Regeling Erfgoed Maken, Fonds voor Cultuurparticipatie

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 februari 2022;

besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

  • 1. In deze regeling worden onderstaande begrippen gebruikt.

    a. Fonds:

    Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    b. Adviescommissie:

    een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    c. Algemeen Subsidiereglement:

    Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021.

    d. Caribisch deel van het Koninkrijk:

    de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    e. CET:

    Central European Time, of Midden-Europese Tijd.

    f. Culturele Codes:

    de Code Diversiteit en Inclusie, de Fair Practice Code en de Governance Code Cultuur.

    g. Cultuurparticipatie:

    het actief in de vrije tijd beoefenen van kunstzinnige of erfgoedactiviteiten.

    h. Erfgoed:

    objecten, plekken en praktijken ontstaan door de mens of door de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen in het heden met oog voor het verleden, van wezenlijk belang vinden.

    i. Erfgoededucatie:

    het binnen of buiten school via gerichte instructie leren door en over immateriële en materiële sporen uit het verleden.

    j. Erfgoedgemeenschap:

    personen, groepen of netwerken die erfgoed beoefenen en waarde hechten aan specifieke aspecten daarvan, die ze op vrijwillige basis voor en met elkaar ontwikkelen en doorgeven.

    k. Erfgoedparticipatie:

    het actief in de vrije tijd beoefenen van erfgoedactiviteiten.

    l. Erfgoedvrijwilliger:

    persoon die zich in de vrije tijd actief inzet voor het beschermen, behouden, ontwikkelen, doorgeven en zichtbaar maken van erfgoed.

    m. Immaterieel erfgoed:

    recente cultuuruitingen of cultuuruitingen uit het verleden die beoefenaars beleven als erfgoed en die hun een gevoel van identiteit en continuïteit geven. Het erfgoed wordt vormgegeven in samenhang met maatschappelijke veranderingen en in interactie met de omgeving, en waar mogelijk doorgegeven.

    n. Koninkrijk der Nederlanden:

    Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de drie openbare lichamen: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    o. Materiaalkosten:

    aanschafkosten van materialen zonder welke het project niet kan worden uitgevoerd.

    p. Materiële investeringen:

    aanschaf van materialen voor een project die aanvragers na dat project nog langere tijd kunnen gebruiken.

    q. Zelfstandige erfgoedprofessional:

    een zzp’er met eenmanszaak, gericht op erfgoedparticipatie of -educatie die diensten of producten ontwikkelt voor gemeenschappen, instellingen of organisaties.

    r. Vrijwilligersorganisatie:

    lokale erfgoedorganisatie waarin vrijwilligers zich actief inzetten voor het beschermen, behouden, ontwikkelen, doorgeven en zichtbaar maken van erfgoed, met maximaal 2 fte in loondienst.

  • 2. In hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken staat wat wordt verstaan onder de begrippen die in het bijzonder bij het desbetreffende hoofdstuk behoren.

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Met deze regeling stimuleert het Fonds projecten waarin aanvragers activiteiten ontwikkelen om immaterieel erfgoed toekomstbestendig te maken, om lokale erfgoed- en vrijwilligersorganisaties te versterken of om iedereen met erfgoed in aanraking te brengen door educatie.

Artikel 1.3 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond van deze regeling is € 5.920.000.

  • 2. In elk hoofdstuk van deze regeling staat welk deel van het subsidieplafond daaraan is toebedeeld.

  • 3.

    • a. Het Fonds kan besluiten het subsidieplafond te wijzigen, waaronder de hoogte, tijdvakken, thema’s, doelgroepen en regio’s.

    • b. Wijzigingen van het subsidieplafond worden tijdig gepubliceerd op de website van het Fonds.

Artikel 1.4 Samenstelling van de regeling

Vanaf hoofdstuk 2 zijn de verbijzonderde bepalingen terug te vinden ten aanzien van de in artikel 1.2 bedoelde stimulering.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

  • 1. Het Fonds weigert subsidie als:

    • a. voor dezelfde activiteiten al subsidie is of zal worden verleend:

      • door het Fonds;

      • door een van de andere rijkscultuurfondsen;

      • op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid; of

      • op grond van de Erfgoedwet.

    • b. de activiteiten of projecten waarvoor subsidie wordt gevraagd op het moment van de aanvraag al worden uitgevoerd;

    • c. de aanvraag wordt ingediend door een uitgeverij of omroeporganisatie;

    • d. de aanvraag is voor een seriële productie, waaronder een project dat niet eenmalig door één instelling of persoon wordt georganiseerd, maar een serie is van gelijksoortige aanvragen, waardoor het unieke of experimentele karakter van het project niet meer aanwezig is, tenzij vooraf en in overleg met het Fonds anders is bepaald;

    • e. de aanvrager failliet is verklaard of redelijkerwijs te verwachten is dat dat binnenkort gebeurt;

    • f. de aanvraag onvoldoende aansluit bij het doel van de regeling; of

    • g. de aanvraag gericht is op activiteiten die kunnen worden aangemerkt als reguliere of terugkerende activiteiten of redelijkerwijs gefinancierd kunnen worden uit het reguliere budget van de aanvrager.

  • 2. Het Fonds kan subsidie weigeren als aanvragers in de jaren voorafgaand aan de aanvraag subsidie van het Fonds hebben ontvangen en toen niet, of niet helemaal, hebben voldaan aan de subsidieverplichtingen.

  • 3. Hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende weigeringsgronden bevatten.

Artikel 1.6 Voorwaarden en beperkingen

  • 1. Alleen kosten die direct verband houden met de projecten of activiteiten komen in aanmerking voor subsidiëring.

  • 2. Het Fonds verstrekt alleen subsidie als de aanvrager:

    • a. aantoont dat er een begrotingstekort is en dat ondersteuning door het Fonds nodig is;

    • b. de mogelijkheid van andere inkomsten dan de gevraagde subsidie onderzoekt, rekening houdend met de aard van het project of de activiteiten; en

    • c. aannemelijk maakt dat de financiële middelen, samen met de subsidie van het Fonds, voldoende zijn om het project of de activiteiten uit te voeren.

  • 3. In afwijking van artikel 4, negende lid, van het Algemeen subsidiereglement kunnen aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk in de subsidieaanvraag de benodigde kosten opnemen voor het omwisselen van valuta voor het uitvoeren van het project.

  • 4. Aanvragers uit het Europees deel van Nederland kunnen maximaal 25% van de totale projectkosten inzetten voor materiële investeringen die nodig zijn voor het project.

  • 5. Aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen maximaal 45% van de totale projectkosten inzetten voor materiële investeringen die nodig zijn voor het project.

  • 6. De post onvoorzien kan maximaal 7% van de totale projectkosten zijn.

  • 7. Hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende voorwaarden en beperkingen bevatten.

Artikel 1.7 Bijzondere verplichtingen

  • 1. Met deelname aan deze regeling geeft de aanvrager toestemming aan het Fonds om gegevens uit de aanvraag en de eventuele verantwoording in te zetten voor kennisdeling en onderzoeksdoeleinden.

  • 2. Als het Fonds daarom vraagt, is de subsidieontvanger verplicht actief deel te nemen aan monitoring en evaluatie van zijn project in relatie tot de regeling.

  • 3. De aanvrager is verplicht om in de aanvraag de codes te onderschrijven die van toepassing zijn op de culturele sector, waaronder minstens de sectorcodes, zoals de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie. Hierbij worden de volgende indeling en daarmee samenhangende verplichtingen gehanteerd voor rechtspersonen:

    • a. aangevraagd bedrag tot € 5.000: neem kennis van en pas de codes toe en indien daar sprake van is, leg uit waar dit nog niet lukt;

    • b. aangevraagd bedrag van € 5.000 tot € 25.000: onderschrijf de codes, pas ze toe, leg uit waar dit nog niet lukt, en benoem de ambitie op de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie;

    • c. aangevraagd bedrag vanaf € 25.000: onderschrijf de codes, pas ze toe, leg uit waar en waarom dit nog niet lukt, benoem de ambitie op deFair Practice Codeen deCode Diversiteit en Inclusie,en reflecteer achteraf in de verantwoording.

  • 4. Als een aanvraag wordt ingediend namens een natuurlijk persoon, dan onderschrijft deze in ieder geval de Code Diversiteit en Inclusie en de Fair Practice Code.

  • 5. Hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende bijzondere verplichtingen bevatten.

Artikel 1.8 Indieningsvereisten

  • 1. Aanvragen worden ingediend via het digitale aanvraagformulier in de online aanvraagomgeving Mijn Fonds, via de website van het Fonds.

  • 2. Voor het gebruik van Mijn Fonds is een account bij het Fonds vereist. Het aanmaken daarvan duurt enkele dagen.

  • 3. Aanvragen worden voorzien van:

    • a. een projectplan van maximaal 5000 woorden voor de looptijd van het project; en

    • b. een sluitende begroting.

  • 4. Alleen volledige aanvragen worden in behandeling genomen. Het Fonds kan aanvragers in de gelegenheid stellen onvolledige aanvragen aan te vullen.

  • 5. Als aanvragen worden aangevuld, dan geldt de datum dat het Fonds de aanvulling ontvangt als ontvangstdatum en als moment van het indienen van de aanvraag.

Artikel 1.9 Beoordelingswijze

  • 1. Het Fonds beoordeelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst en neemt daarover binnen dertien weken een besluit.

  • 2. Een project start niet eerder dan dertien weken na het indienen van de aanvraag, en uiterlijk binnen zes maanden van de honorering.

  • 3. Over aanvragen boven de € 25.000 geeft een externe adviescommissie advies aan het bestuur.

  • 4. Vanaf hoofdstuk 2 is per hoofdstuk beschreven op welke manier de beoordeling van de aanvragen verder plaatsvindt.

HOOFDSTUK 2 ERFGOED MET EFFECT

Op grond van dit hoofdstuk kan subsidie worden aangevraagd voor een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie, waarin deelnemers een relevante stap zetten in de ontwikkeling van zichzelf of hun organisatie. Met het zetten van zo'n stap wordt een bepaald effect bereikt. Het Fonds vindt het belangrijk dat meer of nieuwe groepen personen actief deelnemen aan erfgoed. Daarom is het bereiken van dit effect in elk project verplicht. Er zijn projecten van verschillende omvang te onderscheiden. Voorafgaand aan een groot project is het mogelijk subsidie voor een verkenning aan te vragen.

De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2.1 Doel en effecten
  • 1. Met de bepalingen in dit hoofdstuk stimuleert het Fonds projecten die gericht zijn op het zetten van een of meerdere ontwikkelstappen voor het bereiken van de volgende effecten:

    • a. effect a: meer of nieuwe groepen personen nemen actief deel aan erfgoed;

    • b. effect b: deelnemers aan erfgoed voelen zich door deelname onderling meer

      verbonden;

    • c. effect c: de organisatie wordt meer zelfredzaam;

    • d. effect d: deelnemers ontwikkelen meervoudige perspectieven op de waarde en de betekenis van erfgoed;

    • e. effect e: deelnemers gebruiken erfgoed als inspiratie of bronmateriaal om cultuur mee te maken;

    • f. effect f: deelnemers hebben zeggenschap over het interpreteren, waarderen en representeren van erfgoed waarmee zij zich verbonden voelen;

    • g. effect g: de activiteiten dragen bij aan een betere leefomgeving.

  • 2. Het Fonds stimuleert projecten van verschillende omvang, te weten:

    • a. categorie 1: projecten zoals bedoeld in paragraaf 2, die een verkenning zijn voor een toekomstig project, of voor projecten die in elk geval effect a bereiken;

    • b. categorie 2: projecten zoals bedoeld in paragraaf 3, die ten minste effect a en minstens één ander effect bereiken;

    • c. categorie 3: projecten, zoals bedoeld in paragraaf 4, die ten minste effect a en minstens vier andere effecten bereiken.

Artikel 2.2 Wie kan aanvragen?

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door een in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde:

  • a. stichting of vereniging zonder commercieel winstoogmerk, die zich inzet voor erfgoed, cultuurparticipatie of cultuureducatie, of die een erfgoedgemeenschap vertegenwoordigt;

  • b. zelfstandige erfgoedprofessional met aantoonbare ervaring van ten minste drie jaar, die zich inzet voor actieve erfgoedparticipatie of -educatie.

Artikel 2.3 Indieningstermijnen

Aanvragen op grond van dit hoofdstuk kunnen worden ingediend vanaf maandag 14 maart 2022 om 13.00 uur tot en met woensdag 31 juli 2024 om 17.00 uur CET.

Artikel 2.4 Beoordelingscriteria
  • 1. Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan in de toelichting is uiteengezet op welke wijze die worden getoetst:

    • a. inhoudelijke kwaliteit; en

    • b. organisatorische kwaliteit.

  • 2. Alleen aanvragen die voldoen aan alle beoordelingscriteria komen voor subsidie in aanmerking.

Paragraaf 2 Categorie 1

Artikel 2.5 Waarvoor kan worden aangevraagd

Subsidie in categorie 1 kan alleen worden aangevraagd:

  • 1.

    • a. voor een verkenning van een projectidee op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie dat aansluit op de te bereiken effecten; of

    • b. voor de uitvoering van een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie waarbij in elk geval effect a gerealiseerd wordt, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid.

  • 2. Een project in categorie 1 heeft een looptijd van maximaal twaalf maanden.

Artikel 2.6 Hoogte van de subsidie

Voor een project in categorie 1:

  • a. kan minimaal € 1.000 en maximaal € 5.000 worden aangevraagd; en

  • b. bedraagt de subsidie maximaal 100% van de totale projectkosten.

Artikel 2.7 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor projecten in categorie 1 is € 110.000 per jaar.

Paragraaf 3: Categorie 2

Artikel 2.8 Waarvoor kan worden aangevraagd?
  • 1. Subsidie in categorie 2 kan alleen worden aangevraagd voor een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie dat aansluit op de te bereiken effecten, waarin naast effect a minstens één ander effect wordt bereikt, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid.

  • 2. Een project in categorie 2 heeft een looptijd van maximaal achttien maanden, met uitzondering van een binnenschools educatieproject. Een binnenschools educatieproject heeft een looptijd van maximaal twee schooljaren.

Artikel 2.9 Hoogte van de subsidie

Voor een project in categorie 2:

  • a. wordt meer dan € 5.000,– en maximaal € 25.000,– aangevraagd; en

  • b. bedraagt de subsidie maximaal 80% van de totale projectkosten.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor projecten in categorie 2 is € 600.000 per jaar.

Paragraaf 4 Categorie 3

Artikel 2.11 Waarvoor kan worden aangevraagd?
  • 1. Subsidie in categorie 3 kan alleen worden aangevraagd voor een project op het gebied van immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers of erfgoededucatie dat aansluit op de te bereiken effecten, waarbij naast effect a minstens vier andere effecten bereikt worden, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid.

  • 2. Een project in categorie 3 heeft een looptijd van maximaal vierentwintig maanden, met uitzondering van een binnenschools educatieproject. Een binnenschools educatieproject heeft een looptijd van maximaal drie schooljaren.

Artikel 2.12 Hoogte van de subsidie

Voor een project in categorie 3:

  • a. wordt meer dan € 25.000,– en maximaal € 75.000,– aangevraagd; en

  • b. is de subsidie maximaal 50% van de totale projectkosten, als de aanvrager gevestigd is in het Europees deel van Nederland; of

  • c. is de subsidie maximaal 80% van de totale projectkosten, als de aanvrager gevestigd is in het Caribisch deel van het Koninkrijk.

Artikel 2.13 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor projecten in categorie 3 is € 1.200.000 per jaar.

HOOFDSTUK 3 TALENTONTWIKKELING AMBACHTEN: MEESTER-GEZELTRAJECT

Dit hoofdstuk richt zich op talentontwikkeling op het gebied van ambachten die verloopt via een Meester-Gezeltraject. Het Fonds onderzoekt of dergelijke trajecten bijdragen aan het stimuleren van kennisoverdracht, de (door)ontwikkeling en het levend houden van ambachten. Subsidie op basis van dit hoofdstuk is niet bedoeld voor beoefenaars die zich beginnen te bekwamen in een ambacht (leerlingen zonder enige ervaring of starters).

De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 3.1 Gebruikte begrippen

Naast artikel 1.1 gelden in dit hoofdstuk onderstaande begripsbepalingen.

a. Ambacht:

beroepsmatige activiteit waarbij een persoon specifieke producten van begin tot eind maakt, vanuit een historische en culturele basis, waarbij het vakmanschap van die maker terug te zien is in het product.

b. Gezel:

persoon met enige aantoonbare ervaring in een specifiek ambacht, die door een Meester opgeleid wil worden om zich verder te bekwamen in dat ambacht, zodat dit behouden blijft, wordt doorontwikkeld en levend gehouden.

c. Meester:

zeer ervaren ambachtsbeoefenaar die een Gezel onder de hoede neemt en deze opleidt tot gevorderd ambachtsbeoefenaar, door kennis, kunde en ervaring over te dragen. Een Meester wordt door vakgenoten erkend om werkwijze en vakbekwaamheid en kan dat aantonen met een curriculum vitae en referenties van minstens vijf jaar praktijk, al dan niet aan de hand van een portfolio.

d. Meester-Gezeltraject:

een informeel leertraject waarin Gezellen zich onder begeleiding van een Meester verder bekwamen in een ambacht, zodat zij dit op een eigentijdse manier zelfstandig kunnen beoefenen, voortzetten en op hun beurt doorgeven.

e. Opleidingsplan:

een plan waarin Meester en Gezel hun leerdoelen vastleggen, de manier waarop zij die realiseren, en bepalen waarvoor de subsidie wordt ingezet.

f. Samenwerkingsovereenkomst:

een document waarin Meester en Gezel de eigen verantwoordelijkheden beschrijven, de gang van zaken als de samenwerking onverhoopt niet wordt voortgezet, de subsidieverdeling en afspraken over materiaal en eigendom van kennis en producten.

Paragraaf 2 Doel en hoogte van de subsidie

Artikel 3.2 Doel

Met dit hoofdstuk stimuleert het Fonds de kennisoverdracht, doorontwikkeling en het levend houden van ambachten door middel van Meester-Gezeltrajecten.

Artikel 3.3 Wie kan aanvragen
  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door de Gezel, zijnde een natuurlijk persoon woonachtig in het Koninkrijk der Nederlanden. Aanvragen door VOF’s worden niet in behandeling genomen

  • 2. Als twee Gezellen tegelijkertijd bij een Meester een traject volgen, besluiten zij onderling wie de aanvrager is.

Artikel 3.4 Waarvoor kan worden aangevraagd?
  • 1. Subsidie op basis van dit hoofdstuk kan alleen worden aangevraagd voor een talentontwikkelingstraject op het gebied van ambachten, dat via een Meester-Gezelconstructie verloopt.

  • 2. Het talentontwikkelingstraject is gericht op het vakbekwamer maken van een Gezel in een Meester-Gezelconstructie, waarbij de Meester de eigen ambachtelijke kennis, kunde, beroepshouding en vaardigheden overdraagt aan de Gezel. Meester en Gezel of Gezellen stellen gezamenlijk een projectplan op met een opleidingsplan met doelen, planning en looptijd. Daarnaast stellen zij een samenwerkingsovereenkomst en een begroting op.

  • 3. Een Meester kan in één traject maximaal twee Gezellen onder de hoede nemen.

  • 4. Het project heeft een looptijd van maximaal een jaar.

Artikel 3.5 Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie die op grond van dit hoofdstuk wordt verstrekt, is per project minimaal € 10.000 en maximaal € 25.000.

  • 2. De subsidie kan maximaal 100% van de projectkosten bedragen.

Artikel 3.6 Subsidieplafond
  • 1. Het subsidieplafond voor dit hoofdstuk is € 190.000.

  • 2. Van het subsidieplafond is ten minste € 25.000 bestemd voor aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden van artikel 1.5 worden aanvragen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk niet in behandeling genomen als die niet de vereiste documenten zoals bedoeld in artikel 3.9 bevat.

Paragraaf 3 De aanvraag

Artikel 3.8 Indieningstermijnen

Aanvragen op grond van dit hoofdstuk kunnen worden ingediend van maandag 3 oktober 2022 om 13.00 uur CET tot en met woensdag 2 november 2022, 17.00 uur CET.

Artikel 3.9 Indieningsvereisten
  • 1. Aanvragen worden voorzien van een projectplan voor de gehele looptijd van het project, waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a. een samenwerkingsovereenkomst, opgesteld volgens het verplichte model dat op de website van het Fonds beschikbaar is gesteld;

    • b. een opleidingsplan;

    • c. een planning;

    • d. een sluitende begroting; en

    • e. een recent curriculum vitae of portfolio van Meester én Gezel of Gezellen.

  • 2. Aanvragen worden uitsluitend in behandeling genomen als ten minste de samenwerkingsovereenkomst en het opleidingsplan ondertekend zijn door zowel de Meester als de Gezel of Gezellen.

Artikel 3.10 Beoordelingscriteria
  • 1. Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan in de toelichting is uiteengezet op welke wijze die worden getoetst:

    • a. inhoudelijke kwaliteit; en

    b. organisatorische kwaliteit.

  • 2. Een aanvraag die tijdig en volledig is ingediend en voldoet aan het doel van dit hoofdstuk, wordt voorgelegd aan een interne adviescommissie, bestaande uit medewerkers van het Fonds. De commissie kan aanvrager de gelegenheid bieden om de aanvraag toe te lichten.

  • 3. Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria komen voor subsidie in aanmerking.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Het Fonds kan afwijken van de rechten en plichten in deze regeling. Dat kan alleen in het voordeel van de aanvrager, in bijzondere gevallen die een onredelijke uitwerking hebben waarmee geen rekening is gehouden bij het opstellen van dit reglement.

Artikel 4.2 Algemeen subsidiereglement

Voor zover deze regeling daar niet in voorziet, zijn de bepalingen uit het Algemeen Subsidiereglement van toepassing. Dit is te vinden op de website van het Fonds.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 september 2025. Deze regeling blijft van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond.

Artikel 4.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Erfgoed Maken.

Namens het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, H. Verhoeven directeur-bestuurder

TOELICHTING REGELING ERFGOED MAKEN

TOELICHTING HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

ALGEMEEN

Aanleiding

In het Beleidsplan voor de periode 2021–2024 Cultuur. Jíj maakt het van het Fonds staat onder het programma Vind elkaar in cultuur: ‘Culturele instellingen en lokale gemeenschappen zijn samen actief in het cultuurmaken’. We stimuleren via dit programma dat mensen nu en in de toekomst samen cultuur beoefenen en beleven. We stimuleren hen daarbij om actief te zijn in de (lokale) samenleving, door vanuit de eigen culturele interesse of via hun vrijwilligerswerk cultuur te maken. Deze doelstelling vertaalt zich de komende jaren in ondersteuning aan projecten op het gebied van erfgoedparticipatie en -educatie: activiteiten waarin mensen gezamenlijk immaterieel erfgoed beoefenen, zich samen vrijwillig inzetten voor beheer, behoud, ontwikkeling en het doorgeven van erfgoed, en met elkaar leren over en door sporen uit het verleden.

Het stimuleren van erfgoedparticipatie en -educatie is belangrijk. Wij onderschrijven de waarde van erfgoed als iets wat zich ontwikkelt, wat deel uitmaakt van de omgeving, waarin je kunt participeren en waarover en waardoor je kunt leren. In dat licht kunnen beoefening van immaterieel erfgoed, vrijwilligersinzet en erfgoededucatie bijdragen aan het verbinden van mensen, gemeenschappen en groepen of netwerken. En dat draagt bij aan onze kennis over de geschiedenis, doordat we leren om met een kritische blik betekenis te geven aan verleden, heden en toekomst.

Via de regeling Erfgoed Maken stimuleren wij initiatieven van aanvragers, samen met deelnemers of leerlingen, voor de beoefening van immaterieel erfgoed, erfgoededucatie en de versterking van lokale erfgoed- en vrijwilligersorganisaties.

Inhoud

De regeling Erfgoed Maken is een overkoepelende regeling. Hoofdstuk 1 bevat uitleg over de gehanteerde definities, de algemene bepalingen en het algehele doel van de regeling. In hoofdstuk 2 lichten we de subsidiemogelijkheden toe voor het realiseren van erfgoedparticipatie- en -educatieprojecten van categorie 1, 2 en 3. Hoofdstuk 3 belicht de eenmalige ondersteuning van het Fonds voor het doorgeven en levend houden van ambachten via informele leertrajecten. Hoofdstuk 4 bevat de slotbepalingen die van toepassing zijn op alle subsidieregelingen van het Fonds.

Wij ontwikkelen beleid om optimaal aan te sluiten bij wat er lokaal en regionaal leeft binnen het Koninkrijk der Nederlanden, van Groningen tot Curaçao. We verbeteren daarmee de toegankelijkheid van de regelingen voor aanvragers in het Caribisch deel van het Koninkrijk, door tegemoet te komen aan hun specifieke culturele omgeving. Daarom gelden in sommige gevallen specifieke regels, voorwaarden of subsidiemogelijkheden voor projecten in die delen van het Koninkrijk.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen
Eerste lid, onderdeel h

Erfgoed: met deze omschrijving kiezen we ervoor om natuurbeheer en natuurlijk erfgoed, zoals (nationale) parken en veengebieden, niet als erfgoed te definiëren. Natuurlijk erfgoed kan in combinatie met ander erfgoed wel onderdeel zijn van een erfgoedparticipatie- of-educatieproject. Hetzelfde geldt voor oral history. We zien dat als een vorm van geschiedbeoefening wanneer het ophalen van verhalen over het verleden geen vervolg krijgt in een project met actieve erfgoedbeoefening.

Eerste lid, onderdeel o en p

Materiële investeringen en materiële kosten: Maximaal 25% of 45% (dat wordt uitgelegd in artikel 1.6 onder 5 en 6) van de totale projectkosten kan worden besteed aan materiële investeringen. Dat zijn investeringen in goederen die langer meegaan dan de projectperiode, bijvoorbeeld apparatuur en instrumenten als laptops, camera’s, lasapparaten, draaibanken en naaimachines.

Daarnaast kennen we materiaalkosten, die mogen worden opgevoerd in de begroting: kosten voor spullen die nodig zijn voor de eindproducten of die daarin terugkomen, zoals schilderbenodigdheden, hout voor klompen, stof voor Staphorster mutsen of papier voor collages tijdens de les. Deze materialen zijn in principe opgebruikt na afloop van het project. Ook software die specifiek nodig is voor een project valt onder materiaalkosten. De aanvrager houdt hierbij vanzelfsprekend rekening met een passende verhouding tussen de kosten voor begeleiding en voor materialen. Twijfel je waaronder iets valt? Neem dan contact met ons op.

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Met deze regeling stimuleren we erfgoedparticipatie en erfgoededucatie. In dit artikel staat op welke drie aandachtsgebieden deze regeling is gebaseerd: immaterieel erfgoed, erfgoedvrijwilligers en erfgoededucatie. Een project kan gaan over een van deze drie aandachtsgebieden, maar ook over twee of alle drie.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden
Eerste lid, onderdeel a

Hier staat dat wij subsidie weigeren als je voor dezelfde activiteiten al subsidie krijgt van een ander Rijkscultuurfonds, of op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (de zogeheten ‘bis-subsidie’) of de Erfgoedwet. Niet elke subsidie van een ander Rijkscultuurfonds (of het Ministerie van OCW) sluit per definitie subsidie van ons uit: dat gebeurt alleen als het gaat om ‘dezelfde activiteiten’. Als er redelijkerwijs een onderscheid is te maken tussen verschillende activiteiten binnen een project, dan kunnen wij wel subsidie toekennen. De kernvraag daarbij is, of er een onderscheid is tussen de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gebruikt. Zo kan een (groot) project worden beschouwd als verschillende activiteiten met elk een eigen karakter, waarbij de ene activiteit zich bijvoorbeeld richt op professionele podiumkunsten, en een andere op amateurtheater voor en door bewoners uit een bepaalde wijk. Bij twijfel moet je als aanvrager dan aantonen van welke situatie sprake is. Wij beoordelen vervolgens of je dat voldoende aannemelijk hebt gemaakt.

De andere Rijkscultuurfondsen zijn op dit moment: het Fonds Podiumkunsten, het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, het Mondriaanfonds, het Nederlands Filmfonds en het Nederlands Letterenfonds.

Eerste lid, onderdeel d

Aanvragen voor eenzelfde project of projectformat met steeds wisselende samenwerkingspartners nemen we normaal gesproken niet in behandeling. Toch kan het zijn dat een serie vergelijkbare projecten wel past. Als je van plan bent daarvoor een aanvraag in te (laten) dienen, neem dan vooraf contact op met een adviseur van het Fonds. In overleg kunnen we dan bepalen of de aanvraag kan worden ingediend en beoordeeld. We kijken per project naar relevante ontwikkelstappen voor de deelnemers.

Artikel 1.6 Voorwaarden en beperkingen
Derde lid

Aanvragers uit het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen kosten die zij maken voor het omwisselen van valuta opnemen in de begroting en in de subsidieaanvraag. Daarvoor is gekozen om aanvragers zo gelijkwaardig mogelijk te behandelen. Meer informatie hiervoor vind je op onze website, of door contact op te nemen met een adviseur van deze regeling.

Artikel 1.8 Indieningsvereisten
Tweede lid

Om te zorgen dat we je aanvraag op tijd volledig ontvangen, is het goed om rekening te houden met de tijd die wij nodig hebben om je (verplichte) account bij het Fonds te maken. Vraag je account daarom op tijd aan (niet pas enkele dagen voor de deadline); houd rekening met maximaal een week. Dan weet je zeker dat je de deadline kunt halen en wij je aanvraag in behandeling kunnen nemen. Als we je aanvraag na de deadline ontvangen, kunnen we die niet in behandeling nemen.

TOELICHTING HOOFDSTUK 2 ERFGOED MET EFFECT

ALGEMEEN

Het hoofdstuk Erfgoed met effect bevat een laagdrempelige, brede subsidieregeling, waarmee je als aanvrager verschillende effecten kunt realiseren op het gebied van beoefening van immaterieel erfgoed, erfgoededucatie en de versterking van lokale erfgoed- en vrijwilligersorganisaties. We stimuleren de ontwikkeling van erfgoedparticipatie- en -educatieprojecten met een positief effect op de deelnemers, de leerlingen en/of de eigen organisatie. De regeling maakt het mogelijk dat je dit doet op een manier die past bij je eigen organisatie en bij de ontwikkelstap die nodig is om de projectdoelen te realiseren. Het Verdrag van Faro moedigt deze werkwijze in de erfgoedsector aan.

Aanvragers kunnen een subsidieaanvraag indienen voor een project waarin meerdere aspecten samen komen: een of meer aandachtsgebieden (immaterieel erfgoedbeoefening, erfgoededucatie, vrijwilligersondersteuning), ontwikkeling op inhoudelijk of organisatorisch vlak of beiden. Zo krijg je als aanvrager meer autonomie en bewegingsruimte in de manier waarop je projecten realiseert die aansluiten bij jouw behoefte en die van je doelgroep.

In erfgoededucatieprojecten sluiten de inhoud en activiteiten aan bij de belevingswereld van de deelnemers of leerlingen en bij het curriculum van de onderwijspartner.

Als aanknopingspunt noemen wij in het bijzonder kerndoel 56: ‘De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van het cultureel erfgoed’. De culturele competenties ‘onderzoeken, creëren en reflecteren’ sluiten aan bij meerdere verderop beschreven effecten. Wij stimuleren dat leerlingen oog en respect krijgen voor andere zienswijzen en perspectieven. In het geval van samenwerking door een onderwijsinstelling, sociale of maatschappelijke organisatie met een culturele partij in een educatieproject gaan we uit van gelijkwaardige samenwerking tussen partners, waarbij ieders kwaliteiten tot zijn recht komen.

Artikelsgewijs

Artikel 2.1 Doel en effecten
Eerste lid

Bij de beoordeling van de aanvragen kijken we naar de ontwikkelstap(pen) die je als aanvrager wilt zetten om activiteiten te ontwikkelen die aansluiten bij de behoefte en interesses van de doelgroep.

Via deze regeling kun je subsidie aanvragen voor een project waarmee je verschillende effecten realiseert. Bij de beoordeling kijken we naar de samenhang tussen die effecten in relatie tot het doel van je project. Leg daarom per effect zo SMART mogelijk uit wat je wilt bereiken, en hoe (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden). Licht daarbij toe hoe de effecten zich tot elkaar verhouden en hoe deze gezamenlijk bijdragen aan het doel van je project. Effect a is voor alle aanvragers verplicht.

Onderdeel a

Het realiseren van effect a is voor alle aanvragers verplicht. Als je project succesvol is uitgevoerd, dan is de groep mensen die actief deelneemt aan je erfgoedactiviteiten vergroot of is de groep vrijwilligers betrokken bij je organisatie meer divers. Om dit effect te bereiken is het belangrijk dat je inzicht ontwikkelt in de doelgroepen die je al bereikt, en in wie je aanvullend zou kunnen bereiken. Zo draag je bij aan het toegankelijk maken van cultuur voor iedereen. Toegankelijkheid is van maatschappelijke waarde én is de sleutel tot vernieuwing van het culturele landschap. Het is belangrijk dat mensen met verschillende achtergronden zich welkom voelen om mee te maken en te doen: qua leeftijd, opleidingsniveau, gezondheid, fysieke en mentale mogelijkheden, seksuele geaardheid, geloofsovertuiging en cultuur. Licht in het projectplan toe welke doelgroepen je al bereikt en wie je met deze specifieke activiteiten beoogt te bereiken en waarom. Geef daarbij aan op welke manier de doelgroep deel gaat nemen aan erfgoed en hoe de projectactiviteiten aansluiten op haar behoeften, mogelijkheden en interesses.

Onderdeel b

Als je project succesvol is uitgevoerd, dan voelen deelnemers en/of leerlingen zich door het project meer verbonden met de mensen om zich heen, of met de plek waar ze wonen. Je activiteiten dragen door het faciliteren en stimuleren van verbinding onder de deelnemers bij aan oplossingen voor sociaalmaatschappelijke thema's. Erfgoed fungeert hierbij als middel. Denk aan erfgoedactiviteiten die erop gericht zijn om de deelnemers in contact te brengen met mensen die zij nog niet kennen, waarin deelnemers met elkaar samenwerken aan een gemeenschappelijk resultaat of een dialoog aangaan en daarmee wederzijds begrip bevorderen. Hierbij is samenwerking met een partner in sociaal domein of sport ook mogelijk. Licht in je projectplan de relevantie toe voor het ontwikkelen van activiteiten gericht op het verbinden van mensen door middel van erfgoed. Welk maatschappelijk thema staat centraal, en hoe draagt het project bij aan oplossingen voor het thema? Leg ook uit hoe je deelnemers begeleidt in het proces naar verbinding met andere deelnemers en de rol van erfgoed daarbij.

Onderdeel c

Als je project succesvol is uitgevoerd, kan je organisatie zich beter aanpassen aan veranderende omstandigheden; deze wordt daardoor toekomstbestendiger. Het gaat hierbij om het vermogen om bedreigingen en uitdagingen het hoofd te bieden, én om het vermogen om in te spelen op nieuwe kansen. Je activiteiten bevorderen de deskundigheid binnen de organisatie, bijvoorbeeld doordat ze gericht zijn op vergroting van kennis en vaardigheden binnen de organisatie op het gebied van marketing, collectiemanagement, ICT, rondleiden, het implementeren van de sectorcodes (zie artikel 1.7, derde lid) of community management. Licht in je projectplan toe waarom deze investering van belang is voor je organisatie, je activiteiten of de betrokken vrijwilligers. Wat is de opbrengst van deze activiteiten voor de organisatie op langere termijn? Geef hierbij aan hoeveel vrijwilligers aan de organisatie zijn verbonden, welke vrijwilligers worden betrokken bij het project en wie de belangrijkste partners zijn in de uitvoering (wie geeft de cursus, wie bouwt de website, etc.?). Beschrijf ook hoe de opgedane kennis en vaardigheden worden geborgd en na afloop van het project worden benut.

Onderdeel d

Als je project succesvol is uitgevoerd, dan hebben deelnemers en/of leerlingen hun perspectief op het erfgoed verder ontwikkeld omdat je ze de kans hebt gegeven om samen de waarde en betekenis van erfgoed te verkennen. De vraag ‘wie bepaalt wat cultureel erfgoed is?’ staat centraal binnen je activiteiten. Denk bijvoorbeeld aan activiteiten waarin deelnemers met elkaar verkennen waarom iets als erfgoed wordt ervaren, wat dit erfgoed vandaag de dag betekent en hoe en waarom die betekenis per individu of groep kan verschillen. Licht in je projectplan toe aan de hand van welke activiteiten je deelnemers begeleidt in het interpreteren van, reflecteren op, waarderen van en betekenis geven aan erfgoed, welke ruimte daarin is voor (het verkennen en in kaart brengen van) verschillende meningen en perspectieven, en hoe je aandacht besteedt aan de doorwerking van historische gebeurtenissen in het heden.

Onderdeel e

Als je project succesvol is uitgevoerd, dan hebben deelnemers en/of leerlingen relevante vaardigheden aangeleerd waarmee zij het erfgoed op een voor hen vernieuwende manier kunnen vertalen in een creatieve uitwerking. Je kunt hierbij denken aan werkplaatsen waarbij deelnemers materialen, vormen of technieken uit (digitale) erfgoedcollecties gebruiken, aan theatervoorstellingen die met en door deelnemers zijn ontwikkeld op basis van erfgoedmateriaal over de eigen wijk, stad of cultuur, aan reportages, podcasts en filmpjes of intergenerationele projecten waarin jongeren als cultuurmakers met niet-generatiegenoten aan de slag gaan met erfgoed. Deelnemers gaan, kortom, creatief aan de slag met het erfgoed als inspiratiebron, ontwikkelen, maken, geven vorm en creëren. De activiteiten met en voor de deelnemers verweven het erfgoed op een vernieuwende manier in de projecten, en de context sluit aan bij de interesses van de doelgroep. Licht in het projectplan toe welk erfgoed op welke manier als inspiratie- of bronmateriaal het vertrekpunt vormt. Beschrijf de fases die deelnemers doorlopen om tot de creatieve uitwerking te komen. Indien van toepassing geef je aan hoe er wordt omgegaan met relevante wet- en regelgeving. Daarbij licht je toe wat er vernieuwend is aan het project en hoe erfgoed hierin een rol speelt. Beschrijf ook op welke manier de doelgroep in het project centraal staat.

Onderdeel f

Als je project succesvol is uitgevoerd, dan hebben de deelnemers zelf het initiatief genomen of zijn bij een initiatief van een ander persoon of instelling aangehaakt, om erfgoed dat zij belangrijk vinden te agenderen. Zij hebben in een participatief proces meegedacht en -beslist over het interpreteren, waarderen en representeren van erfgoed. Denk aan een groep mensen met wortels in een bepaalde cultuur of beoefenaars van een bepaalde vorm van immaterieel erfgoed (erfgoedgemeenschap) die hun eigen immaterieel erfgoed willen doorgeven. Of aan een project waarin deelnemers onder begeleiding van professionals onderzoek doen en in dialoog gaan over hoe zij samen uiting kunnen geven aan hun ideeën over beladen erfgoed. Aanvragers kunnen de methode van right to challenge oftewel uitdaagrecht inzetten als werkwijze. Licht in je projectplan toe hoe de activiteiten bijdragen aan het vermogen van deelnemers om mee te denken, de mate van inbreng in het proces van ‘erfgoed maken’ en om mee te beslissen over erfgoed. Geef daarbij aan hoe de deelnemers op dit moment bij het erfgoed betrokken zijn en hoe de activiteiten bijdragen aan grotere zeggenschap en inbreng over het erfgoed van hen.

Onderdeel g

Als je project succesvol is uitgevoerd, dan heeft er een positieve verandering plaatsgevonden ten aanzien van de leefomgeving van de deelnemers en/of leerlingen. Dit kan door activiteiten te ontwikkelen waarin door middel van erfgoed de leefbaarheid van de omgeving wordt versterkt. In het project wordt erfgoed benut bij het vinden van oplossingen voor duurzaamheidsvraagstukken in de buurt, de wijk, het dorp, het landschap of de stad. Denk aan projecten waarin immaterieel erfgoed bijdraagt aan duurzame ontwikkelingen ten aanzien van een groenere of gezondere leefomgeving. Licht in het projectplan toe welk duurzaamheidsvraagstuk binnen jouw project centraal staat, hoe de projectactiviteiten bijdragen aan het oplossen daarvan en welke rol erfgoed hierbinnen vervult. Geef daarbij aan welke rol deelnemers vervullen in het ontwikkelen en uitvoeren van de activiteiten, en hoe die activiteiten bijdragen aan een positieve verandering van hun eigen leefomgeving.

Wij stimuleren aanvragers om ontwikkelstappen te zetten in het bereiken van de volgende effecten.

Tweede lid

Een aanvrager kan per keer een aanvraag doen in een van in dit lid genoemde categorieën.

Onderdeel a

Na afronding van een verkenning kan voor de uitvoering van het verkende project subsidie binnen deze regeling aangevraagd worden.

Artikel 2.2 Wie kan aanvragen
Onderdeel a

Een school die is opgericht als stichting of vereniging kan zelf een aanvraag indienen als aan de andere voorwaarden voldaan is. Anders dient de samenwerkingspartner de aanvraag in.

Artikel 2.4 Beoordelingscriteria

Vertel in je projectplan wat je gaat doen en waar het project over gaat. Doordat je activiteiten uitvoert, bereik je bepaalde effecten. Beschrijf van elk effect dat je wilt bereiken: hoe, voor wie en waarom dit een relevante ontwikkelstap is voor de deelnemers, leerlingen en/of organisatie. In de toelichting van artikel 2.1 lees je meer over de effecten en wat we daarover vragen en willen weten.

Denk bij toepassing van wet en -regelgeving aan omgang met archeologische vondsten of eigendomsrecht van digitale bestanden.

Aanvragers gebruiken bij voorkeur de modelbegroting van de website van het Fonds. Geef een toelichting op deze begroting.

Wij beoordelen aanvragen aan de hand van de criteria inhoudelijke kwaliteit en organisatorische kwaliteit.

Eerste lid
Onderdeel a inhoudelijke kwaliteit

Binnen dit criterium beoordeelt het Fonds of de inhoud en de aanpak van het project bijdragen aan het doel van de regeling. Ook beoordelen we of uit de aanvraag blijkt welke ontwikkelstappen worden gezet. We bekijken in hoeverre deze relevant zijn voor de deelnemers, leerlingen en/of organisatie en of ze aansluiten bij hun behoefte. Daarnaast beoordeelt het Fonds in hoeverre de activiteiten bijdragen aan het bereiken van het verplichte effect a of meerdere gekozen effecten.

Indien het project een verkenning betreft beoordelen we wat de relevantie, haalbaarheid en aanpak is van de verkenning in relatie tot te bereiken effecten. Ook kijken we in hoeverre het eventuele toekomstige project bij gaat dragen aan het doel van de regeling.

Onderdeel b organisatorische kwaliteit

Binnen dit criterium wordt beoordeeld of er sprake is van een projectplan dat aansluit bij het doel en de activiteiten. We beoordelen of de planning realistisch is; of de rol- en taakverdeling van iedereen die meewerkt aan het project helder beschreven is; op welke manier je aandacht besteedt aan monitoring en evaluatie van het project. We beoordelen daarnaast of de begroting inzichtelijk, redelijk en realistisch is. Voor zover van toepassing beoordelen we of de omgang met geldende wet- en regelgeving nageleefd wordt.

Artikel 2.5 Waarvoor kan worden aangevraagd
Eerste lid, onderdeel a

Als je een aanvraag doet voor de verkenning voor een project, dan hoeven er geen effecten te worden bereikt, ook niet het verplichte effect a. Een verkenning heeft namelijk als doel om te onderzoeken hoe en eventueel met wie in een toekomstig project effecten kunnen worden bereikt.

Artikel 2.9 Hoogte van de subsidie

Het feit dat we een minimaal aantal effecten per categorie vragen, betekent niet dat we een maximaal aantal effecten hanteren.

TOELICHTING HOOFDSTUK 3 Talentontwikkeling Ambachten: Meester-Gezeltraject

ALGEMEEN

Naast een brede subsidieregeling voor erfgoedparticipatie en -educatie, biedt het Fonds in de beleidsperiode 2021–2024 eenmalig ondersteuning aan talentontwikkeling binnen de ambachten. Dit gebeurt via een Meester-Gezelconstructie. Daarmee spelen wij in op de behoefte van ambachtsbeoefenaars aan ondersteuningsmogelijkheden om hun kennis en vaardigheden door te geven, en daarmee immaterieel erfgoed levend te houden.

Sommige ambachten kennen een beroepsopleiding, andere hebben die mogelijkheid niet (meer). Wij vinden het belangrijk dat subsidie bijdraagt aan het ontwikkelen en levend houden van ambachten. Doel van de Meester-Gezelconstructie is betere borging van de kennis over ambachten waarvoor geen opleiding bestaat. Die ambachten kunnen we levend houden als Gezellen (leerlingen met enige ervaring) zich daar via een informeel leertraject in bekwamen en het zelf vervolgens op een eigentijdse manier vormgeven en voortzetten. Daarom bieden we binnen dit hoofdstuk de kans aan een Meester in de ambachten om via een talentontwikkelingstraject maximaal twee Gezellen onder de hoede nemen. Meester en Gezel(len) stellen gezamenlijk een opleidingsplan op en een Gezel vraagt subsidie aan.

PER ARTIKEL

Artikel 3.1 Gebruikte begrippen
Eerste lid
Onderdeel a

Ambacht: met deze omschrijving kiezen we ervoor om nadruk te leggen op de historische en culturele basis van een product. De vaardigheid en technieken van de maker moeten te zien zijn in het eindproduct.

Onderdeel c.

Gezel: met enige aantoonbare ervaring wordt bedoeld dat de Gezel al een periode actief is als ambachtsbeoefenaar en zich in dat ambacht heeft bekwaamd door lessen of cursussen.

Daardoor is diegene in staat om te signaleren bij welke onderdelen van het ambacht de hulp van een Meester kan leiden tot meer vakbekwaamheid.

Artikel 3.2 Doel

Deze subsidie geeft ambachtsbeoefenaars de mogelijkheid om hun kennis over te dragen aan een of twee nieuwe beoefenaars door middel van een Meester-Gezeltraject. Belangrijk aspect daarvan is dat de Gezel praktijkervaring en -kennis kan opdoen op een manier die gewoonlijk niet goed mogelijk is. De Meester kan de fijne kneepjes van het vak doorgeven doordat ze veelvuldig samenwerken. Doordat de partijen gedurende een periode van maximaal een jaar samenwerken, leren ze van elkaar. Uiteindelijk zet de Gezel met dit traject zelf een stap in de richting van Meesterschap, en doet de Meester ervaring op in het overdragen van expertise en lesgeven.

Artikel 3.3 Wie kan aanvragen

Voor deze subsidie kan enkel de Gezel de aanvraag indienen. Hiervoor hebben we gekozen omdat we stimuleren dat de opgedane kennis uiteindelijk in het Koninkrijk der Nederlanden wordt ingezet en wordt doorgegeven. Het is dus niet mogelijk voor een Meester om een aanvraag in te dienen voor een traject met een Gezel die buiten het Koninkrijk der Nederlanden woont. Wel kan een Gezel een traject aangaan met een Meester die buiten het Koninkrijk der Nederlanden woont.

Een natuurlijk persoon kan ingeschreven zijn als eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 3.4 Waarvoor kan aangevraagd worden
Eerste lid

Projecten rond ambachten die niet gericht zijn op een talentontwikkelingstraject via een Meester-Gezelconstructie komen niet in aanmerking voor subsidie. Dit geldt ook voor trainingen, cursussen, meeloopdagen, stagetrajecten, educatieprojecten en commerciële projecten, met of zonder andere partners.

Tweede lid

Het is van belang dat de partijen gezamenlijk een opleidingsplan opstellen: voor een goede kennisborging en voor optimale afstemming van de wensen van Gezel en Meester. Het opleidingsplan bevat op maat geformuleerde opleidingsdoelstellingen: op welke onderdelen van het ambacht wil de Gezel leren van de Meester, en welke kunde de Meester wil overdragen.

Derde lid

Het is mogelijk voor twee Gezellen om tegelijkertijd bij één Meester hetzelfde of grotendeels hetzelfde talentontwikkelingstraject te doorlopen. Voorwaarde is dat de Gezellen dit traject tegelijkertijd doorlopen. In dat geval stellen de drie partijen gezamenlijk een projectplan met opleidingsdoelen op. Deze doelen mogen op bepaalde punten van elkaar verschillen. Wel moet het traject onderdelen bevatten waarin de Gezellen gezamenlijk leren en in contact staan met de Meester. In dat geval kunnen ze ook van elkaar leren.

Artikel 3.5 Hoogte van de subsidie

Voor subsidie komen alleen projectkosten in aanmerking die relevant zijn in het licht van het doel van deze regeling. Hierbij horen ook materiaalkosten. Lasten die op een of andere manier tot de normale exploitatiekosten kunnen worden gerekend, zoals vaste huur, aanschaf van inventaris en investeringen die niet direct op de realisatie van de activiteiten zijn gericht, komen niet in aanmerking voor ondersteuning.

Per traject is maximaal € 25.000 beschikbaar. Dit geldt ook voor trajecten waarin de Meester twee Gezellen opleidt.

Artikel 3.6 Subsidieplafond

Er is € 25.000 gereserveerd voor aanvragers uit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Als dit bedrag niet wordt benut, dan komt het geld beschikbaar voor overige aanvragen.

Artikel 3.9 Indieningsvereisten
Eerste lid

Aanvragen moeten een projectplan bevatten om in aanmerking te komen voor deze subsidie, naast het aanvraagformulier. In dat plan beschrijf je wat je doet gedurende de hele looptijd van het project.

Onderdeel a

In de samenwerkingsovereenkomst leggen partijen hun gezamenlijke voornemens vast, waaronder:

  • - wie de overeenkomst aangaat;

  • - de duur, de start en het einde van de overeenkomst;

  • - of de Meester een officiële inschrijving heeft bij een vak genootschap of opleiding;

  • - dat beide partijen kennis hebben genomen van de subsidieverplichtingen van het Fonds;

  • - dat de Meester bereid en in staat is om de Gezel gedurende het traject te begeleiden, en deze in de gelegenheid te stellen om in de praktijk te brengen en te ontwikkelen wat in het opleidingsplan is vastgelegd;

  • - de afspraken van Gezel en Meester over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de vereisten van het talentontwikkelprogramma;

  • - het doel van de overeenkomst;

  • - de verplichtingen van de Meester;

  • - de verplichtingen van Gezel;

  • - de aanpak bij geschillen en

  • - de verdeling van de subsidie.

Een voorbeeld-samenwerkingsovereenkomst is beschikbaar op de website van het Fonds. Deze hoort geraadpleegd te zijn alvorens het indienen van de subsidieaanvraag. Wij beschouwen de samenwerkingsovereenkomst pas als geldig, als deze is ondertekend door beide partijen, inclusief datum en plaats.

Onderdeel b

Via het opleidingsplan geven Meester en Gezel inzicht in wat ze kunnen bewerkstelligen doordat ze subsidie krijgen: welke activiteiten kunnen ze uitvoeren, die zonder subsidie niet mogelijk waren geweest? Hiertoe beschrijf je je stappen om de leerdoelen te realiseren. Daarnaast voeg je een planning toe van deze stappen in proces. De Gezel kan bijvoorbeeld in een bepaalde periode wekelijk les krijgen in het verbeteren van basistechnieken. Die lessen kunnen bestaan uit één uur theorie en zeven uur praktijkles, waarbij de Meester tussendoor advies geeft. Aan het einde van elke lesdag bespreken Meester en Gezel dan steeds de voortgang.

Ook de Meester beschrijft de eigen leerdoelen.

Onderdeel d

Als aanvrager dien je een begroting in met een overzicht van de inkomsten en uitgaven. Daarnaast maak je inzichtelijk hoe de subsidie wordt verdeeld over de partijen. Licht dit toe en maak duidelijk hoe de onderdelen van de begroting verbonden zijn met de activiteiten uit het projectplan.

Onderdeel e

Je voegt deze documenten als bijlage toe aan de aanvraag. Een recent curriculum vitae bevat in elk geval informatie over activiteiten en opdrachten met betrekking tot het ambacht van de laatste vijf jaren. Als je geen curriculum vitae hebt, dan kun je een portfolio opstellen met een beschrijving van minstens vijf opdrachten, cursussen of trainingen.

Artikel 3.10 Beoordelingscriteria

Wij beoordelen aanvragen aan de hand van de volgende criteria.

Eerste lid
Onderdeel a

Binnen het criterium inhoudelijke kwaliteit beoordelen wij of de inhoud en de aanpak van het project bijdragen aan kennisoverdracht over een specifiek ambacht, het doorontwikkelen en het levend houden van ambachten. Hierbij beoordelen wij:

  • 1. het opleidingsplan: leg uit op welke manier de gekozen aanpak bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen en traject de doorontwikkeling van het ambacht; en

  • 2. de mate waarin er sprake is van actieve ambachtsbeoefening; en

  • 3. de aansluiting van het projectplan op de behoeften van Gezel en Meester, zoals die zijn beschreven in de aanleiding van het projectplan en de opleidingsdoelstellingen: waarom deze doelstellingen, en de manier waarop partijen elkaar helpen in het realiseren daarvan.

Onderdeel b

Binnen het criterium organisatorische kwaliteit beoordelen wij of er sprake is van een helder en realistisch projectplan dat aansluit bij de doelstellingen van het Meester-Gezeltraject, waarbij wij toetsen op:

  • 1. de haalbaarheid van de planning van het talentontwikkelingstraject;

  • 2. de helderheid van de beschrijving van de opleidingsdoelstellingen en de activiteiten;

  • 3. de helderheid van de rol- en taakverdeling tussen Meester en Gezel;

  • 4. de redelijkheid van de begroting in relatie tot de activiteiten en de verdeling van de subsidie. Wij verwachten dat de partijen goede afspraken maken over evenredige verdeling van de subsidie: een eerlijke vergoeding voor de tijd van beide partijen; en

  • 5. de mate van aandacht voor monitoring en evaluatie van het project. Het is van belang dat Meester en Gezel op regelmatige basis officiële contactmomenten hebben over de voortgang van het project.

TOELICHTING HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.2 Algemeen Subsidiereglement

Het Algemeen Subsidiereglement (ASR) bevat onder meer algemene bepalingen over het maken van bezwaar, de betaling van voorschotten en de algemene eisen aan subsidieverlening en -vaststelling. Waar in deze regeling van het ASR wordt afgeweken, gaan de bepalingen van deze regeling boven die van het ASR.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding en vervaldatum

De regeling treedt in werking als de publicatie in de Staatscourant heeft plaatsgevonden. De hoofdstukken bevatten per onderwerp informatie over het moment waarop een aanvraag kan worden ingediend.

Naar boven