Regeling van het bestuur van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie tot wijziging van de Regeling Cultuureducatie in verband met het actualiseren van enkele bepalingen

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid van de Wet op het specifiek cultuurbeleid,

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht,

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 maart 2023;

besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Cultuureducatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel e vervalt ‘een’,

b. Onderdeel g komt te luiden:

g. Koninkrijk der Nederlanden:

Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland inclusief de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

c. In onderdeel j wordt ‘en instelling’ vervangen door ‘een instelling’.

d. Na onderdeel k worden zes onderdelen ingevoegd, luidende:

l. Caribisch deel van het Koninkrijk:

de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

m. Culturele Codes:

Code Diversiteit en Inclusie, Fair Practice Code, Governance Code Cultuur.

n. Cultuurparticipatie:

het actief in de vrije tijd beoefenen van kunstzinnige of erfgoedactiviteiten.

o. Erfgoed:

objecten, plekken en praktijken ontstaan door de mens of door de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen in het heden met oog voor het verleden, van wezenlijk belang vinden

p. Materiële investeringen:

aanschaf van materialen voor een project die aanvragers na dat project nog langere tijd kunnen gebruiken.

q. Europees deel van Nederland:

Nederland, zonder het Caribisch deel van het Koninkrijk.

B

Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel d wordt na ‘aansluit’ ingevoegd ‘het doel van de regeling of de overige’, en aan het eind van de zin vervalt ‘of’.

b. Na onderdeel d worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • e. de aanvraag gericht is op reguliere of terugkerende activiteiten of activiteiten die redelijkerwijs gefinancierd kunnen worden uit het reguliere budget van de aanvrager; of

  • f. de aanvrager een rechtspersoon is die niet voldoet aan de verplichtingen ten aanzien van de Governance Code Cultuur, zoals bedoeld in artikel 1.6, vijfde lid.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde naar het vierde lid.

C

Aan artikel 1.6 worden de volgende vier leden toegevoegd:

  • 3. Als de aanvrager een rechtspersoon is, dan geldt de verplichting om de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het vijfde en zesde lid.

  • 4. Als de aanvrager een natuurlijk persoon is geldt de verplichting om de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie toe te passen, op een wijze die ten minste voldoet aan het zesde lid.

  • 5. Voor de Governance Code geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier, op grond van al de onderdelen a tot en met d, aantoont:

    • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

    • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

    • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

      • als er sprake is van een raad van toezichtmodel: een raad van toezicht die bestaat uit ten minste drie leden;

      • als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur van ten minste drie bestuurders;

    • d. dat de leden van de raad van toezicht, of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting.

  • 6. Voor de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier toelicht hoe die codes worden toepast, waarbij de volgende indeling en daarmee samenhangende verplichtingen gelden:

    • a. aangevraagd bedrag tot € 5.000: pas de codes toe en leg uit waar dit nog niet volledig lukt, als dat het geval is;

    • b. aangevraagd bedrag vanaf € 5.000 tot en met € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt en benoem hierbij ook de ambities;

    • c. aangevraagd bedrag meer dan € 25.000: pas de codes toe, leg uit waar dit nog niet volledig lukt, benoem hierbij de ambities en reflecteer hierop achteraf in de verantwoording.

D

Aan de inleiding van hoofdstuk 2 wordt toegevoegd ‘Bij meerdere artikelen is in de toelichting een aanvullende uitleg gegeven.’

E

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt ‘door het Ministerie van OCW’ vervangen door ‘uit ’s Rijks kas bekostigd’.

2. In onderdeel g wordt ‘door het Ministerie van OCW’ vervangen door ‘uit ’s Rijks kas bekostigd’, en wordt ‘Wet op het voortgezet onderwijs’ vervangen door ‘Wet voortgezet onderwijs 2020’.

3. In onderdeel h wordt ‘door het Ministerie van OCW’ vervangen door ‘uit ’s Rijks kas bekostigd’.

F

In artikel 2.4 komt het vierde lid te vervallen.

G

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Scholen en culturele instellingen die eerder samen hebben deelgenomen aan een gehonoreerd project in een eerdere vmbo-regeling van het Fonds kunnen zich binnen fase 1 niet nogmaals op de toen bereikte leerwegen richten.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

De in het tweede lid bedoelde eerdere vmbo-regelingen zijn:

  • de Deelregeling stimulering cultuureducatie in het VMBO 2015–2017;

  • de Regeling versterking Cultuureducatie in het vmbo, vso en praktijkonderwijs; of

  • de Regeling Cultuureducatie VMBO, VSO en PRO

H

In artikel 2.6, eerste lid, wordt ‘a)’ vervangen door ‘a’, en wordt ‘b)’ vervangen door ‘b’.

I

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • a. voor een aanvrager die gevestigd is in het Europees deel van Nederland bedraagt de subsidie maximaal 80% van de totale projectkosten; voor aanvragers die gevestigd zijn in het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een percentage van maximaal 90%;

2. In onderdeel c vervalt ‘ook’.

3. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. voor een aanvrager die gevestigd is in het Europees deel van Nederland geldt dat maximaal 5% van de totale kosten van het project besteed kan worden aan vervoer van leerlingen; voor aanvragers die gevestigd zijn in het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een percentage van maximaal 15%;

J

In artikel 2.9, eerste lid, wordt aan de aanhef toegevoegd ‘waarvan in de toelichting is beschreven op welke wijze die beoordeling plaatsvindt’, en vervalt onder onderdeel c ‘In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.’

K

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘culturele instellingen’ vervangen door ‘scholen’.

2. Het vierde lid komt te vervallen.

3. Het vijfde lid wordt omgenummerd naar het vierde lid, in dat vierde lid (nieuw) wordt na ‘1 september’ ingevoegd ‘2024.’, en vervalt ‘in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.’

L

In artikel 2.14 wordt ‘minimaal’ vervangen door ‘meer dan’, en ’80.000’ wordt vervangen door ‘100.000’.

M

Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. voor een aanvrager die gevestigd is in het Europees deel van Nederland bedraagt de subsidie maximaal 80% van de totale kosten van het project; voor een aanvrager die gevestigd is in het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een percentage van maximaal 90%;

2. In onderdeel c vervalt ‘ook’.

3. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. voor een aanvrager die gevestigd is in het Europees deel van Nederland geldt dat maximaal 5% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan vervoer van leerlingen; voor aanvragers die gevestigd zijn het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een percentage van maximaal 15%;

4. In onderdeel f komt te vervallen ‘zoals aanschaf van apparatuur en instrumenten’.

N

In artikel 2.16, eerste lid wordt In de aanhef na ‘criteria’ ingevoegd ‘waarvan in de toelichting is beschreven hoe die beoordeling plaatsvindt’, en onder onderdeel d vervalt ‘In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.’

O

Artikel 2.18 komt te luiden:

Artikel 2.18 Wie kan aanvragen

Subsidie voor fase 3 kan uitsluitend worden aangevraagd door een culturele instelling met aantoonbare ervaring in het vmbo, vso of pro:

  • a. die een samenwerking aangaat met minstens drie scholen of vestigingen voor vmbo, vso of pro; en

  • b. die beschikt over een reeds ontwikkeld, hedendaags en succesvol project dat inmiddels op maximaal vijf scholen is uitgevoerd en nu klaar is voor de volgende stap, wat betekent dat het project op grotere schaal en voor verschillende niveaus en type scholen binnen vmbo, vso of pro uitvoeren wordt uitgevoerd.

P

Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. doorontwikkeling van een reeds ontwikkeld, hedendaags en succesvol uitgevoerd project op maximaal vijf scholen voor vmbo, vso of pro;

2. Het vierde lid komt te vervallen.

3. Het vijfde lid wordt omgenummerd naar het vierde lid, in dat vierde lid (nieuw) wordt na ‘1 september’ ingevoegd ‘2024.’, en vervalt ‘in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.’

Q

In artikel 2.22 wordt ‘minimaal’ vervangen door ‘meer dan’, en wordt ’80.000’ vervangen door ‘100.000’.

R

Artikel 2.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. voor een aanvrager die gevestigd is in het Europees deel van Nederland bedraagt de subsidie maximaal 80% van de totale kosten van het project; voor een aanvrager die gevestigd is in de het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een percentage van maximaal 90%;

2. In onderdeel c vervalt ‘ook’.

3. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. voor een aanvrager die gevestigd is in het Europees deel van Nederland geldt dat maximaal 5% van de totale projectkosten wordt besteed aan vervoer van leerlingen; voor een aanvrager die gevestigd is in het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een percentage van maximaal 15%;

4. In onderdeel f komt te vervallen ‘zoals aanschaf van apparatuur en instrumenten’.

S

In artikel 2.24, eerste lid wordt In de aanhef na ‘criteria’ ingevoegd ‘waarvan in de toelichting is beschreven hoe die beoordeling plaatsvindt’, en onder onderdeel d vervalt ‘In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.’

T

Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘ – Amsterdamse tijd’, en aan het eerste lid wordt toegevoegd ‘De tijdsaanduiding betreft de tijd die geldt in het Europees deel van Nederland.’

2. In het tweede lid vervalt ‘ – Amsterdamse tijd’, een aan het tweede lid wordt toegevoegd ‘De tijdsaanduiding betreft de tijd die geldt in het Europees deel van Nederland.’

U

Artikel 2.26, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

Aanvragen worden ingediend via het online aanvraagsysteem Mijn Fonds, via de website van het Fonds. Het gebruik van Mijn Fonds vereist een account bij het Fonds. Het aanmaken van dat account neemt meerdere dagen in beslag. Aanvragen worden voorzien van:

V

Aan de inleiding van hoofdstuk 3 wordt toegevoegd ‘Bij meerdere artikelen is in de toelichting een aanvullende uitleg gegeven.’

W

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de titel wordt ‘2’ vervangen door ‘3’.

2. In de aanhef wordt ‘2’ vervangen door ‘3’.

3. In onderdeel d wordt na ‘Mbo-instelling: een’ ingevoegd ‘uit ’s Rijks kas bekostigde’.

4. in onderdeel e wordt na “Mbo-opleiding: een’ ingevoegd ‘uit ’s Rijks kas bekostigde’.

X

In artikel 3.3, in beide onderdelen a en b. vervalt ‘in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde’.

Y

In Artikel 3.4 vervalt het vierde lid.

Z.

In artikel 3.5, eerste lid, onderdeel a wordt ‘eerder een aanvraag op grond van deze regeling is’ vervangen door ‘al eerder twee aanvragen op grond van deze regeling zijn’.

AA

In artikel 3.6 wordt ‘2.000.000’ vervangen door ‘1.600.000’.

BB

Artikel 3.8 komt te luiden:

Artikel 3.8 Voorwaarden en beperkingen

Naast de in artikel 1.4 genoemde voorwaarden en beperkingen geldt ook voor hoofdstuk 3 dat:

  • a. de subsidieaanvraag alleen is bestemd voor een nieuw samenwerkingsverband tussen een of meerdere opleidingen van een mbo-instelling en een lokale culturele instelling, bestaande samenwerkingen komen niet in aanmerking voor subsidie;

  • b. voor aanvragers die gevestigd zijn in het Europees deel van Nederland de subsidie maximaal 80% bedraagt van de totale kosten van het project; voor aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk is dat 90%;

  • c. de overige financiering van de projectkosten gedekt kan worden door gekapitaliseerde uren van de culturele minstelling dan wel de mbo- instelling; en

  • d. de post onvoorzien op de begroting maximaal 5% bedraagt van de totale kosten van het project

CC

Artikel 3.9 komt te luiden:

Artikel 3.9 Bijzondere verplichtingen

Naast de in artikel 1.6 genoemde bijzondere verplichtingen geldt ook voor hoofdstuk 3 dat de aanvrager:

  • a. via een netwerk of platform met andere instellingen kennis deelt over het proces van co-creatie, het ontwikkelen en uitvoeren van aanbod, en de inhoud van het aanbod deelt, waarbij ook bestaande structuren om kennis te delen worden benut; en

  • b. de opgedane kennis deelt met directies en besturen van mbo-instellingen, culturele instellingen en studenten in een publicatie die de subsidieontvangers samen met het Fonds maken.

DD

De titel van paragraaf 3 van het derde hoofdstuk komt te luiden:

Paragraaf 3 De aanvraag

EE

In artikel 3.10 vervalt ‘ – Amsterdamse tijd’, een aan het artikel wordt toegevoegd ‘De tijdsaanduiding betreft de tijd die geldt in het Europees deel van Nederland.’

FF

Aan artikel 3.11, eerste lid, wordt toegevoegd ‘Het gebruik van Mijn Fonds vereist een account bij het Fonds. Het aanmaken van dat account neemt meerdere dagen in beslag.’

GG

In 3.12, eerste lid, wordt na ‘criteria’ ingevoegd: ‘waarvan in de toelichting is beschreven hoe die beoordeling plaatsvindt’, en onder onderdeel c vervalt ‘In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.’

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het bestuur van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, namens deze, H.G.G.M. Verhoeven directeur-bestuurder

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling is gewijzigd zodat de bepalingen ervan goed blijven aansluiten bij nieuwe inzichten van het Fonds. Bovendien zorgt de actualiseringsslag ervoor dat enkele onvolkomenheden uit de vorige versie zijn verbeterd.

Enkele andere wijzigingen zijn doorgevoerd om dit reglement meer in lijn te brengen met de ‘Aanwijzingen voor de regelgeving’ (Avr). Waar dat het geval is, zal de inhoudelijke betekenis van het artikel (in beginsel) niet worden gewijzigd. Deze wijzigingen doen zich bijvoorbeeld voor bij de onderdelen G, O, Z en AA.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel e, is het volgende van belang:

Culturele instellingen zijn in deze regeling (in tegenstelling tot meerdere andere regelingen van het fonds) niet beperkt tot verenigingen en stichtingen. De beperking die wel blijft gelden, is dat instellingen met een commercieel winstoogmerk geen subsidie kunnen aanvragen. Dat betekent dat twijfels omtrent dat oogmerk door de aanvrager moeten worden opgehelderd.

Indien u bijvoorbeeld een aanvraag wil doen als/ namens een coöperatie dan dient u aan te tonen dat u geen commercieel winstoogmerk heeft. De statuten van de coöperatie moeten dat bevestigen.

Naast de coöperatie zijn er andere voorbeelden. Zo kunt u als gemeentelijke organisatie met een cultuureducatieve functie, een aanvraag doen. In dat geval licht u toe waarom u niet beschikt over voldoende middelen om zelf het project (waarvoor u een aanvraag) doet te bekostigen (zie ook artikel 1.5, eerste lid)

Onderdeel B

Zoals verder terug te vinden in de toelichting bij artikel 1.6 hecht het Fonds veel waarde aan de culturele codes. Ten aanzien van de Governance Code Cultuur is het opvolgen van de voorschriften met nu benadrukt door het ook een onderdeel te maken van de weigeringsgronden.

Onderdeel C

Codes

Het Fonds hecht waarde aan een stevige (economische) positie van de cultuursector en een divers en inclusief speelveld. Daarom vragen wij aanvragers om de codes die gelden in deze sector toe te passen. Op onze website (www.cultuurparticipatie.nl/codes) lees je meer over de drie culturele codes.

De Fair Practice Code (FP). In het huidige cultuurbeleid zet de Minister van OCW in op versteviging van de economische positie van de cultuursector en van makers. De Fair Practice Code is een belangrijke waarborg dat de sector zijn medewerkers en ZZP’ers redelijk betaalt. Op de website www.fairpracticecode.nl lees je hier meer over.

De Code Diversiteit & Inclusie (D&I). Deze code biedt de culturele en creatieve sector handvatten om diversiteit en inclusie te bevorderen. Op www.codedi.nl lees je meer over deze gedragscode. Ook vind je daar inspiratiemateriaal: collega’s uit de sector leggen uit hoe zij de code inzetten om zelf te werken aan een organisatie waarin diversiteit en inclusie vanzelfsprekend zijn.

De Governance Code Cultuur (GC). Transparantie en goed bestuur staan centraal in deze code. Daarbij werken we gezamenlijk aan een integere culturele sector. Het toepassen van de principes uit deze gedragscode is een voorwaarde om subsidie van het Fonds te krijgen. Daarom is ervoor gekozen om deze code ook expliciet bij de weigeringsgronden te plaatsen (artikel 1.6)

Meer informatie over deze code lees je op www.cultuur-ondernemen.nl/governance.

Bovenstaande codes worden als volgt uitgewerkt:

FP

In het kader van fair practice zijn we benieuwd hoe aanvragers bijdragen aan een eerlijke keten en specifiek hoe ze eerlijke beloningen willen geven.

D&I

Motiveer als aanvrager vanuit je eigen project hoe je wilt en kunt bijdragen aan diversiteit en inclusie binnen het vakgebied, een eerlijke keten en goed bestuur van culturele organisaties. Diversiteit en inclusie kan in de context van de regeling betrekking hebben op de inhoud van het voorstel, het team, de betrokken makers, de partners en het publiek. Onder diversiteit kan culturele diversiteit worden verstaan, maar bijvoorbeeld ook regionale spreiding of het actief betrekken van mensen met verschillende opleidingsniveaus, leeftijden, of mensen met een beperking. Cruciaal is dat het bijdraagt aan een meerstemmige sector.

GC

In het kader van governance, ten slotte, is de borging van toezicht en de scheiding van belangen tussen toezichthouders (zoals bestuursleden en leden van de raad van toezicht) en uitvoerenden een belangrijk en verplicht principe. De uitwerking van dat principe kan grofweg op 2 manieren:

  • 1. Enerzijds kan gekozen worden voor een raad van toezicht (ook wel: raad van commissarissen). Het bestuur heeft dan de dagelijkse leiding over het bedrijf, waarbij een aparte raad van toezicht de toezicht houdt op dat bestuur.

  • 2. Anderzijds kan worden gekozen voor een monistisch bestuursmodel. Een instelling heeft dan één bestuur waarin de directie en ook de toezichthouders zitten, waarbij statutair een duidelijk verschil is gemaakt tussen uitvoerende bestuurders en de (toezichthoudende) niet-uitvoerende bestuurders.

Ongeacht de keuze voor optie 1 of 2, is het altijd van belang dat uit de statuten, of de inschrijving bij de kamer van koophandel, blijkt wie (afhankelijk van de keuze) de toezichthouders of de niet-uitvoerende bestuurders zijn. Zij kunnen namelijk geen betaalde werkzaamheden uitvoeren binnen het project.

Met vragen en/of voor overleg over het gebruik van de codes kun je altijd contact opnemen met een adviseur van het Fonds.

Onderdeel D

De praktijk wijst uit, dat sommige aanvragers niet altijd de weg naar de toelichting weten te vinden. Met deze aanpassing wordt zekerheidshalve nog een keer op die toelichting gewezen.

Onderdeel I

De aanpassingen in artikel 2.8 zijn erop gericht, dat duidelijk wordt geformuleerd dat de vestigingsplaats van de aanvrager bepalend is.

Verder is van belang dat onder ‘activiteitenkosten’ vallen: alle kosten die gemaakt worden om uitvoering te geven aan de inhoudelijke doelstellingen binnen fase 1 van de regeling Cultuureducatie vmbo vso pro. Deze staan vermeld onder artikel 2.4, lid 1. Bijvoorbeeld ook inhoudelijke afstemming en het met elkaar delen van kennis en ervaring, vallen onder activiteitenkosten, inclusief de personele uren die dat vraagt van projectleiders, coördinatoren of docenten van de school.

Onder coördinatiekosten vallen de kosten die niet direct gerelateerd zijn aan een activiteit, maar wel nodig zijn voor een goede uitvoering van het project. Denk daarbij aan zaken als communicatie, het schrijven van het plan en de verantwoording.

Op de post vervoerskosten neem je alleen de kosten op die betrekking hebben op het vervoer van leerlingen. Reiskosten van overige partijen neem je op in het bedrag voor je activiteit onder activiteitenkosten.

Het Fonds leest, in het kader van de Fair Practice Code, ook graag in de toelichting op de begroting of in je plan terug welke uurtarieven worden gehanteerd voor de personele inzet.

Onderdeel K

De samenwerking (eerste lid, onder a) is gericht op scholen, niet op culturele instellingen.

Onderdeel M

De aanpassingen zijn erop gericht, dat duidelijk wordt geformuleerd dat de vestigingsplaats van de aanvrager bepalend is.

Verder is van belang dat onder ‘activiteitenkosten’ vallen: alle kosten die gemaakt worden om uitvoering te geven aan de inhoudelijke doelstellingen binnen fase 1 van de regeling Cultuureducatie vmbo vso pro. Deze staan vermeld onder artikel 2.4, lid 1. Bijvoorbeeld ook inhoudelijke afstemming en het met elkaar delen van kennis en ervaring, vallen onder activiteitenkosten, inclusief de personele uren die dat vraagt van projectleiders, coördinatoren of docenten van de school.

Onder coördinatiekosten vallen de kosten die niet direct gerelateerd zijn aan een activiteit, maar wel nodig zijn voor een goede uitvoering van het project. Denk daarbij aan zaken als communicatie, het schrijven van het plan en de verantwoording.

Op de post vervoerskosten neem je alleen de kosten op die betrekking hebben op het vervoer van leerlingen. Reiskosten van overige partijen neem je op in het bedrag voor je activiteit onder activiteitenkosten.

Het Fonds leest, in het kader van de Fair Practice Code, ook graag in de toelichting op de begroting of in je plan terug welke uurtarieven worden gehanteerd voor de personele inzet.

Onderdeel P

Deze wijziging is doorgevoerd om de leesbaarheid daarvan te verbeteren. Daarnaast is de inhoud iets vereenvoudigd door het laten vervallen van de verwijzing naar de leerlingen.

Onderdeel R

De vestigingsplaats van de aanvrager is van belang voor het genoemde percentage. De vorige tekst was daar minder helder over.

Onderdeel T

De vorige tijdsaanduiding bleek in de praktijk tot wat verwarring te leiden. Deze aanpassing beoogt die verwarring te voorkomen.

Onderdeel U

Wanneer een (potentieel) aanvrager een account aanvraagt, is het van belang dat de genoemde ‘meerdere dagen’ in acht worden genomen. Als het account wordt aangevraagd op de dag dat een indientermijn eindigt, is de kans groot dat de aanvraag niet meer op tijd kan worden ingediend. Informatie over het aanmaken van een account is te vinden op de website van het Fonds.

Onderdeel V

De praktijk wijst uit, dat sommige aanvragers niet altijd de weg naar de toelichting weten te vinden. Met deze aanpassing wordt zekerheidshalve nog een keer op die toelichting gewezen.

Onderdeel Z

Iedere mbo-instelling met een BRIN mag bij maximaal twee gehonoreerde aanvragen betrokken zijn. Of er voor een mbo-instelling al eerder een aanvraag is gehonoreerd stellen we vast op basis van het BRIN, opgesteld door Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), in het meest recent gepubliceerde bestand ‘adressen instellingen’. Wij vermelden de gehonoreerde projecten regelmatig op onze website. Bij twijfel of er voor een specifieke mbo-instelling al een aanvraag loopt, wordt aangeraden contact op te nemen met een adviseur van het Fonds.

Onderdeel EE

De vorige tijdsaanduiding bleek in de praktijk tot wat verwarring te leiden. Deze aanpassing beoogt die verwarring te voorkomen.

Onderdeel FF

Wanneer een (potentieel) aanvrager een account aanvraagt, is het van belang dat de genoemde ‘meerdere dagen’ in acht worden genomen. Als het account wordt aangevraagd op de dag dat een indientermijn eindigt, is de kans groot dat de aanvraag niet meer op tijd kan worden ingediend. Informatie over het aanmaken van een account is te vinden op de website van het Fonds.

Onderdeel GG

De subcriteria zijn iets gewijzigd ten opzichte van de vorige versie en luiden als volgt:

Onderdeel a

De mate waarin het beschreven project bijdraagt aan de cultuureducatieve doelstelling van de regeling

Met dit criterium beoordelen wij of het nieuwe samenwerkingsinitiatief in co-creatie leidt tot kwalitatief hoogwaardig hedendaags aanbod, dat aansluit bij de vraag van mbo-studenten. Het nieuwe aanbod bevordert het culturele vermogen van de student in aansluiting op de burgerschapsopdracht van het mbo. Het bevorderen van het cultureel vermogen dient onder andere beschreven te worden in termen als: meer sociale en culturele vaardigheden, creatief denken, communiceren en samenwerken. Om het effect van deze samenwerking te verduurzamen, zien we het vergroten van de deskundigheid van de mbo-docenten en medewerkers van culturele instellingen op het gebied van cultuureducatie voor mbo-studenten als belangrijk onderdeel van de projecten.

Onderdeel b

De wijze en mate van balans in de samenwerking

Met de beoordeling van dit criterium toetsen wij of de samenwerkingspartners een gelijkwaardig samenwerkingsverband hebben gevormd dat voldoende slagkracht heeft om uitvoering te geven aan het plan. Ook wordt bekeken wat de relevantie is voor de mbo-instelling en lokale culturele instelling om elkaar te leren kennen: waarom kiezen beide partijen voor elkaar en wat is de meerwaarde van de samenwerking? Draagt de lokale samenwerking voldoende bij aan het ontwikkelen van hedendaags cultuuraanbod voor studenten? Daaropvolgend wordt gekeken naar de taak- en rolverdeling van de mbo-instelling, culturele instelling, studenten en mogelijke andere partijen. Maak in de aanvraag inzichtelijk op welke wijze studenten betrokken zijn bij de co-creatie van het project.

Onderdeel c

De inhoudelijke en organisatorische kwaliteit van de aanvraag

Met dit criterium beoordelen wij of het projectplan duidelijk, concreet en realistisch is, inclusief concrete doelstelling met activiteiten en een haalbare planning. Tevens wordt getoetst of er een realistische begroting is die aansluit bij de activiteiten en het doel van de regeling. We kijken naar de manier waarop de programmaonderdelen zijn uitgewerkt, in termen van: samenwerking, ontwikkeling en uitvoering van cultuureducatief aanbod, co-creatie, studentenexperiment, deskundigheidsbevordering en kennisdeling.

Het bestuur van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, namens deze, H.G.G.M. Verhoeven directeur-bestuurder

Naar boven