Besluit van 16 februari 2022, nr. 2022000299 tot aanwijzing van een onroerende zaak ter onteigening in de gemeente Maastricht krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Palace Wyck).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van gemeente Maastricht (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 20 april 2021, registratienummer 2021.07956 verzocht, om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van een onroerende zaak ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Palace Wyck. De onroerende zaak is nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Palace Wyck e.o.

Burgemeester en wethouders van gemeente Maastricht hebben bij brief van 28 mei 2021, kenmerk 2021-14111 het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Planologische grondslag

De onroerende zaak die in het onteigeningsplan is begrepen, is gelegen in het bestemmingsplan Palace Wyck e.o, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 20 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht.

Omdat het bestemmingsplan ten tijde van dit aanwijzingsbesluit nog niet onherroepelijk is, zullen Wij aan dit besluit voorwaarden verbinden die zien op het tijdstip waarop een dagvaarding ingevolge artikel 18 van de onteigeningswet kan worden uitgebracht en op het tijdstip van het vervallen van dit besluit.

Aan de onroerende zaak zijn de bestemmingen Gemengd – 2 en de dubbelbestemmingen Waarde – Maastrichts Erfgoed – Archeologie (WR-ME-A) en Waarde – Maastrichts Erfgoed – Cultuurhistorie (WR-ME-C) toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 17 augustus 2021 tot en met 27 september 2021 in de gemeente Maastricht en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Maastricht van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 16 augustus 2021 openbaar kennis gegeven in het Gemeenteblad.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

In het centrum van Maastricht en met name in het stadsdeel Wyck ligt het plangebied Palace. De naam Palace is een verwijzing naar de voormalige bioscoop Cinema Palace gelegen aan de Lage Barakken. De oude cinema staat al jaren leeg en verkeert inmiddels in een slechte bouwkundige staat. Verder bestaat de bebouwing aan de Lage Barakken, naast de bebouwing van Cinema Palace en de bebouwing op de hoek van de Wycker Brugstraat tot en met een gedeelte van de Bourgognestraat, hoofdzakelijk uit verouderde garages die beklad zijn met graffiti. De aanpalende woningen Bourgognestraat 26 tot en met 36 vertonen eenzelfde beeld en verkeren, met uitzondering van het pand Bourgognestraat 28-28B, eveneens in verouderde staat. Deze woningen dateren overwegend uit het begin van de 20e eeuw en worden al jaren als leegstandsbeheer tijdelijk in gebruik gegeven. De gemeente Maastricht wenst daarom te komen tot een herontwikkeling van (een deel van) het gebied. In april 2016 heeft de gemeente hiertoe met een ontwikkelaar een intentieovereenkomst gesloten over voornoemde herontwikkeling. Zoals hiervoor vermeld is daarnaast op 20 april 2021 het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld waarin de beoogde ontwikkelingen planologisch zijn vastgelegd.

Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een deel van het plangebied tussen de Lage Barakken, Bourgognestraat, Wycker Grachtstraat en Wycker Brugstraat. De herontwikkeling houdt in de bouw van een hotel (bestaande uit een gebouw aan de Lage Barakken en een hoekgebouw aan de Lage Barakken/Bourgognestraat), zeven stadsvilla’s en een ondergrondse parkeergarage. Daarnaast worden er openbare verbindingsroutes gerealiseerd in de vorm van nieuwe straatjes. Voor de herontwikkeling wordt de aanwezige bebouwing, bestaande uit acht woningen met bijbehorende opstallen, twee schuren, garageboxen en het oude pand van de voormalige bioscoop gesloopt. Op de te onteigenen onroerende zaak staat een van de acht woningen die gesloopt gaan worden.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Maastricht de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak.

De verzoeker heeft met de eigenaar en rechthebbenden overleg gevoerd om deze onroerende zaak minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Maastricht tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat verzoeker verwacht dat, na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en het in eigendom krijgen van de onroerende zaak, in 2022 wordt gestart met het bouwrijp maken van het plangebied en in 2023 met de nieuwbouw. Oplevering wordt verwacht in 2024. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. De heer P.A.M. Gabriëls, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1 en A.A. Venancio, huurder en levenspartner van de eigenaar, verder te noemen: reclamanten 1;

  • 2. De heer R.B.G. Ravelli en mevrouw M. de Backer, buurtgenoten van reclamanten 1, verder te noemen: reclamanten 2

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 19 oktober 2021 te Maastricht gehouden hoorzitting. Reclamanten 1 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren brengen, samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben Wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze gegeven.

De zienswijze van reclamanten 1.

1.1

De beoogde onteigening vindt niet plaats om de bestemming overeenkomstig het bestemmingsplan te realiseren. Met de 45 hotelappartementen wordt geen hotelfunctie, maar een verkapte vorm van wonen gerealiseerd. Vanwege het ontbreken van een borging van het totaalconcept is de uitvoerbaarheid niet gewaarborgd en is het besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

De noodzaak voor een hotel/het publiek belang is niet aanwezig althans onvoldoende gemotiveerd. Een volledig en actueel onderzoek en een deugdelijke motivering van het verzoekbesluit ontbreken. Het perceel van reclamanten 1 kan niet worden onteigend,omdat onvoldoende vast staat dat het plan haalbaar is. Het perceel van reclamanten 1 is niet nodig voor uitvoering van het plan, nu niet is aangetoond dat realisatie van de hotelfunctie niet mogelijk is met behoud van de woning van reclamant. Reclamanten stellen dat het in theorie misschien mogelijk is alleen hotelkamers te realiseren, en niet de hotelappartementen die komen te liggen op het perceel van reclamanten.

Het verzoekbesluit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel omdat in artikel 5.2.2. van de planregels bij het bestemmingsplan is neergelegd dat de sloop van de bioscoop pas mag aanvangen na het treffen van de compenserende maatregelen naar aanleiding van het ecologische onderzoek. Het is onduidelijk wat daarvan de duur zal zijn.

Ad 1.1

Deze onderdelen van de zienswijze van reclamanten over het bestemmingsplan en de noodzaak van de onteigening zijn in hoofdzaak planologisch van aard. De planologische aspecten kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Zoals Wij hiervoor onder “Planologische grondslag” al hebben opgemerkt, is het bestemmingsplan vastgesteld, waarmee ook het publiek belang van de onteigening ter uitvoering van dat plan gegeven is. Het is aan de bestuursrechter om te bepalen of dit plan onherroepelijk zal worden. De bezwaren tegen het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan kunnen uitsluitend ter beoordeling staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Ten overvloede merken Wij op dat volgens het bestemmingsplan op het perceel van reclamanten delen van het hotel, een stadsvilla, een deel van een ondergrondse parkeergarage en een binnenstraatje worden gerealiseerd, waardoor behoud van de woning van reclamanten niet mogelijk is.

1.2

Het verzoekbesluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en met de (overige) algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast is het besluit in strijd met artikel 1 Eerste protocol van het Europese Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). De gevolgen van de beoogde onteigening voor reclamanten 1 staan niet in verhouding tot het doel (realisatie hotel) van het besluit.

Ad 1.2

Over het onderdeel van de zienswijze dat het verzoekbesluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur overwegen Wij dat de bevoegdheid van de gemeenteraad tot onteigening dient te worden uitgeoefend binnen het daarvoor geldende kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de overgelegde stukken en uit het onderzoek is Ons dienaangaande niet gebleken dat de gemeenteraad in strijd met de wet of bovenbedoelde beginselen zou hebben gehandeld.

Over het gestelde dat er sprake zou zijn van strijd met artikel 1 EVRM overwegen Wij dat dit artikel bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. En dat niemand zijn eigendom ontnomen zal worden, behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorwaarden zijn vastgelegd in de onteigeningswet. Het is evident dat de gevolgen van de beoogde onteigening voor reclamanten ingrijpend zullen zijn. Dit laat echter onverlet dat naar Ons oordeel het verzoekbesluit aan de in, of op grond van, de onteigeningswet gestelde eisen voldoet. Wij volgen reclamanten dan ook niet in hun zienswijze dat hun recht ex artikel 1 EVRM zou worden geschonden.

1.3

Met de onteigening wordt uitsluitend een particulier belang gediend, namelijk het belang van de projectontwikkelaar/initiatiefnemer.

Ad 1.3

Zoals hiervoor onder ‘Noodzaak en urgentie’ is vermeld voorziet het bestemmingsplan in de herontwikkeling van een deel van het plangebied Palace in stadsdeel Wyck. De in het bestemmingsplan vastgelegde bestemmingen dienen primair het publiek belang dat gelegen is in de ontwikkeling van deze locatie. Het is gebruikelijk dat de overheid door onteigening verkregen grond doorverkoopt aan een marktpartij die aldaar de bewuste bestemmingen realiseert.

1.4

Verzoeker heeft geen, althans onvoldoende (serieuze en redelijke) pogingen ondernomen om tot minnelijk overleg te geraken. De biedingen zijn veelal niet actueel en hebben geen betrekking op het gehele perceel noch op de volledige schade die wordt geleden in geval van onteigening. Verder ontbreekt een passende, alternatieve huisvestingslocatie voor de eigenaar.

Ad 1.4

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Uit de overgelegde stukken de verstrekte informatie en hetgeen tijdens de hoorzitting door partijen naar voren is gebracht, blijkt onder meer dat verzoeker reeds in 2011 reclamanten (de eigenaar) heeft benaderd met biedingen, waarop geen reactie is gekomen. Na enkele jaren tracht verzoeker het minnelijk overleg weer op te starten, onder andere via e-mailberichten van 2 oktober en 5 november 2018 en van 11 januari 2019 aan de broer van de eigenaar. Deze reageert op 14 januari 2019 met de mededeling dat de eigenaar iedere vorm van communicatie en medewerking blijft weigeren. Vervolgens verzoekt de verzoeker op 1 mei 2019 aan de eigenaar om een inpandige taxatie toe te staan. Via zijn advocaat laat de eigenaar op 31 mei 2019 weten dat hij onder geen enkele voorwaarde afstand wenst te doen van zijn eigendom. Op verzoek van de eigenaar wordt door verzoeker met de advocaat op 21 augustus 2019 een afspraak gemaakt met de wethouder om op 5 september 2019 de eigenaar te bezoeken. Deze afspraak wordt echter op 3 september 2019 door de eigenaar afgezegd. Op 20 juli 2020 brengt verzoeker een bieding uit, die zij later meerdere malen herhaalt. De eigenaar reageert niet op de biedingen, gaat ook niet in op een uitnodiging voor een gesprek en geeft geen toestemming voor een inpandige taxatie. Op 17 mei 2021 deelt de advocaat van de eigenaar aan verzoeker mee dat de eigenaar niet wenst te verkopen.

De levenspartner van de eigenaar wordt als huurder op 21 januari 2021 door verzoeker geïnformeerd over de biedingen die hij aan de eigenaar heeft uitgebracht. Verzoeker vraagt de levenspartner om een gesprek/inpandige bezichtiging waarbij over de schadeloosstelling als huurder kan worden overlegd. In haar e-mailbericht van 16 februari 2021 deelt zij aan verzoeker mee dat zij niet in gesprek wenst te gaan. In zijn brief van 16 maart 2021 wordt door verzoeker nogmaals om een gesprek verzocht, echter zonder resultaat. De levenspartner stuurt wel aan de gemeenteraad een brief inzake het bestemmingsplan en de uitgebrachte biedingen waarin zij kortgezegd vragen stelt bij de plannen van verzoeker. Op 20 april 2021 neemt verzoeker het besluit om Ons te verzoeken het perceel van reclamanten 1 ter onteigening aan te wijzen en op 28 mei 2021 wordt dit verzoekbesluit aan Ons voorgedragen. Op 14 juli 2021 worden vervolgens alle belanghebbenden in deze procedure, waaronder de levenspartner, namens Ons aangeschreven en geïnformeerd over de onteigeningsprocedure.

Wij overwegen verder in het algemeen dat een verzoeker om onteigening gehouden is om voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure overleg te voeren met de betrokken rechthebbenden over verwerving van benodigde percelen. Uit het vorenstaande blijkt dat verzoeker meerdere vergeefse pogingen heeft ondernomen om met reclamanten in contact te komen om overleg te voeren en eventueel tot overeenstemming te komen. Reclamanten hebben zich niet bereid getoond tot enige vorm van overleg, hebben geen inpandige taxatie mogelijk gemaakt, noch hun eisen wat betreft de hoogte van de schadeloosstelling kenbaar gemaakt.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat er voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Wij merken op dat verzoeker pogingen zal blijven doen om het minnelijk overleg voort te zetten. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Voor wat betreft het ontbreken van een alternatieve huisvestingslocatie voor reclamanten overwegen Wij in het algemeen dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

In het bijzonder overwegen wij dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de eigenaar gedurende het gevoerde minnelijk overleg heeft verzocht om een alternatieve locatie. Zoals hiervoor beschreven heeft de eigenaar elke vorm van overleg afgehouden, zodat overleg over een alternatieve huisvesting niet mogelijk was.

1.5

Het onteigeningsdossier is onjuist en onvolledig. De levenspartner van de eigenaar is ten onrechte niet aangeschreven.

Ad 1.5

Dit onderdeel van hun zienswijze hebben reclamanten niet nader onderbouwd en ook desgevraagd tijdens de hoorzitting niet verder toegelicht. Over het onderdeel dat de levenspartner niet zou zijn aangeschreven verwijzen Wij naar hetgeen wij hiervoor onder Ad 1.4 hebben opgemerkt. Daaruit blijkt dat de levenspartner wel degelijk door verzoeker in haar positie als huurder is aangeschreven gedurende het minnelijk overleg. Eveneens is is zij door Ons in haar positie als huurder als belanghebbende in deze procedure aangemerkt en aangeschreven.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijzen van reclamanten 2.

2.1

Reclamanten zijn het niet eens met de plannen van verzoeker en hebben tegen het ontwerpbestemmingsplan Palace Wyck een zienswijze ingediend. De raad van de gemeente Maastricht heeft het bestemmingsplan evenwel op 20 april 2021 vastgesteld. Er zijn wel degelijke goede en rendabele alternatieven voor de plannen van verzoeker waarbij de woning van reclamanten 1 gespaard zou kunnen worden, zoals kleinschalig bouwen voor bewoners van de wijk. De plannen waarvoor het huis van reclamanten 1 zou moeten wijken dienen geen algemeen belang, Maastricht heeft al zoveel hotels.

Ad 2.1

Wij zijn van oordeel dat reclamanten 2 op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 van de onteigeningswet niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in deze administratieve onteigeningsprocedure. Als uitgangspunt voor de beoordeling van de ontvankelijkheid geldt dat als belanghebbende in de administratieve onteigeningsprocedure kan worden aangemerkt, degene die zakelijke of persoonlijke rechten kan doen gelden op de in een onteigeningsbesluit begrepen gronden, dan wel degene, wiens belang uit anderen hoofde rechtstreeks bij een onteigeningsbesluit is betrokken. Reclamanten hebben, ieder voor zich of gezamenlijk, geen gronden in eigendom die betrokken zijn in onderhavige procedure, noch rechten op gronden die daarin betrokken zijn.

Gelet hierop, kunnen Wij reclamanten niet in hun zienswijze ontvangen, zodat deze hier buiten beschouwing dient te worden gelaten.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Maastricht de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van gemeente Maastricht tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 december 2021, nr. RWS-2021/41096, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van Maastricht van 20 april 2021, registratienummer 2021.07956;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht van 28 mei 2021, kenmerk 2021-14111;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 19 januari 2022, no.W04.21.03621/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 14 februari 2022, nr. RWS-2022/3399, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Palace Wyck e.o. van de gemeente Maastricht ten name van die gemeente ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Maastricht en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Dit onder de voorwaarden dat niet zal worden overgegaan tot dagvaarding als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, vóórdat het bestemmingsplan onherroepelijk zal zijn met betrekking tot de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak en dat dit aanwijzingsbesluit vervalt, indien het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan met betrekking tot die onroerende zaak in beroep zal worden vernietigd.

Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 16 februari 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAAK

ONTEIGENINGSPLAN: PALACE WYCK

VERZOEKENDE INSTANTIE: GEMEENTE MAASTRICHT

 

Kadastraal bekend als gemeente Maastricht

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

1

Geheel

297

A 6789

Paul André Mathieu Gabriëls, Maastricht.

Naar boven