TOELICHTING
Algemeen
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
-
1. Inleiding
-
2. Gelaagde subsidiesystematiek
-
3. Beleidsuitgangspunten
-
3.1 Verandertheorie
-
3.2 Doelstelling
-
3.3 Monitoring en evaluatie
-
4. Projectsubsidies
-
5. Formulieren
-
6. Administratieve lasten
-
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
-
8. Internetconsultatie
1. Inleiding
De Subsidieregeling gender- en LHBTI+-gelijkheid 2022–2027 (hierna: subsidieregeling)
bevat de uitwerking voor subsidieverstrekking op het terrein van gender- en LHBTI+-gelijkheid.
Begin 2017 is de vorige Subsidieregeling gender- en LHBTI+-gelijkheid 2017–2022 in
werking getreden. Deze regeling is tot stand gekomen na onder andere de beleidsdoorlichting
uit 2014, waarbij het advies was in te zetten op meer inhoudelijke sturing op doelen
en strategieën van het emancipatiebeleid bij subsidieaanvragen en meer aandacht voor
de samenhang tussen projecten en verschillende interventieniveaus. De oude regeling
is in 2015 en 2016 besproken met het maatschappelijk middenveld, waarna de uiteindelijke
regeling tot stand is gekomen.
Kern van de regeling was het aangaan van maximaal acht strategische partnerschappen
tussen allianties van maatschappelijke organisaties die zich specifiek richten op
het bevorderen van vrouwenemancipatie c.q. gendergelijkheid en gelijkheid in de Nederlandse
samenleving ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken en
OCW. Deze strategische partners werd een instellingssubsidie verstrekt. Hierdoor kon
meer samenhang worden bereikt tussen de activiteiten van de organisaties in de emancipatie-infrastructuur,
de samenwerking tussen overheid en maatschappelijke organisaties worden versterkt
en beter worden onderbouwd hoe de gewenste output en outcome kon worden bereikt door
de ingezette interventies, conform een theory of change.
Om te kunnen blijven inspelen op de actualiteit en om ruimte te houden voor vernieuwing
bleef het mogelijk om projectsubsidies beschikbaar te stellen voor projecten ter bevordering
van gendergelijkheid en LHBTI+-gelijkheid. Projectsubsidies stonden nadrukkelijk ook
open voor organisaties die geen partner in de strategische partnerschappen zijn.
Eind 2020 is ten aanzien van deze regeling een procesevaluatie uitgevoerd door het
Verwey-Jonker Instituut. De bevindingen van zowel OCW als de alliantiepartners waren
overwegend positief. Onder andere naar aanleiding van de uitkomsten van de procesevaluatie
is besloten de regeling te herzien met een tweetal grotere wijzigingen en een aantal
kleinere wijzigingen.
De twee grotere wijzigingen betreffen het volgende:
-
− Er komt naast de instellingssubsidie voor de strategische partners de mogelijkheid
voor één instellingssubsidie voor een instelling die het archief op het gebied van
gendergelijkheid beheert en één instellingssubsidie voor een instelling die het archief
op het gebied van LHBTI+-gelijkheid beheert;
-
− De aanvraagprocedure voor de instellingssubsidies op basis van een strategisch partnerschap
zal in twee selectierondes worden uitgevoerd om de administratieve lasten van een
aanvraag te beperken.
De kleinere wijzigingen zien met name op de aanmeldtermijnen en de actualisatie van
het maximale uurtarief voor projectsubsidies.
De subsidieregeling bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat inleidende
bepalingen. Het tweede hoofdstuk beschrijft de voorschriften voor subsidies voor de
emancipatie-infrastructuur, het derde hoofdstuk beschrijft de voorschriften voor de
subsidies voor de archieffunctie en het vierde hoofdstuk beschrijft de voorschriften
voor projectsubsidies. Het vijfde hoofdstuk bevat slotbepalingen.
2. Gelaagde subsidiesystematiek
Sinds de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb) is een gelaagd stelsel van regels voor subsidiëring ontstaan. Titel 4.2 van de
Awb bevat de algemene bepalingen voor subsidieverstrekking. Daarnaast bevatten in
dit geval de Wet overige OCW-subsidies (WOOS) en de Kaderregeling subsidies OCW, VWS
en SZW nadere bepalingen over subsidie.
De Kaderregeling is van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van
deze subsidieregeling. De gelaagde subsidiesystematiek betekent dat in deze subsidieregeling
alleen die bepalingen zijn opgenomen die in afwijking of aanvulling mogelijk en beleidsmatig
gewenst zijn ten opzichte van de Awb, de WOOS en de Kaderregeling.
3. Beleidsuitgangspunten
Hieronder wordt in paragraaf 3.1 ingegaan op de doelstellingen die de basis vormen
voor subsidie op het terrein van gendergelijkheid en LHBTI+-gelijkheid. Vervolgens
wordt in paragraaf 3.2 de theory of change toegelicht. In paragraaf 3.3 worden de
belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige subsidieregeling benoemd.
3.1 Doelstelling
Voor de verandertheorie op het terrein van gendergelijkheid en LHBTI+-gelijkheid is
het in stand houden en versterken van een emancipatie-infrastructuur een belangrijke
voorwaarde. Daarom is de overkoepelende doelstelling van deze subsidieregeling om
maatschappelijke organisaties in partnerschap met het Ministerie van OCW in staat
te stellen om bij te dragen aan het emancipatiebeleid dat gericht is op het realiseren
van gendergelijkheid en LHBTI+-gelijkheid in de Nederlandse samenleving. Overigens
staat niets in de weg van eventuele activiteiten richting het internationale veld,
voor zover binding behouden wordt met de Nederlandse samenleving en uiteraard met
inachtneming van het primaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit de procesevaluatie
is gebleken dat de structuur van een instellingssubsidie van vijf jaar voor een aantal
strategische partners hiervoor geschikt is.
De minister gaat daarom opnieuw met een aantal maatschappelijke organisaties strategisch
partnerschappen aan, een samenwerkingsverband met een (alliantie van) maatschappelijke
organisatie(s) om een gezamenlijk strategisch doel na te streven.
Deze samenwerking dient om de samenwerking tussen overheid en de organisaties in de
emancipatie-infrastructuur te versterken. Bij een strategisch partnerschap worden
strategieën afgestemd. Het benutten van elkaars expertise, contacten en netwerken
vergroot de kans op het bereiken van het gezamenlijke emancipatiedoel. Het strategisch
partnerschap biedt meerwaarde voor alle partners, omdat het doel waarop het zich richt,
moeilijk door de partijen afzonderlijk behaald kan worden. Het sluit aan bij de wens
van OCW voor het voortzetten van inhoudelijke sturing op doelen en strategieën.
Na de selectie van de partners werkt de minister in gezamenlijkheid met hen aan partnerschapsovereenkomsten.
Met het niet-financiële samenwerkingsdeel krijgt het partnerschap zijn strategische
inhoud. In onderling overleg wordt bepaald hoe de organisaties en de overheid elkaars
rol kunnen versterken of aanvullen.
Binnen het strategisch partnerschap behoudt iedere partner de eigen identiteit en
de partners erkennen elkaars rol en onafhankelijkheid. Binnen een strategisch partnerschap
tussen overheid en organisatie, staat samenwerking voorop, maar zal dit niet altijd
op alle punten mogelijk zijn, maar wordt wel getracht hier op een evenwichtige manier
vorm aan te geven.
Binnen het strategische partnerschap worden duidelijke inspanningsafspraken op strategisch
niveau en vrijheid op operationeel niveau overeengekomen. Gezamenlijk wordt een agenda
opgesteld, waarin afspraken worden vastgelegd over de nadere invulling van de strategie,
doelen, rollen, taken, en communicatie.
Een strategisch partnerschap vraagt om regelmatig, actief en open overleg op basis
van actualiteit. Daarbij moet er met enige regelmaat een strategisch beleidsoverleg
plaatsvinden, waarin de resultaten worden besproken aan de hand van de theory of change
en het programma van de organisatie of alliantie. Partners spreken elkaar aan op behaalde
resultaten. Partners wordt gevraagd flexibel en snel te kunnen inspelen op nieuwe
ontwikkelingen. Dit betekent dat gemaakte afspraken kunnen variëren en kunnen worden
aangepast.
Instellingssubsidie wordt verstrekt op grond van een overeenkomstig de partnerschapsovereenkomst
uitgewerkt activiteitenplan met begroting.
3.2. Theory of change
Doelen van de subsidieregeling
De subsidieregeling kent verschillende doelstellingen, die zijn opgenomen in artikel 2.6,
vierde lid. De doelstellingen zijn te onderscheiden in langetermijndoelen en middellangetermijndoelen.
Gezien de duur van de subsidieregeling zijn kortetermijndoelen niet van toepassing
op deze regeling. De theory of change dient aan te sluiten bij een of meer van de
doelstellingen. Indien de uitkomst van de rangschikking op basis van het track record
en de theory of change onvoldoende spreiding over de doelstellingen laat zien, kan
de minister die rangschikking immers wijzigen, zodat de subsidieontvangers een evenwichtige
verdeling over de doelstellingen, functies en onderwerpen van de regeling vertegenwoordigen.
Langetermijndoel:
-
• Het realiseren van gendergelijkheid en LHBTI+-gelijkheid in de Nederlandse samenleving.
Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid,
arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.
Middellangetermijndoel:
-
• Het doorbreken van stereotiepe beeldvorming over mannelijkheid, vrouwelijkheid en
relaties.
-
• Het bevorderen van de sociale acceptatie van gendergelijkheid en diversiteit aan seksuele
oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
-
• Het bevorderen van de (sociale) veiligheid van vrouwen en LHBTI+-personen in de privésfeer
en in de publieke ruimte.
-
• Het bevorderen van een machtsbalans en maatschappelijke representatie op basis van
gendergelijkheid en diversiteit aan seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
-
• Het bevorderen van een gelijke positie van vrouwen, mannen en non-binaire personen
op de arbeidsmarkt. Daaronder vallen in elk geval de volgende aspecten:
-
○ Het vergroten van de financiële onafhankelijkheid en van de arbeidsdeelname van vrouwen.
-
○ Het kunnen combineren van betaalde arbeid met onbetaalde zorgtaken, en een gelijkere
verdeling van betaalde arbeid en zorgtaken tussen mannen en vrouwen.
-
○ Het dichten van de loonkloof, waaronder het tegengaan van ongelijk loon voor gelijkwaardige
arbeid.
-
○ Het verminderen van de horizontale en verticale beroepenscheiding.
-
○ De verbetering van de positie van LHBTI+-personen, met name van transgenderpersonen,
op de arbeidsmarkt.
-
• Het toewerken naar een onderwijssector waarin alle leerlingen zich vrij voelen om
zichzelf te zijn en te worden wie ze willen worden, in een (sociaal) veilige omgeving
waarin genderstereotypen die de keuzes van leerlingen kunnen beïnvloeden doorbroken
worden. Met een focus op LHBTI+-leerlingen en meisjes/vrouwen.
-
• Het bevorderen van gendersensitieve en LHBTI+-sensitieve zorg door middel van het
bundelen, verbreden, verspreiden en ontwikkelen van kennis. Daarbij specifieke aandacht
voor vrouwen, bi-personen, transpersonen en intersekse personen.
-
• Het bevorderen van vrije keuze op het gebied van leefvormen.
De voorgaande doelstellingen staan niet in de weg aan eventuele activiteiten richting
het internationale veld, voor zover binding behouden wordt met de Nederlandse samenleving
en uiteraard met inachtneming van het primaat van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
Toelichting theory of change
Elk beleid (en elke interventie) is gebaseerd op bepaalde aannames over wat de beleidsmaatregel
teweeg zal brengen. De theory of change methodiek, start met de beoogde doelstelling
op langere termijn. Vervolgens wordt teruggeredeneerd naar wat er op middellange termijn
en op korte termijn verwezenlijkt moet worden om het beoogde doel op langere termijn
te realiseren en wat hiervoor de noodzakelijke voorwaarden zijn. De doelen staan dus
niet los van elkaar, de middellangetermijndoelen zijn feitelijk de wegen waarlangs
het langetermijndoel bereikt wordt.
Om voor instellingssubsidie in aanmerking te komen, dient de aanvrager in fase één
kenbaar te maken wat de beoogde doelstellingen op langere termijn zijn en wat hiervoor
globaal de te zetten stappen zijn. In fase twee dient de aanvrager een eigen theory
of change aan te leveren, waaruit blijkt hoe in de visie van de aanvrager de te subsidiëren
werkzaamheden bijdragen aan welke doelen op middellange- en langetermijn. De middellange-
en langetermijndoelen dienen aan te sluiten bij de doelen zoals opgesteld door het
ministerie.
Aannames:
De overheid streeft naar een inclusieve samenleving waarin iedereen mee kan doen en
niemand wordt uitgesloten. Om dat te realiseren moeten mensenrechten gewaarborgd worden.
Daarom streeft de overheid naar gelijke rechten ongeacht godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook.
Het Ministerie van OCW draagt daar specifiek aan bij door het bevorderen van gendergelijkheid
en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken
in de Nederlandse samenleving. Dit is de reikwijdte van deze subsidieregeling.
Het bevorderen van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
en geslachtskenmerken verloopt langs verschillende wegen: het wegnemen van belemmeringen
als sociale, financiële of juridische ongelijkheid, door gender- en LHBTI+-mainstreaming
waaronder wordt verstaan het bevorderen van de emancipatie door het faciliteren van
een geëmancipeerd leefpatroon in regelgeving en voorzieningen, door het versterken
van de betrokken gemeenschappen en door het vergroten van de bewustwording en de sociale
acceptatie onder individuele burgers en de gehele Nederlandse bevolking.
De rol van de overheid hierbij is primair het opstellen van wet- en regelgeving en
het wegnemen van belemmeringen. De overheid dient door middel van handhaving erop
toe te zien dat die regelgeving ook wordt nageleefd. Andere functies van de overheid
zijn: het bieden van financiële ondersteuning om een gewenst doel te bevorderen en
het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving. Daarnaast kan de overheid, vaak
samen met de maatschappelijke organisaties (verder ook wel: organisaties), die geen
winstoogmerk hebben, een rol vervullen in het agenderen, coördineren, aanjagen en
in het delen/ontsluiten van kennis en expertise. Het gaat daarbij om activiteiten
die niet door marktpartijen geleverd worden.
Maatschappelijke organisaties spelen een cruciale rol in het dichterbij brengen van
de doelstellingen uit de verandertheorie van de overheid. Zij voorzien in een aantal
voorwaarden die ertoe bijdragen dat de genoemde doelen bereikt kunnen worden. De organisaties
voorzien immers in het vergroten van de noodzakelijke kennis over de positie van deze
groepen. Ook vertegenwoordigen zij de stem van vrouwen, mannen, non-binaire personen
en LHBTI+’s in het publieke debat en agenderen zij de belangen van deze groepen bij
beleidsmakers. Zij volgen het beleid kritisch, wat kan bijdragen aan de kwaliteit
van beleid. Zij bieden bovendien een platform waar vrouwen, mannen en LHBTI+’s elkaar
kunnen ontmoeten en ze dragen bij aan het bieden van ondersteuning en begeleiding
op individueel niveau. De samenleving kan niet zonder deze maatschappelijke organisaties.
De minister streeft ernaar in de samenwerking met deze organisaties recht te doen
aan de diversiteit in de samenleving en aan de intersectionele blik die zij juist
ook gezamenlijk op onderwerpen kunnen bieden. In deze subsidieregeling staat centraal
op welke wijze de minister met deze organisaties de komende periode een duurzame samenwerking
wil aangaan. Hieronder worden de noodzakelijke functies nog nader toegelicht.
Onderzoek, kennis en beleidsadvies
Om tot verbetering van de positie van vrouwen en LHBTI+’s te komen, is het uitbreiden
van de kennis van en over deze groepen (die aansluit bij actuele maatschappelijke
thema’s en de politieke actualiteit) een belangrijke voorwaarde. Daarbij gaat het
om het verzamelen, signaleren, beheren, verspreiden en ontsluiten van feiten, cijfers,
onderzoeksgegevens en praktijkvoorbeelden. Het valideren van kennis. Maar ook over
monitoring, evaluatie en het zelfstandig uitvoeren van onderzoek. Organisaties kunnen
daarnaast ook ideeën en expertise ontwikkelen ter bevordering van de sociale acceptatie
van LHBTI+’s of het bevorderen van de gendergelijkheid. De uitkomsten van het onderzoek
en de verworven kennis kunnen worden verwerkt tot beleidsadviezen ter ondersteuning
van en voeding voor beleidsprocessen en politieke besluitvorming op zowel lokaal als
landelijk niveau, bij zowel de overheid als bijvoorbeeld het bedrijfsleven en maatschappelijke
organisaties. Het is van belang dat organisaties alle beschikbare informatie breed
ontsluiten.
Interventieontwikkeling
Goede voorlichting, bewustwording, empowerment, preventie en ondersteuning voor de
doelgroepen in ons emancipatiebeleid vraagt om de inzet van effectieve methodes, programma’s
en interventies, die theoretisch goed onderbouwd zijn en aansluiten bij de praktijk.
Met de functie interventieontwikkeling wordt hier de hele cyclus bedoeld, vanaf de
ontwikkeling, toetsing, verspreiding tot de borging van de interventie. Goede borging
is met name van belang voor de duurzaamheid. Diverse databanken dragen al bij tot
ontsluiting van de kennis over werkzame en effectieve interventies, waardoor nieuwe
inzichten gedeeld worden. Interventieontwikkeling blijft nodig om interventies actueel
te houden, te evalueren en te verbeteren en om tot nieuwe aanpakken te komen.
Agenderen en vertegenwoordigen
Het structureel agenderen van de positie van vrouwen en mannen en LHBTI+’s in het
publieke debat en bij internationale organisaties, beleidsmakers en politiek draagt
bij aan de bewustwording van de achtergestelde situatie van deze groepen. Om het agenderen
structureel vorm te geven is het belangrijk dat organisaties een vertegenwoordigende
rol innemen op landelijk (en internationaal) niveau en dat zij zich laten horen in
de samenleving.
Maatschappelijke organisaties kunnen ook actief zijn en, waar mogelijk, samenwerken
in Europese of andere internationale verbanden ten behoeve van de Nederlandse samenleving.
Platform en netwerk
Voor een goede emancipatie-infrastructuur is het belangrijk dat vrouwen, mannen en
LHBTI+’s een landelijk platform hebben waar ze elkaar kunnen ontmoeten en versterken
op het gebied van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
of geslachtskenmerken. Daarbij hoort ook het faciliteren, ondersteunen en begeleiden
van zowel formele als informele vrouwen-, mannen- en LHBTI+-netwerken, zowel op landelijk
als lokaal niveau.
Ondersteunen en begeleiden
De landelijke emancipatie-infrastructuur moet ook bijdragen aan het ondersteunen en
begeleiden van vrouwen, mannen en LHBTI+’s op individueel niveau. Daarbij hoort ook
het aanbieden van algemene en specifieke (voorlichtings)informatie over gendergelijkheid
en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
Een maatschappelijke organisatie of alliantie kan werkzaam zijn op meerdere terreinen,
doelen en functies.
Tijdpad
Tot en met 1 maart 2022 kunnen aanvragen in de eerste selectieronde worden ingediend.
Aanvragen die op 2 maart 2022 of later zijn ingediend worden niet in behandeling genomen.
Voor het track record geldt een maximum van 10 A4 (lettertype Verdana 9, regelafstand
enkel).
De toets op de drempelcriteria vindt plaats door medewerkers van het Ministerie van
OCW. De beoordelingscommissie voor de inhoudelijke beoordeling van het track record
en de theory of change kan worden aangevuld met experts van buiten OCW. Ook kan een
gesprek plaatsvinden met een aantal leden van de beoordelingscommissie. Op basis van
vragen van dit panel krijgt de organisatie of alliantie gelegenheid het gepresenteerde
nader toe te lichten. Na binnenkomst worden de verzoeken voor een strategisch partnerschap
op de drempelcriteria getoetst. Bij het niet voldoen aan één of meer van deze drempelcriteria
volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld.
Uiterlijk 12 april zal bekend worden gemaakt welke twaalf allianties door zijn naar
de tweede selectieronde. Deze allianties vullen hun aanvraag aan met een theory of
change die uiterlijk 15 juli 2022 moet worden ingeleverd.
De aanvragen van organisaties of allianties die aan alle drempelcriteria voldoen,
worden verder beoordeeld en onderling vergeleken aan de hand van de maatstaven voor
de kwaliteit van hun track record en theory of change. Besluitvorming over de selectie
van de uiteindelijke acht partners vindt plaats op uiterlijk 12 september 2022.
Tussen 12 september en 30 september wordt de individuele invulling van het strategische
partnerschap tussen organisatie, dan wel alliantie, en de minister verder uitgewerkt.
Uiterlijk 31 december 2022 wordt op de subsidieaanvragen beschikt. Het streven is
erop gericht dit voor 15 november te doen.
De aanvragen kunnen worden ingediend bij DUS-I, een uitvoeringsorganisatie voor OCW.
Aanvragen kunnen per e-mail worden ingediend via: emancipatie.dus-i@minvws.nl.
Aanvragen op papier is ook mogelijk. Het postadres is:
Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen
Postbus 16006
2500 BA DEN HAAG
3.3 Fundamentele wijzigingen
De aanvraagprocedure voor partnerschappen in twee fases
Uit de procesevaluatie is gebleken dat het ontwikkelen van de theory of change als
intensief is ervaren en dat het aansluit bij het tegengaan van versnippering en meer
strategische sturing op het beleid. De theory of change is als zeer waardevol bevonden
wanneer de aanvraag wordt gehonoreerd. Deze bood ondersteuning bij het werken aan
een gezamenlijke visie. Daarbij is aangegeven dat het echter zonde van kosten en inspanning
is en frustrerend wanneer de aanvraag uiteindelijk niet wordt gehonoreerd, omdat er
nu eenmaal maar een beperkt aantal strategische partnerschappen kan worden aangegaan.
Daarom is in de procesevaluatie geadviseerd de aanvraag op te delen in twee rondes.
Om verder alle allianties gelijke kansen te geven voor het schrijven van goede aanvragen
is de suggestie gedaan iedere alliantie een beperkt budget te verstrekken voor de
inzet van externe ondersteuning bij het schrijven van de aanvraag.
Deze punten uit de procesevaluatie zijn als volgt in de regeling verwerkt.
Ten eerste is de aanvraagprocedure in twee fases opgedeeld. In de eerste fase kunnen
allianties een aanvraag op hoofdlijnen doen. Zij geven daarbij aan wat hun doelstellingen
zijn, welke globale stappen zij willen zetten om die te behalen en welke activiteiten
daarbij worden uitgevoerd. Dit wordt gecombineerd met het aanleveren van hun track
record op het gebied van emancipatie op basis van welke stukken de allianties beoordeeld
zullen worden. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de inclusiviteit en intersectionaliteit
en de interventies die in het verleden zijn uitgevoerd. Daarbij wordt nadrukkelijk
niet zo zeer gekeken naar de uitkomsten, als wel het reflectieve vermogen op die uitkomsten.
Hierin wordt meegenomen hoe eerdere interventies zijn bepaald, ontwikkeld, ingezet,
geëvalueerd en bijgesteld. De beste twaalf allianties gaan door naar fase twee. Daarbij
kan, indien dat noodzakelijk blijkt voor de evenwichtige verdeling over de functies
en doelstelling, besloten worden de rangschikking voor een specifieke functie of doelstelling
aan te passen met inachtneming van de volgorde.
In de tweede fase zullen de aanvragers worden beoordeeld op hun theory of change.
Voor de inhoud van deze theory of change en de beleidsoverwegingen daaromtrent wordt
verwezen naar paragraaf 3.2 en 3.3. De inhoud van de theory of change zal beoordeeld
worden. Op basis van de rangschikking van de track record en theory of change tezamen
zal met de beste acht allianties een partnerschapsovereenkomst worden gesloten en
aan hen zal een instellingssubsidie worden verleend voor vijf jaar met een subsidieplafond
dat nog zal worden vastgesteld, maar een bedrag van één miljoen euro niet zal overschrijden.
Daarbij kan de minister, indien dat noodzakelijk blijkt voor de evenwichtige verdeling
over de functies en doelstelling, besluiten de rangschikking voor een specifieke functie
of doelstelling aan te passen.
Gezien het opstellen van een theory of change een intensief en kostbaar traject is
en niet alle aanmelders uiteindelijk een instellingssubsidie verleend zullen krijgen,
wordt in het kader van proportionaliteit wenselijk een tegemoetkoming in de kosten
van het opstellen (al dan niet met behulp van een externe partij) beschikbaar gesteld.
Deze tegemoetkoming bedraagt het vaste bedrag van € 10.000,– (tienduizend) euro. Deze
tegemoetkoming wordt alleen ter beschikking gesteld aan de aanvragers die in fase
twee een theory of change mogen aanleveren.
Archieffunctie uit de alliantie structuur halen
Er is besloten de bibliotheek, archief en informatiefunctie niet langer in te passen
in de instellingssubsidie met allianties, maar op te nemen in een aparte vorm van
instellingssubsidie. Het onderhouden en bijhouden van de archieven met betrekking
tot vrouwen- en LHBTI+-emancipatie wordt gezien als de basis voor het werk op het
gebied van gender- en LHBTI+-gelijkheid in Nederland en dat uitgangspunt verhoudt
zich slecht met een alliantiestructuur en subsidieverlening voor 5 jaar.
Voor een goede emancipatie-infrastructuur zijn een bibliotheek, archief en informatiecentrum
op de terreinen van LHBTI+- en gendergelijkheid namelijk een belangrijke basis. De
uiteindelijke organisaties die deze functie zullen uitvoeren dienen over nationaal
en internationaal materiaal op deze terreinen te beschikken en moeten actief nieuw
materiaal signaleren, verzamelen, beheren, ontsluiten en verspreiden op een manier
die, waar mogelijk, aansluit bij de ontwikkelingen op het gebied van digitale informatievoorziening
en intersectionele benaderingen. Deze organisaties dienen informatie makkelijk toegankelijk
te maken voor het publiek en personen te ondersteunen bij het zoeken naar algemene
en specifieke informatie op de genoemde terreinen.
3.4 Monitoring en evaluatie
OCW draagt zorg voor een procesevaluatie om de samenwerking middels strategische partnerschappen
tussen OCW (Directie Emancipatie) en de maatschappelijke organisaties te evalueren.
Gedurende de looptijd van de partnerschapsovereenkomst zullen per strategisch partnerschap
tussentijds gesprekken plaatsvinden, waarin wordt gekeken naar de resultaten en uitkomsten
tot dusver, afgezet tegen de gestelde doelen.
4. Projectsubsidie
Om te kunnen blijven inspelen op de actualiteit en om ruimte te houden voor vernieuwing,
zullen ook projectsubsidies beschikbaar blijven. Deze projectsubsidies zijn ook beschikbaar
voor instellingen die niet als partner deelnemen in de strategische partnerschappen.
Binnen het beschikbare budget kan projectsubsidie worden verstrekt voor de kosten
van de uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan het geformuleerde
langetermijndoel uit de veranderstrategie: het realiseren van gendergelijkheid en
gelijkheid in de Nederlandse samenleving ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
of geslachtskenmerken. Projectsubsidies moeten aansluiten bij de actuele maatschappelijke
en politieke situatie en het vigerende emancipatiebeleid. Daarnaast dienen aanvragers
voor projectsubsidie aan te geven in hoeverre de subsidie van de gevraagde activiteiten
samenhangt met andere interventies en hoe wordt samengewerkt met andere instellingen.
5. Formulieren
Deze subsidieregeling bevat twee bijlage waarmee in fase één en fase twee van de aanvraag
voor instellingssubsidie met het verzoek om een strategisch partnerschap, kan worden
ingediend. In de laatste fase wordt de uitwerking van de aanvraag, met het activiteitenplan
en de begroting, ingediend via het modelformulier voor het aanvragen van instellingssubsidie
op grond van de Kaderregeling zoals dat is bekendgemaakt op de website www.rijksoverheid.nl/kaderregeling-subsidies-ocw-szw-vws. Ook het aanvraagformulier voor de instellingssubsidie gericht op de archieffunctie
en het aanvraagformulier voor de projectsubsidie is daar te vinden. Het aanvraagformulier
voor het strategisch partnerschap wordt ook op deze website gepubliceerd.
6. Regeldruk
Met deze subsidieregeling blijven de administratieve lasten voor de subsidieaanvragers
wat betreft projectsubsidies per saldo gelijk omdat de regeling inhoudelijk niet gewijzigd
is ten opzichte van de Subsidieregeling emancipatie 2017.
Wat betreft instellingssubsidies nemen de administratieve lasten af omdat de subsidieverstrekking
in twee selectierondes is opgeknipt, zodat in de tweede fase een tegemoetkoming van
de kosten kan worden verstrekt. Dat wil zeggen dat er minder partijen zijn die het
volledige proces onsuccesvol doorlopen en dat de laatste vier partijen die uiteindelijk
geen instellingssubsidie ontvangen wel de kosten voor het opstellen van een theory
of change vergoed krijgen.
Uit de procesevaluatie is gebleken dat niet alleen het doel dat uit de beleidsdoorlichting
2011–2014 blijkt is gehaald, dat wil zeggen dat meer strategische sturing en impact
is bereikt, maar ook dat de organisaties die zelf een theory of change hebben opgesteld
hier zelf van aangeven daarbij baat te hebben. Het nut van het opstellen van een theory
of change en het werken met de alliantiestructuur levert inhoudelijk meer op dan de
regeling bij enkele lezing lijkt te duiden. Ondanks het feit dat het doen opstellen
en beoordelen van de verschillende plannen een administratieve last met zich meebrengt,
is er toch voor gekozen deze vorm van subsidiëren voort te zetten.
Voor wat betreft de totale regeldrukkosten (per organisatie) wordt van het onderstaande
uitgegaan. Daarbij is aangetekend dat hierbij gerekend wordt met de rijksbrede normen
voor het inzichtelijk en vergelijkbaar maken van de regeldruk en dat dit geen uitdrukking
is van de kosten die daadwerkelijk gemaakt worden. De daadwerkelijk gemaakte uren
en/of kosten kunnen immers van organisatie tot organisatie verschillen.
|
Handelingen
|
Kennisname kosten en Inhoudelijke nalevingskosten
(kosten die burgers of instellingen moeten maken om kennis te nemen van en te voldoen
aan de inhoudelijke eisen die wet- en regelgeving stellen)
|
Administratieve lasten
(kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving
van de overheid)
|
Totale regeldrukkosten
(administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten opgeteld)
|
| |
eenmalig
|
structureel
|
eenmalig
|
structureel
|
eenmalig
|
structureel
|
|
Instellingssubsidie1
|
€ 54.200.–2
|
€ 19.800,–3
|
€ 16.000,–4
|
€ 10.0005
|
€ 70.200,–
|
€ 29.800,–
|
|
Archiefsubsidie6
|
€ 2.500,–7
|
€ 6.450,–8
|
€ 4.000,–9
|
€ 2.50010
|
€ 6.500,–
|
€ 8.950,–
|
|
Projectsubsidie11
|
€ 8.500,–12
|
n.v.t.13
|
€ 10.000,–14
|
n.v.t.15
|
€ 18.500,–
|
n.v.t.
|
|
Totaal
|
€ 65.200,–
|
€ 26.250,–
|
€ 40.000,–
|
€ 12.500,–
|
€ 95.200,–
|
€ 38.750,–
|
X Noot
1Bij de vorige ronde waren er 16 aanmeldingen, dit jaar worden er meer verwacht dus
is gerekend met 20 aanmeldingen voor de eerste ronde en conform de regeling 12 voor
de tweede ronde. Uiteindelijk zal aan 8 allianties een instellingssubsidie worden
verleend.
X Noot
2Hieronder vallen voor alle 20 aanmeldingen in de eerste ronde de kennisname, het opstellen
van de trackrecord, de voorbereidende gesprekken en het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst
en voor de 12 organisatie die naar de tweede ronde gaan een kort vooroverleg en het
opstellen van de theory of change en het activiteitenplan.
X Noot
3Hieronder vallen de uren voor het updaten van de plannen, de monitoring en evaluatie
en het jaarlijkse bestuursgesprek.
X Noot
4Opstellen eindrapportage inhoudelijk en het opstellen van de financiële verantwoording
alsmede de eindevaluatie.
X Noot
5Jaarlijkse rapportage verplichting.
X Noot
6Gezien de aanmeldingen in de vorige ronde en een marktverkenning wordt ervan uitgegaan
dat er twee aanmeldingen zullen zijn.
X Noot
7Hieronder vallen de kosten van kennisname en het opstellen van een activiteitenplan.
X Noot
8Hieronder vallen de uren voor het updaten van de plannen, de monitoring en evaluatie
en het jaarlijkse bestuursgesprek.
X Noot
9Opstellen eindrapportage inhoudelijk en het opstellen van de financiële verantwoording
alsmede de eindevaluatie.
X Noot
10Jaarlijkse rapportage verplichting.
X Noot
11Het aantal projectsubsidies dat in de subsidieperiode wordt toegekend varieert, maar
op basis van de afgelopen jaren er wordt uitgegaan van gemiddeld maximaal tien aanvragen.
X Noot
12Hieronder vallen de kosten van kennisname en het opstellen van een activiteitenplan.
X Noot
13Er zijn geen nadere tussentijdse eisen, enkel de verantwoordingseisen die onder de
administratieve lasten vallen.
X Noot
14Opstellen eindrapportage inhoudelijk en het opstellen van de financiële verantwoording.
X Noot
15Geen sprake van tussentijdse rapportage- en informatieverplichtingen.
Op basis van de rijksbrede normen voor het (vergelijkbaar) berekenen van de regeldruklast,
valt de totale gemiddelde jaarlijkse regeldruk uit op € 133.950,–. Het jaarlijks beschikbare
budget voor subsidies bedraagt in totaal tien miljoen euro. De regeldruk last laat
zich dus als percentage uitdrukken op 1,3%.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De uitvoeringstoets heeft plaatsgevonden. De opmerkingen die in dat kader zijn gemaakt,
zijn beoordeeld en voor zover overgenomen en verwerkt in de subsidieregeling.
8. Consultatie
Tijdens een tweetal (online) bijeenkomsten is het veld over de regeling geconsulteerd.
De uitnodiging is zo breed mogelijk uitgezet bij zowel grotere als kleinere organisaties
en organisaties met wie al wel en nog niet een subsidierelatie bestaat. Allen zijn
grotendeels of zijdelings werkzaam op het gebied van gender- en/of LHBTI+-emancipatie.
De bijeenkomsten zijn druk bezocht en aan een nog grotere groep is de informatie tussentijds
en achteraf gedeeld. Punten die tijdens deze bijeenkomsten naar voren zijn gebracht
zijn in de regeling verwerkt.
9. Afwijking vaste verandermomenten en inwerkingtredingstermijn
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie in de Staatscourant.
Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de inwerkingtredingstermijn.
Het is echter wenselijk om de regeling zo snel mogelijk, en in ieder geval voor 1 april
2022 in werking te laten treden omdat de aanvraagperiode voor de eerste ronde tot
1 maart 2022 loopt.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In dit artikel worden de begripsbepalingen toegelicht. De term archiefsubsidie is
nieuw ten opzichte van de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022.
Bovendien is de term strategisch partnerschap ingeperkt. Op grond van de regeling
worden alleen nog partnerschappen aangegaan met meerdere maatschappelijke organisaties,
verenigd in een alliantie. De term ‘LHBTI’ is uitgebreid naar ‘LHBTI+’, zodat ook
personen en groepen die een andere seksuele oriëntatie of genderidentiteit beleven
of tot uiting willen brengen dan lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen,
transgender personen en intersekse personen hieronder vallen.
Artikel 1.2 Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
Artikel 1.2, tweede lid, regelt dat de minister voor subsidies op grond van hoofdstuk 3
van deze subsidieregeling voor loonkosten een maximaal uurtarief subsidieert. De hoogte
van het subsidiebedrag wordt gewoonlijk berekend op basis van een begroting van de
kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van een subsidieactiviteit. Bij btw-plichtige
activiteiten mag de btw niet worden opgevoerd in de begroting. Deze btw moet worden
verrekend in de aangifte omzetbelasting. Wanneer een organisatie niet btw-plichtig
is, kan de btw over bepaalde kostenposten, zoals bijvoorbeeld kosten derden, meegenomen
worden in de begroting.
Omdat het uurtarief niet meer reëel bleek is het verhoogd ten opzichte van de Subsidieregeling
gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022, namelijk van schaal 11 naar schaal 13. Uit
de verzoeken tot afwijking die op basis van de vorige regeling zijn ingediend blijkt
dat dit een reëel uurtarief is. Voor zover het extern (ingehuurd) personeel betreft
is het bedrag exclusief btw. Daarbij geldt voor organisaties die niet btw-plichtig
zijn dat tevens de btw subsidiabel is. Voor wat betreft btw-plichtige organisaties
is de btw niet subsidiabel. Aanvragen zullen op basis van het geldende uurtarief worden
beoordeeld.
De minister zal zo min mogelijk gebruik maken van de in het eerste lid, onder b, gegeven
mogelijkheid om af te wijken van het maximale uurtarief. Indien de minister afwijken
overweegt, zal het totaal gewogen gemiddelde uurtarief van de gehanteerde uurtarieven
worden meegenomen.
In het derde lid is bepaald dat de beslistermijn op een aanvraag voor alliantiesubsidie
afwijkt van de termijnen, genoemd in artikel 4.1 van de Kaderregeling.
Tot slot bepaalt artikel 1.2, vierde lid, dat de instellingssubsidie op grond van
deze subsidieregeling wordt verleend en vastgesteld per vijf jaren in plaats van verlening
en vaststelling per boekjaar. Daarom zijn de voorschriften uit de Kaderregeling over
het vormen van een egalisatiereserve niet van toepassing. Wel kunnen nadere verplichtingen
aan de subsidieverlening worden verbonden, bijvoorbeeld wanneer de activiteiten uiterlijk
moeten worden gestart. De subsidie wordt bovendien elk jaar gemonitord. In de beschikkingen
zal een verplichting tot tussentijdse rapportages op grond van de Kaderregeling worden
opgenomen. Dit kan eventueel leiden tot wijzigen van de verleende subsidie.
Artikel 1.3 Subsidieplafonds
Voor het verlenen van projectsubsidies op grond van de subsidieregeling is het subsidieplafond
gekoppeld aan de programma-uitgaven op de ten tijde van de aanvraag geldende Rijksbegroting
OCW, artikel 25 Emancipatie. De minister kan binnen de Rijksbegroting OCW, artikel
25 Emancipatie, op grond van artikel 2.1 van de Kaderregeling, subsidieplafonds vaststellen
voor categorieën van activiteiten/projecten.
De afgelopen jaren is gebleken dat een budget van gemiddeld één miljoen euro per alliantie
een solide basis biedt om de strategische plannen uit te voeren en tegelijkertijd
voldoende ruimte in het totale budget op het begrotingsartikel laat om in te spelen
op actualiteiten en innovatievere plannen.
Voor wat betreft de archiefinstelling is in overleg met de huidige gefinancierde instelling
een onderzoek ingesteld naar de kosten die noodzakelijk zijn voor het behouden, onderhouden
en toegankelijk houden van de bestaande archieven. Op basis van de uitkomsten van
dit onderzoek zal een subsidieplafond worden ingesteld.
Artikel 1.4 Bevoorschotting
Subsidieontvangers die op grond van deze regeling subsidie krijgen, krijgen in beginsel
de subsidie bevoorschot tot ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag. Voor
de projecten verkleint de minister hiermee het risico op niet terugbetaling van subsidiegelden
wanneer de activiteiten niet geheel worden uitgevoerd.
De minister zal om die reden ook bij een hogere liquiditeitsbehoefte in beginsel niet
hoger gaan dan het bevoorschotten van 95% van het verleende subsidiebedrag.
Artikel 2.1 Alliantiesubsidie
Het eerste lid van artikel 2.1 bepaalt dat aan acht allianties instellingssubsidie
wordt verstrekt voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het realiseren
van gendergelijkheid of LHBTI+-gelijkheid. Met de subsidieontvangers wordt een strategisch
partnerschap aangegaan. Een strategisch partnerschap is meer dan alleen een subsidierelatie.
De geselecteerde alliantie werkt aan het bereiken van een gezamenlijk gedefinieerd
strategisch doel. Partners werken, ieder op eigen wijze en vanuit hun specifieke rol
en verantwoordelijkheid, aan het bereiken van dit doel. Dit kan door samen op te trekken,
aanvullend te zijn of door elkaar kritisch te bevragen.
In het tweede lid van artikel 2.1 is de aanvraagprocedure neergelegd. Deze bestaat
uit twee selectierondes.
Artikelen 2.2 en 2.3 Maatschappelijke organisatie en alliantie
Voor subsidie op grond van hoofdstuk 2 komen uitsluitend in aanmerking maatschappelijke
organisaties die deel uitmaken van een strategisch partnerschap. De criteria genoemd
in artikel 2.2 en 2.3, zijn de zogenaamde drempelcriteria. De drempelcriteria zijn
criteria waaraan de maatschappelijke organisatie zonder meer moeten voldoen. Bij het
niet voldoen aan één van de criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet
verder beoordeeld. Dit betreft onder meer de criteria met betrekking tot de doelstelling
en werkwijze van een van de organisaties in een voorgestelde alliantie. Daarnaast
dient de organisatie niet in surseance van betaling te zijn of faillissement te hebben
aangevraagd.
Een van de eisen is verder dat de organisatie ten minste 10% van hun inkomsten uit
andere bronnen betrekt dan door de minister verleende subsidies en bijdragen, of aannemelijk
kan maken dat aan dat criterium zal worden voldaan. Dit criterium geldt voor elke
afzonderlijke organisatie. De uren van vrijwilligers of de kosten voor eigen rekening
van vrijwilligers tellen daarbij niet mee als inkomsten. Het gaat om inkomsten van
derden. De achtergrond van dit criterium is dat het kwetsbaar is om als organisatie
alleen afhankelijk te zijn van subsidiegeld uit één bron. De minister kan in bijzondere
situaties een lager percentage goedkeuren.
In aanmerking komen maatschappelijke organisaties met bewezen ervaring en kennis op
het terrein van gendergelijkheid en/of LHBTI+-gelijkheid in de Nederlandse samenleving,
die goede kennis hebben van de Nederlandse taal en samenleving. Organisaties kunnen
zich enkel verenigd in een alliantie aanmelden.
Vanwege de verregaande samenwerking die van partijen wordt gevraagd op zowel inhoud
als administratie, is ervoor gekozen het aantal organisaties per allianties te maximeren.
Uit de vorige ronde is gebleken dat een maximaal aantal organisaties van vijf goed
werkbaar is. Daarom is hierbij aangesloten.
Artikel 2.4 Penvoerder
Dit artikel schrijft voor dat een alliantie zich laat vertegenwoordigen door een van
de maatschappelijke organisaties binnen de alliantie, de penvoerder. In het eerste
lid is geregeld dat de penvoerder een aanvraag voor een instellingssubsidie op grond
van deze regeling doet via het formulier dat in de bijlage bij deze regeling is opgenomen.
Ook de verantwoordelijkheid van de penvoerder wordt in dit artikel neergelegd. Op
de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke
maatschappelijke organisatie in de alliantie feitelijk is belast met de uitvoering
van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden. De penvoerder is derhalve verantwoordelijke
voor de overige organisaties in de alliantie.
De organisaties in de alliantie dienen een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten.
De overige maatschappelijke organisaties in de alliantie verklaren daarin dat de penvoerder
gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieaanvraag in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
Zij verklaren bovendien dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording
door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder worden
verstrekt. De penvoerder krijgt toestemming om zelf of door middel van een hulppersoon
(bijvoorbeeld de accountant) de administratie van alle maatschappelijke organisaties
in te zien of op te vragen. Dit is nodig voor de penvoerder om aan het eind van de
subsidieperiode de rechtmatige besteding van de subsidie te kunnen verantwoorden.
Het is overigens ook mogelijk dat de accountant van de penvoerder slechts controleert
of de samenvoeging van door andere accountants, op basis van het accountantsprotocol,
gecontroleerde jaarverslag correct is gebeurd en hiertoe een verklaring afgeeft.
Artikel 2.5 Track record
De subsidieaanvraag wordt beoordeeld in twee selectierondes. In de eerste ronde kunnen
allianties een track record indienen dat niet meer beslaat dan 10 A4 (lettertype Verdana 9,
regelafstand enkel (bij overschrijding van het maximaal aantal pagina’s kan op de
onderstaande punten een lagere score worden toegekend)). Uit het track record blijkt
de ervaring en het succes van de organisatie of organisaties ten aanzien van het bevorderen
van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
of geslachtskenmerken. Het track record van de samenwerkende organisaties die een
alliantie willen vormen, wordt gepresenteerd in de vorm van minstens 3 en maximaal
5 casussen waaruit blijkt:
-
• expertise en effectiviteit;
-
• flexibiliteit en lerend vermogen;
-
• innovatiekracht;
-
• transparantie en verantwoording;
-
• inclusiviteit; en
-
• duurzaamheid van de gekozen aanpak.
Om als strategische partner geselecteerd te worden, is het van belang dat potentiële
partners de minister ervan overtuigen dat zij daadwerkelijk in staat zijn resultaten
te boeken op hun functiegebied. Hiertoe dient elke aanvrager een track record op te
stellen. Een track record is een ‘staat van dienst’, waarin de ervaringen, geboekte
resultaten en geleerde lessen van de organisatie(s) worden gepresenteerd. Het track
record dient als basis om te kunnen bepalen of de beoogde alliantie, oftewel het samenwerkingsverband
van meerdere organisaties, over de vereiste expertise, effectiviteit, flexibiliteit,
lerend vermogen, innovatiekracht, transparantie, inclusiviteit en duurzaamheid beschikt
om de gewenste veranderingen op het terrein van gender- en LHBTI+-gelijkheid teweeg
te brengen en als zodanig in aanmerking kan komen voor een strategisch partnerschap.
Bij inclusiviteit wordt nadrukkelijk ook gevraagd om zichtbaar te maken in hoeverre
een organisatie zelf inclusief is dan wel tracht te zijn op in ieder geval gender,
seksuele oriëntatie, genderidentiteit, geslachtskenmerken, etniciteit, leeftijd, handicap,
religie of levensovertuiging. Het track record bevat tevens 3 tot 5 voorbeelden waaruit
de ervaring blijkt.
Uit het track record blijken relevante ervaring, capaciteiten, netwerken en expertise
en bereikte resultaten in de Nederlandse samenleving op het terrein van gendergelijkheid,
gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit en/of geslachtskenmerken.
In het tweede lid van artikel 2.4 worden de criteria benoemd op grond waarvan de ingediende
track records worden beoordeeld. De criteria zijn onderling nevengeschikt en worden
op een schaal van 1 tot 5 gewaardeerd.
Ad a. expertise en effectiviteit
Naarmate het track record meer blijk geeft van expertise en capaciteit op het gebied
van gender- en LHBTI+-gelijkheid in de Nederlandse samenleving en van een effectieve
strategie om verandering te bewerkstelligen, wordt de aanvraag op dit criterium hoger
gewaardeerd.
Ad b. flexibiliteit en lerend vermogen
Naarmate het track record meer blijk geeft van het vermogen om flexibel te werken
en geleerde lessen te gebruiken om processen bij te stellen of keuzes aan te passen,
wordt de aanvraag op dit criterium hoger gewaardeerd.
Ad c. innovatiekracht
Naarmate het track record meer blijk geeft van de ontwikkeling van nieuwe ideeën of
interventies, wordt de aanvraag op dit criterium hoger gewaardeerd.
Ad d. transparantie en verantwoording
Naarmate het track record meer blijk geeft van betrokkenheid van externe actoren bij
de voorbereiding, planning en uitvoering van de interventies en externe verantwoording
over de werkwijze, wordt de aanvraag op dit criterium hoger gewaardeerd.
Ad e. inclusiviteit
Naarmate het track record meer inzicht geeft in de inzet op gender mainstreaming en
meer blijk geeft van (beleid dat inzet op de) inclusiviteit van de eigen organisatie
op in ieder geval gender, seksuele oriëntatie, genderidentiteit, geslachtskenmerken,
etniciteit, leeftijd, handicap, religie of levensovertuiging, wordt de aanvraag op
dit criterium hoger gewaardeerd.
Ad f. duurzaamheid van de gekozen aanpak.
Naarmate de inbedding van de resultaten meer duurzaam is, wordt de aanvraag op dit
criterium hoger gewaardeerd.
Artikel 2.6 Theory of change
In de tweede selectieronde kunnen de twaalf allianties die op grond van artikel 2.4
zijn geselecteerd een theory of change (verandertheorie) indienen, die de alliantie
als basis ziet voor de uit hoofdstuk 2 van deze toelichting geselecteerde doelen van
de organisatie of alliantie. De basis voor een strategisch partnerschap in het kader
van deze subsidieregeling is een veranderstrategie of ‘theory of change’. Een theory
of change is een serie bouwstenen die in hun samenhang beschrijft hoe een langetermijndoel
te behalen. Met het gebruik van de theory of change worden de subsidieaanvragen onderbouwd
en wordt de focus op de relatie tussen doelstelling en ingezette activiteiten gelegd.
De onderliggende (risico)analyse, aannames, voorwaarden en beoogde resultaten in termen
van outputs, outcomes en impact, worden hierin op een logische wijze gepresenteerd.
In de theory of change geven de organisaties aan welke maatschappelijke verandering
wordt beoogd in het kader van het strategisch partnerschap, welk onderdeel van de
doelstelling(en) hiermee wordt bereikt, de daaraan ten grondslag liggende analyse,
de daartoe voorgenomen interventies en de wijze waarop de effecten en resultaten worden
vastgesteld. Ook wordt aangegeven welke functies men voor ogen heeft (een organisatie
of alliantie kan meerdere functies vervullen) en wat de verwachtingen zijn over de
rol van de minister in het partnerschap.
De theory of change is vormvrij, maar omvat in ieder geval:
-
a. een strategische doelstelling en de tussenliggende stappen om die te bereiken;
-
b. de onderliggende analyse en aannames;
-
c. een beschrijving van de relevante actoren;
-
d. een beschrijving van de functie of functies van de maatschappelijke organisatie of
maatschappelijke organisaties in de alliantie;
-
e. meetbare indicatoren;
-
f. een risicoanalyse; en
-
g. een indicatieve begroting, met daarin in ieder geval een globale verdeling van kosten
per doel en/of functie.
In het tweede lid van artikel 2.5 zijn de beoordelingscriteria voor de theories of
change opgesomd. De criteria zijn onderling nevengeschikt en worden op een schaal
van 1 tot 5 gewaardeerd.
Ad a. een strategische doelstelling en de tussenliggende stappen om die te bereiken
Naarmate de theory of change meer blijk geeft van heldere strategische doelstelling(en)
op langetermijn en middellangetermijn, alsmede de tussenliggende stappen om die te
bereiken, wordt de aanvraag op dit criterium hoger gewaardeerd.
Ad b. de onderliggende analyse en aannames
Naarmate de theory of change meer blijk geeft van een heldere probleemanalyse, meer
expliciete verbanden legt tussen de doelen en de tussenliggende stappen en gestoeld
is op aannames, die zo mogelijk evidence based zijn, wordt de aanvraag hoger gewaardeerd.
Ad c. een beschrijving van de relevante actoren
Naarmate de theory of change beter inzicht geeft in welke diverse actoren relevant
zijn voor het bereiken van de beoogde verandering en hoe men zich tot die actoren
(groot en klein) verhoudt, wordt de aanvraag hoger gewaardeerd.
Ad d. een beschrijving van de functie of functies van de maatschappelijke organisatie
of maatschappelijke organisaties in de alliantie
Naarmate de theory of change beter beschrijft welke functie of functies, zoals omschreven
in de regeling, vervuld zullen worden, wordt de aanvraag hoger gewaardeerd.
Ad e. meetbare indicatoren
Naarmate de theory of change meer blijk geeft van heldere meetbare indicatoren waarop
output en outcome kunnen worden gemonitord of inzicht geeft in waarom dat niet zou
kunnen (volgens het principe pas toe of leg uit), wordt de aanvraag op dit criterium
hoger gewaardeerd.
Ad f. een risicoanalyse
Naarmate de theory of change meer blijk geeft van een goede afweging van de risico’s
en de manier waarop hiermee wordt omgegaan, wordt de aanvraag op dit criterium hoger
gewaardeerd.
Ad g. een indicatieve begroting met een globale verdeling van kosten per doel of functie.
Naarmate binnen de indicatieve begroting de verwachte kosten naar doel of functie
redelijker zijn, wordt de aanvraag op dit criterium hoger gewaardeerd.
In het zesde lid is een subsidie van € 10.000,– opgenomen voor alle twaalf partijen
die een theory of change indienen. Deze subsidie zal gelijktijdig worden verleend
en vastgesteld binnen de gangbare beslistermijnen.
Artikel 2.7 Verplichtingen
In artikel 2.7 is bepaald dat een subsidieontvanger van instellingssubsidie om toestemming
moet vragen voor rechtshandelingen omschreven in artikel 4:71, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het gaat daarbij onder andere om het wijzigen van
de statuten, het ontbinden van de rechtspersoon en het aankopen of huren van registergoederen.
Overigens zij opgemerkt dat de minister aan de subsidieverlening altijd nadere verplichtingen
kan verbinden, zoals wanneer de activiteiten uiterlijk moeten worden gestart.
Artikel 3.1 Archiefsubsidie
Op grond van hoofdstuk 3 van deze subsidieregeling verleent de minister een instellingssubsidie
aan twee maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met het in stand houden
van een archief ten behoeve van gendergelijkheid en LHBTI+-gelijkheid. Voor deze nieuwe
instellingssubsidie is gekozen omdat in de praktijk is gebleken dat de vorm van allianties
en het middel van een theory of change niet altijd aansluit bij het karakter van de
archieffunctie. Deze functie is evenwel van essentieel belang voor het behouden en
ontwikkelen van erfgoed op het gebied van gender- en LHBTI+-gelijkheid.
Artikel 3.2 Aanvraagvereisten archiefsubsidie
De archiefsubsidies worden met een aanvraagformulier aangevraagd door het stuk met
bijlage in te dienen bij DUS-I. In aanvulling op de eisen die de Kaderregeling aan
het activiteitenplan stelt, geeft de aanvrager aan wat diens visie op de archieffunctie
is en hoe de activiteiten uit het activiteitenplan hier invulling aan geven. Voor
wat betreft het activiteitenplan geldt dat deze voor de eerste jaren gedetailleerder
zal zijn dan de latere jaren en voor die latere jaren aan verandering en nadere invulling
onderhevig zal zijn.
Artikel 4.1 Doelomschrijving projectsubsidie
In hoofdstuk 4 van de subsidieregeling is het verstrekken van projectsubsidie geregeld.
Daarvoor in aanmerking komen instellingen zoals bedoeld in de begripsbepaling van
de Kaderregeling. Ook een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, kan
dus voor projectsubsidie in aanmerking komen.
Binnen het beschikbare budget kan subsidie worden verstrekt voor de kosten van de
uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan het in de Nederlandse
samenleving realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie,
genderidentiteit of geslachtskenmerken, als beschreven in het ten tijde van de aanvraag
geldende kabinetsbeleid betreffende gender- en LHBTI+-gelijkheid. Waar gesproken wordt
over gendergelijkheid, wordt in ieder geval zowel de sociale als ook de juridische
gelijkheid bedoeld. Waar van belang kan dat ook door internationale samenwerking.
Met ‘in belangrijke mate bijdragen aan’ de doelstellingen van het beleid wordt bedoeld
dat naar het oordeel van de minister met de activiteiten van een project een substantieel
effect wordt gegenereerd in het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht
seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving.
Artikel 4.2 Activiteitenplan
Ook projectsubsidies worden met een aanvraagformulier aangevraagd, het standaardaanvraagformulier
dat op grond van de Kaderregeling is bekendgemaakt op www.rijksoverheid.nl/kaderregeling-subsidies-ocw-szw-vws. In aanvulling op de eisen die de Kaderregeling aan het activiteitenplan stelt, geeft
de aanvrager aan hoe de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten na afloop van
de uitvoering geborgd worden.
Artikel 4.3 Wijze van verdeling
Het beschikbare bedrag wordt (per subsidieplafond) in de volgorde van ontvangst van
de aanvragen voor projectsubsidie verdeeld. Dit is volgens het systeem ‘wie het eerst
komt, het eerst maalt’.
Artikel 2.3 van de Kaderregeling bepaalt dat indien een aanvrager op grond van artikel 4:5,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag
aan te vullen, de datum (en tijd) van ontvangst van de aanvullende stukken geldt als
datum voor het bepalen van de dag waarop de aanvrager meedingt in het systeem ‘wie
het eerst komt, het eerst maalt’.
Artikel 4.4 Specifieke weigeringsgronden
Artikel 4:35 van de Awb geeft aan dat een subsidieaanvraag geweigerd kan worden. De
weigeringsgronden zijn de volgende. Een gegronde reden om aan te nemen dat:
-
− activiteiten niet of geheel niet zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan
de subsidieverplichtingen zal voldoen of geen behoorlijke rekening en verantwoording
zal afleggen;
-
− de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag heeft verstrekt; of
-
− de aanvrager failliet is verklaard of aan de aanvrager surseance van betaling is verleend.
Overigens zij opgemerkt dat de minister bij beschikking aan de subsidieverlening altijd
nadere verplichtingen kan verbinden, zoals wanneer het project uiterlijk moet worden
gestart.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf