Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 8 april 2022, nr. IENW/BSK-2022/69195, tot wijziging van de Subsidieregeling circulaire economie

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder b, 4, eerste en tweede lid, en 5 van de Kaderwet subsidies I en M, en de artikelen 4, eerste lid, 6, zesde lid, 7, derde lid, 8, eerste lid, 10, tweede lid, 13, 15, vijfde lid, en 22, tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling circulaire economie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 komt te luiden:

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

algemene de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

circulair ketenproject:

samenhangend geheel van activiteiten van de ondernemers in een circulair ketensamenwerkingsverband, voor zover deze activiteiten rechtstreeks verbonden zijn aan de circulaire, nieuwheids- of samenwerkingsaspecten van de drempels of belemmeringen die de ondernemers moeten wegnemen om te komen tot het circulair ontwerpen, produceren of organiseren van producten, processen of diensten;

circulair ketensamenwerkingsverband:

samenwerkingsverband bestaande uit ten minste drie en ten hoogste zes MKB-ondernemers, dan wel uit tenminste twee en ten hoogste vijf MKB-ondernemers met ten hoogste één grote ondernemer:

  • a. dat ten doel heeft een circulair ketenproject uit te voeren;

  • b. met in ieder geval drie verschillende rollen in een product- of materiaalketen; en

  • c. die niet in een groep met elkaar verbonden zijn;

daadwerkelijke samenwerking:

samenwerking tussen onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen;

de-minimisplafond:

totale bedrag aan de-minimissteun dat aan een onderneming mag worden verleend op grond van artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, van artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening of van artikel 3, tweede lid, van de visserij de-minimisverordening;

groep:

economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

  • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

  • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

grote ondernemer:

ondernemer die een grote onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in stand houdt;

landbouw de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

MKB-ondernemer:

ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in stand houdt;

procesbegeleider:

rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of natuurlijke persoon, met aantoonbare kennis en ervaring op het gebied van circulaire economie, die volgens feitelijk handelen aantoonbaar minimaal één jaar ervaring heeft met het begeleiden van ondernemingen op het vlak van circulaire economie en die door de ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband is aangesteld als begeleider van het circulair ketenproject;

verklaring de-minimissteun:

verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverstrekking niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond;

visserij de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190).

B

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘, diensten of businessmodellen’ vervangen door ‘of diensten’.

2. In onderdeel b wordt na ‘MKB-ondernemers’ ingevoegd ‘, dan wel tussen ten minste twee MKB-ondernemers en een grote ondernemer,’.

3. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot c.

C

Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘MKB-ondernemer’ vervangen door ‘ondernemer’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de subsidiabele kosten van het gebruik van apparatuur, bedoeld in het eerste lid, onder 1°, geldt als berekeningswijze dat:

    • a. de restwaarde van voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur geen deel uitmaakt van de subsidiabele kosten; en

    • b. de afschrijvingskosten lineair worden berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn van vijf jaar.

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De subsidiabele kosten van aan derden betaalde kosten, bedoeld in het eerste lid, onder 2°, zijn de kosten voor zover die niet hoger zijn dan marktconform.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘tweede’ vervangen door ‘eerste’ en worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. kosten voor marktonderzoek en haalbaarheidsstudies, met uitzondering van beperkte onderzoeken die niet commercieel van aard zijn en waarvan de uitkomsten noodzakelijk zijn voor de in het circulair ketenproject beoogde ontwikkeling;

  • e. kosten van reguliere bedrijfsactiviteiten;

  • f. kosten voor algemene kennisoverdracht.

D

In artikel 2.5 wordt ‘MKB-ondernemer’ vervangen door ‘ondernemer’.

E

Aan artikel 2.6, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. voor 2022: € 6.125.000.

F

In artikel 2.8 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Voor het kalenderjaar 2022 kan met ingang van 3 mei, 09.00 uur tot en met 30 september, 12.00 uur Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3 worden ingediend.

G

In artikel 2.9, derde lid, wordt ‘MKB-ondernemer’ vervangen door ‘ondernemer’.

H

Artikel 2.10, tweede lid, onder a, komt te luiden:

  • a. voor iedere ondernemer die subsidie aanvraagt een verklaring de-minimissteun;.

I

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘MKB-ondernemers’ vervangen door ‘ondernemers’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • f. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g. de werkzaamheden aan het circulair ketenproject al zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend.

ARTIKEL II

De Subsidieregeling circulaire economie zoals die regeling luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop deze regeling in werking treedt, blijft van toepassing op besluiten die betrekking hebben op een subsidie die in het kalenderjaar 2020 of het kalenderjaar 2021 is aangevraagd.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Met deze regeling wordt de Subsidieregeling circulaire economie (hierna: subsidieregeling) gewijzigd. De wijziging houdt in dat de subsidieverstrekking vanaf 2022 niet plaatsvindt op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar activiteiten subsidieert als de-minimissteun.1 Daarnaast zijn enkele andere wijzigingen doorgevoerd.

De subsidieregeling heeft tot doel het stimuleren van circulaire ketenprojecten die leiden tot grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot. Voor het bereiken van circulariteit is naast technologische innovatie ook aanpassing van de organisatie van ketens en samenwerking in de product- en materiaalketens essentieel. Om die reden is in 2020 de mogelijkheid geschapen om projecten te stimuleren waarin activiteiten worden uitgevoerd op zowel de technologische als de organisatorische ontwikkelingskant van circulaire producten, processen, diensten en businessmodellen.

Aanleiding voor de wijziging

In 2020 en 2021 is voor het vaststellen van de subsidiabele activiteiten en de staatssteunlegitimatie gebruik gemaakt van de artikelen 18, 25 en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze artikelen zien op consultancysteun voor MKB-ondernemingen, op experimentele ontwikkeling en op proces- en organisatie innovatie.

Tijdens de behandeling van de subsidieaanvragen voor de kalenderjaren 2020 en 2021 is het beeld verkregen voor welke activiteiten daadwerkelijk in de circulaire ketenprojecten subsidies worden aangevraagd. Hieruit bleek dat in een aantal gevallen de activiteiten, hoewel naar hun strekking passend bij de gekozen bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, moeilijk te classificeren zijn in de definities uit de verordening. Vaak bevinden activiteiten zich op het grensvlak tussen experimentele ontwikkeling en proces- en organisatie innovatie. Dit is bijvoorbeeld het geval als in een project de blauwdruk voor samenwerking tussen partijen wordt ontwikkeld en getest, maar er in beperkte mate tijdens het project zelf sprake is van implementatie in individuele ondernemingen. Voor het organiseren van de samenwerking tussen ketenpartners zoals in de circulaire ketenprojecten wordt beoogd, geven de artikelen van de algemene groepsvrijstellingsverordening dan ook een beperkt passend kader. Dit heeft geleid tot wijzigingen in artikel 2.1 (onderdeel A), in artikel 2.3 (onderdeel B), in artikel 2.4 (onderdeel C), in artikel 2.10 (onderdeel H), in artikel 2.11 (onderdeel I) en tot toevoeging van artikel 2.15 (onderdeel J).

Daarnaast bleek uit signalen uit het veld dat het in een aantal gevallen gewenst is dat naast de MKB-ondernemers op wie de subsidieregeling primair gericht is, ook grote bedrijven kunnen meedoen aan een ketensamenwerkingsverband. De deelname van een groot bedrijf is in deze gevallen noodzakelijk voor het slagen van het project. Tot nu toe kon een groot bedrijf alleen in een ketensamenwerkingsverband meedoen als derde, zonder subsidie aan te vragen. Daardoor telde het bedrijf niet mee als één van de drie vereiste rollen in de keten in het circulaire ketensamenwerkingsverband. Omdat juist het meedoen van een grote onderneming in sommige gevallen kan leiden tot daadwerkelijke toepassing van circulaire producten of diensten is het gewenst dat ook grote bedrijven subsidie kunnen aanvragen. Onder de steunlegitimatie onder de algemene groepsvrijstellingsverordening is dit echter zeer beperkt mogelijk. Dit heeft geleid tot wijzigingen in artikel 2.3 (onderdeel B), in artikel 2.4 (onderdeel C), in artikel 2.5 (onderdeel D), in artikel 2.9 (onderdeel G) en wijzigingen in artikel 2.11 (onderdeel I).

Om deze redenen is met de wijziging van de subsidieregeling de verstrekking van subsidies voor circulaire ketenprojecten binnen de de-minimiskaders gebracht. Dit is ook passend gezien de hoogte van het subsidiebedrag per deelnemer.

Daarnaast ziet de wijziging van de subsidieregeling op het vaststellen van het subsidieplafond en de aanvraagperiode voor 2022 (wijzigingen in artikel 2.6 (onderdeel E) en in artikel 2.8 (onderdeel F).

Gevolgen

In de algemene de-minimisverordening, de landbouw de-minimisverordening en de visserij de-minimisverordening gelden plafonds voor de totale hoeveelheid de-minimissteun die ondernemers kunnen ontvangen. Het kan daardoor gebeuren dat een ondernemer die al één of meerdere subsidies heeft ontvangen, geen individuele steunruimte meer heeft en daardoor in een bepaald jaar geen subsidie voor een circulair ketenproject kan aanvragen.

Daarnaast moet per aanvrager een verklaring over de de-minimissteun worden ingediend, waardoor de administratieve lasten toenemen. Met een herberekening van de administratieve lasten waarin onder meer ook het op ervaring gebaseerde afwijspercentage is opgenomen, zijn de administratieve lasten na wijziging van de subsidieregeling ingeschat op gemiddeld 5,8%.

Deze subsidieregeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Voor de uitvoeringslasten voor RVO is deze wijziging neutraal.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De wijziging van de subsidieregeling heeft geleid tot meerdere wijzigingen in de begripsbepalingen van artikel 2.1. Voor het overzicht is ervoor gekozen om het gehele artikel opnieuw vast te stellen met deze regeling.

In artikel 2.1 zijn begripsbepalingen betreffende de de-minimisverordeningen, de-minimisplafond en verklaring de-minimissteun toegevoegd.

Daarnaast is de definitie van het begrip ‘circulair ketenproject’ aangepast. De eerste reden hiervoor is dat vanwege de wijziging van de subsidieregeling de termen ‘consultancysteun’, ‘experimentele ontwikkeling’ en ‘proces- en organisatie innovatie’ uit de algemene groepsvrijstellingsverordening niet meer worden gebruikt en daardoor de subsidiabele activiteiten op een andere manier moesten worden gedefinieerd. Met de aanpassing van het begrip ‘circulair ketenproject’ zijn deze subsidiabele activiteiten daarin opgenomen. In de definitie is tot uitdrukking gebracht dat de subsidie met name is gericht op het ‘uitzoekwerk’ dat de betrokken ondernemers moeten uitvoeren om te komen tot de gewenste circulaire ontwikkelingen. Ondernemers kunnen een circulair ketenproject starten als ze een duidelijk idee hebben over het circulair maken of organiseren van een concreet product, proces of dienst en aannemelijk is dat dat haalbaar is. De ondernemers weten dan ook wat de drempels of belemmeringen zijn die ze nog moeten wegnemen, zoals een technologische ontwikkeling, vormgeving van de samenwerkingsafspraken of het uitwerken van de organisatorische kant van een circulair proces of businessmodel. Het eindpunt van een succesvol circulair ketenproject is een circulaire werkwijze die door bedrijven in hun bedrijfsvoering kan worden toegepast of een circulair product of dienst dat op de markt gebracht kan worden. Om de begrenzing van de fase van circulaire ketenprojecten – namelijk de gezamenlijke uitzoek-, ontwikkelings- en testactiviteiten – duidelijk te maken, bevat artikel 2.4, vierde lid, een lijst van activiteiten waarvan de kosten niet subsidiabel zijn.

De tweede reden om het begrip ‘circulair ketenproject’ aan te passen betreft de term ‘businessmodellen’. Deze term is uit het begrip geschrapt. Aanleiding daarvoor is het feit dat deze term betrekking had op de organisatorische kant van businessmodellen: de ontwikkeling van de organisatorische kant van businessmodellen kan deel uitmaken van het circulair ontwerpen of organiseren van een product of dienst. Gelet echter op de in 2020 en 2021 ontvangen subsidieaanvragen bleek dat deze term in een aantal gevallen ook werd geïnterpreteerd als de commerciële kant van businessmodellen. Dit is echter niet overeenkomstig het doel van de subsidieregeling en is om die reden ongewenst.

In artikel 2.1 is tevens vanwege de mogelijkheid om een project uit te voeren met een grote ondernemer, een begripsomschrijving van grote ondernemer opgenomen en is hiervoor het begrip ‘circulair ketensamenwerkingsverband’ uitgebreid. Het begrip is toegelicht bij de vaststelling van de subsidieregeling van 9 maart 2020.2

Onderdeel B

In artikel 2.3 is vastgelegd dat een project kan worden uitgevoerd tussen MKB-ondernemers, dan wel tussen MKB-ondernemers en een grote ondernemer. Onderdeel c vervalt, omdat de daarin opgenomen begrippen vervallen. In onderdeel a vervalt de term ‘businessmodellen’.

Onderdeel C

Dit onderdeel wijzigt artikel 2.4. In het eerste lid wordt ‘MKB-ondernemer’ vervangen door ‘ondernemer’, aangezien met de wijziging van de subsidieregeling ook grote ondernemers subsidie kunnen aanvragen indien zij in een samenwerkingsverband met MKB-ondernemers optreden. Voor een verdere toelichting wordt hier verwezen naar de algemene toelichting.

Het tweede lid van artikel 2.4 stelt eisen aan de berekening van de kosten van apparatuur. Deze eisen sluiten aan bij de berekeningswijze die ook in andere door de RVO uitgevoerde subsidieregelingen gangbaar is. De verwijzing naar subsidiabele kosten zoals gedefinieerd in de groepsvrijstellingsverordening is vervallen, omdat deze subsidieregeling voortaan op basis van de de-minimis plaatsvindt en niet meer op basis van die groepsvrijstellingsverordening.

Op grond van het derde lid van artikel 2.4 zijn aan derden betaalde kosten subsidiabel voor zover deze kosten niet hoger zijn dan marktconform. Dit geldt bij de circulaire ketenprojecten in het bijzonder voor de kosten van de procesbegeleider.

In het vierde lid van artikel 2.4 is de lijst met uitgesloten kostenposten uitgebreid. Het gaat om kosten van activiteiten die onvoldoende passen in het beoogde exploratieve karakter van de ketenprojecten en teveel zien op de fase voorafgaand aan het project of op de daadwerkelijke implementatiefase die na de uitvoering van de ketenprojecten moet volgen. De uitgesloten kostenposten zijn:

  • Marktonderzoek en haalbaarheidsstudies: In onderdeel d zijn de kosten voor marktonderzoek en haalbaarheidsstudies in beginsel uitgesloten. Een uitzondering wordt gemaakt voor beperkte onderzoeken waarvan de uitkomsten rechtstreeks nodig zijn en gebruikt worden voor de activiteiten in het circulaire ketenproject. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het in kaart brengen van in de markt beschikbare circulaire materialen voor een specifieke toepassing. Randvoorwaarde voor het toestaan van deze activiteiten is dat zij passen binnen het samenhangende geheel van activiteiten dat een circulair ketenproject naar zijn aard moet zijn. Daarnaast moet het aandeel van deze activiteiten gelet op de totale projectkosten beperkt zijn.

  • Reguliere bedrijfsactiviteiten: In onderdeel e zijn de kosten van reguliere bedrijfsactiviteiten uitgezonderd. De toepassing van de resultaten van circulaire ketenprojecten kan met zich meebrengen dat er nieuwe ondernemingsactiviteiten moeten worden gefinancierd of dat er productielijnen of werkomgevingen moeten worden ingericht. Voor zover deze activiteiten niet zijn verbonden aan het uitzoek- en ontwikkelwerk dat verricht moet worden om tot de in ketenprojecten beoogde circulariteit door samenwerking te komen, vallen deze buiten de subsidiabele kosten.

  • Algemene kennisoverdracht: In onderdeel f zijn activiteiten voor algemene kennisoverdracht uitgesloten. Het gaat dan bijvoorbeeld om het maken van websites of ander voorlichtingsmateriaal om het publiek bewust te maken van het belang van circulariteit en mogelijke circulaire oplossingen. Hoewel deze activiteiten de circulaire economie kunnen helpen bevorderen, vallen zij buiten de doelstelling van de circulaire ketenprojecten en daarmee buiten de doelstelling van de subsidieregeling.

Onderdeel D en G

Deze onderdelen regelen dat in de artikelen 2.5 en 2.9, derde lid, de toevoeging ‘MKB-’ vervalt. Aanleiding hiervoor is dat met de wijziging van de subsidieregeling ook grote ondernemers subsidie kunnen aanvragen indien zij in een samenwerkingsverband met MKB-ondernemers optreden. Voor een verdere toelichting wordt hier verwezen naar de algemene toelichting.

Onderdeel E en F

Onderdeel E regelt de aanvulling van artikel 2.6 wat betreft de hoogte van het subsidieplafond in 2022. Onderdeel F regelt de aanvulling van artikel 2.8 wat betreft de periode voor het indienen van een aanvraag voor subsidie in 2022.

Onderdeel H

De wijziging van artikel 2.10 betreft het opnemen van de verplichting voor iedere ondernemer die subsidie aanvraagt, om zorg te dragen voor een verklaring de-minimissteun. Deze verklaring dient te worden verstrekt bij het aanvragen van de subsidie.

Onderdeel I

Dit onderdeel wijzigt de afwijzingsgronden in artikel 2.11 in de zin dat wordt toegevoegd dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen indien de aanvragende onderneming in moeilijkheden verkeert. Dit zelfde geldt indien een subsidieaanvraag ziet op een project waarvan de werkzaamheden al zijn gestart voor het moment van het indienen van de subsidieaanvraag. Beide afwijzingsgronden waren verbonden aan het gebruik van de algemene groepsvrijstellingsverordening en zouden met het verlenen van de-minimissteun wegvallen. Met het opnemen van deze weigeringsgronden in artikel 2.11 blijft geborgd dat deze gronden kunnen worden ingezet in voorkomende situaties.

Artikel II

In dit artikel is vastgelegd dat de Subsidieregeling circulaire economie, zoals die luidde direct voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, blijft gelden voor aanvragen die in 2020 en 2021 zijn ingediend. Dit betreft zowel besluiten die al zijn genomen, zoals besluiten tot subsidieverlening of besluiten tot afwijzing van de aanvraag, als besluiten die in de toekomst moeten worden genomen, zoals besluiten tot subsidievaststelling of besluiten tot wijziging of intrekking van de subsidie.

Artikel III

Met deze regeling wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding. Het is wenselijk dat de regeling zo spoedig mogelijk in werking treedt vanwege het beschikbare budget en het grote aantal aanvragen waarover dat budget naar verwachting wordt verdeeld. Een snelle inwerkingtreding is in het voordeel van de doelgroep van de subsidieregeling. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend per 3 mei 2022. Hiermee is aangesloten bij het patroon van openstellingen van de afgelopen jaren telkens in het voorjaar, waar aanvragers rekening mee houden. De doelgroep van de subsidieregeling is geïnformeerd over de wijzigingen in de subsidieregeling door middel van digitale informatiebijeenkomsten en informatie op de website van RVO.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

Steun die verstrekt wordt op basis van een de-minimisverordening wordt geacht geen staatssteun te zijn en is dan ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie. De totale de-minimissteun die een onderneming ontvangt, dient onder de maximumbedragen van de toepasselijke de-minimisverordeningen te blijven.

X Noot
2

Stcrt. 2022, 13329, p. 8.

Naar boven