TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
De Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB) is opgesteld naar aanleiding
van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering waarin de ambitie is opgenomen om
60% stikstofreductie in de bouw in 2030 te bewerkstelligen.3 Werk-, vaar- en voertuigen (bouwmaterieel) zorgen voor een aanzienlijk deel van de
stikstofuitstoot van de bouwsector. Deze regeling ondersteunt de sector om het beschikbaar
potentieel voor stikstofreductie via inzet van schoner en emissieloos materieel te
realiseren.
Op grond van de SSEB kunnen subsidies worden verstrekt voor aanschaf van en innovatie
rondom emissievrij materieel en van de ombouw (retrofit) naar emissieloos of emissiearm
materieel dat ingezet wordt in de bouwsector in Nederland. Aangezien geschikte laad-
en tankinfra op de bouwplaats aangemerkt wordt als een belangrijk potentieel knelpunt
voor de uitrol van emissieloos bouwmaterieel, is innovatie hieromtrent eveneens subsidiabel
onder deze regeling.
Het opstellen van de regeling is onderdeel van het sectorbrede programma Schoon en
Emissieloos Bouwen.4
2. Hoofdlijnen van de regeling
Aanleiding
De bouwsector ondervindt de gevolgen van de te hoge stikstofuitstoot in Nederland:
bouwprojecten kwamen stil te liggen of liepen vertraging op omdat verlening van Natura
2000-vergunningen in het gedrang komt. Dit terwijl de bouwopgave (voor zowel woningen
als infrastructuur) onverminderd groot blijft. Het Adviescollege Stikstofproblematiek5 adviseert daarom een drempelwaarde voor tijdelijke emissies uit de bouwsector om
de bouw weer op gang te brengen. De aanbeveling van het Adviescollege is verder uitgewerkt
en, als partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor tijdelijke
stikstofemissies van activiteiten van de bouwsector, opgenomen in het wetsvoorstel
‘Stikstofreductie en natuurverbetering’.
Om de vrijstelling te kunnen realiseren, heeft het Kabinet een structureel pakket
met maatregelen aangekondigd om de bouwsector te verduurzamen en 500 miljoen euro
beschikbaar gesteld voor de komende tien jaar om dat te bewerkstelligen.6 Daarnaast is aanvullend 500 miljoen gereserveerd voor maatregelen binnen of buiten
de bouwsector. De aanpak van de uitstoot van mobiele werktuigen en bouwvoertuigen
via stimuleringsmaatregelen vormt daarin een belangrijke spil. Het Kabinet wil dan
ook de uitstoot van deze emissies reduceren door de ingroei van schone en emissieloze
bouwmachines te versnellen. Daarom is de SSEB onderdeel van het structureel pakket
met maatregelen.
Doel
Het doel van de regeling is om de stikstofuitstoot van bouwmaterieel (bouwwerktuigen,
hulpfuncties, bouwvoertuigen en zeegaande bouwvaartuigen) te reduceren op een wijze
die tevens zoveel mogelijk bijdraagt aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord7 en het Schone Lucht Akkoord8. De regeling moet helpen om de markt voor emissieloze mobiele werktuigen, bouwvoertuigen
en zeegaande bouwvaartuigen verder tot wasdom te laten komen. Dit wordt bereikt door
het stimuleren van 1) de aanschaf van en ombouw naar nieuw emissieloos materieel dat
gebruikt wordt in de bouw; 2) de installatie van retrofit SCR-nabehandelingstechniek
of een emissieloze motor om bestaand materieel emissiearm of emissieloos te maken
en 3) het ondersteunen van projecten gericht op technologie-, innovatie- en kennisontwikkeling
in de pre-commerciële fase of aanschaf in het kader van een experimentele ontwikkeling,
die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie
van NOx, alsmede de emissies van CO2, en fijn stof, in de bouwsector, door het gebruik van bouwmachines zonder verbrandingsmotor
die in hun energiebehoefte worden voorzien door elektriciteit, waterstof of niet petrochemische
waterstofdragers.
Onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) toont dat naar schatting
80% van het huidige park van mobiele werktuigen vóór 2030 zal moeten worden vervangen.9 Dit hoge aandeel biedt mogelijkheden om bij de overgang naar emissieloze bouwmachines
aan te sluiten op de natuurlijke vervangingsmomenten, en de subsidieregeling speelt
hierop in.
Samenhang met andere maatregelen op het gebied van schoon en emissieloos bouwen
Deze regeling vormt een onderdeel van een breder maatregelenpakket om de stikstofproblematiek
in de bouw aan te pakken. In dit kader wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een routekaart
Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB).
Samen met stakeholders in de bouwsector wordt een aanpak opgesteld waarin de verduurzaming
van mobiele werktuigen en bouwlogistiek tot 2030 vorm krijgt. De routekaart verbindt
de doelstellingen in relatie tot stikstof, klimaat en schone lucht (waaronder het
Klimaatakkoord, strategie Klimaatneutrale en Circulaire Infraprojecten en het Schone
Lucht Akkoord) en koppelt deze aan een emissiereductiepad voor mobiele werktuigen
en bouwlogistiek. De routekaart omvat tevens maatregelen en acties om de reductie
te bewerkstelligen, zoals de subsidieregeling SSEB. Daarnaast vormen afspraken met
overheden, marktpartijen en kennisinstellingen over de uitvoering van het reductiepad
een belangrijk onderdeel van de aanpak.
In het kader van duurzaam inkopen worden de criteria van maatschappelijk verantwoord
inkopen (MVI) herzien met het oog op het stimuleren van schoon en emissieloos bouwmaterieel.
Inzet is dat deze subsidieregeling aansluit op deze herziene criteria.
Bouwvoertuigen hebben net als andere vrachtwagens te maken met de toegangsregels tot
milieuzones en toekomstige nul-emissie zones in steden. Sinds dit jaar is de emissienorm
euro VI van toepassing voor de toegang tot milieuzones, en euro VI vrachtwagens hebben
op grond van de overgangsregeling nog tot 2030 toegang tot nul-emissiezones. Aanvragers
van subsidie voor hulpfuncties op vrachtwagens wordt aangeraden hiermee rekening te
houden.
Subsidiesporen
De Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel bevat drie verschillende subsidiesporen:
-
1. een aanschafspoor voor nieuwe emissieloze bouwmachines die gebruikt worden in de bouw, inclusief het
ombouwen van nieuwe machines vóór aflevering aan de gebruiker (hoofdstuk 2 van de
regeling);
-
2. een retrofitspoor voor bestaand bouwmaterieel dat omgebouwd wordt naar emissieloos of schoner wordt
gemaakt door de installatie van een NOx-nabehandelingssysteem (hoofdstuk 3);
-
3. een innovatiespoor voor het doorontwikkelen van nieuwe emissieloze technieken (inclusief oplossingen
omtrent laden op de bouwplaats), zodat ze nog gedurende de looptijd van de regeling
in de praktijk toegepast kunnen worden (hoofdstuk 4).
Verwachte impact van de regeling
Volgens een door TNO uitgevoerde scenarioverkenning10 in opdracht van het Ministerie van IenW zal de subsidieregeling voor aanschaf, retrofit
en innovatie voor Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel naar schatting leiden tot een
toename van het aantal schone en emissieloze bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen
met (afgerond):
-
• 5.500 elektrische mobiele werktuigen,
-
• 1.300 elektrische bouwvoertuigen,
-
• 4.200 elektrische hulpfuncties op bouwvoertuigen,
-
• 2.800 SCR-installaties op mobiele werktuigen en
-
• 25 SCR-installaties op zeeschepen.
Het bereik van de regeling is onder werktuigen ongeveer 10% van het park en onder
bouwvoertuigen (emissieloos en hulpfuncties samen) ongeveer 25% van het park. (Het
gaat hier om het park volgens TNO-modelberekeningen; er loopt momenteel onderzoek
om de parkomvang en -samenstelling preciezer in beeld te krijgen.)
De inzet van het vanuit deze regeling gesubsidieerde schone en emissieloze materieel
leidt naar verwachting tot een reductie in de NOx, CO2- en fijnstofuitstoot van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen die worden ingezet
in de bouw:
-
• De jaarlijks NOx-reductie neemt toe tot 1,9 kiloton in 2030 en bedraagt cumulatief over de looptijd
van de regeling 12,6 kiloton.
-
• De jaarlijkse CO2-reductie neemt toe tot 0,2 megaton in 2030 en bedraagt cumulatief over de looptijd
van de regeling 0,7 megaton.
-
• De jaarlijkse fijnstofreductie neemt toe tot 5 ton in 2030 en bedraagt cumulatief
over de looptijd van de regeling 22 ton.
De jaarlijkse reducties blijven na beëindiging van de regeling in stand zolang de
werktuigen operationeel blijven.
Doelgroep
De aanschaf- en retrofitsubsidie is uitsluitend bedoeld voor ondernemingen met een
vestiging in Nederland, die zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Zowel ondernemingen die door natuurlijke personen worden gedreven (éénmanszaak, VOF,
CV en maatschap) als ondernemingen die door rechtspersonen worden gedreven (BV, NV,
coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij) kunnen voor subsidie in aanmerking komen.
Publiekrechtelijke ingestelde organisaties met rechtspersoonlijkheid, zoals provincies,
gemeenten, waterschappen of openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen, maar ook TNO, komen niet in aanmerking voor de subsidie omdat zij al publieke
financiering ontvangen. Andere onderdelen van de rijksoverheid dan de genoemde organisaties
komen niet voor subsidie in aanmerking omdat de subsidieverstrekking een geldstroom
zou betreffen binnen één publiekrechtelijke rechtspersoon, namelijk de Staat. Gelet
op de definitie van het begrip subsidie in artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht worden dergelijke geldstromen niet als subsidie aangemerkt.11
Aanvragers van de koop of financial lease komen in aanmerking voor subsidie. Wat betreft
financial lease komt alleen de lessee (onderneming die leaset) voor subsidie in aanmerking.
Bij operational lease komt alleen de lessor (leasemaatschappij die het bedrijfsmiddel
ter beschikking stelt voor lease) voor subsidie in aanmerking. De lessee is bij operational
lease uitgesloten van ontvangst van subsidie. De lessee is uitgesloten omdat in artikel
1.1 aanschaf is gedefinieerd als koop of financial lease van een bouwmachine.
Voor de innovatiesubsidie kunnen ook publiek-gefinancierde onderzoeksorganisaties
of niet-gouvernementele organisaties in aanmerking komen, echter alleen onder de voorwaarde
dat er sprake is van een samenwerking met een of meer ondernemingen, niet zijnde commerciële
onderzoeksorganisaties. De gedachte hierachter is dat ondernemingen innovatieve zaken
in de markt kunnen brengen terwijl andere organisaties waardevolle kennis kunnen leveren.
Nederlandse bouwsector
Om te borgen dat de ter beschikking gestelde subsidiemiddelen worden ingezet in de
bouwsector wordt een definitie gehanteerd met een koppeling aan de SBI-codes (Standaard
Bedrijfsindeling) die bekend zijn in het handelsregister. Tot de bouwsector worden
bedrijven gerekend die zich richten op de nieuwbouw, het onderhoud, de verbouw of
het slopen en verwijderen van een onroerende zaak of een gedeelte daarvan. Daaronder
vallen ook bedrijven die zich bezighouden met de inrichting van de openbare ruimte
in de directe omgeving van een onroerende zaak. Het dagelijks groenonderhoud valt
hierbuiten. Ook bedrijven die via lease of verhuur, bouwwerktuigen en bouwvoertuigen
aanbieden voor bouwprojecten, bedrijven die materialen afleveren op bouwprojecten,
en reders die zeegaande bouwvaartuigen inzetten voor projecten in de Nederlandse exclusieve
zone, worden voor deze regeling tot de bouwsector gerekend.
Instandhoudingstermijn
Er is de wens om de met deze regeling ondersteunde schone en emissieloze bouwmachines
voor Nederland te behouden om zo ook voor langere termijn milieuwinst in Nederland
te realiseren. Tegelijk is voor de onderneming een zekere mate van flexibiliteit gewenst
wat betreft het bezit van de bouwmachines. Daartussen is een balans gezocht door in
deze regeling de eis te stellen dat nieuw aangeschafte of omgebouwde bouwmachines
nog vier jaar in eigendom moeten blijven van de subsidieontvanger. Gedurende de 4
jaar instandhoudingsverplichting moeten de bouwmachines in Nederland, hoofdzakelijk
in de bouw worden ingezet waarbij de grenzen van de emissie-eisen moeten worden gerespecteerd.
Voor zeegaande bouwvoertuigen geldt dat zij gedurende de instandhoudingsverplichting
ten minste gemiddeld 60 dagen per jaar actief, gedurende vier jaar moeten zijn geweest
voor bouwwerkzaamheden in de Nederlandse exclusieve economische zone.
De tenaamstelling kan door RVO op meerdere manieren en op verschillende momenten worden
gecontroleerd. Daar waar de bouwmachine voorzien is van een kenteken, kan de tenaamstelling
gecontroleerd worden met gegevens van de Dienst wegverkeer (RDW). Bij andere bouwmachines
en zeegaande bouwvaartuigen kan steekproefsgewijs gecontroleerd worden, waarbij relevante
bewijsstukken kunnen worden opgevraagd. Ook het ter plekke controleren behoort tot
de mogelijkheden.
De onder deze regeling gesubsidieerde innovatieprojecten zullen eveneens een positieve
bijdrage leveren aan de Nederlandse bouwsector. Projecten voor technische ontwikkeling
moeten bijdragen aan een versnelling van de beschikbaarheid en/of inzetbaarheid van
emissieloze bouwmachines in Nederland.
Samenhang subsidieregelingen AanZET en SSEB
De SSEB-regeling ondersteunt emissieloze bouwvoertuigen, zijnde emissieloze vrachtauto’s
met voertuigkwalificatie N2 of N3 en met de carrosseriecodes die zijn opgenomen in
de lijst van machines (bijlage 1 van de SSEB). Het betreft hier carrosseriecodes die
uitsluitend of hoofdzakelijk van toepassing zijn op de bouwsector. De subsidieregeling
Aanschafsubsidie Zero-Emissie Trucks (AanZET) biedt ondersteuning aan alle emissieloze N2- en N3-vrachtauto’s.
Subsidiebedragen
Bij het verstrekken van subsidie aan ondernemingen wordt de Algemene groepsvrijstellingsverordening12 toegepast. Uitgangspunt bij het vaststellen van het hiervoor genoemde percentage
is dat de maximale steunruimte (steunintensiteit), zoals opgenomen in artikel 36 van
de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, niet wordt overschreden. De maximale steunruimte
is afhankelijk van de grootte van een onderneming. Voor grote ondernemingen in de
zin van de Algemene groepsvrijstellingsverordening13 (AGVV) is dit 40% en voor kleine en middelgrote ondernemingen is dat 50% van de meerkosten
van een emissieloze bouwmachine ten opzichte van een vergelijkbare referentie-bouwmachine
met een motor aangedreven door een fossiele brandstof (benzine, LPG, CNG, LNG of diesel),
of de kosten van een retrofit SCR-installatie op een bouwmachine of zeegaand bouwvaartuig.
Voor alle hiervoor genoemde ondernemingen is ervan uitgegaan dat voor de investering
in een emissieloze bouwmachine of SCR-nabehandeling het fiscale voordeel via de MIA
wordt genoten. Dit fiscale voordeel moet meegenomen worden in de benutting van de
steunruimte. Voor kleine ondernemingen is bij het berekenen van het fiscale voordeel
ervan uitgegaan dat zij inkomstenbelasting betalen en in het hoogste tarief zitten.
Voor de andere twee typen ondernemingen is ervan uitgegaan dat zij vennootschapsbelasting
betalen.
Wijziging van (de stimuleringspercentages van) de MIA voor schone en emissieloze bouwmachines
of ontwikkelingen in de markt, zoals wijzingen van de productprijzen, kunnen aanleiding
zijn om de berekeningswijze voor de subsidiebedragen aan te passen. Een wijziging
van deze berekeningswijze gaat in per nieuw kalenderjaar en wordt tenminste twee maanden
van tevoren aangekondigd.
Voor bouwmachines die voorzien zijn van een elektromotor en een accupakket worden
de meerkosten forfaitair bepaald. Er wordt gesteld dat de meerkosten voornamelijk
worden veroorzaakt door de kosten van het accupakket en de grootte van het vermogen
van de machine. Alleen het continue motorvermogen in kW en de accucapaciteit in kWh
zijn voldoende om de forfaitaire meerkosten te bepalen. De aanvrager hoeft dan geen
referentiesituatie uit te zoeken. Dat bespaart tijd en moeite. Bij de overige bouwmachines
waarbij er geen accupakket of elektromotor aanwezig is moet de aanvrager wel een vergelijkbare
referentiesituatie aangeven evenals de netto kosten van de investering en de netto
kosten van de referentiesituatie.
Voor de innovatiesubsidie wordt gebruik gemaakt van de subsidiabele kosten methodiek
van de AGVV. Voor de aanvragers stelt RVO sjablonen beschikbaar om de subsidiabele
kosten te kunnen aangeven en de verwachte subsidie te kunnen inschatten. Subsidiabele
kostenposten zijn onder andere loonkosten en aanschaf c.q. afschrijving van apparatuur,
voor zover deze kosten gemaakt worden binnen het project.
Ontwikkelingen
De ontwikkelingen rondom schoon en emissieloos bouwen gaan snel, zowel op het gebied
van technologie, de beschikbaarheid van emissieloze bouwmachines als de prijsontwikkeling.
De regeling is gebudgetteerd om binnen de financiële kaders van de begroting van het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat te blijven. Conform artikel 4:24 van de
Algemene wet bestuursrecht wordt deze regeling uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding
geëvalueerd om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling te bepalen. Deze
inzichten zullen worden benut voor het streven om na afloop van de maximale looptijd
van de regeling van vijf jaar direct een nieuwe soortgelijke regeling van kracht te
laten worden. Ook wordt hiermee mede bepaald welke aanvullende maatregelen nodig en
wenselijk zijn ten behoeve van het streven van het kabinet om de voornoemde stikstofreductiedoelen
te behalen. Tevens zal de regeling op continue basis worden gemonitord. Daar waar
het nodig is zal de regeling worden aangepast om knelpunten op te lossen. Als de markt
zich ontwikkelt en de prijs van emissieloos bouwmaterieel daalt, kan dit leiden tot
aanpassingen in de regeling zoals het diversifiëren van steunpercentages of bijstellen
van steunplafonds. Zodoende kan met een gelijkblijvend budget een groter bereik van
de regeling gerealiseerd worden. De subsidieregeling kent een aantal categorieën van
in aanmerking komende bouwwerktuigen, hulpfuncties, bouwvoertuigen en zeegaande bouwvaartuigen
(zie bijlage 1). Deze lijst zal jaarlijks geëvalueerd worden op ontwikkelingen in
de markt qua typen en prijsontwikkeling.
Risico’s en handhaving
De risico’s met betrekking tot misbruik of oneigenlijk gebruik van subsidies die worden
verstrekt op grond van deze regeling zijn in kaart gebracht. Er zijn mitigerende maatregelen
genomen zoals het verkrijgen van ontheffing om ook USK/RUS 2 te kunnen toepassen bij
subsidiebedragen kleiner dan € 25.000,-. Verder wordt de SBI-code van de aanvrager
opgevraagd en gecontroleerd op de eisen van de regeling. Ook het gebruik maken van
de bovengenoemde lijst van categorieën (bijlage 1) is een maatregel om oneigenlijk
gebruik van subsidiemiddelen tegen te gaan. Er wordt een instandhoudingstermijn van
4 jaar gehanteerd waarin RVO controleert via steekproeven of aan subsidievoorwaarden
wordt voldaan. De instandhoudingstermijn van 4 jaar voor de inzet in Nederland, in
de bouw en eigendom wordt op de volgende wijze gecontroleerd:
-
– Voor eigendom wordt bij kentekenplichtige bouwmachines gebruik gemaakt van gegevens
van RDW, voor de overige bouwmachines (niet kentekenplichtig) wordt tijdens de steekproef
gekeken of de machine op de balans staat van de onderneming.
-
– Voor inzet in de bouw wordt bij steekproeven gevraagd om op een willekeurig moment
aan te tonen waarop de machine tot op dat moment was ingezet voor opdrachten (via
overeenkomsten tussen eigenaar en opdrachtgever). Bij lease of verhuur wordt gevraagd
aan wie de machine was geleased of verhuurd tot op dat moment. Indien niet kan worden
aangetoond dat de machine was ingezet in de bouw, dan wordt net zolang doorgevraagd
over de periode van 48 maanden totdat duidelijk is of hoofdzakelijk (70%) de inzet
in de bouw is gerealiseerd.
-
– De inzet in Nederland wordt op vergelijkbare wijze gecontroleerd als de hierboven
beschreven inzet in de bouw.
De verwachting is dat deze gegevens opgevraagd kunnen worden uit de basisadministratie
van de aanvrager.
3. Subsidieplafond
Het subsidieplafond voor de gehele periode van € 270 miljoen voor de gehele periode
waarin de regeling in werking is, is op basis van de huidige prognose voldoende om
naar schatting 5.500 elektrische mobiele werktuigen, 1.300 elektrische bouwvoertuigen,
4.200 elektrische hulpfuncties op bouwvoertuigen, te subsidiëren, evenals 2.800 SCR-installaties
op bestaande bouwwerktuigen en 25 SCR-installaties op zeeschepen.
Hierbij wordt rekening gehouden met een geleidelijk, progressief oplopend ingroeipad,
met een toenemend aandeel van het budget gereserveerd voor emissieloze oplossingen.
Aanschafsubsidie is beschikbaar gedurende de gehele looptijd van de regeling; subsidie
voor retrofit SCR is alleen tot en met 2026 en voor innovatieprojecten tot en met
2025 beschikbaar. Het subsidieplafond voor 2022 voor de drie sporen bedraagt € 20
miljoen, verdeeld over aanschaf emissieloos € 5 miljoen, retrofit-SCR € 5 miljoen
euro, en innovatieprojecten € 10 miljoen. Indien het jaarbudget voortijdig is uitgeput
kan het ministerie besluiten om aanvullend budget beschikbaar te stellen en doet daarvan
mededeling in de Staatscourant.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekkingen bevatten de voorschriften voor het onder
ministeriële verantwoordelijkheid verstrekken van subsidies die in acht worden genomen
bij het opstellen van subsidieregelingen. Op grond van deze Aanwijzingen wordt een
onderscheid gemaakt, afhankelijk van de hoogte van het subsidiebedrag.
Op de subsidieverstrekking bij de uitvoering van deze regeling wordt de Algemene groepsvrijstellingsverordening
toegepast. Uit deze verordening volgt dat op het moment dat een aanvraag om subsidie
wordt ingediend nog geen investeringsverplichting mag zijn aangegaan. Een aanvraag
moet daarom ingediend worden op basis van een overeenkomst waarin nog geen onherroepelijke
verplichtingen zijn opgenomen. Dit betekent dat het contract ontbonden kan worden
als de subsidie niet wordt verleend. In deze situatie ontstaat het risico dat de subsidie
wordt vastgesteld en uitbetaald op het moment dat de investeringsverplichting nog
niet definitief is aangegaan. De subsidie is dus uitgekeerd maar er is nog niets geleverd.
Dit kan leiden tot misbruik en oneigenlijk gebruik van de subsidie. Om deze redenen
is er, met instemming van het Ministerie van Financiën, voor gekozen om af te wijken
van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking en in het onderhavige geval de voorschriften
voor subsidieverstrekking van € 25.000 tot € 125.000 toe te passen.
Deze aanpassing leidt ertoe dat een aanvraag tot subsidieverlening ingediend kan worden
op het moment dat een overeenkomst is gesloten. Hierbij geldt dat het om een overeenkomst
moet gaan die op het moment van indiening van de aanvraag nog geen onherroepelijke
verplichtingen bevat. De aanvrager heeft na verlening duidelijkheid over de aanspraak
op de subsidie. De vaststelling van de subsidie en de uitbetaling vinden plaats op
het moment dat de aangeschafte bouwmachine is geleverd of dat de retrofit of het innovatieproject
is afgerond. Met deze maatregel wordt het restrisico op misbruik en oneigenlijk gebruik
aanvaardbaar geacht, op grond van de uitgevoerde risicoanalyse met betrekking tot
deze subsidieregeling.
4. Wettelijk kader
Nationaal recht
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M (hierna: de Kaderwet).
Artikel 3, eerste lid, onder a, b, e en f, van de Kaderwet geeft de mogelijkheid om
bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in
het beleid inzake milieu, infrastructuur, scheepvaart, verkeer en vervoer. Deze wet
vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling.
Het is gebruikelijk dat subsidieregelingen naast de Kaderwet ook gebaseerd zijn op
het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: het Kaderbesluit). Voor deze subsidieregeling
is dat echter niet het geval, vanwege de toepassing van de voorschriften voor subsidieverstrekking
van € 25.000 tot € 125.000, terwijl het te verstrekken subsidiebedrag per bouwmachine
zowel hoger als lager kan zijn. In artikel 23, zesde lid, van het Kaderbesluit is
bepaald dat indien de subsidie lager is dan € 25.000, bij de beschikking tot subsidieverstrekking
100% voorschot wordt verleend, een accountantsverklaring nodig is. Zoals beschreven
in de risicoanalyse is dit echter voor deze subsidieregeling vanwege de risico’s op
misbruik en oneigenlijk gebruik en de eenduidige uitvoering waarin het overgrote deel
van de subsidies tussen de € 25.000 en € 125.000 vallen, ongewenst. Gelet op deze
bijzondere situatie is de subsidieregeling daarom alleen gebaseerd op de Kaderwet.
De uitzondering op de toepassing van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekkingen heeft
conform deze Aanwijzingen instemming verkregen van de Minister van Financiën. Dit
leidt ertoe dat de relevante bepalingen uit het Kaderbesluit nu in deze ministeriële
regeling zijn opgenomen. Inhoudelijk is daarbij verder zoveel mogelijk bij de bepalingen
van het Kaderbesluit aangesloten door de artikelen rechtstreeks van toepassing te
verklaren in de regeling.
Europeesrechtelijke aspecten
De subsidieverstrekking voor de aanschaf, retrofit en innovatie van emissieloze bouwmachines
en zeegaande bouwvaartuigen aan ondernemingen is aan te merken als staatssteun in
de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie. Om deze geoorloofd te kunnen verstrekken wordt toepassing gegeven aan
de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
De subsidieverstrekking kan onder de vrijstelling van artikel 25 en 36 van de Algemene
groepsvrijstellingsverordening worden gebracht. Artikel 36 is bedoeld voor ‘Investeringssteun
om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming
of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen’
(danwel het verhogen ten opzichte van toepasselijke normen). Hieronder valt de aanschaf
en retrofit. Uit artikel 36 volgt dat vervoermiddelen, in geval van investeringssteun
voor het verhogen van de milieubescherming, moeten worden aangeschaft. Bij financial
lease gaat het economisch eigendom van de leasemaatschappij over naar de lessee. Daarom
is er ook bij financial lease sprake van aanschaf in de zin van artikel 36 van de
Algemene groepsverordening. Artikel 25 gaat over de steun aan innovatie, waaronder
de steun aan experimentele ontwikkelingen en de haalbaarheidsstudies vallen.
Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet is bij het bepalen van de hoogte van de subsidie
rekening gehouden met de maximaal toegestane steunpercentages van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Mocht het toepassen van de in de regeling genoemde subsidiepercentage in een specifieke
situatie toch leiden tot een overschrijding van de steunpercentages, dan zal het subsidiebedrag
dusdanig worden verminderd dat hier geen sprake meer van is. Om overschrijding van
de steunpercentages te voorkomen bepaalt de regeling, dat reeds eerder verstrekte
subsidies voor de aanschaf of retrofit van emissieloos bouwmaterieel of SCR-katalysatoren,
in mindering moeten worden gebracht op de subsidie (zie de artikelen 2.2 en 3.2 van
de regeling). In de regeling zijn verder enkele andere weigeringsgronden opgenomen
om te voldoen aan de voorwaarden uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
In artikel 2.1, onder a, is bepaald dat de overeenkomst op basis waarvan de investering
wordt gedaan (gekocht of geleased) ten tijde van de aanvraag geen onherroepelijke
verplichtingen mag bevatten. Deze voorwaarde is opgenomen in verband met het vereiste
van artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening dat steun een stimulerend
effect dient te hebben.
Mogelijke wijziging Algemene Groepsvrijstellingverordening (AGVV)
De in de regeling meermaals genoemde algemene groepsvrijstellingverordening wordt
momenteel herzien door de Europese Commissie. De herziening treft mogelijk ook de
uitgangspunten van deze regeling en kan daarmee wijzigingen in onder andere de hoogte
van de subsidie en de wijze waarop subsidie aangevraagd kan worden, in de toekomst
noodzakelijk maken. In dit kader heeft de Europese Commissie van 6 oktober tot 8 december
2021 een internetconsultatie gehouden, in welk kader de Commissie tevens een voorstel
voor de herziening heeft gepubliceerd.14
Notificatie
De ontwerpregeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Unie ter voldoening
aan artikel 5, eerste lid, van de notificatierichtlijn.15 Het gaat hier om een kennisgeving die betrekking heeft op technische specificaties
of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder f, tweede alinea, punt iii van richtlijn (EU) 2015/1535.
In casu de emissie-eis in bijlage 3 bij deze regeling. De commissie concludeerde op
29 december 2021, notificatienummer: 2021/0912/NL – B00, dat voor deze kennisgeving
geen status-quo periode geldt (artikel 7, vierde lid, van die richtlijn).
5. Uitvoering & Privacy
Uitvoering
Deze regeling wordt uitgevoerd door RVO, onderdeel van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. RVO heeft aantoonbare en jarenlange ervaring met de uitvoering van
diverse subsidieregelingen voor bedrijven en particulieren. Mandaat en machtiging
voor de uitvoering van deze regeling is verleend middels aanpassing van het Besluit
mandaat, volmacht en machtiging algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. RVO is betrokken
geweest bij het opstellen van de regeling en een door het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat uitgevoerde uitvoerbaarheidstoets. Uit de uitvoerbaarheidstoets blijkt
dat de regeling uitvoerbaar is tegen aanvaardbare uitvoeringskosten en administratieve
lasten.
Privacy
Het proces van aanvraag tot vaststelling van de subsidie is een reeds lang bestaand
en beproefd proces, dat de persoonlijke levenssfeer niet beïnvloedt. Er is voor een
subsidieregeling gekozen omdat er onvoldoende stimulerend effect uit gaat van fiscale
maatregelen (alleen) om schoner en emissieloos bouwmaterieel op te schalen. Deze subsidieregeling
komt daar dus bovenop.
Voor de goede uitvoering en controle van de regeling maakt RVO indien kentekenplicht
van toepassing is, onder andere gebruik van de gegevens van de RDW en het Handelsregister
van de Kamer van Koophandel. Gelet op de verwerking van persoonsgegevens die daarmee
gemoeid is, is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd. Voor een deel betreft
het hier de openbare gegevens die voor eenieder in het kentekenregister beschikbaar
zijn. Voor een ander deel vindt er een uitwisseling plaats tussen de gegevens van
de RDW en RVO. Zo zal RVO bij de vaststelling van de subsidie in alle gevallen nagaan
of de tenaamstelling van de subsidieontvanger overeenkomt met de tenaamstelling in
het kentekenregister. Daarna zal RVO periodiek de tenaamstelling of bij operational
leasing, een verstrekkingsvoorbehoud, controleren bij de RDW om na te gaan of wordt
voldaan aan de verplichting van de instandhouding.
Parallel aan de internetconsultatie is de regeling en de PIA voorgelegd aan de Autoriteit
Persoonsgegevens (hierna AP). De AP adviseert om in de regeling het punt van het verwijt
dat de betrokkene gemaakt kan worden met betrekking tot de lagere vaststelling, het
intrekken of het wijzigen van een subsidie, nader toe te lichten. Het advies van de
AP is verwerkt in de toelichting op Artikel 5.1.
6. Regeldrukeffecten
De inspanning die gevraagd wordt van de aanvragers van de subsidie begint met het
kennisnemen van de regeling. Een ondernemer kan zelf actief op zoek gaan naar informatie
over subsidie, maar veelal zullen leveranciers en brancheorganisaties de ondernemer
informeren over de mogelijkheden, en vervolgens kunnen zij zich via de website van
RVO verder verdiepen in de voorwaarden voor het benutten van de subsidie. Na het tekenen
van een overeenkomst, met ontbindende voorwaarde, doet de ondernemer een aanvraag
voor subsidieverlening via het digitale loket van RVO. Aanvragers moeten de aanvraag
met behulp van eHerkenning indienen. De aanvrager ontvangt een verleningsbesluit van
RVO. Als de emissieloze bouwmachine geleverd wordt en in voorkomende gevallen te naam
is gesteld, of als de retrofit van de bouwmachine of het zeegaand bouwvaartuig is
voltooid, volgt het verzoek tot vaststelling door de aanvrager. Op de vaststelling
volgt de uitbetaling van de subsidie. Een belangrijke voorwaarde voor subsidie is
de minimale bezitsduur van 48 maanden van de bouwmachine na levering of retrofit.
Als binnen deze periode de eigenaar of tenaamstelling wijzigt, moet RVO hiervan op
de hoogte worden gesteld door de subsidieontvanger. Ditzelfde geldt als de investering
niet meer hoofdzakelijk in de bouwsector wordt ingezet of buiten Nederland.
De tijd die een subsidieaanvrager per bouwmachine aan deze stappen besteedt is afhankelijk
van het aantal machines waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De verwachting is dat
een subsidieaanvrager in totaal maximaal drie uur per machine besteedt aan al deze
stappen bij aanvragen van aanschaf- of retrofitsubsidie voor een enkele machine, of
1,5 uur per werktuig bij serie-aanvragen voor meerdere machines. Voor het berekenen
van de regeldruk voor ondernemers wordt een standaardtarief van € 60 gehanteerd. In
totaal is de regeldruk voor een aanvrager daarmee € 90 tot € 180 per bouwmachine of
zeegaand bouwvaartuig. Uitgaande van een gemiddeld subsidiebedrag van € 18.000 betekent
dit een regeldruk van 0,5–1%. Voor de duur van de gehele regeling worden met de kennis
van nu ongeveer 14.000 aanvragen voor subsidie voor aanschaf of retrofit van bouwmachines
verwacht. Wanneer ervan uit wordt gegaan dat 90% van de aanvragen betrekking heeft
op een enkele machine, en 10% op serie-aanvragen voor meerdere machines, dan is de
macro regeldruk van deze regeling ongeveer 2,4 miljoen euro voor de hele duur van
de regeling. Dat bedrag is 1% van het subsidiebudget. Deze berekening van de regeldruk
is exclusief de tijd voor het aanvragen van de MIA. Het is niet mogelijk om de subsidieaanvraag
en de MIA-melding in een enkele stap uit te voeren. De subsidieaanvraag moet vanwege
staatssteunregels worden gedaan voorafgaand aan de aanschaf van een bouwmachine, terwijl
de MIA-melding binnen drie maanden na aanschaf moet worden gedaan.
Voor de innovatieregeling wordt de regeldruk als volgt ingeschat: de administratieve
lasten voor de aanvragers bestaan uit het kennisnemen van de regeling, het doen van
de aanvraag, het maken van voortgangsrapportages en het aanleveren van de documenten
ter verantwoording van de subsidieverstrekking. Voor deze subsidieregeling zijn de
administratieve lasten voor een aanvrager van de subsidie op grond van ervaringen
met vergelijkbare regelingen geschat op gemiddeld 4,1% van het totale subsidiebedrag.
De administratieve lasten van de regeling zijn zo laag mogelijk gehouden. Voor de
voortgangsgegevens wordt een handreiking opgesteld die het aanleveren daarvan kan
vergemakkelijken. Voor het aanvraagproces worden de kosten voor een samenwerkingsverband
van twee partijen in een project experimentele ontwikkeling gemiddeld geschat op € 1.500,-.
De aanvraagkosten voor een project haalbaarheidsstudie worden gemiddeld geschat op
€ 1.000,-. Na verlening dient jaarlijks een voortgangsrapportage ingediend te worden.
Na afloop van het project dient de eindrapportage te worden ingediend. De lasten verbonden
aan de uitvoering van een project experimentele ontwikkeling worden geschat op € 500
per jaar, voor de duur van het project. De lasten verbonden aan de uitvoering van
een project haalbaarheidsstudie worden geschat op € 250 per jaar, voor de duur van
het project.
De regeling is aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorgelegd ter toetsing.
Op 12 januari 2021 heeft ATR geadviseerd over de gevolgen van de regeling voor de
regeldruk. Het college adviseert om de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat
bedrijven aan de gestelde voorwaarden rondom de instandhoudingstermijn voldoen, aan
te laten sluiten bij de bestaande bedrijfsadministratie, zonder dat daarvoor een aparte
registratie nodig is. De methode is naar aanleiding van het advies nader toegelicht
onder ‘risico’s en handhaving’ en sluit zo goed mogelijk aan op de bestaande administratie.
Het college adviseert tevens de regeldruk voor de innovatieregeling nader in beeld
brengen conform Rijksbrede methodiek. Dit is naar aanleiding van het advies nader
uitgewerkt onder ‘regeldrukeffecten’. Tot slot adviseert het college om de mogelijkheid
te creëren om te schuiven met budgetten tussen jaren, zodat meer flexibiliteit ontstaat
met betrekking tot de subsidieplafonds en sneller stikstofreductie kan worden bereikt.
Dit advies is niet overgenomen. Ten eerste past het niet in de begrotingssystematiek,
waarbij uitgaven per jaar over de looptijd van de subsidieregeling worden geraamd.
Indien het volledige budget in het eerste jaar beschikbaar wordt gesteld, is er een
risico op onderbesteding. De resterende middelen kunnen niet onbegrensd over de jaargrens
geschoven worden, waardoor er een risico is dat er in totaal minder geld beschikbaar
is voor de subsidieregeling.
7. Financiële gevolgen
De regeling zal leiden tot kostenreductie voor ondernemers die overwegen om emissieloos
materieel aan te schaffen, bestaand materieel emissieloos te maken of uit te rusten
met een NOx-nabehandelingssysteem (SCR), of een nieuw emissieloos bouwwerktuig of bouwvoertuig
te ontwikkelen en te beproeven, in de periode 2021–2030. Retrofit SCR-subsidies zullen
beschikbaar zijn tot en met 2025, zodat retrofit SCR in latere jaren elektrificatie
niet in de weg zit. Elektrificatie zorgt op de langere termijn voor de meeste NOx-reductie. Innovatiesubsidies zullen beschikbaar zijn tot en met 2026. Hierdoor wordt
de markt gestimuleerd om voor de tweede helft van de looptijd van de regeling meer
oplossingen markt-klaar te hebben, zodat deze innovaties via de aanschafregeling ook
echt tot emissiereducties gaan leiden. Aanvragers kunnen de impuls uit deze regeling
combineren met de milieu-investeringsaftrek (MIA), binnen de grenzen van de staatsteunregels.
8. Advies en consultatie
Bij het opstellen van de regeling zijn stakeholders in of met een directe relatie
met de bouwsector geraadpleegd. In april 2021 zijn stakeholdersessies gehouden om
mondelinge en schriftelijke adviezen in te winnen van: Aannemersfederatie Bouw en
Infra Nederland, BMWT, Bouwend Nederland, Cumula Nederland, Elaad.NL, Emissieloos
Netwerk Infra, Fedecom, Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, MKB-NL-Infra,
Nationaal Kenniscentrum Laadinfrastructuur, Nederlandse Ondernemers in de Afbouw,
Nederlandse Vereniging Aannemers Funderingswerken, Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen,
Netherlands Maritime Technology, OnderhoudNL, RAI Vereniging, Techniek-NL, Transport
en Logistiek Nederland, Veras, Vereniging van Waterbouwers, Vereniging Verticaal Transport,
Vereniging voor Hoveniers en Groenvoorzieners, en Verhurend Nederland. Op 10 juni
2021 heeft daarnaast een MKB-toets plaatsgevonden, waar veertien midden- en kleinbedrijven
aan deelnamen. Deze adviezen zijn verwerkt in het ontwerp van de regeling.
In december 2021 zijn tijdens de Internetconsultatie nogmaals stakeholdersessies gehouden
met het doel om reacties op de documenten van de internetconsultatie toe te lichten.
Internetconsultatie
De subsidieregeling heeft van 3 december 2021 tot en met 16 januari 2022 open gestaan
voor openbare internetconsultatie. In totaal zijn 97 reacties ontvangen waarvan 71
openbaar. Gelet op het aantal ontvangen reacties is het niet mogelijk om in deze toelichting
inhoudelijk in te gaan op alle individuele inspraakreacties.
De consultatie heeft niet geleid tot fundamentele inhoudelijke aanpassingen van de
regeling. Wel zijn enkele grootheden gewijzigd, zoals het maximum subsidiebedrag voor
een project, de hoogte van limietwaarden bij retrofit SCR, en is een vermogensgrens
bepaald bij het hanteren van de formule voor forfaitaire meerkostenbepaling. Verder
zijn enkele punten in de begrippen en toelichting verduidelijkt en zijn enkele kleinere
gebreken hersteld.
Bij de start van de internetconsultatie zijn onder meer vragen voorgelegd over:
-
− De werkbaarheid van de aanvraagprocedure;
-
− De hoogte van de maximale subsidiebedragen per project en per aanvrager;
-
− De samenstelling van de lijst van bouwmachines die voor subsidie in aanmerking komen;
-
− De uitvoerbaarheid van het protocol voor toelating van SCR-nabehandelingstechniek;
-
− De omvang van het totale subsidiebudget van 270 miljoen euro tot 2030.
Werkbaarheid aanvraagprocedure
In het algemeen wordt de aanvraagprocedure als werkbaar beoordeeld. Dat bij het bepalen
van het subsidiebedrag rekening wordt gehouden met milieu-investeringsaftrek, die
niet tegelijk met de subsidie kan worden aangevraagd, wordt als onnodige complexiteit
ervaren. De fundamenteel verschillende aard van subsidie en belastingaftrek maakt
echter dat er geen sprake kan zijn van een gecombineerde aanvraag.
Een aantal reacties was gericht op de formule die gehanteerd wordt om het subsidiebedrag
voor batterij-elektrische machines te bepalen. Meerdere partijen gaven aan dat deze
formule te lage subsidiebedragen oplevert bij zware machines. Voor de uitvoerbaarheid
van de regeling en het geven van een prikkel aan de markt voor kostenreducties is
het hanteren van een formule wel wenselijk. Er is daarom een vermogensgrens opgenomen:
batterij-elektrische machines onder deze grens vallen onder de subsidieformule, machines
boven de grens worden, net als bijvoorbeeld machines met een waterstofbrandstofcel,
beoordeeld op basis van de kosten van een referentiemachine.
Maximale subsidiebedragen
Het voorgestelde subsidieplafond per machine was 200.000 euro. Op basis van de ontvangen
reacties lijkt dit te laag te zijn voor de zwaarste machines, waarna het plafond is
opgehoogd naar 300.000 euro per machine. Omdat zeegaande bouwvaartuigen vaak meerdere
motoren hebben is het voor deze categorie mogelijk gemaakt om meerdere retrofits op
een schip uit te voeren. Op het plafond per aanvrager per jaar van 1 miljoen euro,
dat is ingevoerd om te zorgen voor een eerlijke verdeling van het budget, zijn weinig
reacties binnengekomen. Het gekozen bedrag lijkt vooralsnog een goede middenweg en
het effect zal nauwgezet gemonitord worden.
Lijst van bouwmachines
Meerdere indieners hebben gereageerd op de samenstelling van de lijst van bouwmachines
die voor subsidie in aanmerking komen. Dit betrof voorgestelde aanvullingen en suggesties
voor samenvoeging of verduidelijking van naamgeving. De voorstellen zijn in veel maar
niet alle gevallen doorgevoerd. In de toelichting is tekst toegevoegd om op hoofdlijnen
gemaakte keuzes te motiveren. De lijst zal gedurende de looptijd van de regeling aangepast
kunnen worden.
Protocol voor SCR-nabehandelingstechniek
Op de uitvoerbaarheid van dit protocol zijn weinig reacties gekomen. De voorgestelde
NOx-limietwaarden voor machines in de vermogensklasse tussen 19 en 56 kW waren volgens
leveranciers te laag en zijn op basis van de aangeleverde informatie en advies van
TNO aangepast.
Omvang van het subsidiebudget
Er zijn veel verzoeken voor ophoging van het budget ingediend, zowel het totaalbudget
over 10 jaar als het budget voor 2022. Een zorg onder MKB-bedrijven is dat het budget
voor 2022 wordt uitgeput door grote bedrijven met meer slagkracht, nog voordat het
MKB klaar is om aanvragen te doen. Er zijn maatregelen getroffen om te zorgen dat
zowel grote bedrijven als MKB van de regeling kunnen profiteren. Voor MKB wordt een
hoger steunpercentage gehanteerd (50%, i.p.v. 40%). Daarnaast bevat de regeling een
plafond per aanvrager per jaar (1 mln. euro) dat is ingevoerd om te zorgen voor een
eerlijke verdeling van het budget. Ook wordt er gemonitord op de verdeling van het
budget tussen MKB en grotere bedrijven. Mocht het aantal aanvragen sneller gaan dan
voorzien, dan zal de regeling daar gedurende de looptijd op aangepast worden.
Afbakening bouwsector
Een aantal sectoren, waarvan de emissiereductie die wordt bewerkstelligd niet direct
relevant is voor de ambitie van 60% stikstofreductie in de bouw in 2030, hebben verzocht
te worden toegevoegd aan de lijst met bedrijfstypen die in aanmerking komen voor SSEB-subsidie.
Het gaat onder andere om de groensector. In de toelichting van de regeling is verduidelijkt
dat groenaanleg bij bouwprojecten wel, en groenonderhoud niet worden meegerekend tot
de bouwsector.
Toevoegen schone motoren
Een aantal partijen vragen om naast emissieloze technieken en retrofit ook nieuwe
in ontwikkeling zijnde technieken met potentieel lage emissies en hermotorisering
toe te voegen aan de regeling. Hier zal nader onderzoek naar worden gedaan.
9. Inwerkingtreding en werkingsduur
Deze regeling treedt in werking met ingang van 9 mei 2022. De regeling geldt voor
een periode van vijf jaar en vervalt per 1 januari 2027. De intentie is om de regeling
door te zetten tot 2031. De regeling blijft wel van toepassing op de afhandeling van
aanvragen en subsidievaststellingen van subsidies die voor 1 januari 2027 datum zijn
aangevraagd.
Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding is afgeweken van de vaste
verandermomenten (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, tweede lid) en de minimuminvoeringstermijn
van twee maanden (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vierde lid). De reden van deze
afwijking is dat hiermee, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private
nadelen worden voorkomen (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vijfde lid, onderdeel
a). Een snelle inwerkingtreding zorgt ervoor dat aanvragers snel aan de slag kunnen.
II Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling. Enkele
begripsbepalingen worden hieronder nader toegelicht.
Aanschaf
Onder de begripsbepaling van aanschaf valt zowel koop als financial lease. Bij financial
lease verkrijgt de klant gedurende de leaseperiode de economische eigendom van de
bouwmachine en na betaling van alle leasetermijnen kan de klant de juridische eigendom
verkrijgen.
Aanvrager
Een aanvrager is een partij die volgens de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) tot de bouwsector behoort, zoals bedrijven met SBI-code
41 die zich bezighouden met utiliteitsbouw en projectontwikkeling. Maar ook offshorebedrijven
of verhuurbedrijven die bouwmaterieel verhuren voor de bouw behoren tot de doelgroep.
Met de SBI-codes worden bedrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel
ingeschreven.
Dit betekent dat deze regeling voor wat betreft aanschaf- en retrofitsubsidies alleen
open staat voor deze bedrijven; voor innovatiesubsidies komen alle bedrijven in aanmerking
die de experimentele ontwikkeling kunnen uitvoeren (of waar zij een haalbaarheidsstudie
naar doen). Aangegeven wordt dat publieke organisaties, bestuursorganen of ondernemingen
zonder vestiging in Nederland geen aanspraak op aanschaf- en retrofitsubsidie maken.
Bouwmachine
In deze regeling worden voor de aanschaf- en retrofitsubsidies alle subsidiabele objecten,
met uitzondering van zeegaande bouwvaartuigen, gelijk behandeld. Vanwege de leesbaarheid
van de regeling is gekozen om alle 3 de categorieën van te subsidiëren zaken onder
één definitie te brengen. Het gaat om:
-
– Bouwwerktuigen, zoals mobiele bouwmachines en vervoerbare industriële uitrusting (zoals
generatoren) of voertuig, niet bestemd voor personen- of goederenvervoer over de weg,
of vaartuig;
-
– Een hulpfunctie die duurzaam is gemonteerd op bijvoorbeeld een chassis van een wegvoertuig
of spoorrijtuig of drijvend werktuig. Een voorbeeld is een autolaadkraan die is gemonteerd
op een truck. De laadkraan is dan subsidiabel. In dit geval geldt dat niet voor de
motor van de truck;
-
– Bouwvoertuigen die in het kentekenregister geregistreerd zijn met de classificatie
N2 of N3 (met specifieke carrosseriecodes zoals vermeld in artikel 1.1.
Voor deze categorieën is in de bijlage een positieve lijst opgenomen van subsidiabele
bouwwerktuigen, -voertuigen, hulpfuncties. In de definitie is ook bepaald dat deze
machines in hoofdzaak worden ingezet voor de bouw. Dat betekent in de praktijk voor
minimaal 70% van de tijd. De machines worden dus niet in deze tijd ingezet voor andere
activiteiten zoals voor de landbouw. Om kleine machines uit te sluiten, omdat daarbij
de milieuwinst minder groot is en elektrische oplossingen soms al standaard zijn (zoals
draagbaar gereedschap), wordt tevens een ondergrens vastgesteld van een continu elektrisch
vermogen van 8 kilowatt of meer.
Emissieloos
Met een emissieloze bouwmachine wordt bedoeld dat de bouwmachine geen schadelijke
stoffen uitstoot, hetzij broeikasgassen zoals CO2 en methaan, hetzij verontreinigende gassen en deeltjes zoals stikstofoxiden, koolwaterstoffen
en roet. Bij het gebruik van waterstof in brandstofcellen ontstaat waterdamp; hoewel
dit een broeikasgas is wordt deze uitstoot voor de regeling wel toegestaan. Bij het
gebruik van hernieuwbare energiedragers zoals mierenzuur of methanol in brandstofcellen
ontstaat evenveel CO2 als er CO2 is gebruikt bij het recent vervaardigen van de hernieuwbare energiedrager. Het uitstoten
van deze ‘kortcyclische’ CO2 is daarom wel toegestaan voor de regeling, het uitstoten van ‘langcyclische’ CO2 als gevolg van gebruik van fossiele energiedragers is niet toegestaan.
Groep
De begripsbepaling van groep is ontleend aan de omschrijving hiervan in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek.
De omschrijving van groep in dit artikel luidt: Een groep is een economische eenheid
waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden.
Zeegaande bouwvaartuigen
Het gaat hier om zeeschepen die worden ingezet in de Nederlandse exclusieve economische
zone voor bouwwerkzaamheden. Daarbij is aangehaakt bij de Europese definitie voor
binnenvaart om aan te geven wat zeeschepen zijn. Verder kan de zeewaardigheid van
het schip worden aangetoond met de certificaten die nodig zijn om op zee bouwactiviteiten
te ondernemen. Dat zijn de wateren zeewaarts vanaf de basiskustlijn tot de equidistantielijn
tot maximaal 200 zeemijl uit de kust. Voor deze categorie is in de bijlage een positieve
lijst opgenomen van zeegaande bouwvaartuigen.
Hoofdstuk 1, Algemene bepalingen
Artikel 1.2 Doel van de regeling
Het hoofddoel van de regeling is om stikstofuitstoot te verminderen in de bouwsector.
Dat kan door de aanschaf van emissieloze bouwmachines en door het ombouwen van bestaande
bouwmachines of zeegaande bouwvaartuigen met stikstofemissieverlagende technieken,
zoals een katalysator. Het nevendoel is om een bijdrage te leveren aan het reduceren
van CO2 en fijnstof. Dit kan alleen met emissieloos bouwmaterieel. Tenslotte kunnen onder
de regeling innovatieprojecten worden uitgevoerd om nieuwe emissieloze bouwmachines
te ontwikkelen en oplossingen voor laden en tanken te beproeven. De regeling bestaat
daarom uit een aanschafspoor, een retrofitspoor en een innovatiespoor.
Artikel 1.3 Maximale verlening per jaar
Het is voor een aanvrager niet mogelijk om in elke kalenderjaar meer dan 1 miljoen
euro aan subsidie verleend te krijgen. Dit betekent dat bij de aanvraag om meerdere
bouwmachines aan te schaffen of om te bouwen ofwel bij een project experimentele ontwikkeling,
rekening moet worden gehouden met spreiding over meerdere jaren. Dit is bedoeld om
de uitputting van de regeling te spreiden en om te voorkomen dat één partij een te
groot beslag legt op het beschikbare budget. Meerdere aanvragen bevorderen dan gezamenlijk
de energietransitie en verduurzaming.
Hoofdstuk 2, Aanschafsubsidie
Artikel 2.1 Subsidiabele activiteit
Onder deze regeling kan de aanschaf van een nieuwe emissieloze bouwmachine worden
gesubsidieerd overeenkomstig de definitie die daarvan is gegeven.
Om te kunnen bepalen of een bouwmachine nieuw is wordt, indien sprake is van een bouwmachine
met kenteken, gekeken naar de tenaamstelling. Deze status blijkt als de gegevens in
het kentekenregister, de datum eerste toelating, datum eerste inschrijving in Nederland
en datum tenaamstelling overeenkomen. De datum eerste toelating is de datum die aangeeft
wanneer het voertuig voor het eerst is geregistreerd (waar ook ter wereld). De datum
tenaamstelling is de datum waarop de eigenaar of houder van het voertuig in het kentekenregister
is geregistreerd. De datum eerste inschrijving in Nederland is de datum die aangeeft
wanneer het voertuig voor het eerst in Nederland is ingeschreven. Deze gegevens zijn
terug te vinden in het kentekenregister. Bij een nieuw bouwvoertuig zijn al deze data
gelijk.
Het merendeel van de bouwmachines heeft echter geen kenteken. In dat geval kan worden
gekeken naar de ingebruikname na productie. De aanschafovereenkomst kan hier dan helderheid
over verschaffen. Deze stukken worden bij de aanvraag vereist. Het is niet mogelijk
dat er subsidie wordt verstrekt voor tweedehands bouwmachines.
Artikel 2.2 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt per emissieloze bouwmachine ten hoogste 40% van de meerkosten
ten opzichte van een bouwmachine met een verbrandingsmotor, verminderd met 11,25%
forfaitaire milieu-investeringsaftrek (MIA) over de investeringskosten zoals genoemd
in de overeenkomst (en vergelijkbaar met de catalogusprijs bij voertuigen) tot een
bedrag van € 300.000,-. De vermindering van het subsidiebedrag met MIA geldt alleen
voor bouwmachines die op de milieulijst voorkomen op het moment van de subsidieaanvraag.
In het digitale aanvraagloket dat RVO inricht zal worden aangegeven of voor de machine
waarvoor subsidie wordt aangevraagd MIA van toepassing is.
Hierbij geldt een opslag voor middelgrote en kleine ondernemingen in de zin van de
bijlage bij de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor middelgrote en kleine
bedrijven geldt een opslag van 10%. De subsidie bedraagt in dat geval 50% van de eerdergenoemde
meerkosten. Wanneer een bouwmachine niet voorkomt op de milieulijst op het moment
van het indienen van de aanvraag tot subsidie, dan geldt de MIA-vermindering op het
subsidiebedrag niet.
Bij emissieloze bouwmachines met uitsluitend (niet loodhoudende) accupakketten als
energiedrager, en een motorvermogen tot 100kW, worden de meerkosten, bedoeld in het
eerste lid, bepaald door toepassing van de formule: forfaitaire meerkosten = A*[kWh]
+ M*[kW] + O; waarbij de meerkosten door de accucapaciteit wordt bepaald op a= € 800
/ kWh, de meerkosten afhankelijk van het motorvermogen M= € 300 / kW en een vast bedrag
van O= € 7.000.
In het geval van overige emissieloze bouwmachines worden de netto investeringskosten
bepaald ten opzichte van netto investeringskosten verbonden aan de referentie-bouwmachine.
Dit betreft de aanschafkosten van een nieuwe dieselaangedreven machine met vergelijkbaar
motorvermogen en vergelijkbare prestaties als de emissieloze machine waarvoor de subsidie
wordt aangevraagd. Overige emissieloze bouwmachines betreft bouwmachines met accupakketten
en een motorvermogen groter dan 100kW, bouwmachines met elektromotor zonder accupakket
die via een snoer aan een krachtbron wordt verbonden, of bouwmachines met elektromotor,
brandstofcelsysteem, opslagsysteem voor waterstof(drager) en een (kleiner) accupakket.
De aanvrager zal zelf deze referentiesituatie moeten aangeven bij de aanvraag tot
subsidie.
Artikel 2.3 Subsidieplafond
De regeling maakt het mogelijk om een aantal verschillende maatregelen te subsidiëren.
Bijzondere regeling hier is dat als het budget ontoereikend is om alle in aanmerking
komende aanvragen te kunnen toewijzen ten aanzien van bouwmachines, niet zijnde bouwvoertuigen,
de bedragen worden aangevuld met de onaangesproken middelen die zijn gereserveerd
voor de bouwvoertuigen.
Artikel 2.4 Verdelingsregime
Er is gekozen voor verdeling van de middelen op basis van het moment van indienen
van de aanvraag om subsidieverlening (‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’).
Aanvullend gelden de regels van artikel 8 van het Kaderbesluit voor de verdeling van
de subsidie. Zo geldt als datum van ontvangst van een aanvraag de datum waarop de
aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften, in die zin dat sprake is van een
volledige aanvraag. De onderlinge rangschikking van aanvragen die de Minister ontvangt
op de dag waarop het subsidieplafond wordt bereikt, wordt vastgesteld door middel
van loting. De trekking vindt plaats in aanwezigheid van een notaris en tenminste
twee waarnemers. De trekking wordt schriftelijk vastgesteld. De hoogst gerangschikte
aanvragen komen het eerst in aanmerking voor subsidie.
Artikel 2.5 Aanvraag subsidieverlening
In dit artikel worden enkele zaken rondom de aanvraag om subsidieverlening geregeld.
Vanaf de start van de regeling kunnen aanvragen worden ingediend op basis van een
overeenkomst die geen onherroepelijke verplichting mag bevatten vanaf de datum 1 januari
2022. Let op: een offerte volstaat niet voor het doen van een subsidieaanvraag.
De benodigde formulieren voor de aanvraag zijn te vinden op www.rvo.nl. De aanvraag moet met behulp van eHerkenning worden ingediend. Uitgelicht hierbij
wordt dat de aanvrager ter controle zijn SBI-codes aangeeft en verklaringen indient
dat de machine voor de bouw wordt gebruikt. Voor de verhuurder betekent dat waarschijnlijk
dat in de verhuurovereenkomst een passage moet worden opgenomen over het gebruik van
de machine voor de bouw. Bij aanvragen voor een emissieloze bouwmachine moeten de
referentiekosten van een machine met een verbrandingsmotor worden opgegeven. Het bewijsstuk
hiervoor mag niet meer dan drie maanden oud zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een
offerte of een catalogusprijs. De subsidieontvanger blijft verantwoordelijk voor het
voldoen aan de voorwaarden van de regeling. RVO stelt een handreiking beschikbaar
waarin de voorwaarden van de regeling worden uitgelegd.
Artikel 2.6 Afwijzingsgronden
Op grond van dit artikel wijst de Minister een aanvraag om subsidie af als de aanvraag
niet voldoet aan het bepaalde in de regeling. In ieder geval vallen hieronder de eisen
uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening:
-
– er mag geen sprake zijn van ongeoorloofde cumulatie als bedoeld in artikel 8 van de
Algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
– er mag geen sprake van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2,
achttiende lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
– de werkzaamheden aan het project mogen niet zijn aangevangen voordat de aanvraag voor
dat project is ingediend, omdat daarmee het stimulerend effect als bedoeld in artikel
6, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening ontbreekt;
-
– er mag geen strijd zijn met enige andere bepalingen uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Een accu wordt afgewezen af als het een bouwmachine betreft met een loodhoudende accu,
omdat dit soort accu een hoge milieubelasting heeft.
Om te voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor een hulpfunctie die grotendeels
wordt aangedreven door een verbrandingsmotor geldt als afwijzingsgrond dat de hulpfunctie
een gebruikstoestand moet kennen waarbij de verbrandingsmotor automatisch wordt afgeschakeld
als de elektromotor van de hulpfunctie wordt gebruikt. Ook moet het accupakket met
een stekker oplaadbaar zijn.
Om een veilig gebruik van bouwmachines te borgen worden eisen gesteld die worden beschreven
het Warenwetbesluit machines en wordt een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid,
bedoeld in artikel 26a van de Spoorwegwet, gevraagd.
Bouwvoertuigen zoals omschreven in Bijlage 1 onderdeel C kunnen ook in aanmerking
komen voor de Subsidieregeling Aanschaf Zero Emissie Trucks (AanZET). Echter, indien
voor deze maatregel al AanZET-subsidie is verleend, dan komt de aanvrager niet alsnog
in aanmerking voor subsidie in deze regeling om overstimulering te voorkomen.
Artikel 2.7 Beschikking
De beschikking tot subsidieverlening en -vaststelling wordt conform de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking binnen 13 weken na datum van ontvangst van de aanvraag gegeven.
RVO heeft het aanvraagproces zoveel mogelijk geautomatiseerd en streeft ernaar de
subsidieverlening en -vaststelling sneller dan binnen 13 weken af te ronden.
Artikel 2.8 Voorschot
Bij de verlening van subsidie wordt voorschot verstrekt van 90%. De (rest van de)
subsidie wordt uitbetaald na vaststelling van de subsidie.
Artikel 2.9 Aanvraag subsidievaststelling
In dit artikel is bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk 12 maanden
na de datum van verlening van de subsidie moet worden ingediend waarbij een verlening
van nog eens maximaal 12 maanden mogelijk is als de levertijd van de machine is vertraagd
en dat voor RVO kan worden aangetoond.
Eén aanvraag is één dossier, maar kan over meerdere bouwmachines gaan. Een subsidieaanvraag
voor meerdere machines tegelijk kan het snelst worden behandeld als voor die machines
een gelijktijdige vaststelling van de subsidie mogelijk is. Een vaststellingsaanvraag
kan dus pas worden ingediend als alle bouwmachines uit de verlening zijn geleverd.
Het is daarom aan te bevelen om in één subsidieaanvraag uitsluitend machines op te
nemen die in hetzelfde tijdsbestek afgeleverd kunnen worden.
Artikel 2.10 Betaling
De uitbetaling van de voorschotten en (verdere) subsidie is altijd op de bankrekening
van de aanvrager.
Artikel 2.11 Verplichtingen
Dit artikel bevat de verplichtingen voor de ontvangers van subsidie. Onderdeel van
deze verplichtingen is onder meer het melden van gewijzigde omstandigheden met betrekking
tot de aanvrager. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de wijziging van een adres
of de verkoop van de met subsidie aangeschafte machine. Dergelijke wijzigingen van
omstandigheden kunnen van belang zijn voor een efficiënte uitvoering en juiste toepassing
van de regeling of het al dan niet aanspraak kunnen maken op het volledige subsidiebedrag.
Denk aan de mededeling over een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring.
Ook dient de subsidieontvanger mee te werken aan het verstrekken van gegevens ten
behoeve van het evalueren van de subsidieregeling. Bij het openbaar maken van de evaluatie
van de subsidieregeling worden geen persoonsgegevens openbaar gemaakt. Verslaglegging
vindt volledig geanonimiseerd plaats.
De subsidieontvanger zal tot en met 48 maanden na de datum van de beschikking tot
subsidievaststelling moeten kunnen bewijzen dat hij beschikking heeft over de machine.
Deze machines worden in hoofdzaak ingezet voor de bouw. Dat betekent in de praktijk
voor minimaal 70% van de tijd. Als wegens omstandigheden niet de hele periode (met
dus 70% als grenswaarde) de machine in Nederland wordt gebruikt of anderszins niet
meer in gebruik is geldt een terugvordering naar rato van het subsidiebedrag. Het
artikel regelt dat RVO hiervoor bewijsstukken mag opvragen. In de praktijk zal het
gaan om bijvoorbeeld een verzekeringsbewijs of de overeenkomst voor de aanschaf van
de bouwmachine. Daarnaast moet aangetoond worden dat de machine daadwerkelijk ingezet
kan worden en legaal in de handel is gebracht. Dat wordt gedaan aan de hand van een
geldige registratie in het kentekenregister of een goedkeuring op grond van het Warenwetbesluit
machines of de Spoorwegwet als het spoormachines betreft.
Artikel 2.12 Gewijzigde vaststelling en terugvordering
Wanneer blijkt dat niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan kan de subsidie
lager worden vastgesteld en teruggevorderd. Op grond van artikel 4:49 van de Algemene
wet bestuursrecht kan de Minister de subsidievaststelling intrekken of wijzigen ten
nadele van de ontvanger. Op grond van art 4:57, eerste lid, van deze wet kan de Minister
onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht de Minister overigens niet
om de subsidie lager vast te stellen wanneer niet aan de subsidieverplichtingen wordt
voldaan. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt kan de Minister in situaties van overmacht
ook besluiten om de subsidie niet lager vast te stellen. Voorbeelden hiervan kunnen
total loss en diefstal zijn.
Hoofdstuk 3, Retrofitsubsidie
Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten
Deze regeling is bedoeld voor het subsidiëren van verschillende maatregelen, gericht
op het verbeteren van de emissieprestaties van bouwwerktuigen en zeegaande bouwvaartuigen.
Het gaat daarbij om motoren zoals omschreven in de NRMM-verordening of om motoren
die op basis van die verordening als gelijkwaardig of milieuvriendelijker zijn erkend.
De regeling biedt de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor de aanschaf van SCR-katalysatoren
of ombouw naar zero-emissie aandrijving. Om de met de regeling beoogde emissiereductie
te behalen, zal de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) na plaatsing van de katalysator in elk geval gelijk of lager moeten zijn dan die
van een vergelijkbare (nieuwe) motor op basis van de NRMM-verordening. Vanaf 2020
gelden de fase V emissienormen voor mobiele werktuigen onder de NNRM-verordening.
Onder ‘ombouw en installatie’ vallen de kosten die te maken hebben met de aanschaf
en het installeren van de apparaten. Dat kan soms ook betrekking hebben op de kosten
die nodig zijn om leidingen om te leggen om ruimte te maken voor de plaatsing van
de katalysator. Bij zeegaande bouwvaartuigen wordt tevens de noodzakelijke certificering
als bedoeld in artikel 5 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen bekostigd.
Met de installatie dient een emissiereductie tot het niveau van Tier III of hoger
van het MARPOL-verdrag te worden gehaald16.
Ombouw van bouwwerktuigen naar zero emissie door inbouw en installatie van een elektrische
aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend accupakket (of een combinatie
daarvan) is subsidiabel, maar dat geldt niet voor bouwvoertuigen en bouwvaartuigen.
In die gevallen zou ombouw naar zero emissie aandrijving een te groot beslag op het
budget leggen met een lage kosteneffectiviteit van NOx-reductie.
Artikel 3.2 Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie is maximaal 40% c.q. 50%, afhankelijk van de grootte van
de onderneming, van de investering (exclusief btw) voor een retrofit emissieloze aandrijflijn
of een retrofit SCR-katalysator, verminderd met 11,25% forfaitaire milieu-investeringsaftrek
(MIA) over de investeringskosten zoals genoemd in de overeenkomst (en vergelijkbaar
met de catalogusprijs bij voertuigen), met een maximum van € 300.000. In het geval
van een zeegaand bouwvaartuig kunnen meerdere SCR-katalysatoren worden gesubsidieerd.
Bij een retrofit zijn de netto investeringskosten te rekenen als meerkosten ten opzichte
van het equivalent zonder retrofit emissieloze aandrijflijn of retrofit SCR-katalysator.
In het eerste geval betreft het de aanschafkosten van een elektromotor, besturingselectronica,
een batterijpakket en/of een brandstofcelsysteem met waterstof(drager)opslagsysteem,
de uren van het installeren van de genoemde systemen of componenten, de materiaalkosten
van montagemateriaal die benodigd zijn voor het installeren, alsmede de eventuele
kosten van het verkrijgen van de CE-markering vanwege het aanbrengen van een substantiële
wijziging aan de machine. In het tweede geval betreft het de aanschafkosten van de
katalysator, de kosten van de enkelstukskeuring van de katalysator, de uren van het
installeren van de katalysator inclusief het verleggen van leidingen, en de materiaalkosten
van montagemateriaal om de katalysator te kunnen monteren.
In beide gevallen wordt 11,25% afgetrokken voor de fiscale MIA-aftrek die ondernemers
ook kunnen toepassen ten aanzien van (het merendeel) van deze groene investeringen.
Het betreft ook de investeringssteun krachtens artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening
om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming
of om, bij de afwezigheid van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen.
Verder zijn enkele regels vanuit hoofdstuk 2 op dit onderwerp van toepassing.
Artikel 3.3 Subsidieplafond
Dit hoofdstuk maakt het mogelijk een aantal verschillende maatregelen te subsidiëren.
Voor retrofit is een bedrag beschikbaar per jaar.
Artikelen 3.4 tot en met 3.12
Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde en al toegelicht bij de aanschafsubsidie
in hoofdstuk 2. Hier worden alleen aanvullende bepalingen toegelicht.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een SCR-katalysator op een bouwmachine met
een vermogen tussen 56 en 560 kW waarop emissiegrenswaarden van fase II, fase III
A of fase III B van toepassing zijn als bedoeld in de NRMM-verordening, dient een
bewijsstuk te worden overlegd dat het bouwmachine is of wordt uitgerust met een roetfilter,
tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is, bijvoorbeeld door ruimtegebrek op de machine.
Evenzo moet bij een vermogen boven 560 kW een roetfilter aanwezig zijn voor subsidieverstrekking
voor de SCR-katalysator. Voor zeegaande vaartuigen geldt deze eis vooralsnog niet,
omdat de significante hoeveelheden zwavel in de brandstof voor zeeschepen gebruik
van een roetfilter technisch lastig maakt.
Als subsidieverplichting bij de retrofitsubsidie voor zeegaande bouwvaartuigen wordt
het Supplytime Charter Agreement of logboek bijgehouden waaruit blijkt dat het vaartuig
werkzaamheden heeft verricht in de Nederlandse exclusieve economische zone. Daarmee
is aan te tonen dat de gesubsidieerde retrofit voor een stikstofreductie in Nederland
heeft gezorgd. Tevens wordt aangetoond dat het schip op de exclusieve economische
zone werkzaamheden kan verrichten. Concreet betreft dit een van de certificaten die
in het Schepenbesluit 2004 (hoofdstukken 2 en 3) worden genoemd:
-
– een internationaal certificaat van uitwatering als bedoeld in artikel 16 van het Uitwateringsverdrag;
-
– het (radio)veiligheidscertificaat voor vrachtschepen;
-
– certificaten voor offshore vaartuigen;
-
– een goedkeuringscertificaat voor zeevaart.
Verder wordt aan de aanvrager alleen subsidie verstrekt als de leverancier een (vereenvoudigde)
typegoedkeuring of enkelstuksgoedkeuring heeft doorlopen. Dit wordt per vermogensklasse
eenmalig uitgevoerd. Hierbij moet aangetoond worden dat het systeem tijdens normaal
gebruik de NOx voldoende reduceert, zonder dat dat leidt tot een te hoge NH3-emissie.
Tenslotte dient de subsidieontvanger, gedurende 48 maanden na vaststelling van de
gesubsidieerde ombouw van de bouwmachine, deze machine in eigendom te houden en hoofdzakelijk
(dat wil zeggen gedurende 70% van de tijd) in de bouwsector te gebruiken. De gebruiker
kan in deze periode gevraagd worden om aan te tonen dat de bouwmachine hoofdzakelijk
in Nederland en hoofdzakelijk in de bouwsector is ingezet.
Hoofdstuk 4, Innovatiesubsidie
Artikel 4.1
Door demonstraties van nieuwe technologieën en innovaties kan een bijdrage worden
geleverd aan het doel van de regeling zoals beschreven in artikel 1.2, onderdeel c,
van deze regeling. Een project experimentele ontwikkeling draagt bij aan het versnellen
van de ontwikkeling van emissieloze bouwmachines van emissieloze bouwmachines in de
pre-commerciële fase, de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor emissieloze
bouwmachines voor alternatieve energiedragers of oplaadsystemen voor het laden al
dan niet ontladen van accu’s van emissieloze bouwmachines met uitzondering van de
energieopwekking ten behoeve van het opladen. De bouw van een prototype kan deel uitmaken
van een experimentele ontwikkeling, voor zover die bedoeld is voor het vergroten van
de kennis. De verkoop van het prototype en/of het gebruik van een prototype in de
exploitatie van de aanvrager(s) na afronding van het project, is toegestaan. Een project
haalbaarheidsstudie onderzoekt de haalbaarheid van een project experimentele ontwikkeling.
Artikel 4.2 Maximale projectduur
Met deze subsidie wordt beoogd de ontwikkeling van duurzame producten te versnellen.
Daarom is het belangrijk dat de projecten niet te lang duren, zodat tijdig ingespeeld
kan worden op nieuwe ontwikkelingen in de markt. Daarnaast is rekening gehouden met
de gebruikelijke doorlooptijd van vergelijkbare projecten.
Artikel 4.3 Subsidieplafonds
In dit artikel is bepaald welke subsidieplafond wordt gehanteerd voor de aanvragen
die worden ingediend en het jaar daarop kunnen worden toegekend.
Artikel 4.4 Aanvraagperiode
Aanvragen voor subsidieverlening voor een project experimentele ontwikkeling kunnen
worden ingediend in de perioden [datum drie maanden na publicatie] 2022 tot en met
[datum 3 weken later] 2022 17.00 uur, en onverminderd artikel 4.3, vierde lid, de
periode [datum drie maanden na datum sluiting periode onder a] 2022 tot en met [datum
3 weken later] 2022 17.00. Dat kan via het formulier dat RVO beschikbaar stelt. Voor
toekomstige subsidieperioden zullen nieuwe data worden vastgesteld, voordat een periode
begint. Die nieuwe data worden gepubliceerd in de Staatscourant. Jaarlijks worden
er twee aanvraagperioden voorzien. De tweede periode opent 3 maanden na sluiting van
de eerste periode.
Artikelen 4.5 Aanvragers
In dit artikel is geregeld welke partijen een aanvraag voor een subsidie kunnen indienen.
Hierin wordt gebruikt gemaakt van de term ‘samenwerkingsverband’ uit het Kaderbesluit
Subsidies I en M. Lokale overheden worden niet in dit artikel (of elders in de regeling)
genoemd. Voor hen geldt dat zij wel betrokken kunnen zijn bij een project, maar geen
deel kunnen uitmaken van het samenwerkingsverband dat de subsidie aanvraagt voor een
project.
Artikel 4.6 Vereisten subsidieaanvraag
In dit artikel is bepaald welke gegevens bij de aanvraag moeten worden overlegd. Voor
alle projecten geldt dat de gegevens, bedoeld in artikel 10 van het Kaderbesluit Subsidies
I en M en artikel 6, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, moeten
worden aangeleverd bij een aanvraag. Indien er sprake is van een subsidieaanvraag
van meer dan € 500.000 vereist de Algemene groepsvrijstellingsverordening dat de gegevens
van de steun gepubliceerd worden. In het aanvraagformulier van RVO wordt aangegeven
welke gegevens van de aanvrager worden verlangd.
Artikel 4.7 Wijze van verdelen
Bij de projecten experimentele ontwikkeling vindt de verdeling van de subsidie plaats
aan de hand van beoordelingscriteria op basis waarvan rangschikking wordt gemaakt
van projecten. Vervolgens wordt de hoogst gerangschikte aanvraag toegekend, daarna
de een-na-hoogst gerangschikte aanvraag, enzovoort, totdat het subsidieplafond is
bereikt.
In het vierde lid is ten slotte toegelicht wat de werkwijze is wanneer het subsidieplafond
uitgeput raakt en een aanvraag daardoor niet volledig kan worden toegekend. In dat
geval wordt in overleg met de aanvrager bekeken of de toekenning van een lager bedrag
ook volstaat voor de uitvoering van het project waarvoor subsidie is aangevraagd.
Voor projecten haalbaarheidsstudie vindt de subsidieverdeling plaats op volgorde van
binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.8 Beoordelingscriteria
Deze subsidieregeling werkt met beoordelingscriteria waarbij punten worden toegekend
aan projecten. Daarmee wordt de rangschikking opgesteld. Deze beoordelingscriteria
en de maximale puntentoedeling zijn opgenomen in bijlage 2 van deze regeling. Er zijn
twee typen projecten onderscheiden. Het eerste type zijn projecten die gericht zijn
op technische ontwikkeling van emissieloze bouwmachines die een bijdrage kunnen leveren
aan de versnelde beschikbaarheid en/of inzetbaarheid van emissieloos bouwmaterieel.
Het kan gaan om een nieuwe technologie met betrekking tot producten, processen of
diensten, of om wezenlijke vernieuwingen of wezenlijk nieuwe toepassingen van een
bestaande technologie.
Het tweede type zijn projecten die gericht zijn op het opdoen van Praktijkervaring,
en daarmee een bijdrage leveren aan kennisontwikkeling en kennisdeling. Ondanks dat
er twee projecttypen zijn, gaat het in beide projecttypen om een Project Experimentele
Ontwikkeling, volgens de AGVV en in de rangschikking concurreren deze met elkaar.
Bij de beoordeling van projectaanvragen worden punten toegekend op elk onderdeel van
de beoordelingscriteria. Zijn er voor een project op een bepaald criterium geen tekortkomingen
te constateren, dan wordt het maximale aantal punten toegekend. Indien niet volledig
wordt voldaan aan een criterium dan wordt het aantal punten navenant verminderd. In
het uiterste geval worden geen punten toegekend, indien het project op geen enkele
wijze voldoet aan het beoordelingscriterium.
In de beoordeling van innovatieprojecten in het algemeen is het gebruikelijk om naar
diverse aspecten te kijken waarbij impact en kwaliteit leidend zijn. Dit zijn de volgende
aspecten:
NOx reductie. De mate waarin het project leidt tot een reductie in de NOx-uitstoot in de bouwsector. Zowel de directe NOx-reductie per machine als de potentiële reductie in het machinepark in 2025 moet in
de projectomschrijving aangegeven worden in ton NOx-reductie.
Vervolgpotentieel. Het potentieel dat het projectresultaat een vervolg krijgt in nieuwe
projecten van de projectpartners en partijen die niet bij het project betrokken zijn
en de bijdrage die dit (binnen 1 jaar na afloop van het project) levert aan de doelstelling
van de regeling, in het bijzonder NOx-reductie in de bouwsector. Een project scoort hoger op het criterium naarmate de
effecten op de reductie van de emissie van NOx voor de projectdeelnemers, en het herhalingspotentieel in andere projecten binnen
of buiten de sector groter zijn. Dit vraagt om een goede onderbouwing, waar mogelijk
kwantitatief, van de aannames en inschatting.
Kennisoverdracht. De mate waarin het project leidt tot kennisoverdracht en opgedane
kennis en inzichten hierdoor beschikbaar komen voor stakeholders binnen en buiten
de bouwsector. Een project scoort hoger op het criterium naarmate het project bijdraagt
aan publieke kennis en publieke inzichten over de technologie, door bijvoorbeeld aantoonbaar
de betrokkenheid van hogescholen en universiteiten mee te nemen of vakinhoudelijk
te communiceren. Een duidelijke omschrijving van de te verwachte communicatie naar
verschillende relevante doelgroepen in het projectplan levert eveneens punten op.
Kwaliteit van de doelstellingen. De kwaliteit van de doelstellingen van het project
in relatie tot de doelstellingen van de regeling: technologie-, innovatie- en kennisontwikkeling
gericht op een reductie van de emissie van NOx, CO2, en fijn stof (PM2,5 en PM10) in de bouwsector (zie art. 1.2 c van deze regeling).
Er wordt ook beoordeeld of een project daadwerkelijk vernieuwend is en wat de kwaliteit
is van de inhoud en aanpak van het project.
Een project scoort hoger naarmate het projectplan de achtergrond van het probleem,
de probleemdefinitie, en de daaruit voortvloeiende doelstellingen van het project
op een duidelijke, concrete, realistische en meetbare wijze worden gedefinieerd.
Snelheid van het project. De mate waarin het project, met behoud van kwaliteit, op
korte termijn tot resultaten leidt en daarmee bijdraagt aan het versnellen van de
ontwikkeling en/of inzetbaarheid van emissieloze bouwmachines eventueel gecombineerd
met oplaad en tankinfrastructuur (zie art. 4.1 a van de SSEB-regeling).
Projectmanagement. De kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van het project,
opvolging en rapportage, risicobeheer, financieel management en stakeholder-management.
Een project scoort hoger naarmate de onderzoeksmethode en inhoudelijke aanpak beter
is en het projectplan, de inhoudelijke aanpak, het plan, de per partner uit te voeren
activiteiten, de projectfases inclusief go/no go momenten, en de resultaten beschrijft
als mede aspecten met betrekking tot gedrag en regelgeving betrekt bij het project.
Begroting en financiële effectiviteit. De kwaliteit van de begroting, en in de onderbouwing
dat de deelnemers hun eigen aandeel in het project kunnen financieren. De verhouding
tussen de opgevoerde kosten, de omschreven activiteiten, de geplande duur en de impact
van het project. Een project scoort hoger op het criterium begroting naarmate de beschikbare
middelen effectiever of efficiënter ingezet worden. Om te voorkomen dat er onnodig
veel projectkosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke invloed
het project kan hebben op het bereiken van de doelstellingen van de regeling en of
dat in verhouding staat tot de totale subsidiabele projectkosten die opgevoerd worden.
Ook dient per partner onderbouwd te worden hoe het eigen aandeel in de projectkosten
gefinancierd wordt.
Samenwerking. De mate en wijze van samenwerking tussen verschillende (keten)partners,
en de bijdrage die dit levert aan de kwaliteit van het project. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de samenwerking wordt gekeken naar of de voor het project noodzakelijke
partijen betrokken zijn (betrokkenheid van de waardeketen), of de kwaliteit van de
samenwerkingspartners (beschikbaarheid van de benodigde kennis) voldoende is om het
project goed uit te voeren en of de inbreng van elke deelnemer duidelijk is. Projecten
waarbij de keten betrokken is (producent/ontwikkelaar, leverancier en gebruiker) scoren
over het algemeen hoger in de rangschikking dan projecten waarin een ketenpartij mist,
met name als dat de eindgebruiker is.
Een project haalbaarheidsstudie is een project waarbij sprake is van een onderzoek
of analyse van het potentieel van een project experimentele ontwikkeling, met als
doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de
zwakke punten van een project experimentele ontwikkeling, de kansen en risico’s in
kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project
te kunnen doorvoeren en wat de uiteindelijke slaagkansen zijn. In een aanvraag tot
vaststelling dienen deze onderwerpen in een verslag beschreven te worden.
Artikel 4.9 Weigeringsgronden
Gronden om een subsidieaanvraag op voorhand te weigeren zijn opgenomen in het van
toepassing verklaarde Kaderbesluit (artikel 11 en 12) en in deze regeling. In deze
regeling zijn drie aanvullende gronden genoemd om de subsidieaanvraag op voorhand
te weigeren: wanneer er al een subsidie is verleend voor hetzelfde (nationale) project,
wanneer de regels van het de Algemene groepsvrijstellingsverordening niet worden nageleefd
of wanneer een aanvraag minder dan 70 punten heeft behaald in de rangschikking. Dit
met name met het oog op een strengere selectie op het vernieuwend karakter van de
innovatie. Verder gelden de algemene eisen uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.10 Beschikking op aanvraag
Zie toelichting bij artikel 2.7.
Artikel 4.11 Hoogte van de subsidie
Bij het bepalen van de maximale steunintensiteit en de maximumbedragen wordt aangesloten
bij de Algemene groepsvrijstellingsverordening: een verhoging is mogelijk indien één
van de volgende voorwaarden is vervuld:
-
1) het project behelst daadwerkelijke samenwerking (10 procentpunten):
-
– tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een mkb-onderneming is, en geen van
de ondernemingen neemt meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten voor haar
rekening, of
-
– tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding,
waarbij deze organisaties ten minste 10% van de in aanmerking komende kosten dragen
en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;
-
2) de projectresultaten worden ruim verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories,
of gratis opensource-software (15 procentpunten).
Daarbij geldt een opslag van 10% voor respectievelijk kleine of middelgrote ondernemingen
zoals mogelijk gemaakt in bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.12 Subsidiabele kosten
De kosten die op grond van deze regeling gesubsidieerd kunnen worden zijn gebaseerd
op de kosten die beschreven worden in de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
De subsidiabele kosten voor een project experimentele ontwikkeling, genoemd in artikel
25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, betreffen:
-
• personeelskosten verbonden aan het project;
-
• afschrijvingskosten van apparatuur en uitrusting gedurende het project;
-
• afschrijvingskosten van gebouwen en gronden gedurende het project;
-
• kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien evenals kosten voor consultancy
en gelijkwaardige diensten verbonden aan het project, en
-
• bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal,
leveranties en dergelijke producten verbonden aan het project.
De kosten voor van een haalbaarheidsstudie is het geheel van de kosten die zijn verbonden
met de studie. Hierbij is in de definitiebepaling in de regeling de tekst uit de Algemene
groepsvrijstellingsverordening overgenomen.
Artikelen 4.13 tot en met 4.15 Berekening subsidiabele kosten
Gelet op artikel 7 van het Kaderbesluit subsidies I en M dient vastgesteld te worden
welke standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kunnen worden
gehanteerd. Ten aanzien van de standaardberekeningswijze voor uurtarieven wordt het
de aanvragers toegestaan zelf een keuze te maken uit de drie beschikbare mogelijkheden
uit het Kaderbesluit. Ter uitwerking van deze bepaling is opgenomen hoe de standaardberekeningswijze
voor de berekening van uurtarieven met behulp van de integrale kostensystematiek moet
worden toegepast en hoe vervolgens de subsidiabele kosten kunnen worden berekend.
Verder is geregeld hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven
op basis van de kosten per kostendrager met forfaitaire opslag moet worden gehanteerd
en hoe daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. Eveneens is de standaardberekeningswijze
opgenomen voor zover gebruik wordt gemaakt van een forfaitair vastgesteld uurtarief
loonkosten van € 60 per uur. In dit bedrag zijn zowel de directe loonkosten als daaraan
toegerekende indirecte kosten begrepen (waaronder BTW bij het aantrekken van expertise).
Ook is in dit artikel opgenomen hoe in dit geval de subsidiabele kosten kunnen worden
berekend.
Artikel 4.16 Bevoorschotting
In dit artikel worden bepalingen gegeven over voorschotten. Hierbij is aangesloten
bij de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
Artikel 4.17 Verplichtingen
Het project dient bij te dragen aan de kennisontwikkeling op het gebied van inzet
van emissieloos bouwmaterieel en een zo groot mogelijk potentieel emissie-reducerend
effect hebben. Van de subsidieontvanger wordt daarom verwacht dat hij inzicht geeft
in de resultaten die met het project bereikt worden. Daarbij is het belangrijk aan
te geven welke combinatie van voertuigtype en alternatieve energiedrager het project
betreft.
De onderwerpen waarover de subsidieontvanger in elk geval rapporteert zijn:
-
− de technologische belemmeringen die er zijn voor verdere ontwikkeling en de bijdrage
die het project heeft geleverd bij het tegengaan van deze belemmeringen;
-
− de organisatorische belemmeringen die er zijn voor verdere ontwikkeling en de bijdrage
die het project heeft geleverd aan het tegengaan van deze belemmeringen;
-
− mogelijke remmingen in wet- en regelgeving voor verdere ontwikkeling van emissieloos
bouwmaterieel en/of de daarvoor benodigde infrastructuur;
-
− de invloed die het project heeft gehad op energieverbruik, emissies, kostprijs en
toepasbaarheid van de innovatieve techniek ten opzichte van het conventionele alternatief
waarvoor deze in de plaats komt.
De subsidieontvangers wordt een handleiding ter beschikking gesteld met nadere informatie
over hoe te rapporteren. Hiermee worden de lasten voor de subsidieontvangers zo laag
mogelijk gehouden.
Artikel 4.18 en artikel 4.19
Zie toelichting bij artikel 2.9 en artikel 2.10.
Voor een project experimentele ontwikkeling dient in het eindrapport te worden opgenomen:
een overzicht van de gerealiseerde kosten en een toelichting op afwijkingen ten opzichte
van de begroting, het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen
van derden en het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage.
Artikel 5.1 Misbruik en oneigenlijk gebruik
Deze bepaling ziet op de registratie die wordt bijgehouden ter voorkoming van misbruik
en oneigenlijk gebruik. Deze bepaling is overgenomen uit artikel 27 van het Kaderbesluit.
De toelichting bij artikel 27 Kaderbesluit luidt als volgt.
Ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies wordt in dit besluit
ook voorzien in een departementale registratie. Daarin wordt in de eerste plaats geregistreerd
het opleggen van een boete op grond van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten
door ministers verstrekte subsidies. Een dergelijke boete is aan de orde bij het niet
voldoen aan een bijzondere meldingsplicht die aan de subsidie is verbonden als bedoeld
in die wet. Daarnaast wordt in het register vastgelegd als sprake is geweest van een
lager vaststelling van de subsidie (o.g.v. artikel 4:46 Awb), dat de subsidieverlening
is ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger is gewijzigd (artikel 4:48)
of dat de subsidievaststelling is ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger
is gewijzigd (artikel 4:49 Awb). In al deze gevallen vindt alleen registratie plaats
als de subsidie-ontvanger een verwijt kan worden gemaakt van de lagere vaststelling,
intrekking of wijziging. Het kan immers ook voorkomen dat een subsidie-ontvanger daarmee
buiten zijn schuld wordt geconfronteerd. Het doel van de registratie is echter de
toepassing van deze maatregelen vast te leggen om misbruik en oneigenlijk gebruik
voor de toekomst te voorkomen. Voorts wordt ook een in het kader van de subsidieverstrekking
gedane aangifte bij het openbaar ministerie op grond van artikel 162 van het Wetboek
van strafvordering geregistreerd. Er worden in dat geval geen strafrechtelijke persoonsgegevens
geregistreerd, doch alleen de melding dat er een aangifte is gedaan.
Artikel 5.2 Evaluatie
Van de subsidieontvanger wordt verlangd dat hij meewerkt aan een evaluatie om de effecten
van de onder deze regeling verleende subsidie te onderzoeken. Daarbij kan van hem
worden verlangd dat hij, binnen de maatstaven van redelijkheid, gehouden kan worden
gegevens te delen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om vragen over het aanvraagproces,
gemaakte overwegingen en/of administratieve lasten. Ook kan het gaan over de inzet
van machine(s) of de vraag in hoeverre haalbaarheidsstudies waarvoor subsidie is ontvangen
hebben geleid tot projecten experimentele ontwikkeling. Verder kan het gaan over de
vraag in hoeverre projecten experimentele ontwikkeling waarvoor subsidie is ontvangen,
hebben geleid tot commercieel aanbod in de markt.
Om voldoende tijd te hebben een dergelijke evaluatie uit te voeren, kan medewerking
tot de evaluatie worden verlangd gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking
tot subsidievaststelling. De verslagen over de doeltreffendheid, doelmatigheid en
de effecten van de subsidie in de praktijk worden door de Minister gepubliceerd.
Bijlage 1
Toelichting op de lijst van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen, behorende bij
artikel 1.1 van de regeling.
In deze lijst wordt aangegeven welke machines in deze regeling onder de definitie
van bouwmachine of zeegaand bouwvaartuig vallen, en daarmee in aanmerking komen voor
aanschaf- of retrofitsubsidie, mits de aanvragen voldoen aan alle andere in de regeling
vermelde eisen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen (A) bouwwerktuigen, (B) hulpfuncties, (C) bouwvoertuigen
en (D) zeegaande bouwvaartuigen. Voor categorie A is per machine in de rechter kolommen
met een ‘J’ voor ‘ja’ en een ‘N’ voor ‘nee’ aangegeven of, volgende uit de tekst van
de regeling en de feitelijke vormgeving van de machine, een bouwmachine in aanmerking
komt voor een aanschafsubsidie onder hoofdstuk 2 of een retrofitsubsidie onder hoofdstuk
3. Machines in categorieën B en C komen alleen voor aanschafsubsidie onder hoofdstuk
2 in aanmerking. Zeegaande bouwvaartuigen (D) komen alleen voor een retrofitsubsidie
onder hoofdstuk 3 in aanmerking.
Als een machine op de lijst staat, is alleen de emissieloze aandrijving van de machine,
of de retrofit SCR-installatie, subsidiabel. De subsidie wordt bepaald aan de hand
van de meer-investeringskosten ten opzichte van een referentiemachine. Voor aanschafsubsidie
betreft het dan doorgaans de meer-investeringskosten ten opzichte van een diesel-aangedreven
machine met vergelijkbare prestaties. Voor retrofitsubsidie betreft het de volledige
kosten van de SCR-installatie die wordt toegevoegd aan de bestaande machine of vaartuig.
De lijst is tot stand gekomen in samenwerking met stakeholders en maakte deel uit
van de internetconsultatie voor de regeling. Bij het samenstellen van de lijst is
naar meerdere aspecten gekeken:
-
− Voertuigen en vaartuigen die al vanuit andere regelingen worden ondersteund zijn niet
op de lijst geplaatst, of er is een verdeling gemaakt tussen SSEB en betreffende regeling.
Emissieloze bestelauto’s vallen onder de Subsidieregeling Emissieloze BedrijfsAuto’s
(SEBA). Voor emissieloze vrachtwagens komt de Aanschafsubsidieregeling Zero-Emissie
Trucks, zodat SSEB slechts gespecialiseerde vrachtwagens voor de bouw ondersteunt
en AanZET de overige. Voor binnenvaart bestaat de subsidieregeling Verduurzaming Binnenvaart,
zodat binnenvaart buiten SSEB is gelaten met uitzondering van drijvende werktuigen.
Voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technieken als waterstofmotoren, elektrisch
laden en waterstof en methanol voor schepen worden projecten ondersteund vanuit de
subsidieregeling R&D-mobiliteitssectoren.
-
− Bij de samenstelling van de lijst is ook rekening gehouden met de milieulijst van
RVO, zodat machines of retrofittechnieken die op de SSEB-lijst staan zoveel mogelijk
ook op de milieulijst staan. In sommige gevallen is ervoor gekozen om te volstaan
met de vermelding op de milieulijst, zoals voor laadapparatuur.
-
− Machines waarvan de emissieloze versies al gangbaar zijn zodat er geen of minder stimulering
nodig is, zijn niet opgenomen in de lijst. Als de werkfuncties van werktuigen of hulpfuncties
nu al elektrisch worden uitgevoerd is slechts de vervanging van de stroomvoorziening
subsidiabel. Voorbeelden zijn een mobiele pomp of een compressor: de pomp en compressor
werken doorgaans al elektrisch, maar om te werken zonder netaansluiting kan met SSEB-subsidie
een batterijpakket of waterstofbrandstofcelsysteem toegevoegd worden. Vermelding van
de mobiele pomp resp. compressor op de lijst betekent dan ook niet dat de pomp of
compressor zelf subsidiabel is.
-
− Omdat de ondersteuningsbehoefte het grootst is bij grotere machines wordt een ondergrens
gehanteerd van 8 kW continue elektrische vermogen.
-
− Net als in andere regelingen zoals de milieulijst en SEBA worden loodhoudende batterijen
uitgesloten.
De lijst wordt jaarlijks herzien in overleg met de sector. Wijzigingen gaan per nieuw
kalenderjaar in en worden bekend gemaakt via publicatie van de aangepaste regeling
in de Staatscourant.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen