening van de bevoegdheden die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op grond van artikel 7 van de Warmtewet heeft, dient rekening te worden gehouden met de op grond van deze subsidiemodule verstrekte subsidies.

Voorgenomen Wet collectieve warmtevoorziening

Deze voorgenomen wet introduceert onder meer een kavelsystematiek en opt-out regeling onder regie van de gemeente. Het wetsvoorstel zal hierdoor het volloop- en leegstandrisico van warmtenetten beperken en dit zal leiden tot een afname van de kosten van het warmtenet. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal daarmee een positief effect hebben op de doelmatige inzet van deze subsidiemodule. Een belangrijk onderdeel van de voorgenomen Wet collectieve warmtevoorziening is de gefaseerde introductie van kostengebaseerde tariefregulering. Onderhavige subsidieregeling verlaagt de investeringskosten en zal daarmee naar verwachting ook de tarieven voor de eindgebruiker onder kostengebaseerde tariefregulering positief beïnvloeden.

Bestaande subsidieregelingen gerelateerd aan collectieve warmte

De regeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (de SDE++-regeling) voorziet in subsidie voor een eventuele onrendabele top van de warmtebron van warmtenetten. In de komende openstellingsronde van de SDE++-regeling in 2023 worden hekjes geïntroduceerd. Een hekje in de SDE++- regeling zorgt ervoor dat technieken met een hogere subsidie-intensiteit eerder aan bod komen, doordat daarvoor binnen het hekje budget wordt gereserveerd. Het gaat daarbij om technieken die weliswaar op de korte termijn minder kosteneffectief zijn, maar die op de langere termijn noodzakelijk zijn voor de energietransitie en waarvan de kosten kunnen dalen naarmate ze meer worden ingezet (Kamerbrief van 17 februari 2023, 2023Z02960). De Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (de ISDE-regeling). voorziet in subsidie voor een deel van de eventuele extra kosten in het gebouw na de afleverset. Daarnaast is subsidie op grond van de Stimuleringsregeling aardgasvrije woningen beschikbaar voor het doen van aanpassingen in de woningen en aansluitkosten op een warmtenet voor verhuurders en gemengde VvE’s.

Voor de aanleg en opschaling van de infrastructuur van het warmtenet bestaat nog geen specifiek instrument. In deze geconstateerde lacune zal de WIS voorzien. Er is niet voor gekozen om de subsidiemodule WIS te integreren met bestaande subsidieregelingen op grond waarvan subsidie wordt verleend voor de inpandige kosten voor de aansluiting op een warmtenet, omdat de andere partijen die de investeringen doen die zien op de inpandige kosten niet overeenkomen met de onderneming die zich bezig houdt met de aanleg van het warmtenet. Dit zou het houden van toezicht op de verschillende mijlpalen en de vaststelling van de subsidie lastiger maken, omdat degene die de subsidie aanvraagt niet zelf alle subsidiabele kosten maakt. Voor integratie met de SDE++-regeling geldt hetzelfde, met daarbij de aanvullende complicatie dat de WIS ook uitbreiding mogelijk maakt van warmtenetten waar in voorgaande jaren reeds subsidie is verstrekt voor de bron vanuit de SDE++-regeling. Een eventuele integratie van de subsidiemodule WIS in de SDE++-regeling maakt uitbreiding van bestaande netten om die reden lastiger.

Samenloop met de Energie-investeringsaftrek

De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (EIA) leidt tot verkrijgen van een belastingvoordeel, maar valt daarmee niet te classificeren als staatssteun. Het verkrijgen van belastingvoordeel door gebruikmaking van de EIA wordt bij de beschikking tot subsidievaststelling op grond van de subsidiemodule WIS (na afloop van het project) meegenomen. Een aanvraag op grond van de EIA zal (bijna) altijd later in de tijd plaats vinden dan een aanvraag op grond van de subsidiemodule WIS. Daarom wordt bij subsidieverlening op grond van de WIS geen rekening gehouden met een eventuele EIA-aanvraag.

Omdat het EIA-voordeel wel de investeringskosten van het project verlaagt, dient het ontvangen EIA-voordeel bij de beschikking tot subsidievaststelling op grond van de WIS in mindering gebracht te worden op het bedrag aan subsidiabele kosten waar op grond van de subsidiemodule WIS subsidie voor kan worden verkregen. Daarbij zal worden gekeken naar het EIA-voordeel dat tot en met de einddatum van het project is verkregen.

5. Gevolgen

Als onderdeel van het Programma Verduurzaming Gebouwde Omgeving is het beleidsdoel geformuleerd om in 2030 in totaal 500.000 nieuwe aansluitingen op een warmtenet in de bestaande bouw te realiseren ten opzichte van het aantal aansluitingen dat is opgenomen in de Klimaat- en Energieverkenning 2021. Dit betekent dat op jaarbasis wordt gestreefd naar een CO2-reductie van 1,09 Megaton. Deze nagestreefde CO2-reductie is onderdeel van de klimaatdoelen voor de gebouwde omgeving.

De onderhavige subsidiemodule draagt bij aan de realisatie van dit beleidsdoel. Met een eerste openstelling in 2023 waarbij een subsidieplafond geldt van € 150 miljoen, is het mogelijk om met de openstelling van de subsidiemodule voor het jaar 2023 de bekostiging van tenminste 25.000 nieuwe kleinverbruikers- aansluitingen in de bestaande gebouwde omgeving te realiseren. Om dit resultaat te kunnen bereiken met het hiervoor opgenomen subsidieplafond is het maximale te subsidiëren bedrag per kleinverbruikers-aansluiting vastgesteld op € 6.000. Hiermee wordt naar verwachting een totale investering in warmtenetten van € 400–500 miljoen gestimuleerd. Over middelen voor toekomstige openstellingen moet nog besluitvorming plaatsvinden.

Door opschaling te stimuleren en de warmtetransitie in de gebouwde omgeving te versnellen, zal naar verwachting een kostendaling voor de aanleg van warmtenetten gerealiseerd worden. Dit met name door standaardisatie in projectontwikkeling en werkprocessen in de realisatie en doordat partijen in de sector voldoende perspectief krijgen om specialisatie op te bouwen. Verwacht wordt dat de inwerkingtreding van o.a. het wetsvoorstel Wcw de warmtetransitie een verdere impuls zal geven. De instrumenten die in o.a. het wetsvoorstel Wcw zijn opgenomen zullen de doelmatigheid van onderhavige subsidiemodule ondersteunen en hierdoor, zo wordt verwacht, leiden tot het afnemen van de onrendabele top van nieuwe warmtenetten in de bestaande bouw. Deze subsidiemodule maakt het mogelijk dat warmtebedrijven op grotere schaal ervaring opdoen in het aanleggen van warmtenetten in de bestaande bouw, van ontwerp en participatie tot fysieke aanleg en risicobeheersing. Hiermee heeft deze subsidiemodule een bredere functie als transitie-instrument en stimuleert de subsidiemodule niet slechts direct de aanleg van efficiënte warmtenetten, maar ook de verdere opschaling van de warmtetransitie.

6. Uitvoering, toezicht en handhaving, regeldruk

De subsidiemodule zal door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden uitgevoerd. De verwachting is dat RVO voor de in het jaar 2023 voorziene openstelling 15-25 subsidieaanvragen zal behandelen en beoordelen. De beoordeling van de subsidieaanvragen dient te gebeuren aan de hand van de bepalingen uit de regeling en de door de subsidieaanvrager aangeleverde stukken, waaronder een projectplan, begroting en exploitatieberekening. Naar verwachting heeft RVO 0,3-0,4% van de aangekondigde omvang van de subsidiemodule nodig voor de uitvoeringskosten, zowel voor personele capaciteit als voor ondersteunende diensten.

Om de voortgang van de projecten te bewaken moet uiterlijk 1 jaar na de datum van subsidieverlening een investeringsbesluit en een financieringsbesluit worden genomen en van beide stukken afschriften worden verstrekt. Daarnaast moet uiterlijk drie jaar na de datum van subsidieverlening de opdracht voor de aanleg van het warmtenet zijn verstrekt en moet ook hiervan een afschrift worden overgelegd. Ook dient de aanvrager jaarlijks een voortgangsrapportage aan te leveren en zal elk project gedurende de looptijd minimaal 2 keer door RVO worden bezocht.

Deze regeling wordt RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld via de website van RVO middels het E-loket.

Naast de uitvoering van de subsidiemodule en het houden van toezicht op het naleven van de subsidieverplichtingen door RVO, is het ook nodig dat de Autoriteit Consument & Markt de verstrekte subsidies aan warmtenetten verdisconteert in de kostengebaseerde tariefregulering uit de voorgenomen Wcw. Verleende investeringssubsidies moeten in mindering gebracht worden op de waarde van het betreffende warmtekavel, zodat de toegestane tarieven op dat warmtekavel in lijn zijn met de subsidiabele kosten.

Regeldrukkosten voor aanvragers

Tot slot worden ook inspanningen van aanvragers van de subsidie verwacht. Bij de inrichting van de WIS is nadrukkelijk gezocht naar een eenvoudige en simpele vormgeving, zowel voor RVO als de aanvragers. Tegelijk wordt met de criteria en standaardwaarden de lat om in aanmerking te komen voor subsidie voor het investeringsproject hoog gelegd. Dit gaat naar verwachting leiden tot zelfselectie bij aanvragers. De gestelde voorwaarden selecteren dusdanig op ver uitgewerkte projecten dat minder uitgewerkte projecten niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening kunnen voldoen. Om die reden wordt verwacht dat 20 complete aanvragen ingediend worden.

De volgende activiteiten zullen gevraagd worden in het kader van de aanvraag. Hierbij wordt gerekend met een standaardtarief van € 54 per uur.

Activiteit

Uren

Regeldrukkosten

Kennisname

3 uur

€ 162

Aanvraagformulier indienen in E-loket

1 uur

€ 54

Opstellen projectplan

20 uur

€ 1.080

Invullen model exploitatieberekening

3 uur

€ 162

Protocol ten behoeve van de overeengekomen specifieke werkzaamheden voor de accountant in het kader van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies titel 4.10.

Wordt opgevraagd bij accountant

€ 1.500–€ 2.000

Aanleveren onderbouwing financiering eigen aandeel in investering

0,5 uur

€ 26

Totaal regeldrukkosten aanvraagfase per aanvrager

€ 2.984–€ 2.484

Totaal regeldrukkosten aanvraagfase voor 20 aanvragen

€ 59.680–€ 69.680

Afgaande op de bekende gemiddelde omvang van investeringsprojecten in warmtenetten en de begrenzing van de subsidiebijdrage per project door de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) wordt verwacht dat 14 daarvan een beschikking tot subsidieverlening zullen ontvangen. Op basis van ervaringen naar aanleiding van de openstelling van voorgaande subsidieregelingen wordt ingeschat dat er niet of nauwelijks bezwaarprocedures gestart zullen worden. Tot het moment van de beschikking tot subsidievaststelling worden van deze projecten de volgende activiteiten verwacht.

Activiteit

Uren

Regeldrukkosten

Kick-off bijeenkomst

2 uur

€ 108

Voortgangsrapportage

4 uur per jaar (maximale looptijd van een project is 7 jaar) = 28 uur

€ 1.512

Projectbezoek RVO adviseur

2 keer gedurende de looptijd van het project, 2 uur per bezoek = 4 uur

€ 216

Eindverslag

20 uur

€ 1.080

(Vrijwillige) deelname aan evaluatie regeling

2 uur

€ 108

Accountantsverklaring bij vaststelling

Wordt opgevraagd bij accountant

€ 2.500–€ 3.500

Aanleveren onderbouwing financiering eigen aandeel in investering

0,5 uur

€ 26

Totaal regeldrukkosten aanvraagfase per project

€ 5.550–€ 6.550

Totaal regeldrukkosten aanvraagfase voor 14 project

€ 77.700–€ 91.700

Hiermee komen de totale regeldrukkosten van deze subsidieregeling op € 137.380 tot € 161.380 bij openstelling in 2023. Het regeldrukpercentage is bij openstelling met € 150 miljoen daarmee 0,1%.

7. Advies en consultatie

De vormgeving en inrichting van de onderhavige subsidiemodule is gebeurd in nauw overleg met partijen uit de sector en met medeoverheden. Daarnaast is de subsidiemodule gebaseerd op adviesrapporten van externe adviesbureaus in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat, RVO en in opdracht van (een samenwerking van) medeoverheden. Voor zover eenduidig zijn de aandachtspunten uit deze adviezen verwerkt in de vormgeving en inrichting van de subsidiemodule. Daarbij zijn er gedurende het ontwerpproces meerdere stakeholderbijeenkomsten gehouden waarin onderdelen van de module zijn gepresenteerd en besproken. Ook zijn er verschillende ‘botsproeven’ gehouden met concrete warmtenetprojecten om te zien hoe deze zich zouden verhouden tot de voorgenomen kaders van de subsidiemodule.

In het bijzonder wordt ingegaan op een tweetal rapporten:

  • 1. TNO-rapport over de effectiviteit van financiële instrumenten bij warmtenetten.2 In dit onderzoek heeft TNO verschillende instrumenten geanalyseerd op doeltreffendheid in het oplossen van financierings- en bekostigingsvraagstukken bij warmtenetten. Op basis van de conclusies is bepaald om in te zetten op de ontwikkeling van een investeringssubsidie voor warmte-infrastructuur en daarnaast op het onderzoeken van een risico-instrument ter ondersteuning. De onderhavige subsidiemodule is een antwoord op het eerste deel van deze keuzes. Momenteel wordt, onder andere in verband met de keuze voor het verplicht stellen van een publiek meerderheidsbelang van warmtenetten, nader gekeken naar de mogelijkheid van een risico-regeling.

  • 2. Berenschot-rapport over de ontwikkeling van instrumentarium op basis van cases.3 Hierin wordt onder andere een advies gegeven over welke onderdelen van de business case van een warmtenet vast te zetten zijn in standaardwaarden en stelregels. Dit heeft als doel om een doelmatige inzet van publiek geld te borgen en is in de regeling volledig overgenomen door het vaststellen van een exploitatiemodel. Op basis hiervan heeft RVO het bestaande Template Business Cases Warmtenetten passend gemaakt voor toepassing in deze subsidiemodule, ook met oog op transparantie. Dit betreft het in de regeling genoemde ‘model exploitatieberekening’. Belangrijk bij de standaardwaarden, die in deze model exploitatieberekening zijn opgenomen, is dat gekozen is voor het bepalen van een vaste marge op de verkoop van warmte aan afnemers en voor het bepalen van het deel van de investeringskosten dat gedragen kan worden op basis van de warmteverkoop. Aan Berenschot is de vraag gesteld hoe om te gaan met fluctuaties en verschil in de inkoopprijs van warmte. Als reactie op deze vraag heeft het adviesbureau deze methode heeft voorgesteld. De methode is overgenomen in de berekening van de onrendabele top.

In het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) is geconcludeerd dat de regeldrukkosten voldoende in beeld zijn gebracht. Daarnaast is naar aanleiding van het advies de weging van alternatieve instrumenten uitgebreider opgenomen en toegelicht in de toelichting.

8. Staatssteun

De onderhavige subsidiemodule is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Voor deze subsidiemodule is daarom aansluiting gezocht bij artikel 46 van de AGVV. Artikel 46 van de AGVV bepaalt dat investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling verenigbaar is met de interne markt in de zin van artikel 107, derde lid, van het VWEU en dat dergelijke steun van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU is vrijgesteld mits de in artikel 46 en de in hoofdstuk I van de AGVV vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

De onderhavige subsidiemodule past binnen de reikwijdte van artikel 46, vijfde en zesde lid, van de AGVV en zowel aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 46, vijfde en zesde lid, als de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk I van de AGVV is gevolg gegeven in de subsidiemodule. Daarnaast wordt met onderhavige subsidiemodule ook voldaan aan de vereisten zoals die op grond van artikel 46 en hoofdstuk I worden gesteld in de herziening van de AGVV zoals goedgekeurd door de Europese Commissie en gepubliceerd op 9 maart 2023 (C(2023) 1712 final)). De in aanmerking komende kosten zijn in onderhavige subsidiemodule vastgesteld als de investeringskosten gerelateerd aan de aanleg van een efficiënt warmtenet, dit komt overeen met het zesde lid, van artikel 46 van de hiervoor genoemde herziening van de AGVV. Daarnaast wordt voor de berekening van de hoogte van de subsidie, zoals opgenomen in artikel 4.10.3 van de subsidiemodule WIS, gebruik gemaakt van een berekeningsmethode die overeenkomt met de berekening van de ‘funding gap’ zoals in de herziening van de AGVV wordt genoemd in artikel 46, negende lid. Bij de verlening van subsidie zal ook rekening gehouden worden met de in de herziening van de AGVV opgenomen verlaagde transparantiedrempel.

Van de steunmaatregel zal kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, eerste lid, onder a, van de AGVV. Daarnaast zal jaarlijks verslag aan de Europese Commissie worden uitgebracht, conform artikel 11, eerste lid, onder b, van de AGVV. Voor zover er in individuele gevallen steun wordt verleend van meer dan het in artikel 9, eerste lid, onder c, van de AGVV aangegeven bedrag, worden ook de in bijlage III van de AGVV bedoelde gegevens gepubliceerd.

9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 4.10.1. Begripsomschrijving

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de WIS. Er wordt verwezen naar en is aansluiting gezocht bij begrippen en begripsbepalingen zoals die zijn opgenomen in de Warmtewet. Er zijn daarnaast definities opgenomen voor de verschillende soorten aansluitingen op een warmtenet, voor warmte en de levering van warmte en met het oog op de realisatie van het investeringsproject zoals het investeringsbesluit.

De begrippen ‘grootverbruikers-aansluiting’ en ‘kleinverbruikers-aansluiting’ zijn opgenomen om het verschil tussen de beide aansluitingen eenduidig vast te leggen. De grens tussen een grootverbruikers-aansluiting en een kleinverbruikers-aansluiting ligt conform de Warmtewet bij 100 kilowatt. Individuele woningen hebben normaliter een kleinverbruikers-aansluiting. De subsidiemodule richt zich op het realiseren van aansluitingen in de bestaande gebouwde omgeving. Ook kleine utiliteitsbouw kan in bepaalde gevallen een kleingebruikers-aansluiting hebben. Het zal daarbij om een beperkt aantal aansluitingen gaan en besloten is de kosten die daarbij worden gemaakt niet van subsidie uit te zonderen, om de uitvoering van deze subsidiemodule zo eenvoudig mogelijk te houden. Voor een grootverbruikers-aansluiting die dient als blokaansluiting is een aparte definitie opgenomen. Voor die situaties is er een aangepaste behandeling voor de berekening van de subsidiabele kosten opgenomen in artikel 4.10.4, derde lid.

Het begrip efficiënt warmtenet is opgenomen omdat dit een vereiste is om gebruik te kunnen maken van het steunkader van de AGVV. In punt 124, van artikel 2, van de AGVV wordt vervolgens doorverwezen naar de definitie van efficiënt warmtenet zoals deze is opgenomen in de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (richtlijn 2012/27/EU).

Niet alle begrippen die in de subsidiemodule worden gebruikt, zijn gedefinieerd. Voor bijvoorbeeld de termen ‘bestaande bouw’ en ‘nieuwbouw’ is geen definitie opgenomen, maar wordt aangesloten bij het gebruik van deze termen zoals ook op grond van o.a. het Bouwbesluit 2012.

Artikel 4.10.2. Subsidieverstrekking

Op grond van de WIS wordt op aanvraag subsidie verstrekt aan de onderneming die investeert in de aanleg van een efficiënt warmtenet. Deze onderneming zal in veel gevallen ook de toekomstige exploitant van het warmtenet zijn. De subsidie wordt verstrekt voor het geheel van tot elkaar behorende en met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen benodigd voor het transport van warmte naar kleinverbruikers-aansluitingen.

In het eerste lid wordt bepaald dat de subsidie wordt verstrekt voor de aanleg van een efficiënt warmtenet. De WIS richt zich zowel op volledig nieuwe warmtenetten in een zogenaamde green field situatie, als op de uitbreiding van bestaande warmtenetten naar naburige wijken of het invullen van zogenoemde ‘white spots’ binnen een bestaand gebied. Warmtenetten in nieuw te bouwen woonwijken komen nadrukkelijk niet in aanmerking voor subsidiëring. Bij een warmtenet waar nieuwbouw en bestaande bouw wordt aangesloten zijn de kosten voor het gedeelte van het project dat ziet op het aansluiten van de bestaande bouw op een efficiënt warmtenet wel subsidiabel.

Het opnemen van het vereiste dat subsidie slechts wordt verstrekt indien sprake is van de aanleg van een efficiënt warmtenet, komt mede voort uit het steunkader van de AGVV. Daarnaast is in artikel 4.10.7, onder d, van de subsidiemodule opgenomen dat de minister afwijzend op een aanvraag beslist indien niet met gebruikmaking van het door de minister vastgestelde model, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de Warmteregeling kan worden aangetoond dat de duurzaamheid van de geleverde warmte uiterlijk in 2030 onder de 25 kg CO2 per geleverde GJ ligt. Het warmtenet moet op het moment van vaststelling van de subsidie aan deze eis voldoen.

Artikel 4.10.3. Hoogte subsidie

Dit artikel regelt de hoogte van de maximaal te verstrekken subsidiebijdrage per investeringsproject dat ziet op de aanleg van een efficiënt warmtenet. Onderhavige subsidiemodule voorziet in een investeringssubsidie gericht op het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst. Op grond van artikel 46 van de AGVV zijn de subsidiabele kosten van het warmtenet de investeringskosten in de warmte-infrastructuur. Deze subsidiemodule richt zich specifiek op de investeringskosten in de warmte-infrastructuur ten behoeve van kleinverbruikers-aansluitingen in bestaande bouw (investeringen ten behoeve van grootverbruikers-aansluitingen of aansluitingen voor nieuwbouw komen niet in aanmerking). Daarnaast volgt uit het steunkader van de AGVV dat de subsidiebijdrage maximaal € 20 miljoen per investeringsproject/ warmtenet bedraagt, zoals geregeld in het eerste lid van dit artikel.

Om de doelmatige inzet van middelen binnen deze subsidiemodule te borgen is daarnaast gekozen een tweetal maxima te introduceren, waarbij geldt dat het maximum dat als eerste bereikt wordt bij een subsidieaanvraag de hoogte van de subsidie bepaalt. Artikel 4.10.3 lid 1 onderdeel a regelt dat de subsidiebijdrage niet hoger is dan 45% van de totale investering in de warmte-infrastructuur. Deze bepaling is geïntroduceerd om de doelmatigheid van deze regeling te borgen en een duidelijke koppeling met het beleidsdoel van 500.000 nieuwe aansluitingen op een warmtenet in de bestaande bouw te realiseren. Daarnaast is in artikel 4.10.3, eerste lid, onderdeel b, opgenomen dat de subsidiebijdrage begrensd is op maximaal € 6.000 per kleinverbruikers-aansluiting.

Hier is nadrukkelijk voor kleinverbruikers-aansluiting gekozen en niet voor een woningequivalent om het aansluiten van collectieve aansluitingen, zoals door middel van een blokaansluiting en kleinverbruikers-aansluitingen beide mogelijk te maken. De hoogte van beide maxima volgt uit een analyse van diverse type warmteprojecten. Het opnemen van deze maxima maakt het enerzijds mogelijk om projecten met diverse samenstelling qua bron, wijktypologie en temperatuurniveau aan te sluiten en anderzijds zorgt dit ervoor dat met name kosteneffectieve projecten voor de aanleg van een efficiënt warmtenet een aanvraag tot subsidieverlening zullen indienen en in aanmerking komen voor subsidiëring.

Het tweede lid van dit artikel verwijst naar een formule voor het berekenen van het verschil tussen de subsidiabele kosten, de investeringskosten in de infrastructuur en de exploitatiewinst. Deze formule is opgenomen in onderdeel 1, van bijlage 4.10.1 bij deze regeling. Deze berekening is opgenomen in de vorm van een model exploitatieberekening die door de minister beschikbaar wordt gesteld. Deze model exploitatieberekening wordt door RVO bij de uitvoering van de subsidiemodule gehanteerd voor het bepalen van de hoogte van de subsidie. In deze formule is voor een groot aantal van de onderdelen van een business case, bestaande uit de aanleg van een efficiënt warmtenet, een standaardwaarde bepaald. Dit met het oog op standaardisatie en transparantie van berekening van subsidiebijdragen. Daarnaast zorgt het werken met de standaardwaarden voor een doelmatige inzet en kan op deze manier worden gestuurd op het indienen van aanvragen voor kosteneffectieve en efficiënte projecten. Ook zijn in onderdeel 2, van bijlage 4.10.1 bij deze regeling stelregels opgenomen, waar enkel met een redelijke onderbouwing van af mag worden geweken, voor onderdelen van de business case waar project-specifieke variatie in voorzien wordt. Deze project-specifieke variatie zal volgen uit de omgevingskenmerken van het gebied waar het warmtenet wordt ontwikkeld. Door dergelijke stelregels op te nemen, wordt tegemoet gekomen aan het advies van TNO om binnen de subsidiemodule ruimte voor maatwerk te bieden.

Artikel 4.10.4. Subsidiabele kosten

In dit artikel wordt bepaald welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. Het eerste lid bepaalt dat, conform het steunkader van artikel 46 van de AGVV, slechts de investeringskosten verbonden aan de aanleg van het warmtenet in aanmerking komen. Om een doelmatige inzet van onderhavige regeling te borgen, is in het tweede lid, in aanvulling op het eerste lid opgenomen dat alleen de kosten in aanmerking komen zover deze betrekking hebben op investeringen in het warmtenet ten behoeve van levering van warmte aan kleinverbruikers in de bestaande bouw en in het warmtenet tot aan een blokaansluiting.

Kosten ten behoeve van grootverbruikers-aansluitingen (niet zijnde blokaansluitingen) en aansluitingen ten behoeve van nieuwbouw zijn niet subsidiabel. Dit onderscheid wordt gehanteerd vanwege de verschillen in rentabiliteit bij het aansluiten van kleinverbruikers-aansluitingen en grootverbruikers-aansluitingen.

Tegelijkertijd wordt beoogd dat ook gecombineerde projecten gerealiseerd kunnen worden en is er om die reden voor gekozen om investeringskosten die samenhangen met de aanleg van de warmte-infrastructuur van een gebouw met een blokaansluiting gedeeltelijk mee te nemen als subsidiabele kosten. Het gaat daarbij om kosten die gemaakt worden tot de centrale aansluiting, zoals gedefinieerd in de Warmtewet. In tegenstelling tot de subsidiabele kosten bij kleinverbruikers-aansluitingen komen de investeringskosten van de aansluiting zelf, zoals bijvoorbeeld de aansluitleiding en de kosten achter de gevel tot aan de (collectieve) afleverset in het geval van een blokaansluiting niet in aanmerking voor subsidie.

In geval van nieuwbouw die op een nog aan te leggen gedeeld warmtenet met bestaande bouw worden aangesloten, geldt dat de investeringskosten naar relatieve vermogensvraag gesplitst moeten worden. De kosten die naar aanleiding van deze splitsing aan nieuwbouw zijn toe te schrijven, zijn niet subsidiabel. Eenzelfde werkwijze geldt voor grootverbruikers-aansluitingen in de gebouwde omgeving (niet zijnde centrale aansluitingen).

De berekeningswijze voor de uitsplitsing naar relatieve vermogensvraag voor nieuwbouw en grootverbruikers-aansluitingen is opgenomen in artikel 4.10.4, derde lid, van de subsidiemodule. De uitsplitsing dient opgenomen te worden in het tabblad ‘Begroting’ van de ingevulde exploitatieberekening.

In het vierde lid wordt bepaald welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de definitie van een warmtenet, zoals deze in artikel 4.10.1 is opgenomen. In het vierde lid, onder a, worden de kosten uitgezonderd die niet zien op investeringen in de aanleg van een efficiënt warmtenet, maar op investeringen in een warmtebron, warmteopslag, warmtepomp, een binneninstallatie of een inpandig leidingstelsel.

In het vierde lid, onder b, is vervolgens opgenomen dat kosten die niet te activeren zijn en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord, niet voor subsidie in aanmerking komen. Loonkosten zijn subsidiabel voor zover deze rechtstreeks verbonden zijn met de realisatie van het warmtenet en als investering ten behoeve van dit warmtenet te activeren zijn. Onder loonkosten worden kosten van medewerkers die in dienst zijn van de onderneming opgenomen in de begroting. Indien sprake is van inhuur van personen dan dient dit onder kosten derden te worden opgenomen in de begroting.

In het vijfde lid van dit artikel wordt voor de berekening van de subsidiabele kosten de vaste-uursystematiek aangewezen, zoals opgenomen in artikel 14 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit). Hierbij is in de onderhavige subsidiemodule vastgesteld dat subsidiabele loonkosten kunnen worden opgenomen tot een maximum uurtarief van € 60 per uur. De in artikel 12 en 13 van het Kaderbesluit opgenomen standaardmethoden voor de berekening van de subsidiabele kosten zijn uitgesloten, omdat daarin relatief veel overhead-kosten opgenomen mogen worden. Overheadkosten zijn kosten die een organisatie wel heeft, maar die niet aan het investeringsproject zijn te relateren. Aangezien het gekozen steunkader van artikel 46 van de AGVV voorschrijft dat de in aanmerking komende kosten van het distributienetwerk de investeringskosten zijn, wordt de standaardmethode van artikel 14 van het Kaderbesluit voorgeschreven.

Artikel 4.10.5. Verdeling subsidieplafond

Dit artikel bepaalt dat de behandeling van de subsidieaanvragen plaatsvindt op volgorde van binnenkomst (first come, first served). De dag waarop de subsidieaanvraag volledig is, geldt hierbij als ijkmoment. Op grond van artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit wordt, als op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag wordt ontvangen, de volgorde van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 4.10.6. Realisatietermijn

In dit artikel zijn voor verschillende verplichtingen die betrekking hebben op een project gericht op de aanleg van een efficiënt warmtenet de termijnen opgenomen waarbinnen aan deze verplichtingen moet worden voldaan. Er is voor deze termijnen gekozen, omdat de verwachting is dat de verschillende stappen binnen het project binnen de opgenomen termijnen kunnen worden afgerond. Ook zorgen deze realisatietermijnen ervoor dat de projecten die zien op de aanleg van een efficiënt warmtenet op korte termijn kunnen bijdragen aan de doelstelling van deze subsidiemodule. Indien uit het aangeleverde projectplan blijkt dat het investeringsproject niet uiterlijk binnen de termijn, bedoeld in artikel 4.10.6, eerste lid, gerealiseerd kan worden, zal de subsidieaanvraag op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit afgewezen worden.

De in het derde lid van dit artikel genoemde opdracht betreft de opdracht die de subsidieontvanger aan derden verstrekt ten behoeve van de aanleg van het warmtenet.

Het vierde lid van dit artikel is een nadere uitwerking van de in artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit vastgelegde bevoegdheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren. De realisatietermijn zou dan, op verzoek en voorzien van een goede onderbouwing, in uitzonderlijke gevallen kunnen worden verlengd.

Artikel 4.10.7. Afwijzingsgronden

In dit artikel zijn gronden opgenomen waarop afwijzend op een subsidieaanvraag wordt beslist. Deze gronden zijn aanvullend op hetgeen al is geregeld in hoofdstuk 8 van het kaderbesluit. In artikel 23, aanhef en onder f, van het Kaderbesluit is bijvoorbeeld opgenomen dat Onze Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie beslist voor zover de activiteiten onvoldoende bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie leveren.

De afwijzingsgronden die in artikel 4.10.7, onderdelen b en c, zijn opgenomen, zullen hier kort worden toegelicht. De kwaliteit van het project wordt beoordeeld op basis van het ingediende projectplan, de relatie daarvan tot de begroting en het voorlopig ontwerp. De duurzaamheid van het project wordt beoordeeld op basis van de methodiek waarnaar wordt verwezen. De methodiek en het rapport met de uitwerking daarvan is te vinden op www.rvo.nl/warmtewet.

Het minimumpercentage van het aantal kleinverbruikers-aansluitingen wordt onderbouwd in het projectplan. De onderbouwing kan bijvoorbeeld bestaan uit een intentie- of samenwerkingsovereenkomst met een woningbouwcorporatie of de uitkomst van een enquête onder particuliere huishoudens in het gebied.

Artikel 4.10.8. Verplichtingen subsidieontvanger

Voor de subsidiemodule WIS zijn in artikel 4.10.8 een aantal verplichtingen opgenomen om bepaalde kennis opgedaan tijdens de uitvoering van de activiteiten aan de minister te verstrekken of openbaar te verspreiden. In artikel 4.10.8, eerste lid, is bepaald dat de subsidieontvanger op verzoek van de minister medewerking dient te verlenen aan het verspreiden van de resultaten van de op grond van de subsidiemodule gesubsidieerde activiteiten.

De subsidieontvanger dient op grond van artikel 4.10.8, tweede lid, gedurende de looptijd van het project jaarlijks een voortgangsrapportage te verstrekken die de minister kan gebruiken voor de openbare brede verspreiding van de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met de projecten worden opgedaan. De minister zal hiervoor een format beschikbaar stellen. Deze rapportage is aanvullend op de rapportages waarvoor op grond van artikel 39, van het Kaderbesluit in de subsidiebeschikking een verplichting opgenomen moet worden. Het beschikbaar maken van kennis en leerervaringen die met de projecten worden opgedaan gedurende de looptijd, in plaats van na afloop van de aanleg van het warmtenet kan de verdere uitrol van dergelijke projecten en de warmtetransitie versnellen. Daarnaast kan het delen van deze kennis de kosten voor navolgers verlagen doordat zo geleerd kan worden van andere projecten. Door de rapportage kan de minister deze informatie centraal beschikbaar stellen en kan de voortgang van de projecten, alsook de voortgang op de meer overkoepelende thema’s, beter gevolgd worden.

Het derde lid regelt dat de hiervoor bedoelde informatie wordt verstrekt met gebruikmaking van een elektronisch formulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Dit formulier zal beschikbaar worden gesteld op de website van RVO.

Artikel 4.10.9. Informatieverplichtingen

Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Het betreft hier de minimale informatie-vereisten over andere de subsidieaanvrager en de contactpersoon bij de aanvrager. Deze vereisten zijn in overeenstemming met de vereisten op grond van de AGVV en sluiten aan bij de wijze waarop andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de RNES zijn vormgegeven.

Voorts bepaalt het tweede lid van welke informatie de aanvraag vergezeld moet gaan. Zo moet een projectplan worden aangeleverd dat dient te bestaan uit de onderdelen zoals opgenomen in het tweede lid, onderdeel a van artikel 4.10.9. Met deze gevraagde gegevens kan een goede inschatting gemaakt worden of het project aan de doelstelling van deze subsidiemodule voldoet.

Daarnaast dienen op grond van artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel b, onder andere een financieringsplan, een exploitatieberekening en een mijlpalenbegroting te worden aangeleverd, zodat de voor het project opgevoerde kosten kunnen worden beoordeeld.

Om te kunnen beoordelen of de activiteiten, waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft, uitgevoerd kunnen worden dienen daarnaast relevante bescheiden aangeleverd te worden, zoals een ontwerp, vergunning en/of concessie. Om controle uit te kunnen voeren op het sanctiebeleid en de sanctielijst dient de accountant het protocol zoals opgenomen in onderdeel 4 van bijlage 4.10.1 bij de subsidiemodule te hanteren. Het rapport van bevindingen dient te worden aangeleverd bij de aanvraag.

Als vuistregel voor het detailniveau van het ontwerp geldt dat dit op totaalniveau moet kunnen leiden tot een raming met een nauwkeurigheid met een afwijking van maximaal 25%.

Artikel 4.10.10. Aanvraag subsidievaststelling

Dit artikel bevat een opsomming van informatie die opgenomen moet worden in het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit, dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend.

Deze onderdelen dienen om na te gaan of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk (in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke vereisten) hebben plaatsgevonden, alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste eindresultaat hebben geleid. Daarom wordt onder andere gevraagd om documenten die het bewijs vormen dat deze activiteiten in lijn met het oorspronkelijke projectplan zijn uitgevoerd.

Bij de vaststelling dient een controleverklaring te worden aangeleverd. De accountant of Accountant-Administratieconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3 van de RNES. Tevens stuurt de accountant een gewaarmerkt en gedateerd kostenoverzicht mee op basis van het door de minister beschikbaar gestelde model.

De subsidie wordt na de einddatum van het project vastgesteld, aan de hand van de werkelijk gerealiseerde investering maal het subsidiepercentage voor vaststelling zoals opgenomen in de verleningsbeschikking. Hierbij geldt dat de vastgestelde subsidie nooit hoger kan zijn dan het bij beschikking bepaalde maximumbedrag (zijnde ofwel 45% van de bij beschikking bepaalde subsidiabele investeringskosten, ofwel € 6.000,– per kleinverbruikers-aansluiting, bepaald bij beschikking). Voor de berekening van de hoogte van de subsidie wordt gebruik gemaakt van een berekeningsmethode die overeenkomt met de berekening van de ‘funding gap’ zoals in de herziening van de AGVV wordt genoemd in artikel 46, negende lid.

Bij vaststelling worden ook de verschillen tussen werkelijke opbrengsten – welke de investeringshoogte verminderen – ten opzichte van de begrootte opbrengsten bij beschikking, verrekend met de subsidiabele kosten. Zo worden bij vaststelling bijvoorbeeld hogere werkelijke inkomsten door ontvangen aansluitbijdragen, of het voordeel van tussentijds beschikte EIA, in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

De aanvraag om subsidievaststelling dient op grond van artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid, te worden ingediend.

Bijlage 4.10.1

De verschillende onderdelen van bijlage 4.10.1 worden hieronder kort toegelicht.

Onderdeel 1

In dit onderdeel is de formule van de exploitatieberekening opgenomen en de vaste waarden en uitgangspunten waar daarbij gebruik van dient te worden gemaakt. De formule van de exploitatieberekening wordt gebruikt om het bedrag van de steun voor de aanleg van het efficiënte warmtenet te berekenen, waarbij geldt dat dit bedrag niet hoger is dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst. Ondernemingen die subsidie aanvragen op grond van onderhavige subsidiemodule dienen bij hun aanvraag o.a. een ingevulde model exploitatieberekening aan te leveren en daarbij gebruik te maken van de formule en uitgangswaarden zoals opgenomen in onderdeel 1 van de bijlage.

Voor enkele waarden geldt dat hiervan afgeweken kan worden indien dit naar oordeel van de minister afdoende is onderbouwd. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om specifieke situaties die leiden tot hogere kosten voor een ZLT-bron. Voor een dergelijke onderbouwing kan onder andere gebruik worden gemaakt van een berekening van de kosten en een toelichting welke specifieke situatie leidt tot de hogere kosten.

Onderdeel 2

In de tabel opgenomen als onderdeel 2 van bijlage 4.10.1 zijn de uitgangspunten opgenomen die onderdeel vormen van de exploitatieberekening. De bedragen die per onderdeel van de infrastructuur van het warmtenet zijn opgenomen zijn vastgesteld op basis van diverse onderzoeken naar kostenkengetallen van warmtenetten en kosten voor aansluitingen. Hogere kosten dan de in de tabel genoemde kosten per onderdeel zijn slechts toegestaan met een degelijke onderbouwing in het projectplan. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een complexe kruising van een warmtenet met een waterweg, waardoor de gemiddelde kosten hoger uitkomen dan de uitgangspunten. Ook kunnen kosten voor een aansluiting bijvoorbeeld hoger zijn als de afleverset op een lastige positie in de woning komt en er veel breekwerk nodig is om de leidingen te leggen. De onderbouwing dien te bestaan uit een toelichting van de specifieke situatie die ertoe leidt dat de kosten hoger zijn dan de opgenomen uitgangspunten.

Onderdeel 3

Dit onderdeel van de bijlage bevat een gedetailleerde beschrijving van de vereisten waaraan diverse onderdelen van de aanvraag tot subsidie op grond van onderhavige subsidiemodule moeten voldoen. Het gaat hierbij om de technische vereisten die worden gesteld aan het voorlopig of definitief ontwerp dat moet worden aangeleverd als onderdeel van de aanvraag.

Onderdeel 4

Dit onderdeel van de bijlage bevat het protocol ten behoeve van de overeengekomen specifieke werkzaamheden voor de accountant in het kader van de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie, titel 4.10, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De aanvrager(s) van subsidie op grond van artikel 4.10.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies is verplicht om een accountant een onderzoek te laten verrichten waaruit blijkt dat de aanvrager en de met de aanvrager verbonden partijen op het moment van aanvraag niet voorkomen in het Europese sanctiebeleid en de daarbij behorende sanctielijst. De accountant legt de uitkomsten van zijn onderzoek vast in een rapport van feitelijke bevindingen. Het protocol stelt regels voor de inhoud en inrichting van het rapport van feitelijke bevindingen dat de aanvrager op grond van artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel d, dient te verstrekken. De accountant hanteert dit protocol als kader voor zijn werkzaamheden.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018.

X Noot
2

TNO, Financiering warmtenetten (2022), http://resolver.tudelft.nl/uuid:5ae8dc8a-e571-45a5-bee3-cddbb62c599b.

X Noot
3

Berenschot, Ontwikkeling Instrumentarium Warmte op basis van casussen (2022). Zie www.rvo.nl/WIS

Naar boven