TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling strekt tot vaststelling van de maximaal toegestane huurverhoging, bedoeld
in artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw).
Die maximaal toegestane huurverhoging wordt jaarlijks vastgesteld bij ministeriële
regeling.
Maximale huurverhoging
De huurprijs van niet-geliberaliseerde woonruimte mag jaarlijks met maximaal de op
grond van artikel 10, tweede lid, van de Uhw vastgestelde toegestane huurverhoging
stijgen. Dit is de zogenoemde huurprijsbescherming voor huurders van woonruimte.
Evenals bij de maximale huursomstijging voor woningcorporaties (en de maximaal toegestane
jaarlijkse huurverhoging voor geliberaliseerde huurovereenkomsten) wordt daarbij niet
uitgegaan van het in januari gepubliceerde inflatiepercentage van het voorafgaande
kalenderjaar, maar van de uitkomst van (gemiddelde prijs 1 december t-2 tot 1 december
t-1)/(gemiddelde prijs 1 december t-3 tot 1 december t-2).
Zelfstandige woningen
Dat percentage is de maximale huurverhoging voor huishoudens met een gezamenlijk inkomen
dat lager is dan of gelijk aan het voor het huishouden toepasselijke bedrag, genoemd
in artikel 10, tweede lid, onderdeel a onder 1⁰, van de Uhw in een zelfstandige woning
met een geldende huurprijs van € 300 of meer per maand, en voor huishoudens in zo’n
woning waarvan de verhuurder niet over gegevens van het huishoudinkomen beschikt.
Vanaf 1 januari 2022 wordt de toegestane inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
niet als percentage vastgesteld, maar als een maximaal bedrag waarmee de maandelijkse
huurprijs mag worden verhoogd. Dat bedrag is verschillend voor zelfstandige woningen
die worden bewoond door een huishouden met een inkomen in de categorie, bedoeld in
artikel 10, tweede lid, onderdeel a onder 2⁰, van de Uhw (categorie hoge middeninkomens)
en zelfstandige woningen die worden bewoond met door een huishouden met een inkomen
in de categorie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a onder 3⁰, van de Uhw
(categorie hoge inkomens).
Hierbij geldt dat de huurprijs door de jaarlijkse huurverhoging niet de maximale huurprijsgrens
van de woning op basis van het woningwaarderingsstelsel mag overschrijden.
Voor woningen met een zeer lage huur, lager dan € 300,– per maand, is een hogere huurverhoging
toegestaan van € 25 op de maandelijkse huur, ongeacht het huishoudinkomen. Door deze
hogere huurverhoging toe te staan kunnen verhuurders zeer lage huurprijzen versneld
meer in overeenstemming brengen met de kwaliteit van de woning, ook indien het huishoudinkomen
niet in de categorie hoger middeninkomen of hoog inkomen valt.
Bij zeer lage huren is een procentuele huurverhoging (ook) laag. Zodra de feitelijke
huurprijs door huurverhogingen van € 25 het niveau van € 300 of meer heeft bereikt,
is daarna alleen de procentuele maximale huurverhoging toegestaan.
Tenzij het huishoudinkomen in de categorie hoger middeninkomen of hoog inkomen valt,
in dat geval kan de verhuurder indien hij dat wenst een inkomensafhankelijke hogere
huurverhoging voorstellen van € 50 respectievelijk € 100 op de maandelijkse huur.
Voor deze toegestane huurverhogingen geldt dat de huurprijs door de huurverhoging
niet de maximale huurprijsgrens op basis van het woningwaarderingsstelsel mag overschrijden.
Overige woonruimte
Dat percentage is tevens de maximale huurverhoging voor huishoudens die een onzelfstandige
woning (kamer), woonwagen of woonwagenstandplaats huren, ongeacht de hoogte van het
huishoudinkomen.
Ook voor deze toegestane huurverhogingen geldt dat de huurprijs door de huurverhoging
niet de maximale huurprijsgrens op basis van het woningwaarderingsstelsel mag overschrijden.
Administratieve lasten en regeldruk
Deze regeling betreft uitsluitend de wettelijk voorgeschreven vaststelling van de
maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging. Deze regeling behelst geen administratieve
lasten voor de burger en het bedrijfsleven. Deze regeling schept geen verplichtingen
voor burgers of bedrijven en heeft derhalve geen gevolgen voor de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel I
Het hiervoor genoemde inflatiepercentage was in 2021: 2,3. In de brief van 15 februari
2022 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2021/22,
27 926, 363) heb ik aangekondigd dat na de huurbevriezing tot 1 juli 2022 met ingang van die
datum weer een huurverhoging is toegestaan. De toegestane jaarlijkse huurverhoging
met ingang van 1 juli 2022 is, zoals verwoord in die brief, om de huurders te beschermen
tegen al te hoge huurstijgingen gemaximeerd op het hiervoor genoemde inflatiepercentage.
Tegelijkertijd krijgen verhuurders door een toegestane huurverhoging op inflatieniveau
de mogelijkheid om de kosten die ook voor hen stijgen door onder meer de ontwikkeling
van de inflatie, alsmede noodzakelijke investeringen in nieuwbouw en verduurzaming,
te kunnen dekken.
Dat leidt tot een maximaal huurverhogingspercentage van 2,3 voor huishoudens met een
laag (midden)inkomen in zelftstandige woningen en voor alle huishoudens in onzelfstandige
woningen (kamers), woonwagens en woonwagenstandplaatsen.
Voor zelfstandige woningen met een zeer lage huur (lager dan € 300 per maand) is een
hogere huurverhoging toegestaan, ongeacht het huishoudinkomen, om die zeer lage huren
versneld te kunnen verhogen naar een huurprijs die meer in overeenstemming is met
de kwaliteit van de woning. Deze maximale huurverhoging is geen percentage, maar een
bedrag: € 25 (op de huurprijs die de huurder – desnoods omgerekend – per maand verschuldigd
is).
Voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voor zelfstandige woningen is de
maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging vastgesteld op een bedrag, dat verschillend
is voor de verschillende inkomenscategorieën.
Voor een zelfstandige woning die is verhuurd aan een huishouden met een inkomen in
de categorie hoger middeninkomen is de huurverhoging maximaal € 50 (op de huurprijs
die de huurder – desnoods omgerekend – per maand verschuldigd is).
Voor een zelfstandige woning die verhuurd is aan een huishouden met een inkomen in
de categorie hoog inkomen is de huurvehoging maximaal € 100 (op de huurprijs die de
huurder – desnoods omgerekend – per maand verschuldigd is).
Artikel II
De inwerkingtredingsdata voldoen aan het stelsel van vaste verandermomenten en de
minimale invoeringstermijnen.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge