Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2022, 4465 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2022, 4465 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, artikel 6, zesde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds, artikel 4, eerste lid, 5, van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2, derde lid, 8, eerste en tweede lid, onderdeel a, 10, tweede lid, 15, vijfde lid, 23, vijfde lid, en 24, tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;
BESLUIT:
In deze regeling wordt verstaan onder:
het team, samengesteld uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ProRail B.V., dat de uitvoering van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen coördineert;
Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
gemeente of provincie die een specifieke uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 5;
kruising van een spoorweg met een weg die in beheer is bij een ontvanger;
de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden ter vergroting van de verkeersveiligheid op een overweg ter uitvoering van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen.
Op deze regeling zijn de artikelen 6, eerste lid, 8, derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, 10, eerste, derde en vierde lid, 11, 12, aanhef en onderdelen b tot en met e, g en i, 14, eerste en tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c, e en f, en tweede lid, 18, 21 en 23, eerste en derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing.
Deze regeling heeft tot doel het bieden van financiële ondersteuning aan provincies en gemeenten bij de voorbereiding en de uitvoering van werkzaamheden die worden verricht in het kader van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen ter vergroting van de verkeersveiligheid op overwegen.
1. Het bedrag dat voor de jaren 2022 tot en met 2028 voor de specifieke uitkering beschikbaar is gesteld is € 120.000.000,–.
2. Bij wijziging van het beschikbare bedrag doet de minister daarvan mededeling in de Staatscourant uiterlijk in november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor het subsidieplafond wordt vastgesteld.
3. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.
1. De minister verleent op aanvraag een specifieke uitkering aan de ontvanger ten behoeve van de realisatie van een project als aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7 is voldaan.
2. De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste vijftig procent van de totale kosten van het project.
3. De hoogte van de specifieke uitkering is afhankelijk van de mate waarin risico’s voor de verkeersveiligheid op een overweg afnemen.
4. De afname van de risico’s wordt bepaald aan de hand van een berekening van de effectiviteit van te nemen maatregelen, uitgaande van de situatie ter plaatse.
5. De berekening, bedoeld in het vierde lid, wordt uitgevoerd door het LVO-projectteam.
6. Voor de berekening, bedoeld in het vierde lid, neemt het LVO-projectteam in aanmerking:
a. de huidige en de beoogde verkeerssituatie op en in de omgeving van de overweg;
b. de huidige en de verwachte aard en omvang van het verkeer; en
c. de realisatiekosten van het project.
1. De provincie of de gemeente dient een aanvraag voor een specifieke uitkering elektronisch in, uiterlijk zes maanden voor het einde van de geldigheidsduur van deze regeling.
2. De aanvraag gaat vergezeld van een kopie van de door de partijen getekende bestuursovereenkomst of van een andere schriftelijke bevestiging van de zijde van het Rijk die ten behoeve van het project is opgesteld, en van een verklaring van de provincie of de gemeente dat:
a. wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7; en
b. de provincie of de gemeente bereid is mee te werken aan kennisuitwisseling met andere overheden over de inrichting en uitvoering van een project.
3. In geval van een onvolledige aanvraag wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen twee weken aan te vullen met de gegevens die op grond van dit artikel en op grond van artikel 10, eerste, derde en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M, zijn benodigd.
1. De ontvanger besteedt de specifieke uitkering uitsluitend aan het project.
2. Beoogd is om binnen twee jaar na de verlening van de specifieke uitkering te beginnen met de realisatie van het project.
3. Het project wordt gerealiseerd overeenkomstig de bestuursovereenkomst of andere schriftelijke bevestiging van het Rijk die ten behoeve van het project is opgesteld.
4. Zodra de ontvanger signaleert dat de verleende specifieke uitkering dreigt te worden overschreden, rapporteert de ontvanger dit onverwijld aan de minister.
5. De ontvanger rapporteert voorts jaarlijks aan het LVO-projectteam over:
a. de voortgang van het project;
b. een afwijking van de planning;
c. een afwijking van het budget; en
d. de beheersing van de risico’s van het project.
1. De minister kan bij de verlening ambtshalve of op aanvraag besluiten tot het verstrekken van een of meerdere voorschotten voor de specifieke uitkering.
2. Een voorschot wordt in één of in twee termijnen betaald.
3. Als het voorschot in twee termijnen wordt betaald:
a. bedraagt de eerste termijn ten hoogste vijftig procent van de specifieke uitkering en wordt deze uiterlijk twee jaar voor het beoogde begin van de realisatie van het project uitgekeerd; en
b. bedraagt de tweede termijn het resterende deel van de specifieke uitkering en wordt deze uiterlijk in het jaar van het beoogde begin van de realisatie van het project uitgekeerd.
De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
1. De minister stelt de specifieke uitkering ambtshalve vast en stelt die vast op het bedrag dat is bepaald in de verleningsbeschikking indien:
a. de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend geheel zijn verricht;
b. de activiteiten hebben plaatsgevonden conform deze beschikking en de voorwaarden, bedoeld in artikel 7; en
c. binnen twee jaar na de verlening van de specifieke uitkering is begonnen met de uitvoering van het project.
2. De minister stelt de specifieke uitkering vast op een lager bedrag indien de specifieke uitkering niet of niet volledig overeenkomstig deze regeling is besteed.
3. De vaststelling vindt plaats op basis van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
4. Een besluit tot vaststelling vermeldt in ieder geval:
a. het bedrag van de vastgestelde specifieke uitkering;
b. het uitgekeerde voorschot;
c. het te betalen of terug te vorderen bedrag.
De minister publiceert voor 1 april 2026 een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van de specifieke uitkering in de praktijk.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
De veiligheid op en rondom overwegen is voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW), een belangrijk onderwerp. Het aantal slachtoffers op overwegen kent de laatste decennia weliswaar een dalende trend, maar de laatste jaren stagneert de daling. De gehanteerde aanpak van risicovolle overwegen blijkt effectief, maar overwegveiligheid blijft een aandachtspunt.
Overwegen zijn een kwetsbare schakel in het weg- en treinverkeer en zijn van grote invloed op de veiligheid, de betrouwbaarheid van de dienstregeling en op de doorstroming van het wegverkeer. Veiligheid op en rondom overwegen heeft voor het kabinet een hoge prioriteit en is daarom in 2016 opgenomen in de Beleidsimpuls Railveiligheid.1 Reeds in 2010 was in de Derde Kadernota Railveiligheid ‘permanente verbetering’ als veiligheidsdoelstelling opgenomen.2
Met het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (hierna: LVO) geeft IenW in samenwerking met ProRail B.V. (hierna: ProRail), decentrale overheden en andere betrokken partijen uitvoering aan de opgave uit voornoemde documenten.3 Met provincies en gemeenten zoekt IenW naar slimme en vernieuwende maatregelen om de veiligheid en doorstroming op overwegen te verbeteren. Dit is een gezamenlijke aanpak vanuit een gebiedsgericht perspectief, met aandacht voor zowel het spoor- als het wegverkeer in een bredere ruimtelijke context. Vanuit het LVO stelt IenW budget beschikbaar. Provincies en gemeenten zijn initiatiefnemer en opdrachtgever voor ProRail.
Het LVO werkt op basis van cofinanciering met provincies en gemeenten. De bijdrage van IenW hangt af van de specifieke omstandigheden op een overweg.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van deze regeling draagt IenW voor ten hoogste 50% bij aan de totale kosten, in de vorm van een specifieke uitkering. Het percentage is afhankelijk van de berekening van de effectiviteit van de maatregelen. De specifieke uitkering wordt uiterlijk twee jaar voordat met de verbetering van de overweg wordt gestart verleend. Dit kan in één of in twee tranches plaatsvinden. Het resterende deel wordt betaald in het jaar waarin wordt gestart met de bouw. Gemeenten, provincies en IenW hebben per aanpak van een overweg bestuursovereenkomsten opgesteld, waarin wordt afgesproken wie wat bijdraagt en welke tegenprestatie daarvoor wordt geleverd.
Indien blijkt dat de kosten van een project hoger uitvallen dan bij het maken van de afspraken is geraamd, treden partijen in overleg. Het doel is nadere afspraken te maken over een passend vervolg van het project, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden. Voor IenW geldt dat de bijdrage aan een project nooit hoger kan zijn dan het bedrag van de verleningsbeschikking.
Naast de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zijn ProRail en de decentrale overheden (provincies en gemeenten) in het hele land betrokken. De rol van ProRail is die van beheerder van het spoor. De decentrale overheden zijn betrokken in hun de rol van provinciale of gemeentelijke wegbeheerder.
Elk incident op een overweg heeft een grote impact op de omgeving en de samenleving. De afgelopen jaren zijn op een aantal plaatsen in het land diverse verbeteringen aan de overweginfrastructuur gerealiseerd. Het aantal incidenten op overwegen is gedaald van meer dan negentig in 2000 naar ca. dertig in 2020. Toch vallen de meeste verkeersslachtoffers op het spoor nog steeds op overwegen.
Het doel van het LVO is het bevorderen van een veilige en vlotte doorstroming van wegverkeer en treinen op overwegen door innovatieve kosteneffectieve maatregelen, zodat het aantal incidenten op overwegen, of de kans daarop, aantoonbaar vermindert. Het programma bestaat sinds 2014. Uitgangspunt is om maatregelen in cofinanciering te realiseren. Met de beoogde cofinanciering door decentrale overheden is het de ambitie om verbetermaatregelen te treffen in de orde van grootte van € 600.000.000,–. De overwegenaanpak is uitdrukkelijk een gezamenlijke verbeteropgave.
Het LVO bevordert de veiligheid van de weggebruikers en de doorstroming van zowel weg- als spoorverkeer. Incidenten op overwegen zijn vaak het gevolg van oorzaken die verband houden met de lokale omgeving van overwegen. De hoogte van het risico voor de verkeersveiligheid is onder andere afhankelijk van de intensiteit van het wegverkeer, de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie, de inrichting van de omgeving van de overweg en de dichtligtijden ofwel de sluitingsduur van de overwegbomen. Deze factoren beïnvloeden het gedrag van de weggebruikers. Het verder reduceren van incidenten op overwegen vereist dan ook een bredere integrale aanpak vanuit veiligheid en doorstroming van zowel trein- als wegverkeer in de ruimtelijke context van een overweg.
In veel gevallen bestaat er een te snelle reflex om bij een verbetering van veiligheid of doorstroming van overwegen standaard tot tunnel- of viaductoplossingen te besluiten. Deze oplossingen zijn uiteraard wel effectief, maar ook duur, hebben grote impact op de directe omgeving en de besluitvorming kost veel tijd. In andere gevallen zijn geen verdere fysieke aanpassingen meer mogelijk en is het nodig om op zoek te gaan naar innovatieve mogelijkheden om toch verbeteringen te realiseren.
Het LVO beoogt een andere en meer integrale aanpak om veiligheid en doorstroming van zo veel mogelijk overwegen te verbeteren. Meer dan voorheen is de focus gericht op kosteneffectieve keuzes door zowel IenW als de decentrale overheden. Het is de uitdaging om dit samen met alle betrokken partijen te realiseren.
De hoogte van de specifieke uitkering hangt af van de mate waarin risico’s voor de verkeersveiligheid op een overweg afnemen. De afname van de risico’s wordt bepaald aan de hand van een berekening van de effectiviteit van te nemen maatregelen, uitgaande van de situatie ter plaatse. Daarmee wordt ingeschat in hoeverre risico’s op een spoorwegovergang worden beperkt met de beoogde oplossing.
De budgetten voor de specifieke uitkeringen zijn reeds op de Rijksbegroting gereserveerd als onderdeel van de overwegenaanpak van IenW.
De regeling legt vast hoe de Rijksoverheid financiële middelen in de vorm van een specifieke uitkering kan verstrekken om provincies en gemeenten in staat te stellen de verbetering van de veiligheid op overwegen te bekostigen.
De regeling betreft een specifieke uitkering die onder meer is gebaseerd op artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M. Een specifieke uitkering is een uitkering van de Rijksoverheid aan decentrale overheden die wordt verstrekt voor specifieke beleidsdoelen onder voorwaarden en ten behoeve van een bepaald algemeen belang (artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet). De specifieke uitkering wordt bekostigd uit het Mobiliteitsfonds4, als voorziening die is gericht op het faciliteren van mobiliteit.
Op de uitkering is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, in afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Awb (artikel 2, derde lid, van de Kaderwet subsidies I en M). Daarmee zijn de financiële middelen die op grond van deze regeling worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, mede onderhevig aan de subsidiebepalingen van de Awb.
Spoorwegovergangen maken deel uit van de spoorweginfrastructuur (Bijlage I van de Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte. ProRail draagt als infrastructuurbeheerder zorg voor de veiligheid daarvan. Dit wordt bekostigd uit het Mobiliteitsfonds. De wegen die de spoorwegovergangen kruisen (de overwegen) vallen onder de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten bekostigen het beheer van de wegen doorgaans uit het provinciefonds en het gemeentefonds. In situaties als deze is het echter zinvol om voor het specifieke doel de middelen gedeeltelijk apart te verstrekken via een specifieke uitkering, omdat dit de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verder: minister) in staat stelt voorwaarden te stellen aan het ontvangen van deze uitkering (artikel 16 van de Financiële-verhoudingswet). Dat is nodig opdat daarmee op een eenduidige en effectieve wijze het doel – veilige overwegen – wordt bereikt. Een decentralisatie-uitkering biedt deze mogelijkheid niet.
De regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Een specifieke uitkering aan een provincie of gemeente – een decentrale overheid – als begunstigden vormt op zich geen staatssteun. Wel is van belang dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) aan derden. Omdat de begunstigden de middelen direct aanwenden voor de uitvoering van de projecten, is van staatssteun ingevolge deze regeling geen sprake.
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de gemeente en de provincie en de SiSa-systematiek. Dit leidt tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel de gemeenten en de provincies als voor het Rijk.
Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie achterwege blijven5. De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege gelaten.
De regeling wordt namens de Staatssecretaris volgens het gebruikelijke mandaat uitgevoerd. De aanvragen van een specifieke uitkering worden getoetst aan de voorwaarden die in deze regeling zijn vastgelegd.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De afwijking wordt gerechtvaardigd door de aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen die zijn verbonden aan het vasthouden aan de vaste verandermomenten (aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Het is voor de betrokken gemeenten en provincies belangrijk om op korte termijn – bij voorkeur eerder dan het vaste verandermoment 1 april 2022 – contracten met ProRail te kunnen sluiten ten behoeve van de realisatie van de projecten. De ontvangers van de specifieke uitkering en ook ProRail zijn reeds bekend met de inhoud van de regeling en hebben daar mee ingestemd.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.
De regeling betreft bepalingen over, onder andere, de aanvraag van de uitkering, de hoogte van de uitkering en de voorwaarden waaronder de uitkering wordt verleend (artikel 5 van de Kaderwet subsidies I en M). Niet alle bepalingen zijn in deze regeling uitgeschreven. Overeenkomstig artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M is een aantal artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard. Daardoor kan de regeling kort zijn. In de artikelsgewijze toelichting worden die artikelen uit het Kaderbesluit Subsidies I en M nader toegelicht.
De regeling legt vast hoe de Rijksoverheid financiële middelen in de vorm van een specifieke uitkering kan verstrekken om provincies en gemeenten in staat te stellen de veiligheid op tientallen overwegen, die de spoorwegovergangen doorkruisen, te bekostigen. De uitkeringen zijn eenmalig. Daarnaast biedt de regeling een raamwerk voor het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de specifieke uitkering.
In de regeling is overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de Kaderwet subsidies I en M voorzien in een plafond van € 120.000.000. Dat is het deel wat beschikbaar is voor de specifieke uitkering. Van rijkswege was het subsidieplafond € 235.000.000,–. Daarvan is € 115.000.000,– inmiddels toebedeeld in de vorm van decentralisatie-uitkering aan decentrale overheden. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen (artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het Kaderbesluit subsidies I en M). Daarbij geldt overeenkomstig artikel 8, derde lid, onderdelen a en b, van het Kaderbesluit subsidies I en M het volgende. Als een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en hij met toepassing van artikel 4:5 van de Awb, de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting (artikel 8, derde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit subsidies I en M).
Bij wijziging van het beschikbare bedrag doet de minister daarvan mededeling in de Staatscourant uiterlijk in november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor het subsidieplafond wordt vastgesteld (artikel 4, tweede lid). Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen (artikel 4:27 van de Awb).
De specifieke uitkering wordt op aanvraag verleend ten behoeve van de realisatie van een project van provincie of gemeente, opgezet en uitgevoerd in afstemming met ProRail, ter verbetering van de verkeersveiligheid op een overweg. De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste de helft van de totale kosten van het project (tweede lid).
De specifieke uitkering wordt afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkene de activiteiten kunnen financieren; het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid; het aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie worden uitgevoerd; onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten; de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie; en de kosten die in aanmerking komen voor subsidie niet aannemelijk of redelijk zijn (artikel 12, aanhef en onderdelen b, c, d, e, g en i van het Kaderbesluit subsidies I en M).
De hoogte van de specifieke uitkering is afhankelijk van de mate waarin risico’s voor de verkeersveiligheid op een overweg afnemen. Voor de berekening van de afname van de risico’s wordt het risicoprofiel van de overweg afgezet tegen de effectiviteit van te nemen maatregelen, uitgaande van de situatie ter plaatse (derde en vierde lid). De wijze waarop de risicoberekening wordt uitgevoerd staat in het programmaplan LVO.6 Inmiddels zijn aan de hand van dat programmaplan de veiligheid en de doorstroming op de overwegen in kaart gebracht. Daarbij is onder meer gekeken naar treinfrequentie, aanwezigheid van een station, de plaatselijke ontruimingsmogelijkheden en de wachtrijlengte. Dit levert een risicoprofiel op per overweg.
De provincie of gemeente dient een aanvraag voor een specifieke uitkering elektronisch en voorafgaand aan de realisatie van het project in, uiterlijk zes maanden voor het einde van de geldigheidsduur van deze regeling. De provincie en de gemeente kunnen zich in de hoedanigheid van wegbeheerder aanmelden via het LVO loket (lvo@prorail.nl) te vinden op de site https://www.prorail.nl/programmas/lvo), waarna een aanmeldingsformulier moet worden ingevuld.
Over de aanvraag kan nog het volgende worden opgemerkt. De indiening van de aanvraag geschiedt aan de hand van een door de minister beschikbaar gesteld middel (artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M jo artikel 2 van deze regeling). De periode waarbinnen de aanvraag kan worden ingediend, eindigt zes maanden voor de einddatum van deze regeling. Uit artikel 10, derde en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M jo. artikel 2 van deze regeling volgt dat een aanvraag vergezeld gaat van de in het middel aangegeven bescheiden en van de volgende gegevens en bescheiden:
• een overzicht van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd;
• een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de desbetreffende ministeriële regeling;
• een gespecificeerde begroting die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd;
• een tijdplanning van de activiteit;
• een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor de specifieke uitkering wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden indien voorschotten worden gewenst;
• het bankrekeningnummer waarop het uitkeringsbedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat; en
• indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.
Het merendeel van deze gegevens blijkt uit de bestuursovereenkomst die bij de aanvraag moet worden gevoegd.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een specifieke uitkering indien de aanvraag niet voldoet aan de op grond van deze regeling geldende regels (artikel 11 van het Kaderbesluit subsidies I en M).
Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen als:
– onvoldoende vertrouwen bestaat dat provincie of gemeente de activiteiten kunnen financieren;
– het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;
– het aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder de specifieke uitkering worden uitgevoerd;
– als onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;
– de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de specifieke uitkering; of
– de kosten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering niet aannemelijk of redelijk zijn (artikel 12, aanhef en onderdelen b, c, d, e, g en i, van het Kaderbesluit subsidies I en M jo. artikel 2 van deze regeling).
Het LVO-projectteam is het team dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ProRail. Het team coördineert de uitvoering van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen.
Het LVO-projectteam is hiërarchisch ondergebracht bij ProRail. Dit houdt verband met het feit dat ProRail als infrastructuurbeheerder zorg draagt voor de veiligheid van het spoorverkeer over spoorwegovergangen (artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Spoorwegwet en artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de Beheerconcessie 2015–2025) en daarmee direct te maken heeft de overwegen die de spoorwegovergangen doorkruisen. ProRail heeft bij uitstek de vereiste kennis en kunde om de veiligheid op die stukken weg te verhogen. Tot slot is van belang dat ProRail het LVO-project gecentraliseerd kan aanpakken, gebruik makend van de best practices die gaandeweg ontstaan. De verantwoordingsinformatie die op grond van artikel 7 moet worden verstrekt dient mede deze best practices.
Naast de verantwoordingsverplichtingen die in artikel 7 zijn genoemd, is de ontvanger verplicht om de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteiten in de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering en om medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd (artikel 17, eerste lid, onderdelen a, en f, van het Kaderbesluit subsidies I en M jo. artikel 2). Daarnaast dient de ontvanger de minister tijdig in te lichten over een dreigende budgetoverschrijding (vierde lid).
De minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de ontvanger ontheffing verlenen van genoemde verplichting de activiteiten uit te voeren. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden (artikel 17, tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M jo. artikel 2).
Het voorschot op de specifieke uitkering kan in termijnen worden uitgekeerd. De eerste termijn bedraagt ten hoogste vijftig procent van de specifieke uitkering en wordt betaald uiterlijk twee kalenderjaren voor het beoogde begin van de realisatie van het project. Voor deze ruime termijn is gekozen om de kosten in de voorbereidingsfase – die geruime tijd kan duren – te kunnen financieren.
De specifieke uitkering wordt verantwoord volgens het principe van Single Information Single Audit, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. De vaststelling van de specifieke uitkering vindt plaats op basis van die verantwoording (artikel 10 en artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M jo. artikel 2). Voor een nadere toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de tekst onder het kopje ‘Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht en Financiële-verhoudingswet’.
In artikel 10, eerste lid, is gelet op het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 24, tweede lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M, bepaald dat de specifieke uitkering ambtshalve wordt vastgesteld. De minister stelt de specifieke uitkering vast conform het besluit tot verlening van de specifieke uitkering als het project is uitgevoerd overeenkomstig de volledige aanvraag. De specifieke uitkering kan echter lager worden vastgesteld. Indien de specifieke uitkering niet overeenkomstig deze regeling is besteed, kan de uitkering op nul worden vastgesteld.
De minister publiceert voor 1 april 2026 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de uitkering in de praktijk. Omdat bij een regeling over specifieke uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M, de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 van die wet van toepassing: ‘Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.’ Artikel 11 geeft invulling aan het Awb-vereiste. De aanvrager is verplicht om op verzoek van de minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan het evaluatieonderzoek, die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek (artikel 17, eerste lid, onderdeel e, Kaderbesluit subsidies I en M jo. artikel 2).
In het kader van de evaluatie worden persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van persoonsgegevens is gebaseerd op een wettelijk voorschrift (artikel 4:24 van de Awb en artikel 11 van deze regeling) en vindt plaats met inachtneming van de vereiste proportionaliteit (alleen ten behoeve van de evaluatie) en de vereiste subsidiariteit (kan het doel ook op een andere manier worden bereikt dan met verwerking van deze persoonsgegevens), opdat onder meer is voldaan aan de artikelen 5, eerste lid, onderdeel b, en 6, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene verordening gegevensbescherming.
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit wijkt af van de vaste verandermomenten en de vaste publicatiemomenten, bedoeld in aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Zoals hierboven aangegeven is de afwijking gerechtvaardigd door het belang van zo spoedig mogelijke inwerkingtreding (aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Hoe eerder de regeling in werking treedt, hoe eerder provincies en gemeenten kunnen beginnen met het realiseren van veiliger overwegen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer van 21 juni 2016, Kamerstukken II 2015/16, 29 893, nr. 204.
Brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer van 28 juni 2010, Kamerstukken II 2009/10, 29 893, nr. 106.
Brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer van 24 juni 2013, Kamerstukken II 2012/13, 29 893, nr. 148.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-4465.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.