TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1.1 Aanleiding en doel
Afgelopen zomer kondigde het kabinet aan een Aanvullende
Tegemoetkoming Evenementen (hierna: ATE) in het leven te roepen (Kamerstukken
II 2020/21, 35 420,
nr. 354). Met de ATE wil het kabinet organisatoren van evenementen
tegemoetkomen die wel kosten hebben gemaakt, maar niet voldoen aan de
voorwaarden voor de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 (hierna:
TRSEC). De directe aanleiding voor de ATE was de besluitvorming van 9 juli
2021, waardoor ongeplaceerde evenementen met ingang van 10 juli 2021 werden
verboden. Een belangrijke overweging voor het kabinet was dat organisatoren van
evenementen niet meer de kans hadden hun kosten te matigen vanwege het vrijwel
onmiddellijk ingaande evenementenverbod. Hierdoor bestond het risico dat veel
kleinschalige, lokaal georganiseerde evenementen met financiële tekorten zouden
blijven zitten, met mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokken
gemeenschappen.
Het kabinet heeft de beperkende maatregelen van 9 juli driemaal
verlengd (bij besluitvorming van 13 augustus,14 september en 12 november 2021),
zodat de ATE betrekking heeft op de periode vanaf 10 juli tot en met
31 december 2021.
Aangezien er geen duidelijk beeld bestond van welke geplande
evenementen daadwerkelijk niet zijn doorgegaan, is in de zomermaanden een
inventarisatie gedaan onder gemeenten. Veel kleinschalige evenementen konden in
aangepaste vorm toch binnen de coronamaatregelen doorgang vinden, bijvoorbeeld
door beperking van de bezoekersaantallen of door placering. Ook waren geplande
evenementen al voor 9 juli afgezegd of hadden organisatoren bewust nog geen of
weinig kosten gemaakt. In dergelijke gevallen zullen organisatoren niet in
aanmerking komen voor de ATE. Uit de inventarisatie kon worden afgeleid dat
door de annulering (als gevolg van het evenementenverbod van 9 juli) naast naar
verwachting relatief veel middelgrote evenementen, ook met name evenementen met
bovenlokale of regionale toestroom van publiek waren getroffen, en enkele
grotere evenementen met mogelijk landelijke uitstraling. De globale inschatting
is dat zo’n 600 evenementen mogelijk in aanmerking komen voor subsidie op grond
van deze regeling.
Aangezien het vooral om middelgrote evenementen gaat, die niet
evenredig over gemeenten verdeeld zijn, is besloten tot een subsidieregeling
van de rijksoverheid, uit te voeren door de Rijksdienst Voor Ondernemend
Nederland (RVO). Hiermee wordt aangesloten bij de reeds bestaande
subsidieregeling voor evenementen (TRSEC) en kan uniformiteit tussen de
uitvoering van beide regelingen worden geborgd.
1.2 Doelstelling van de regeling
Evenementen kennen vaak een lange aanlooptijd en verplichtingen
worden relatief vroeg aangegaan. Wanneer een organisator kosten heeft gemaakt
voor het organiseren van een evenement in de periode van 10 juli tot en met
31 december 2021 en dat evenement onverhoopt door de overheid werd verboden
vanwege de coronasituatie, kunnen reeds gemaakte kosten voor de organisatie van
het evenement worden gesubsidieerd op grond van deze regeling, mits de
organisator van het evenement niet in aanmerking komt of zou zijn gekomen voor
subsidie op grond van de TRSEC. Het gaat om een subsidie die achteraf wordt
verstrekt. Het kabinet beoogt op deze manier de levensvatbaarheid van de
sector, inclusief de achterliggende keten van betrokken bedrijven, voor de
nabije toekomst te ondersteunen.
De regeling is erop gericht de organisator van een evenement in
staat te stellen zijn toeleveranciers betalen voor zover hij daartoe
privaatrechtelijk verplicht is. Daarnaast is de regeling erop gericht de
organisator zelf te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de
organisatie van het betreffende evenement. De regeling is niet bedoeld voor het
betalen van vaste lasten of overige kosten van de organisator die niet
rechtstreeks gerelateerd zijn aan het desbetreffende evenement. Bezoekers van
en deelnemers aan een door de rijksoverheid verboden evenement kunnen geen
aanspraak maken op deze regeling.
Deze regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Op grond van de
Wet publieke gezondheid kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
bij ministeriële regeling een evenementenverbod vaststellen dat specifiek op
deze lichamen is toegesneden.
1.3 Voor wie/wat is de regeling bedoeld?
Deze regeling is gericht op kleine en middelgrote evenementen die
niet vallen onder de TRSEC. Het gaat dan om projectmatig opgezette, één- of
meerdaagse fysieke events binnen een periode van ten hoogste vijftien dagen.
Het kan daarbij gaan om zowel culturele en sportevenementen als evenementen
voor de zakelijke markt. Met betrekking tot de zakelijke markt kan het dan gaan
om beurzen en congressen die via open inschrijving toegankelijk zijn en waarbij
de organisator risicodrager is voor het evenement als geheel. Zowel business-
to-consumer als business-to-business evenementen kunnen hieronder vallen.
Voorwaarde is dat het gaat om voor het publiek vrij toegankelijke (in
tegenstelling tot besloten) evenementen. De evenementen moeten gefinancierd
zijn uit private middelen. Inkomsten uit subsidie of sponsoring, die
onafhankelijk zijn van het daadwerkelijk plaatsvinden van het evenement, worden
in mindering gebracht op de subsidiabele kosten. Evenementen die worden
georganiseerd door de overheid vallen niet onder de regeling.
1.4 Wanneer is de regeling van toepassing?
De regeling dekt de projectkosten van evenementen die als gevolg
van een door de rijksoverheid vastgesteld evenementenverbod in verband met de
corona-situatie moesten worden geannuleerd. Daarbij gaat het om evenementen die
waren gepland in de periode van 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021.
Indien binnen deze periode geplande evenementen verschoven zijn naar een latere
datum binnen die periode, komen verplaatsingskosten eenmalig voor subsidie
vanuit de regeling in aanmerking (verplaatsen is immers goedkoper dan
annuleren) als het verschoven evenement onverhoopt alsnog geannuleerd moest
worden.
Op grond van de Wet publieke gezondheid bepaalt de rijksoverheid
of het epidemiologische beeld van de COVID-19 crisis noopt tot maatregelen,
zoals een verbod op evenementen. Een dergelijk verbod is een voorwaarde voor
uitkering van subsidie op grond van deze regeling. Hoewel de Wet publieke
gezondheid ook aan lokale autoriteiten bevoegdheden toedeelt, valt annulering
vanwege maatregelen van lokale autoriteiten niet onder de regeling. Dergelijk
lokaal ingrijpen heeft in de regel vooral te maken met de openbare orde. Dit
neemt niet weg dat een evenement in het kader van handhaving door de lokale
overheid stilgelegd kan worden als is vastgesteld dat niet is voldaan aan de
verplichte veiligheidsmaatregelen. In dat geval bestaat echter geen aanspraak
op subsidie op grond van deze regeling.
Ook wanneer er geen sprake was van een evenementenverbod maar van
een restrictie van een evenement is er geen mogelijkheid om aanspraak te maken
op een subsidie op grond van deze regeling. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als
het evenement werd beperkt tot een maximum percentage van het aantal bezoekers
dat tot het evenement mocht worden toegelaten.
1.5 Subsidiabele kosten
De kosten die vergoed worden op grond van deze regeling zijn de
projectkosten die voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod
daadwerkelijk zijn gemaakt om het geannuleerde evenement te organiseren. Vaste
lasten, zoals kosten voor de aanschaf van zaken die worden gebruikt voor de
bedrijfsvoering (bijvoorbeeld computers of software voor ticketsystemen),
worden niet vergoed. Kosten waarvoor reeds uitkeringen (kunnen) worden
ontvangen, zoals bijvoorbeeld uit de Tijdelijke noodmaatregelen overbrugging
voor behoud van werkgelegenheid (de NOW-regeling), zijn niet subsidiabel.
Kosten van de organisator voor het voeren van directie ten
behoeve van de organisatie van het evenement (de zogenaamde management fees)
worden als subsidiabele kosten gezien als deze niet exorbitant hoog zijn en in
ieder geval niet meer dan vijf procent bijdragen aan de totale subsidiabele
kosten. Als deze kosten kennelijk slechts worden opgevoerd omdat een partij
zijn naam heeft verbonden aan het evenement, dan zijn dit geen ‘redelijke
kosten’ in de zin van deze regeling en komen deze als zodanig niet voor
subsidie in aanmerking. Ook betalingen om in licentie of als franchisenemer een
evenement te mogen organiseren (zoals bij sommige sportevenementen gebeurt)
vallen buiten de regeling.
Tot de projectkosten behoren ook de gecommitteerde kosten voor
zover daarvoor een betalingsverplichting geldt. De organisator is verplicht de
financiële schade die voortvloeit uit het niet doorgaan van het evenement te
beperken en onnodige kosten te voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld een levering tot
vier weken voor de datum van het evenement kan worden geannuleerd, en
overheidsmaatregelen die er toe leiden dat het event niet doorgaat worden vijf
weken van tevoren bekend, dan moet de leverancier voor het ingaan van de vier
wekentermijn op de hoogte worden gesteld.
Tot de subsidiabele kosten behoren ook eventuele
verplaatsingskosten (zie hierboven). Deze moeten door de aanvrager becijferd en
opgegeven worden bij de aanvraag tot subsidieverlening. Voor kosten die vergoed
worden door een verzekeraar wordt geen subsidie verleend. Onvoorwaardelijk
ontvangen subsidies en sponsorgelden worden eveneens verrekend met de subsidie
die wordt ontvangen op grond van deze regeling.
2. Staatssteun
De subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen en bevat
staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Om die reden is
deze regeling conform artikel 108, derde lid, van het VWEU ter voorafgaande
goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. De Europese Commissie heeft
deze subsidieregeling op 16 februari 2022 goedgekeurd, omdat deze past binnen
de voorwaarden van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van het VWEU
(SA.100781 (2022/N)).
3. Regeldruk
Deze regeling is bedoeld om organisatoren van evenementen
subsidie te verstrekken als hun evenement geraakt is door een evenementenverbod
vanwege een ongunstig epidemiologisch beeld met betrekking tot COVID-19 en voor
hen geldt dat zij niet in aanmerking komen voor een subsidie op grond van de
Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19. RVO voert de regeling uit.
Het loket voor aanvragers wordt zo ingericht dat de aanvrager stap voor stap
met een leeswijzer wordt meegenomen bij het invullen van de aanvraag.
De regeldruk voor de gedupeerde onderneming behelst het
kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het verzamelen en
uploaden van de in artikel 10 vereiste bewijsstukken. Hierbij wordt ervan
uitgegaan dat de kennisneming een half uur kost en de invulling van de complete
aanvraag en het uploaden van bewijs door de organisator twee uur aan inzet
kost, dus in totaal tweeëneenhalf uur per evenement. Uitgaande van 600
aanvragen voor subsidie, tegen een gemiddeld uurtarief van € 54, komen de
geraamde regeldrukkosten voor de ondernemingen voor de aanvraag tot
subsidieverlening op € 81.000.
Omdat het hier gaat om een subsidie die na het maken van de
subsidiabele kosten wordt aangevraagd kan de aanvrager alle benodigde
informatie bij de aanvraag aanleveren. De aanvrager moet bij een aanvraag van
een subsidie die meer dan € 125.000 bedraagt een controleverklaring van een
accountant overleggen en voor een subsidie met een bedrag tussen de € 25.000 en
€ 125.000 een derdenverklaring. Deze verklaringen worden geraamd op gemiddeld
€ 5.000. Dit zijn subsidiabele kosten indien de subsidie wordt verstrekt.
Gezien de uitgebreide uitleg die aanvragers tijdens het aanvraagproces krijgen
is de verwachting dat slechts een klein deel van de aanvragen (maximaal 10
procent) wordt afgewezen. Daarnaast wordt verwacht dat bij zo’n 200 evenementen
geen controle- of derdenverklaring hoeft te worden ingeleverd omdat het gaat om
een subsidiebedrag lager dan € 25.000.
In totaal bedragen de geraamde kosten voor een controleverklaring
of een derdenverklaring € 2.000.000 (400 evenementen x € 5.000). Van dit bedrag
valt € 200.000 (40 afgewezen aanvragen x € 5.000) niet onder de subsidiabele
kosten.
De subsidievaststelling zal niet leiden tot extra regeldruk omdat
de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.
De ingeschatte regeldrukkosten voor de organisatoren komen
daarmee uit op € 81.000. Voor de accountantsverklaring komen de totale kosten
op € 2 miljoen, waarvan € 200.000 niet subsidiabel.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor
de regeldruk heeft.
II. ARTIKELEN
Artikel 1
Bij de afbakening van het begrip ‘evenement’ is voor een
belangrijk deel aangesloten bij de omschrijving van dit begrip in artikel 58a
van de Wet publieke gezondheid. Op grond van die definitie is een gebeurtenis
die plaatsvindt in een woning of op een daarbij behorend erf uitgezonderd van
het begrip evenement. Ook een gebeurtenis die plaatsvindt in een gebouw of op
een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet is
uitgezonderd van het begrip evenement. Het gaat dan om een gebouw waarin of een
plaats waarop de vrijheid van godsdienst wordt uitgeoefend. Een eventueel
evenementenverbod dat wordt vastgesteld op grond van artikel 58i van de Wet
publieke gezondheid geldt derhalve niet voor de uitoefening van de vrijheid van
godsdienst op deze plaatsen. Dit soort gebeurtenissen valt daarom ook buiten de
reikwijdte van de onderhavige regeling. Dit kan anders zijn voor andersoortige
gebeurtenissen die plaatsvinden in een gebouw of op een plaats als bedoeld in
artikel 6, tweede lid, van de Grondwet. Het gaat dan bijvoorbeeld om tijdelijke
tentoonstellingen en concerten in een kerkgebouw. Deze gebeurtenissen, die niet
plaatsvinden in het kader van het belijden van een godsdienst of
levensovertuiging, kunnen wel onder een evenementenverbod vallen en vallen
derhalve ook binnen de reikwijdte van de onderhavige regeling.
De begripsomschrijving van ‘evenement’ in deze regeling wijkt op
een aantal punten af van de omschrijving in de Wet publieke gezondheid. Niet
alle evenementen die op grond van artikel 58i van die wet verboden kunnen
worden, komen dus in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling. Het
kabinet heeft ervoor gekozen deze subsidieregeling open te stellen voor
projectmatig georganiseerde evenementen die voor het publiek toegankelijk
zijn.
Evenementenverbod is gedefinieerd als een bij ministeriële
regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid vastgesteld
verbod tot het organiseren van evenementen. Het gaat daarbij om in de
Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verboden evenementen. Omdat een
evenement volgens de definitie opgenomen in deze regeling hetzij een ééndaagse
hetzij een meerdaagse gebeurtenis is, is er zowel sprake van een
evenementenverbod als zowel één- als meerdaagse evenementen verboden zijn, als
wanneer het verbod alleen geldt voor meerdaagse evenementen. Dat betekent dus
dat een organisator van een meerdaags evenement eveneens aanspraak kan maken op
deze regeling indien alleen meerdaagse evenementen verboden zijn, mits
uiteraard ook aan alle overige voorwaarden van de regeling voldaan is.
Projectkosten zijn gedefinieerd als in redelijkheid gemaakte
kosten en aangegane betalingsverplichtingen die verbonden zijn aan het
evenement. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van artikel 10,
eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit)
dat bepaalt dat alleen de in redelijkheid gemaakte kosten subsidiabel zijn,
evenals met artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Exorbitant hoge kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de
organisatie van het evenement (de zogenaamde management fees) worden niet als
redelijk beschouwd. In ieder geval mogen deze kosten ook niet meer bedragen dan
vijf procent van het totaal aan subsidiabele kosten (zie ook artikel 6, zevende
lid). Onder in redelijkheid gemaakte kosten wordt ook verstaan dat de
organisator er zich voor inspant dat kosten die vermijdbaar zijn ook niet
worden gemaakt. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen op het moment dat een
evenementenverbod gaat worden afgekondigd en de organisator toch nog uitgaven
doet die ook op een later tijdstip gedaan hadden kunnen worden. Van dergelijke
kosten, die in het zicht van een aankomend evenementenverbod vermijdbaar zijn
maar toch worden gemaakt, kan niet gezegd worden dat die in redelijkheid zijn
gemaakt (zie ook artikel 6, zesde lid).
Onder de projectkosten vallen niet de vaste lasten van de
organisator van het evenement. Voor de begripsomschrijving van vaste lasten is
aangesloten bij de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de Regeling subsidie
vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling). Arbeidskosten (lonen van
werknemers en ten laste van de werkgever komende sociale premies) worden niet
beschouwd als vaste lasten. Om als projectkosten voor subsidie in aanmerking te
komen moeten de arbeidskosten verbonden zijn aan het organiseren van het
evenement.
Artikel 2
Met het van toepassing verklaren van de regeling in de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) wordt invulling gegeven aan
artikel 1a, eerste lid, van het Kaderbesluit. Dit betekent dat op grond van
deze regeling ook aan organisatoren van evenementen op de BES subsidie kan
worden verstrekt. Wanneer in de regeling over ‘Nederland’ wordt gesproken, valt
daaronder zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland.
De Wet publieke gezondheid geldt eveneens op de BES. Op grond van
artikel 58e, eerste lid, onderdeel a, van de Wet publieke gezondheid kan in een
bij Hoofdstuk VA vastgestelde ministeriële regeling onder meer onderscheid
worden gemaakt binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er kunnen immers verschillen zijn in
de actuele stand en het verloop van de epidemie die vragen om het maken van
onderscheid naar gebied. Differentiatie tussen Europees en Caribisch Nederland
of tussen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan nodig zijn
vanwege verschillen in de lokale omstandigheden op de eilanden of vanwege de
situatie in de omringende regio’s. Voor die openbare lichamen en elk openbaar
lichaam afzonderlijk kunnen op deze manier op maat toegesneden ministeriële
regels worden vastgesteld. Deze bevoegdheid heeft geresulteerd in de Tijdelijke
regeling maatregelen COVID-19 Bonaire, de Tijdelijke regeling maatregelen
COVID-19 Sint Eustatius en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Saba,
waarin ook specifieke regels over evenementen zijn opgenomen.
Indien zich in Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid
voordoet waarin een ministeriële regeling niet tijdig tot stand kan komen, kan
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de gezaghebber opdragen om
algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van de
epidemie. Binnen twee weken na de vaststelling van die opdracht wordt een
ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften
genoemde onderwerpen. Indien in een dergelijk door de gezaghebber vastgesteld
algemeen verbindend voorschrift een verbod tot het organiseren van evenement is
opgenomen, wordt dat voor de toepassing van deze regeling beschouwd als een
evenementenverbod als bedoeld in artikel 1.
Artikel 3
Om in aanmerking te komen voor subsidie is in de eerste plaats
vereist dat het evenement zou plaatsvinden in de periode van 10 juli 2021 tot
en met 31 december 2021 en dat het evenement uiteindelijk moest worden
geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
Het derde lid bepaalt dat, indien sprake is van meerdere
organisatoren die tezamen verantwoordelijkheid en risico dragen voor één
evenement, alleen subsidie wordt verstrekt als deze organisatoren samenwerken
in een samenwerkingsverband. Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit dient
de penvoerder de subsidieaanvraag in namens de deelnemers aan het
samenwerkingsverband. Op deze manier wordt voorkomen dat verschillende, niet op
elkaar afgestemde subsidieaanvragen worden ingediend voor hetzelfde
evenement.
Artikel 6
De kosten van verplaatsing van een evenement binnen de periode
tussen 10 juli en 31 december 2021 zijn eenmalig subsidiabel. Dat wil zeggen
dat, indien een evenement gepland was voor een datum in die periode en
vervolgens verplaatst werd naar een datum binnen die periode, de
verplaatsingskosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit is alleen het geval
indien het evenement op de datum waarnaar het verplaatst was alsnog geannuleerd
werd als gevolg van een evenementenverbod. De annulering is immers een vereiste
om voor subsidie in aanmerking te komen. Indien het evenement voor de tweede
keer werd verplaatst binnen deze periode, zijn de verplaatsingskosten niet
opnieuw subsidiabel.
Artikel 10 van het Kaderbesluit geeft een algemene regeling voor
de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. Alleen voor zover nodig wordt
van het bepaalde in artikel 10 afgeweken. Zo wordt afgeweken van het in het
tweede lid van artikel 10 neergelegde uitgangspunt dat vóór indiening van de
aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in
aanmerking komen. De kosten die na 20 januari 2021 zijn gemaakt, zijn
subsidiabel. Hiermee wordt aangesloten bij de TRSEC. Deze afwijking ligt in de
rede omdat evenementen in de regel een lange voorbereidingsperiode kennen.
In het zesde lid wordt geëxpliciteerd dat in redelijkheid
vermijdbare kosten die willens en wetens toch worden gemaakt niet vallen onder
de subsidiabele kosten. Zie hierover ook de uitleg over projectkosten in de
artikelsgewijze toelichting op artikel 1. In het zevende lid worden de kosten
voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement
(de management fees) gemaximeerd op vijf procent van de totale subsidiabele
kosten.
Het achtste tot en met tiende lid is opgenomen om te voorkomen
dat de organisator voor dezelfde kosten ook uit andere hoofde vergoeding
krijgt, zoals op grond van de Derde, Vierde en Vijfde tijdelijke noodmaatregel
overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-regeling). Deze noodmaatregel
ziet op het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten van personeel
in verband met omzetdalingen als gevolg van de coronacrisis. Overigens dient de
organisator er rekening mee te houden, dat de subsidie die hij ontvangt op
grond van deze regeling geldt als omzet voor de NOW-regeling.
Onder gerealiseerde opbrengsten in het tiende lid vallen
bijvoorbeeld bijdragen van derden, waaronder subsidies van gemeenten en
sponsorgelden, die aan de organisator zijn verstrekt, ongeacht het al of niet
doorgaan van het desbetreffende evenement. Het gaat daarbij om opbrengsten die
bij de organisatie van het evenement zijn gerealiseerd, dat wil zeggen
opbrengsten die de organisator niet terug hoeft te betalen. Deze opbrengsten
worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Artikel 7
Het eerste lid heeft betrekking op het subsidieplafond. Dit
bedraagt € 120 miljoen.
Het tweede lid ziet op de wijze van verdeling van de beschikbare
middelen. Mede met het oog op het beperken van de uitvoeringskosten, is gekozen
voor de variant ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Met betrekking tot het
bepalen van de volgorde van de aanvragen, geldt de dag waarop de aanvraag is
aangevuld, als datum van ontvangst, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5
van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te
vullen. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meerdere
aanvragen worden ontvangen, stelt de minister ingevolge artikel 27, derde lid,
van het Kaderbesluit de volgorde van die aanvragen vast door middel van
loting.
Artikel 8
In aanvulling op de algemene afwijzingsgronden van de artikelen
22 en 23 van het Kaderbesluit bevat het eerste lid enkele specifieke gronden
voor het afwijzen van subsidieaanvragen.
In de eerste plaats wordt een aanvraag afgewezen als het
subsidiabele bedrag minder bedraagt dan € 2.500. Een tweede grond voor
afwijzing heeft betrekking op de situatie dat een aanvrager al in aanmerking
komt, of zou zijn gekomen, voor subsidie op grond van de TRSEC. Indien reeds op
grond van die regeling subsidie wordt verstrekt, is subsidiëring op basis van
de onderhavige regeling niet aan de orde. Ook indien een aanvrager subsidie had
kunnen ontvangen op grond van de TRSEC, maar deze subsidie niet heeft verkregen
om redenen die voor zijn rekening dienen te blijven, wordt geen subsidie op
grond van de onderhavige regeling verstrekt. Dit doet zich bijvoorbeeld voor
als de aanvrager te laat is geweest met het aanvragen van subsidie op grond van
de TRSEC.
Voor evenementen waarvoor een vergunning benodigd was, of
waarvoor een melding had moeten worden gedaan bij het bevoegde gezag, geldt dat
de minister afwijzend beslist op een aanvraag als de verkregen vergunning niet
wordt overlegd, respectievelijk geen bevestiging wordt overlegd dat de melding
door het bevoegde gezag is ontvangen (zie in dit kader ook (de toelichting bij)
artikel 10, eerste lid, onderdelen c en d). Het kan echter voorkomen dat de
vergunningverlenende entiteit geen vergunning heeft verleend omdat al een
evenementenverbod was aangekondigd, of dat een aanvrager geen vergunning heeft
aangevraagd of geen melding heeft gedaan voor een evenement vanwege deze reden.
In dergelijke gevallen kan de aanvrager volstaan met een bevestiging van het
bevoegde gezag dat een vergunning wel zou zijn verleend, respectievelijk dat
het bevoegde gezag geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het
evenement, wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was
aangekondigd.
Het tweede lid bepaalt dat de afwijzingsgronden, bedoeld in
artikel 23, onderdelen a en e, van het Kaderbesluit, van toepassing zijn, met
dien verstande dat daarbij het risico op annulering als gevolg van een
evenementenverbod buiten beschouwing wordt gelaten. Artikel 23, onderdeel a,
ziet op de situatie dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de
activiteiten kan financieren. Onderdeel e van artikel 23 betreft de situatie
dat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de
activiteiten. Deze regeling, die er juist toe strekt het annuleringsrisico
vanwege corona af te dekken, zou haar doel voorbij schieten, als de
afwijzingsgronden van de artikelen 23, onderdelen a en e, onverkort van
toepassing zouden zijn.
Artikel 9
Het eerste lid bepaalt dat een aanvrager een zodanige
administratie moet voeren dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en
duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze
regeling gestelde eisen.
In het tweede lid wordt artikel 38, eerste lid, onderdelen b, c
en d, van het Kaderbesluit niet van toepassing verklaard. Artikel 38 ziet op
eisen die aan de administratie worden gesteld. De onderdelen b, c en d zijn
niet relevant voor de onderhavige regeling en worden om die reden buiten
toepassing verklaard.
Het derde lid heeft betrekking op subsidies onder de € 125.000.
Voor deze subsidies gelden minder zware administratieve verplichtingen dan voor
subsidies boven de € 125.000: de subsidieontvanger moet desgevraagd kunnen
aantonen dat de specifiek ten behoeve van het evenement gemaakte en betaalde
kosten te allen tijde op duidelijke en eenvoudige wijze afgeleid kunnen worden
uit de gegevens waaruit blijkt dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht.
Voor deze subsidies behoeft geen administratie te worden gevoerd als bedoeld in
artikel 38, eerste lid, van het Kaderbesluit.
Artikel 10
Artikel 10 heeft betrekking op de informatie die bij de aanvraag
om subsidieverlening moet worden verstrekt. Omdat het gaat om een
subsidieverlening achteraf waarbij het subsidiebedrag ambtshalve wordt
vastgesteld dient de aanvrager alle benodigde informatie bij de
subsidieaanvraag te overleggen. Het gaat daarbij om zowel het verstrekken van
alle relevante gegevens betreffende de aanvrager en betreffende de vergunning
of de melding (zie in dit kader ook de toelichting bij artikel 8) als om het
overleggen van bepaalde documenten (tweede lid). Onder meer dient er een
exploitatieoverzicht van het evenement te worden overgelegd. Voorts moet,
indien van toepassing, een verzekeringspolis van een annuleringsverzekering van
het evenement worden bijgevoegd. Dit houdt verband met het bepaalde in artikel
6, negende lid, inzake verzekeringsuitkeringen.
Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt is het
uitgangspunt van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit dat
bij de aanvraag tot subsidievaststelling een controleverklaring van een
accountant of accountant-administratieconsulent moet worden aangeleverd. Indien
het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000
gaat het om een verklaring van een onafhankelijke deskundige derde. Dit is een
accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur die niet
verbonden is aan de organisator en een onafhankelijk oordeel kan vellen. Deze
derde dient te verklaren dat de aanvraag uitsluitend subsidiabele kosten
betreft en overeenkomstig de werkelijke kosten en opbrengsten is. Omdat in deze
regeling wordt gewerkt met ambtshalve vaststelling, moeten voornoemde
verklaringen worden overgelegd bij de aanvraag tot subsidieverlening.
Artikel 11
Om aan hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, kan het
voor subsidieontvangers wenselijk zijn om op korte termijn na de aanvraag voor
een subsidie een voorschot te ontvangen. Dit voorschot verstrekt de minister
ambtshalve binnen 2 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.
Het eenmalige voorschot bedraagt 40% van de in de aanvraag tot
subsidie opgevoerde subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000.
Artikel 12
Omdat het gaat om een subsidie die achteraf wordt verstrekt en
alle benodigde informatie bij de aanvraag voor een subsidie kan worden
ingestuurd is het niet nodig dat eerst een verleningsbeschikking wordt
afgegeven voordat de subsidie definitief wordt vastgesteld. Om deze reden en om
de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken stelt de minister de
subsidie uiterlijk dertien weken na een aanvraag, als bedoeld in artikel 3,
ambtshalve vast zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 14
Met de inwerkingtredingsdatum wordt afgeweken van de systematiek
van vaste verandermomenten voor regelgeving, inhoudende dat ministeriële
regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en
minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Deze afwijking wordt
gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige
inwerkingtreding.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens