Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 24 februari 2022, nr. WJZ/ 21273983, houdende regels betreffende subsidie voor kleinere evenementen bij een evenementenverbod in verband met COVID-19 (Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

handelende in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 1a, eerste lid, 2, 4, onderdelen a, b, c, d, g en h, 5, eerste lid, 15, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, tweede en derde lid, 25, 26, eerste lid, 34, eerste lid, 42, eerste en tweede lid, 44, 48, eerste lid en derde lid, onderdeel a, en 50, vierde, vijfde, zevende en negende lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

evenement:

projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt binnen een periode van 15 dagen, op een andere plaats dan:

  • a. in een woning of op een daarbij behorend erf;

  • b. in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet; of

  • c. in een gebouw, of buitenruimte, bestemd voor de presentatie van podiumkunsten op basis van reguliere podiumprogrammering;

evenementenverbod:

bij ministeriële regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen;

Kaderbesluit:

Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

organisator:

een in het handelsregister ingeschreven natuurlijke persoon, rechtspersoon of een vennootschap, niet zijnde een publiekrechtelijke rechtspersoon of een bestuursorgaan, die verantwoordelijk is voor het organiseren van een evenement en het financiële risico daarvan draagt;

projectkosten:

vóór de vaststelling en aankondiging van het evenementenverbod in redelijkheid daadwerkelijk gemaakte en betaalde kosten en aangegane betalingsverplichtingen die verbonden zijn aan het organiseren van het evenement, exclusief vaste lasten van de organisator en licentiekosten, en kosten voor het opstellen van een controleverklaring of verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 10, tweede lid onderdeel b respectievelijk onderdeel c;

vaste lasten:
  • a. afschrijvingen op vaste activa; en

  • b. overige vaste bedrijfskosten, niet zijnde

    • 1°. kosten bestaande uit lonen van werknemers, inclusief direct loon en bijzondere beloningen; en

    • 2°. ten laste van de werkgever komende sociale premies.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze regeling is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling in een openbaar lichaam als bedoeld in het eerste lid, wordt onder ‘evenementenverbod’ mede verstaan een ingevolge artikel 58ca van de Wet publieke gezondheid door de in dat artikel bedoelde gezaghebber bij algemeen verbindend voorschrift vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen.

Artikel 3. Subsidieverstrekking

  • 1. De minister verstrekt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.

  • 2. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een evenement, waarvan de geplande startdatum in de periode van 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021 lag, en dat geheel of gedeeltelijk in Nederland zou plaatsvinden.

  • 3. Indien meerdere organisatoren tezamen verantwoordelijk waren voor het organiseren van een evenement en het financiële risico daarvan dragen, wordt de subsidie uitsluitend verstrekt indien zij samenwerken in een samenwerkingsverband.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

Een aanvraag voor subsidie wordt uiterlijk 31 mei 2022 ingediend, met dien verstande dat de aanvraag tijdig is ingediend indien zij op die datum vóór 17.00 uur is ontvangen.

Artikel 5. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6. Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de projectkosten die toe te rekenen zijn aan het organiseren van het evenement, waarvan de geplande startdatum in de periode van 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021 lag, dat moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod en voor zover dat evenement in Nederland zou plaatsvinden.

  • 2. De kosten van verplaatsing naar een andere datum van het evenement dat moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod zijn eenmalig subsidiabel, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de subsidiabele kosten zouden bedragen bij het als gevolg van het evenementenverbod annuleren van het evenement, en indien:

    • a. zowel de datum waarop de start van het evenement blijkens de subsidieaanvraag zou plaatsvinden, als de datum waarnaar de start van het evenement verplaatst werd, viel in de in het eerste lid bedoelde periode; en

    • b. voor de datum waarnaar het evenement verplaatst werd, op het moment van de verplaatsing, geen evenementenverbod was vastgesteld of aangekondigd.

  • 3. In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, komen vóór indiening van de aanvraag gemaakte projectkosten voor subsidie in aanmerking indien deze kosten na 20 januari 2021 zijn gemaakt.

  • 4. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van het Kaderbesluit, worden de subsidiabele kosten berekend op basis van werkelijke kosten en opbrengsten.

  • 5. De kosten van aanschaf van vaste activa komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten.

  • 6. In redelijkheid vermijdbare kosten, alsmede kosten om als franchisenemer een evenement te mogen organiseren, komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten.

  • 7. kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement komen in aanmerking als subsidiabele kosten tot een maximum van vijf procent van de totale subsidiabele kosten.

  • 8. Projectkosten waarvoor de organisator in aanmerking komt voor vergoeding op grond van de Derde, Vierde of Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten.

  • 9. Indien een organisator voor dezelfde subsidiabele kosten een verzekeringsuitkering ontvangt, of heeft ontvangen, wordt deze in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

  • 10. Door de organisator bij de organisatie van het evenement gerealiseerde opbrengsten die onafhankelijk zijn van het daadwerkelijk plaatsvinden van het evenement worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 7. Verdeling subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 120 miljoen.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 8. Afwijzingsgronden

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de te verlenen subsidie minder dan € 2.500 zou bedragen;

    • b. de aanvrager in aanmerking komt, of zou zijn gekomen, voor subsidie op grond van de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19;

    • c. voor een evenement waarvoor een evenementenvergunning was vereist de benodigde vergunning niet is verleend, tenzij wordt aangetoond dat het voor de vergunningverlening bevoegde gezag wel een vergunning zou hebben afgegeven wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd; of

    • d. voor een evenement waarvoor een melding was vereist bij het bevoegde gezag, geen melding is gedaan en niet wordt aangetoond dat het bevoegde gezag geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het evenement wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd.

  • 2. De afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, onderdelen a en e, van het Kaderbesluit zijn van toepassing, met dien verstande dat daarbij het risico op annulering als gevolg van een evenementenverbod buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 9. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. Artikel 38, eerste lid, onderdelen b, c en d, van het Kaderbesluit is niet van toepassing.

  • 3. Uit de gegevens, bedoeld in artikel 38, derde lid, van het Kaderbesluit dienen de specifiek ten behoeve van het evenement gemaakte en betaalde kosten te allen tijde op duidelijke en eenvoudige wijze afgeleid te kunnen worden.

Artikel 10. Informatieverplichtingen

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres, het rekeningnummer van een bankrekening bij een Nederlandse bank of bij een Europese bank, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, en het bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, of indien van toepassing bij het samenwerkingsverband, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een evenementenvergunning was vereist:

      • 1°. de beschikking tot verlening van de vergunning; of

      • 2°. een verklaring van het voor de vergunningverlening bevoegde gezag dat een vergunning zou zijn afgegeven wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd;

    • d. indien er een verplichting bestond om het evenement te melden bij het bevoegde gezag:

      • 1°. een bevestiging van deze melding afgegeven door het bevoegde gezag; of

      • 2°. een verklaring van het bevoegde gezag waaruit blijkt dat het bevoegde gezag geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het evenement wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd; en

    • e. kerngegevens over het evenement, waaronder:

      • 1°. de naam van het evenement;

      • 2°. het soort evenement;

      • 3°. het aantal dagen dat het evenement zou duren;

      • 4°. de geplande startdatum;

      • 5°. het beoogde aantal bezoekers;

      • 6°. de locatie van het evenement.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een exploitatieoverzicht met betrekking tot het geannuleerde evenement waarin tenminste een overzicht van de gemaakte kosten, de aangegane betalingsverplichtingen en de gerealiseerde opbrengsten is opgenomen en, indien een eerdere editie van het evenement heeft plaatsgevonden, een exploitatieoverzicht van die eerdere editie;

    • b. Indien het gevraagde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt: een controleverklaring als bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit. De accountant of accountant-administratieconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast overeenkomstig een door de minister beschikbaar gesteld model;

    • c. Indien het gevraagde subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000: een met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel afgegeven verklaring van een onafhankelijke deskundige derde, zijnde accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur, waaruit blijkt dat de aanvraag uitsluitend subsidiabele kosten betreft en overeenkomstig de werkelijke kosten en opbrengsten is; en

    • d. indien van toepassing: een verzekeringspolis van een annuleringsverzekering van het geannuleerde evenement.

Artikel 11. Voorschotten

In afwijking van de artikelen 45, tweede lid, 46 en 47 van het Kaderbesluit verstrekt de minister ambtshalve binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, eenmalig een voorschot van 40% van de in de aanvraag opgevoerde subsidiabele kosten, met een maximum van

€ 100.000.

Artikel 12. Subsidievaststelling

De minister stelt de subsidie uiterlijk dertien weken na een aanvraag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, ambtshalve vast zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 13. Staatssteun

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Staatssteunmaatregel SA.100781 (2022/N).

  • 2. De minister maakt na de datum van vaststelling van de subsidie de gegevens bekend, bedoeld in Staatssteunmaatregel SA.100781 (2022/N).

  • 3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. De regeling vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 februari 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1.1 Aanleiding en doel

Afgelopen zomer kondigde het kabinet aan een Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (hierna: ATE) in het leven te roepen (Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 354). Met de ATE wil het kabinet organisatoren van evenementen tegemoetkomen die wel kosten hebben gemaakt, maar niet voldoen aan de voorwaarden voor de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 (hierna: TRSEC). De directe aanleiding voor de ATE was de besluitvorming van 9 juli 2021, waardoor ongeplaceerde evenementen met ingang van 10 juli 2021 werden verboden. Een belangrijke overweging voor het kabinet was dat organisatoren van evenementen niet meer de kans hadden hun kosten te matigen vanwege het vrijwel onmiddellijk ingaande evenementenverbod. Hierdoor bestond het risico dat veel kleinschalige, lokaal georganiseerde evenementen met financiële tekorten zouden blijven zitten, met mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokken gemeenschappen.

Het kabinet heeft de beperkende maatregelen van 9 juli driemaal verlengd (bij besluitvorming van 13 augustus,14 september en 12 november 2021), zodat de ATE betrekking heeft op de periode vanaf 10 juli tot en met 31 december 2021.

Aangezien er geen duidelijk beeld bestond van welke geplande evenementen daadwerkelijk niet zijn doorgegaan, is in de zomermaanden een inventarisatie gedaan onder gemeenten. Veel kleinschalige evenementen konden in aangepaste vorm toch binnen de coronamaatregelen doorgang vinden, bijvoorbeeld door beperking van de bezoekersaantallen of door placering. Ook waren geplande evenementen al voor 9 juli afgezegd of hadden organisatoren bewust nog geen of weinig kosten gemaakt. In dergelijke gevallen zullen organisatoren niet in aanmerking komen voor de ATE. Uit de inventarisatie kon worden afgeleid dat door de annulering (als gevolg van het evenementenverbod van 9 juli) naast naar verwachting relatief veel middelgrote evenementen, ook met name evenementen met bovenlokale of regionale toestroom van publiek waren getroffen, en enkele grotere evenementen met mogelijk landelijke uitstraling. De globale inschatting is dat zo’n 600 evenementen mogelijk in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling.

Aangezien het vooral om middelgrote evenementen gaat, die niet evenredig over gemeenten verdeeld zijn, is besloten tot een subsidieregeling van de rijksoverheid, uit te voeren door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiermee wordt aangesloten bij de reeds bestaande subsidieregeling voor evenementen (TRSEC) en kan uniformiteit tussen de uitvoering van beide regelingen worden geborgd.

1.2 Doelstelling van de regeling

Evenementen kennen vaak een lange aanlooptijd en verplichtingen worden relatief vroeg aangegaan. Wanneer een organisator kosten heeft gemaakt voor het organiseren van een evenement in de periode van 10 juli tot en met 31 december 2021 en dat evenement onverhoopt door de overheid werd verboden vanwege de coronasituatie, kunnen reeds gemaakte kosten voor de organisatie van het evenement worden gesubsidieerd op grond van deze regeling, mits de organisator van het evenement niet in aanmerking komt of zou zijn gekomen voor subsidie op grond van de TRSEC. Het gaat om een subsidie die achteraf wordt verstrekt. Het kabinet beoogt op deze manier de levensvatbaarheid van de sector, inclusief de achterliggende keten van betrokken bedrijven, voor de nabije toekomst te ondersteunen.

De regeling is erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers betalen voor zover hij daartoe privaatrechtelijk verplicht is. Daarnaast is de regeling erop gericht de organisator zelf te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement. De regeling is niet bedoeld voor het betalen van vaste lasten of overige kosten van de organisator die niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het desbetreffende evenement. Bezoekers van en deelnemers aan een door de rijksoverheid verboden evenement kunnen geen aanspraak maken op deze regeling.

Deze regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Op grond van de Wet publieke gezondheid kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij ministeriële regeling een evenementenverbod vaststellen dat specifiek op deze lichamen is toegesneden.

1.3 Voor wie/wat is de regeling bedoeld?

Deze regeling is gericht op kleine en middelgrote evenementen die niet vallen onder de TRSEC. Het gaat dan om projectmatig opgezette, één- of meerdaagse fysieke events binnen een periode van ten hoogste vijftien dagen. Het kan daarbij gaan om zowel culturele en sportevenementen als evenementen voor de zakelijke markt. Met betrekking tot de zakelijke markt kan het dan gaan om beurzen en congressen die via open inschrijving toegankelijk zijn en waarbij de organisator risicodrager is voor het evenement als geheel. Zowel business- to-consumer als business-to-business evenementen kunnen hieronder vallen. Voorwaarde is dat het gaat om voor het publiek vrij toegankelijke (in tegenstelling tot besloten) evenementen. De evenementen moeten gefinancierd zijn uit private middelen. Inkomsten uit subsidie of sponsoring, die onafhankelijk zijn van het daadwerkelijk plaatsvinden van het evenement, worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten. Evenementen die worden georganiseerd door de overheid vallen niet onder de regeling.

1.4 Wanneer is de regeling van toepassing?

De regeling dekt de projectkosten van evenementen die als gevolg van een door de rijksoverheid vastgesteld evenementenverbod in verband met de corona-situatie moesten worden geannuleerd. Daarbij gaat het om evenementen die waren gepland in de periode van 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021. Indien binnen deze periode geplande evenementen verschoven zijn naar een latere datum binnen die periode, komen verplaatsingskosten eenmalig voor subsidie vanuit de regeling in aanmerking (verplaatsen is immers goedkoper dan annuleren) als het verschoven evenement onverhoopt alsnog geannuleerd moest worden.

Op grond van de Wet publieke gezondheid bepaalt de rijksoverheid of het epidemiologische beeld van de COVID-19 crisis noopt tot maatregelen, zoals een verbod op evenementen. Een dergelijk verbod is een voorwaarde voor uitkering van subsidie op grond van deze regeling. Hoewel de Wet publieke gezondheid ook aan lokale autoriteiten bevoegdheden toedeelt, valt annulering vanwege maatregelen van lokale autoriteiten niet onder de regeling. Dergelijk lokaal ingrijpen heeft in de regel vooral te maken met de openbare orde. Dit neemt niet weg dat een evenement in het kader van handhaving door de lokale overheid stilgelegd kan worden als is vastgesteld dat niet is voldaan aan de verplichte veiligheidsmaatregelen. In dat geval bestaat echter geen aanspraak op subsidie op grond van deze regeling.

Ook wanneer er geen sprake was van een evenementenverbod maar van een restrictie van een evenement is er geen mogelijkheid om aanspraak te maken op een subsidie op grond van deze regeling. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het evenement werd beperkt tot een maximum percentage van het aantal bezoekers dat tot het evenement mocht worden toegelaten.

1.5 Subsidiabele kosten

De kosten die vergoed worden op grond van deze regeling zijn de projectkosten die voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod daadwerkelijk zijn gemaakt om het geannuleerde evenement te organiseren. Vaste lasten, zoals kosten voor de aanschaf van zaken die worden gebruikt voor de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld computers of software voor ticketsystemen), worden niet vergoed. Kosten waarvoor reeds uitkeringen (kunnen) worden ontvangen, zoals bijvoorbeeld uit de Tijdelijke noodmaatregelen overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (de NOW-regeling), zijn niet subsidiabel.

Kosten van de organisator voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement (de zogenaamde management fees) worden als subsidiabele kosten gezien als deze niet exorbitant hoog zijn en in ieder geval niet meer dan vijf procent bijdragen aan de totale subsidiabele kosten. Als deze kosten kennelijk slechts worden opgevoerd omdat een partij zijn naam heeft verbonden aan het evenement, dan zijn dit geen ‘redelijke kosten’ in de zin van deze regeling en komen deze als zodanig niet voor subsidie in aanmerking. Ook betalingen om in licentie of als franchisenemer een evenement te mogen organiseren (zoals bij sommige sportevenementen gebeurt) vallen buiten de regeling.

Tot de projectkosten behoren ook de gecommitteerde kosten voor zover daarvoor een betalingsverplichting geldt. De organisator is verplicht de financiële schade die voortvloeit uit het niet doorgaan van het evenement te beperken en onnodige kosten te voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld een levering tot vier weken voor de datum van het evenement kan worden geannuleerd, en overheidsmaatregelen die er toe leiden dat het event niet doorgaat worden vijf weken van tevoren bekend, dan moet de leverancier voor het ingaan van de vier wekentermijn op de hoogte worden gesteld.

Tot de subsidiabele kosten behoren ook eventuele verplaatsingskosten (zie hierboven). Deze moeten door de aanvrager becijferd en opgegeven worden bij de aanvraag tot subsidieverlening. Voor kosten die vergoed worden door een verzekeraar wordt geen subsidie verleend. Onvoorwaardelijk ontvangen subsidies en sponsorgelden worden eveneens verrekend met de subsidie die wordt ontvangen op grond van deze regeling.

2. Staatssteun

De subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen en bevat staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Om die reden is deze regeling conform artikel 108, derde lid, van het VWEU ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. De Europese Commissie heeft deze subsidieregeling op 16 februari 2022 goedgekeurd, omdat deze past binnen de voorwaarden van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van het VWEU (SA.100781 (2022/N)).

3. Regeldruk

Deze regeling is bedoeld om organisatoren van evenementen subsidie te verstrekken als hun evenement geraakt is door een evenementenverbod vanwege een ongunstig epidemiologisch beeld met betrekking tot COVID-19 en voor hen geldt dat zij niet in aanmerking komen voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19. RVO voert de regeling uit. Het loket voor aanvragers wordt zo ingericht dat de aanvrager stap voor stap met een leeswijzer wordt meegenomen bij het invullen van de aanvraag.

De regeldruk voor de gedupeerde onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het verzamelen en uploaden van de in artikel 10 vereiste bewijsstukken. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kennisneming een half uur kost en de invulling van de complete aanvraag en het uploaden van bewijs door de organisator twee uur aan inzet kost, dus in totaal tweeëneenhalf uur per evenement. Uitgaande van 600 aanvragen voor subsidie, tegen een gemiddeld uurtarief van € 54, komen de geraamde regeldrukkosten voor de ondernemingen voor de aanvraag tot subsidieverlening op € 81.000.

Omdat het hier gaat om een subsidie die na het maken van de subsidiabele kosten wordt aangevraagd kan de aanvrager alle benodigde informatie bij de aanvraag aanleveren. De aanvrager moet bij een aanvraag van een subsidie die meer dan € 125.000 bedraagt een controleverklaring van een accountant overleggen en voor een subsidie met een bedrag tussen de € 25.000 en € 125.000 een derdenverklaring. Deze verklaringen worden geraamd op gemiddeld € 5.000. Dit zijn subsidiabele kosten indien de subsidie wordt verstrekt. Gezien de uitgebreide uitleg die aanvragers tijdens het aanvraagproces krijgen is de verwachting dat slechts een klein deel van de aanvragen (maximaal 10 procent) wordt afgewezen. Daarnaast wordt verwacht dat bij zo’n 200 evenementen geen controle- of derdenverklaring hoeft te worden ingeleverd omdat het gaat om een subsidiebedrag lager dan € 25.000.

In totaal bedragen de geraamde kosten voor een controleverklaring of een derdenverklaring € 2.000.000 (400 evenementen x € 5.000). Van dit bedrag valt € 200.000 (40 afgewezen aanvragen x € 5.000) niet onder de subsidiabele kosten.

De subsidievaststelling zal niet leiden tot extra regeldruk omdat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

De ingeschatte regeldrukkosten voor de organisatoren komen daarmee uit op € 81.000. Voor de accountantsverklaring komen de totale kosten op € 2 miljoen, waarvan € 200.000 niet subsidiabel.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

Bij de afbakening van het begrip ‘evenement’ is voor een belangrijk deel aangesloten bij de omschrijving van dit begrip in artikel 58a van de Wet publieke gezondheid. Op grond van die definitie is een gebeurtenis die plaatsvindt in een woning of op een daarbij behorend erf uitgezonderd van het begrip evenement. Ook een gebeurtenis die plaatsvindt in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet is uitgezonderd van het begrip evenement. Het gaat dan om een gebouw waarin of een plaats waarop de vrijheid van godsdienst wordt uitgeoefend. Een eventueel evenementenverbod dat wordt vastgesteld op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid geldt derhalve niet voor de uitoefening van de vrijheid van godsdienst op deze plaatsen. Dit soort gebeurtenissen valt daarom ook buiten de reikwijdte van de onderhavige regeling. Dit kan anders zijn voor andersoortige gebeurtenissen die plaatsvinden in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet. Het gaat dan bijvoorbeeld om tijdelijke tentoonstellingen en concerten in een kerkgebouw. Deze gebeurtenissen, die niet plaatsvinden in het kader van het belijden van een godsdienst of levensovertuiging, kunnen wel onder een evenementenverbod vallen en vallen derhalve ook binnen de reikwijdte van de onderhavige regeling.

De begripsomschrijving van ‘evenement’ in deze regeling wijkt op een aantal punten af van de omschrijving in de Wet publieke gezondheid. Niet alle evenementen die op grond van artikel 58i van die wet verboden kunnen worden, komen dus in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling. Het kabinet heeft ervoor gekozen deze subsidieregeling open te stellen voor projectmatig georganiseerde evenementen die voor het publiek toegankelijk zijn.

Evenementenverbod is gedefinieerd als een bij ministeriële regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen. Het gaat daarbij om in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verboden evenementen. Omdat een evenement volgens de definitie opgenomen in deze regeling hetzij een ééndaagse hetzij een meerdaagse gebeurtenis is, is er zowel sprake van een evenementenverbod als zowel één- als meerdaagse evenementen verboden zijn, als wanneer het verbod alleen geldt voor meerdaagse evenementen. Dat betekent dus dat een organisator van een meerdaags evenement eveneens aanspraak kan maken op deze regeling indien alleen meerdaagse evenementen verboden zijn, mits uiteraard ook aan alle overige voorwaarden van de regeling voldaan is.

Projectkosten zijn gedefinieerd als in redelijkheid gemaakte kosten en aangegane betalingsverplichtingen die verbonden zijn aan het evenement. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) dat bepaalt dat alleen de in redelijkheid gemaakte kosten subsidiabel zijn, evenals met artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Exorbitant hoge kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement (de zogenaamde management fees) worden niet als redelijk beschouwd. In ieder geval mogen deze kosten ook niet meer bedragen dan vijf procent van het totaal aan subsidiabele kosten (zie ook artikel 6, zevende lid). Onder in redelijkheid gemaakte kosten wordt ook verstaan dat de organisator er zich voor inspant dat kosten die vermijdbaar zijn ook niet worden gemaakt. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen op het moment dat een evenementenverbod gaat worden afgekondigd en de organisator toch nog uitgaven doet die ook op een later tijdstip gedaan hadden kunnen worden. Van dergelijke kosten, die in het zicht van een aankomend evenementenverbod vermijdbaar zijn maar toch worden gemaakt, kan niet gezegd worden dat die in redelijkheid zijn gemaakt (zie ook artikel 6, zesde lid).

Onder de projectkosten vallen niet de vaste lasten van de organisator van het evenement. Voor de begripsomschrijving van vaste lasten is aangesloten bij de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling). Arbeidskosten (lonen van werknemers en ten laste van de werkgever komende sociale premies) worden niet beschouwd als vaste lasten. Om als projectkosten voor subsidie in aanmerking te komen moeten de arbeidskosten verbonden zijn aan het organiseren van het evenement.

Artikel 2

Met het van toepassing verklaren van de regeling in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) wordt invulling gegeven aan artikel 1a, eerste lid, van het Kaderbesluit. Dit betekent dat op grond van deze regeling ook aan organisatoren van evenementen op de BES subsidie kan worden verstrekt. Wanneer in de regeling over ‘Nederland’ wordt gesproken, valt daaronder zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland.

De Wet publieke gezondheid geldt eveneens op de BES. Op grond van artikel 58e, eerste lid, onderdeel a, van de Wet publieke gezondheid kan in een bij Hoofdstuk VA vastgestelde ministeriële regeling onder meer onderscheid worden gemaakt binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er kunnen immers verschillen zijn in de actuele stand en het verloop van de epidemie die vragen om het maken van onderscheid naar gebied. Differentiatie tussen Europees en Caribisch Nederland of tussen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan nodig zijn vanwege verschillen in de lokale omstandigheden op de eilanden of vanwege de situatie in de omringende regio’s. Voor die openbare lichamen en elk openbaar lichaam afzonderlijk kunnen op deze manier op maat toegesneden ministeriële regels worden vastgesteld. Deze bevoegdheid heeft geresulteerd in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Bonaire, de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Sint Eustatius en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Saba, waarin ook specifieke regels over evenementen zijn opgenomen.

Indien zich in Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een ministeriële regeling niet tijdig tot stand kan komen, kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de gezaghebber opdragen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van de epidemie. Binnen twee weken na de vaststelling van die opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Indien in een dergelijk door de gezaghebber vastgesteld algemeen verbindend voorschrift een verbod tot het organiseren van evenement is opgenomen, wordt dat voor de toepassing van deze regeling beschouwd als een evenementenverbod als bedoeld in artikel 1.

Artikel 3

Om in aanmerking te komen voor subsidie is in de eerste plaats vereist dat het evenement zou plaatsvinden in de periode van 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021 en dat het evenement uiteindelijk moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.

Het derde lid bepaalt dat, indien sprake is van meerdere organisatoren die tezamen verantwoordelijkheid en risico dragen voor één evenement, alleen subsidie wordt verstrekt als deze organisatoren samenwerken in een samenwerkingsverband. Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit dient de penvoerder de subsidieaanvraag in namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Op deze manier wordt voorkomen dat verschillende, niet op elkaar afgestemde subsidieaanvragen worden ingediend voor hetzelfde evenement.

Artikel 6

De kosten van verplaatsing van een evenement binnen de periode tussen 10 juli en 31 december 2021 zijn eenmalig subsidiabel. Dat wil zeggen dat, indien een evenement gepland was voor een datum in die periode en vervolgens verplaatst werd naar een datum binnen die periode, de verplaatsingskosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit is alleen het geval indien het evenement op de datum waarnaar het verplaatst was alsnog geannuleerd werd als gevolg van een evenementenverbod. De annulering is immers een vereiste om voor subsidie in aanmerking te komen. Indien het evenement voor de tweede keer werd verplaatst binnen deze periode, zijn de verplaatsingskosten niet opnieuw subsidiabel.

Artikel 10 van het Kaderbesluit geeft een algemene regeling voor de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. Alleen voor zover nodig wordt van het bepaalde in artikel 10 afgeweken. Zo wordt afgeweken van het in het tweede lid van artikel 10 neergelegde uitgangspunt dat vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. De kosten die na 20 januari 2021 zijn gemaakt, zijn subsidiabel. Hiermee wordt aangesloten bij de TRSEC. Deze afwijking ligt in de rede omdat evenementen in de regel een lange voorbereidingsperiode kennen.

In het zesde lid wordt geëxpliciteerd dat in redelijkheid vermijdbare kosten die willens en wetens toch worden gemaakt niet vallen onder de subsidiabele kosten. Zie hierover ook de uitleg over projectkosten in de artikelsgewijze toelichting op artikel 1. In het zevende lid worden de kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de organisatie van het evenement (de management fees) gemaximeerd op vijf procent van de totale subsidiabele kosten.

Het achtste tot en met tiende lid is opgenomen om te voorkomen dat de organisator voor dezelfde kosten ook uit andere hoofde vergoeding krijgt, zoals op grond van de Derde, Vierde en Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-regeling). Deze noodmaatregel ziet op het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten van personeel in verband met omzetdalingen als gevolg van de coronacrisis. Overigens dient de organisator er rekening mee te houden, dat de subsidie die hij ontvangt op grond van deze regeling geldt als omzet voor de NOW-regeling.

Onder gerealiseerde opbrengsten in het tiende lid vallen bijvoorbeeld bijdragen van derden, waaronder subsidies van gemeenten en sponsorgelden, die aan de organisator zijn verstrekt, ongeacht het al of niet doorgaan van het desbetreffende evenement. Het gaat daarbij om opbrengsten die bij de organisatie van het evenement zijn gerealiseerd, dat wil zeggen opbrengsten die de organisator niet terug hoeft te betalen. Deze opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 7

Het eerste lid heeft betrekking op het subsidieplafond. Dit bedraagt € 120 miljoen.

Het tweede lid ziet op de wijze van verdeling van de beschikbare middelen. Mede met het oog op het beperken van de uitvoeringskosten, is gekozen voor de variant ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Met betrekking tot het bepalen van de volgorde van de aanvragen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meerdere aanvragen worden ontvangen, stelt de minister ingevolge artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit de volgorde van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 8

In aanvulling op de algemene afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit bevat het eerste lid enkele specifieke gronden voor het afwijzen van subsidieaanvragen.

In de eerste plaats wordt een aanvraag afgewezen als het subsidiabele bedrag minder bedraagt dan € 2.500. Een tweede grond voor afwijzing heeft betrekking op de situatie dat een aanvrager al in aanmerking komt, of zou zijn gekomen, voor subsidie op grond van de TRSEC. Indien reeds op grond van die regeling subsidie wordt verstrekt, is subsidiëring op basis van de onderhavige regeling niet aan de orde. Ook indien een aanvrager subsidie had kunnen ontvangen op grond van de TRSEC, maar deze subsidie niet heeft verkregen om redenen die voor zijn rekening dienen te blijven, wordt geen subsidie op grond van de onderhavige regeling verstrekt. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als de aanvrager te laat is geweest met het aanvragen van subsidie op grond van de TRSEC.

Voor evenementen waarvoor een vergunning benodigd was, of waarvoor een melding had moeten worden gedaan bij het bevoegde gezag, geldt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag als de verkregen vergunning niet wordt overlegd, respectievelijk geen bevestiging wordt overlegd dat de melding door het bevoegde gezag is ontvangen (zie in dit kader ook (de toelichting bij) artikel 10, eerste lid, onderdelen c en d). Het kan echter voorkomen dat de vergunningverlenende entiteit geen vergunning heeft verleend omdat al een evenementenverbod was aangekondigd, of dat een aanvrager geen vergunning heeft aangevraagd of geen melding heeft gedaan voor een evenement vanwege deze reden. In dergelijke gevallen kan de aanvrager volstaan met een bevestiging van het bevoegde gezag dat een vergunning wel zou zijn verleend, respectievelijk dat het bevoegde gezag geen bezwaar zou hebben gehad tegen de organisatie van het evenement, wanneer er geen evenementenverbod had gegolden of was aangekondigd.

Het tweede lid bepaalt dat de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, onderdelen a en e, van het Kaderbesluit, van toepassing zijn, met dien verstande dat daarbij het risico op annulering als gevolg van een evenementenverbod buiten beschouwing wordt gelaten. Artikel 23, onderdeel a, ziet op de situatie dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de activiteiten kan financieren. Onderdeel e van artikel 23 betreft de situatie dat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten. Deze regeling, die er juist toe strekt het annuleringsrisico vanwege corona af te dekken, zou haar doel voorbij schieten, als de afwijzingsgronden van de artikelen 23, onderdelen a en e, onverkort van toepassing zouden zijn.

Artikel 9

Het eerste lid bepaalt dat een aanvrager een zodanige administratie moet voeren dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

In het tweede lid wordt artikel 38, eerste lid, onderdelen b, c en d, van het Kaderbesluit niet van toepassing verklaard. Artikel 38 ziet op eisen die aan de administratie worden gesteld. De onderdelen b, c en d zijn niet relevant voor de onderhavige regeling en worden om die reden buiten toepassing verklaard.

Het derde lid heeft betrekking op subsidies onder de € 125.000. Voor deze subsidies gelden minder zware administratieve verplichtingen dan voor subsidies boven de € 125.000: de subsidieontvanger moet desgevraagd kunnen aantonen dat de specifiek ten behoeve van het evenement gemaakte en betaalde kosten te allen tijde op duidelijke en eenvoudige wijze afgeleid kunnen worden uit de gegevens waaruit blijkt dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Voor deze subsidies behoeft geen administratie te worden gevoerd als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Kaderbesluit.

Artikel 10

Artikel 10 heeft betrekking op de informatie die bij de aanvraag om subsidieverlening moet worden verstrekt. Omdat het gaat om een subsidieverlening achteraf waarbij het subsidiebedrag ambtshalve wordt vastgesteld dient de aanvrager alle benodigde informatie bij de subsidieaanvraag te overleggen. Het gaat daarbij om zowel het verstrekken van alle relevante gegevens betreffende de aanvrager en betreffende de vergunning of de melding (zie in dit kader ook de toelichting bij artikel 8) als om het overleggen van bepaalde documenten (tweede lid). Onder meer dient er een exploitatieoverzicht van het evenement te worden overgelegd. Voorts moet, indien van toepassing, een verzekeringspolis van een annuleringsverzekering van het evenement worden bijgevoegd. Dit houdt verband met het bepaalde in artikel 6, negende lid, inzake verzekeringsuitkeringen.

Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt is het uitgangspunt van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent moet worden aangeleverd. Indien het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en minder bedraagt dan € 125.000 gaat het om een verklaring van een onafhankelijke deskundige derde. Dit is een accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal adviseur die niet verbonden is aan de organisator en een onafhankelijk oordeel kan vellen. Deze derde dient te verklaren dat de aanvraag uitsluitend subsidiabele kosten betreft en overeenkomstig de werkelijke kosten en opbrengsten is. Omdat in deze regeling wordt gewerkt met ambtshalve vaststelling, moeten voornoemde verklaringen worden overgelegd bij de aanvraag tot subsidieverlening.

Artikel 11

Om aan hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, kan het voor subsidieontvangers wenselijk zijn om op korte termijn na de aanvraag voor een subsidie een voorschot te ontvangen. Dit voorschot verstrekt de minister ambtshalve binnen 2 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

Het eenmalige voorschot bedraagt 40% van de in de aanvraag tot subsidie opgevoerde subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000.

Artikel 12

Omdat het gaat om een subsidie die achteraf wordt verstrekt en alle benodigde informatie bij de aanvraag voor een subsidie kan worden ingestuurd is het niet nodig dat eerst een verleningsbeschikking wordt afgegeven voordat de subsidie definitief wordt vastgesteld. Om deze reden en om de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken stelt de minister de subsidie uiterlijk dertien weken na een aanvraag, als bedoeld in artikel 3, ambtshalve vast zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 14

Met de inwerkingtredingsdatum wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven