TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met deze regeling wordt de Subsidieregeling circulaire economie (hierna: subsidieregeling)
gewijzigd. De wijziging houdt in dat de subsidieverstrekking vanaf 2022 niet plaatsvindt
op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar activiteiten subsidieert
als de-minimissteun.1 Daarnaast zijn enkele andere wijzigingen doorgevoerd.
De subsidieregeling heeft tot doel het stimuleren van circulaire ketenprojecten die
leiden tot grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot. Voor het bereiken van circulariteit is naast technologische innovatie ook
aanpassing van de organisatie van ketens en samenwerking in de product- en materiaalketens
essentieel. Om die reden is in 2020 de mogelijkheid geschapen om projecten te stimuleren
waarin activiteiten worden uitgevoerd op zowel de technologische als de organisatorische
ontwikkelingskant van circulaire producten, processen, diensten en businessmodellen.
Aanleiding voor de wijziging
In 2020 en 2021 is voor het vaststellen van de subsidiabele activiteiten en de staatssteunlegitimatie
gebruik gemaakt van de artikelen 18, 25 en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Deze artikelen zien op consultancysteun voor MKB-ondernemingen, op experimentele ontwikkeling
en op proces- en organisatie innovatie.
Tijdens de behandeling van de subsidieaanvragen voor de kalenderjaren 2020 en 2021
is het beeld verkregen voor welke activiteiten daadwerkelijk in de circulaire ketenprojecten
subsidies worden aangevraagd. Hieruit bleek dat in een aantal gevallen de activiteiten,
hoewel naar hun strekking passend bij de gekozen bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening,
moeilijk te classificeren zijn in de definities uit de verordening. Vaak bevinden
activiteiten zich op het grensvlak tussen experimentele ontwikkeling en proces- en
organisatie innovatie. Dit is bijvoorbeeld het geval als in een project de blauwdruk
voor samenwerking tussen partijen wordt ontwikkeld en getest, maar er in beperkte
mate tijdens het project zelf sprake is van implementatie in individuele ondernemingen.
Voor het organiseren van de samenwerking tussen ketenpartners zoals in de circulaire
ketenprojecten wordt beoogd, geven de artikelen van de algemene groepsvrijstellingsverordening
dan ook een beperkt passend kader. Dit heeft geleid tot wijzigingen in artikel 2.1
(onderdeel A), in artikel 2.3 (onderdeel B), in artikel 2.4 (onderdeel C), in artikel
2.10 (onderdeel H), in artikel 2.11 (onderdeel I) en tot toevoeging van artikel 2.15
(onderdeel J).
Daarnaast bleek uit signalen uit het veld dat het in een aantal gevallen gewenst is
dat naast de MKB-ondernemers op wie de subsidieregeling primair gericht is, ook grote
bedrijven kunnen meedoen aan een ketensamenwerkingsverband. De deelname van een groot
bedrijf is in deze gevallen noodzakelijk voor het slagen van het project. Tot nu toe
kon een groot bedrijf alleen in een ketensamenwerkingsverband meedoen als derde, zonder
subsidie aan te vragen. Daardoor telde het bedrijf niet mee als één van de drie vereiste
rollen in de keten in het circulaire ketensamenwerkingsverband. Omdat juist het meedoen
van een grote onderneming in sommige gevallen kan leiden tot daadwerkelijke toepassing
van circulaire producten of diensten is het gewenst dat ook grote bedrijven subsidie
kunnen aanvragen. Onder de steunlegitimatie onder de algemene groepsvrijstellingsverordening
is dit echter zeer beperkt mogelijk. Dit heeft geleid tot wijzigingen in artikel 2.3
(onderdeel B), in artikel 2.4 (onderdeel C), in artikel 2.5 (onderdeel D), in artikel
2.9 (onderdeel G) en wijzigingen in artikel 2.11 (onderdeel I).
Om deze redenen is met de wijziging van de subsidieregeling de verstrekking van subsidies
voor circulaire ketenprojecten binnen de de-minimiskaders gebracht. Dit is ook passend
gezien de hoogte van het subsidiebedrag per deelnemer.
Daarnaast ziet de wijziging van de subsidieregeling op het vaststellen van het subsidieplafond
en de aanvraagperiode voor 2022 (wijzigingen in artikel 2.6 (onderdeel E) en in artikel
2.8 (onderdeel F).
Gevolgen
In de algemene de-minimisverordening, de landbouw de-minimisverordening en de visserij
de-minimisverordening gelden plafonds voor de totale hoeveelheid de-minimissteun die
ondernemers kunnen ontvangen. Het kan daardoor gebeuren dat een ondernemer die al
één of meerdere subsidies heeft ontvangen, geen individuele steunruimte meer heeft
en daardoor in een bepaald jaar geen subsidie voor een circulair ketenproject kan
aanvragen.
Daarnaast moet per aanvrager een verklaring over de de-minimissteun worden ingediend,
waardoor de administratieve lasten toenemen. Met een herberekening van de administratieve
lasten waarin onder meer ook het op ervaring gebaseerde afwijspercentage is opgenomen,
zijn de administratieve lasten na wijziging van de subsidieregeling ingeschat op gemiddeld
5,8%.
Deze subsidieregeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(hierna: RVO). Voor de uitvoeringslasten voor RVO is deze wijziging neutraal.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
De wijziging van de subsidieregeling heeft geleid tot meerdere wijzigingen in de begripsbepalingen
van artikel 2.1. Voor het overzicht is ervoor gekozen om het gehele artikel opnieuw
vast te stellen met deze regeling.
In artikel 2.1 zijn begripsbepalingen betreffende de de-minimisverordeningen, de-minimisplafond
en verklaring de-minimissteun toegevoegd.
Daarnaast is de definitie van het begrip ‘circulair ketenproject’ aangepast. De eerste
reden hiervoor is dat vanwege de wijziging van de subsidieregeling de termen ‘consultancysteun’,
‘experimentele ontwikkeling’ en ‘proces- en organisatie innovatie’ uit de algemene
groepsvrijstellingsverordening niet meer worden gebruikt en daardoor de subsidiabele
activiteiten op een andere manier moesten worden gedefinieerd. Met de aanpassing van
het begrip ‘circulair ketenproject’ zijn deze subsidiabele activiteiten daarin opgenomen.
In de definitie is tot uitdrukking gebracht dat de subsidie met name is gericht op
het ‘uitzoekwerk’ dat de betrokken ondernemers moeten uitvoeren om te komen tot de
gewenste circulaire ontwikkelingen. Ondernemers kunnen een circulair ketenproject
starten als ze een duidelijk idee hebben over het circulair maken of organiseren van
een concreet product, proces of dienst en aannemelijk is dat dat haalbaar is. De ondernemers
weten dan ook wat de drempels of belemmeringen zijn die ze nog moeten wegnemen, zoals
een technologische ontwikkeling, vormgeving van de samenwerkingsafspraken of het uitwerken
van de organisatorische kant van een circulair proces of businessmodel. Het eindpunt
van een succesvol circulair ketenproject is een circulaire werkwijze die door bedrijven
in hun bedrijfsvoering kan worden toegepast of een circulair product of dienst dat
op de markt gebracht kan worden. Om de begrenzing van de fase van circulaire ketenprojecten
– namelijk de gezamenlijke uitzoek-, ontwikkelings- en testactiviteiten – duidelijk
te maken, bevat artikel 2.4, vierde lid, een lijst van activiteiten waarvan de kosten
niet subsidiabel zijn.
De tweede reden om het begrip ‘circulair ketenproject’ aan te passen betreft de term
‘businessmodellen’. Deze term is uit het begrip geschrapt. Aanleiding daarvoor is
het feit dat deze term betrekking had op de organisatorische kant van businessmodellen:
de ontwikkeling van de organisatorische kant van businessmodellen kan deel uitmaken
van het circulair ontwerpen of organiseren van een product of dienst. Gelet echter
op de in 2020 en 2021 ontvangen subsidieaanvragen bleek dat deze term in een aantal
gevallen ook werd geïnterpreteerd als de commerciële kant van businessmodellen. Dit
is echter niet overeenkomstig het doel van de subsidieregeling en is om die reden
ongewenst.
In artikel 2.1 is tevens vanwege de mogelijkheid om een project uit te voeren met
een grote ondernemer, een begripsomschrijving van grote ondernemer opgenomen en is
hiervoor het begrip ‘circulair ketensamenwerkingsverband’ uitgebreid. Het begrip is
toegelicht bij de vaststelling van de subsidieregeling van 9 maart 2020.2
Onderdeel B
In artikel 2.3 is vastgelegd dat een project kan worden uitgevoerd tussen MKB-ondernemers,
dan wel tussen MKB-ondernemers en een grote ondernemer. Onderdeel c vervalt, omdat
de daarin opgenomen begrippen vervallen. In onderdeel a vervalt de term ‘businessmodellen’.
Onderdeel C
Dit onderdeel wijzigt artikel 2.4. In het eerste lid wordt ‘MKB-ondernemer’ vervangen
door ‘ondernemer’, aangezien met de wijziging van de subsidieregeling ook grote ondernemers
subsidie kunnen aanvragen indien zij in een samenwerkingsverband met MKB-ondernemers
optreden. Voor een verdere toelichting wordt hier verwezen naar de algemene toelichting.
Het tweede lid van artikel 2.4 stelt eisen aan de berekening van de kosten van apparatuur.
Deze eisen sluiten aan bij de berekeningswijze die ook in andere door de RVO uitgevoerde
subsidieregelingen gangbaar is. De verwijzing naar subsidiabele kosten zoals gedefinieerd
in de groepsvrijstellingsverordening is vervallen, omdat deze subsidieregeling voortaan
op basis van de de-minimis plaatsvindt en niet meer op basis van die groepsvrijstellingsverordening.
Op grond van het derde lid van artikel 2.4 zijn aan derden betaalde kosten subsidiabel
voor zover deze kosten niet hoger zijn dan marktconform. Dit geldt bij de circulaire
ketenprojecten in het bijzonder voor de kosten van de procesbegeleider.
In het vierde lid van artikel 2.4 is de lijst met uitgesloten kostenposten uitgebreid.
Het gaat om kosten van activiteiten die onvoldoende passen in het beoogde exploratieve
karakter van de ketenprojecten en teveel zien op de fase voorafgaand aan het project
of op de daadwerkelijke implementatiefase die na de uitvoering van de ketenprojecten
moet volgen. De uitgesloten kostenposten zijn:
-
– Marktonderzoek en haalbaarheidsstudies: In onderdeel d zijn de kosten voor marktonderzoek en haalbaarheidsstudies in beginsel
uitgesloten. Een uitzondering wordt gemaakt voor beperkte onderzoeken waarvan de uitkomsten
rechtstreeks nodig zijn en gebruikt worden voor de activiteiten in het circulaire
ketenproject. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het in kaart brengen van in de markt
beschikbare circulaire materialen voor een specifieke toepassing. Randvoorwaarde voor
het toestaan van deze activiteiten is dat zij passen binnen het samenhangende geheel
van activiteiten dat een circulair ketenproject naar zijn aard moet zijn. Daarnaast
moet het aandeel van deze activiteiten gelet op de totale projectkosten beperkt zijn.
-
– Reguliere bedrijfsactiviteiten: In onderdeel e zijn de kosten van reguliere bedrijfsactiviteiten uitgezonderd. De
toepassing van de resultaten van circulaire ketenprojecten kan met zich meebrengen
dat er nieuwe ondernemingsactiviteiten moeten worden gefinancierd of dat er productielijnen
of werkomgevingen moeten worden ingericht. Voor zover deze activiteiten niet zijn
verbonden aan het uitzoek- en ontwikkelwerk dat verricht moet worden om tot de in
ketenprojecten beoogde circulariteit door samenwerking te komen, vallen deze buiten
de subsidiabele kosten.
-
– Algemene kennisoverdracht: In onderdeel f zijn activiteiten voor algemene kennisoverdracht uitgesloten. Het
gaat dan bijvoorbeeld om het maken van websites of ander voorlichtingsmateriaal om
het publiek bewust te maken van het belang van circulariteit en mogelijke circulaire
oplossingen. Hoewel deze activiteiten de circulaire economie kunnen helpen bevorderen,
vallen zij buiten de doelstelling van de circulaire ketenprojecten en daarmee buiten
de doelstelling van de subsidieregeling.
Onderdeel D en G
Deze onderdelen regelen dat in de artikelen 2.5 en 2.9, derde lid, de toevoeging ‘MKB-’
vervalt. Aanleiding hiervoor is dat met de wijziging van de subsidieregeling ook grote
ondernemers subsidie kunnen aanvragen indien zij in een samenwerkingsverband met MKB-ondernemers
optreden. Voor een verdere toelichting wordt hier verwezen naar de algemene toelichting.
Onderdeel E en F
Onderdeel E regelt de aanvulling van artikel 2.6 wat betreft de hoogte van het subsidieplafond
in 2022. Onderdeel F regelt de aanvulling van artikel 2.8 wat betreft de periode voor
het indienen van een aanvraag voor subsidie in 2022.
Onderdeel H
De wijziging van artikel 2.10 betreft het opnemen van de verplichting voor iedere
ondernemer die subsidie aanvraagt, om zorg te dragen voor een verklaring de-minimissteun.
Deze verklaring dient te worden verstrekt bij het aanvragen van de subsidie.
Onderdeel I
Dit onderdeel wijzigt de afwijzingsgronden in artikel 2.11 in de zin dat wordt toegevoegd
dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen indien de aanvragende onderneming in moeilijkheden
verkeert. Dit zelfde geldt indien een subsidieaanvraag ziet op een project waarvan
de werkzaamheden al zijn gestart voor het moment van het indienen van de subsidieaanvraag.
Beide afwijzingsgronden waren verbonden aan het gebruik van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en zouden met het verlenen van de-minimissteun wegvallen. Met het opnemen van deze
weigeringsgronden in artikel 2.11 blijft geborgd dat deze gronden kunnen worden ingezet
in voorkomende situaties.
Artikel II
In dit artikel is vastgelegd dat de Subsidieregeling circulaire economie, zoals die
luidde direct voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, blijft gelden
voor aanvragen die in 2020 en 2021 zijn ingediend. Dit betreft zowel besluiten die
al zijn genomen, zoals besluiten tot subsidieverlening of besluiten tot afwijzing
van de aanvraag, als besluiten die in de toekomst moeten worden genomen, zoals besluiten
tot subsidievaststelling of besluiten tot wijziging of intrekking van de subsidie.
Artikel III
Met deze regeling wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden
tussen publicatie en inwerkingtreding. Het is wenselijk dat de regeling zo spoedig
mogelijk in werking treedt vanwege het beschikbare budget en het grote aantal aanvragen
waarover dat budget naar verwachting wordt verdeeld. Een snelle inwerkingtreding is
in het voordeel van de doelgroep van de subsidieregeling. Subsidieaanvragen kunnen
worden ingediend per 3 mei 2022. Hiermee is aangesloten bij het patroon van openstellingen
van de afgelopen jaren telkens in het voorjaar, waar aanvragers rekening mee houden.
De doelgroep van de subsidieregeling is geïnformeerd over de wijzigingen in de subsidieregeling
door middel van digitale informatiebijeenkomsten en informatie op de website van RVO.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen