Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 19 december 2022, 2022-0000191791, houdende per 1 januari 2023 gewijzigde bedragen in het Besluit ex artikel 66a ANW 2014, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Reïntegratiebesluit

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Gelet op artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW, artikel 66, zesde lid, van de Pensioenwet, artikel 78, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 15, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit en artikel 475da, achtste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

Delen mede:

Dat met ingang van 1 januari 2023 in de hierna genoemde regelgeving, de bedragen zijn gewijzigd en als volgt luiden:

A Besluit ex artikel 66a ANW

De bijdrage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit ex artikel 66a ANW, bedraagt: € 77,19.

B Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Het bedrag van de uitkering van het ouderdomspensioen, genoemd in artikel 66, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt: € 594,89.

C Reïntegratieregeling

Het bedrag, genoemd in artikel 3 van de Reïntegratieregeling, bedraagt: € 45.657,93.

D Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475da, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 1.872,81;

  • b. in onderdeel b: € 2.015,84;

  • c. in onderdeel c: € 2.470,03;

  • d. in onderdeel d: € 2.509,97.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 januari 2023 worden verschillende bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In deze mededeling worden nieuwe bedragen voor het Besluit ex artikel 66a ANW, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Reïntegratiebesluit en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bekendgemaakt. Deze mededeling volgt op de eerste Verzamelmededeling.

Artikelsgewijze toelichting

Besluit ex artikel 66a ANW

Artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) bevat een overgangsvoorziening voor degene die niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, Anw. In het Besluit ex artikel 66a ANW zijn op grond van artikel 66a, derde lid, Anw, in afwijking van artikel 66a, eerste lid, Anw extra voorwaarden gesteld voor degene die wel aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw, maar niet aan de voorwaarde van artikel 66a, eerste lid, Anw voldoet. Een van die voorwaarden is dat de persoon, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 66a, tweede lid, Anw of diens echtgenoot vanaf 1 juli 1999 een maandelijkse bijdrage aan de Sociale verzekeringsbank heeft betaald. Het bedrag van de maandelijkse bijdrage is vastgesteld in artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het Besluit ex artikel 66a ANW en wordt, op grond van artikel 4, tweede lid, tweede zin, van dat besluit, jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd.

Met ingang van 1 januari 2023 is dit bedrag vastgesteld op € 77,19. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2022 met 16,9% (afgerond) gestegen ten opzichte van dat van oktober 2021, zodat het bedrag per 1 januari 2023 uitkomt op € 77,19 per maand.

Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Kleine pensioenaanspraken kunnen op grond van de artikelen 66, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en 78, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, door de pensioenuitvoerder worden afgekocht. Het grensbedrag daarvoor wordt jaarlijks herzien op basis van de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (CPI). De herziening wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

De CPI van oktober 2022 is door het CBS vastgesteld op 128,25. De CPI van oktober 2021 was 112,18. Het bedrag van € 520,35 leidt na indexering met ingang van 1 januari 2023 tot een nieuwe afkoopgrens van € 594,89.

Reïntegratieregeling

Jaarlijks wordt, met ingang van 1 januari, het percentage medegedeeld, waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd. Met ingang van 1 januari 2023 is dit bedrag vastgesteld op € 45.657,93. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2022 met 16,9% (afgerond) gestegen ten opzichte van dat van oktober 2021.

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Per 1 januari 2023 zijn de bedragen voor de maximale beslagvrije voet herzien. Zoals is opgenomen in artikel 475da van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden deze bedragen berekend aan de hand van de verschillende normwaarden uit de Participatiewet, de Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget. In deze mededeling zijn de nieuwe maximumbedragen voor de beslagvrije voet gepubliceerd, zoals voorgeschreven door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Naar boven