Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2022, 2022-0000258553, tot wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 onder meer in verband met verlenging van de werkingsduur

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Gelet op artikel 2.3, vijfde lid, van het Besluit SUWI, artikel 9 juncto 3, eerste lid, Kaderwet SZW-subsidies, artikel 121a Wet financiering sociale verzekeringen en artikelen 32d, tweede lid, 45, derde lid, en 49, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen;

Besluit:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE REGELING AANVULLENDE CRISISDIENSTVERLENING COVID-19

De Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. In de artikelen 1, eerste begripsbepaling, 3, 5, eerste lid, onderdeel f, en derde lid, 10, 12, derde lid, onderdeel f, en vierde lid, 13, derde lid, onderdeel f, vierde en vijfde lid, 14, 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, 22, tweede lid, onderdeel c, 25, derde lid, onderdeel c, 32, tweede lid, wordt ‘crisisdienstverlening’ telkens vervangen door ‘dienstverlening’.

2. In de opschriften van de artikelen 2 en 19 wordt ‘crisisdienstverlening’ vervangen door ‘dienstverlening’.

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepaling onderwijsinstellingen in mbo en hoger onderwijs, wordt ‘onderdeel b, of instelling’ vervangen door ‘of een andere instelling voor beroepsonderwijs’.

2. De begripsbepaling plaatsingsovereenkomst vervalt.

3. In de begripsbepaling scholing via praktijkleren in het mbo wordt ‘instellingsverklaring’ vervangen door ‘mbo-verklaring’.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

Partijen en colleges van burgemeester en wethouders ondersteunen in de regionale mobiliteitsteams de volgende groepen bij het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt:.

3. Aan het eerste lid (nieuw), onderdeel c, wordt toegevoegd ‘, in samenhang met de artikelen 7, derde lid, en 10f, van de Participatiewet’.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Aan werknemers en personen als bedoeld in het eerste lid kan in 2023 en 2024 aanvullende dienstverlening en scholing via praktijkleren uitsluitend worden aangeboden als uit de advisering, bedoeld in artikel 8, blijkt dat dit noodzakelijk is voor het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en het verkrijgen van arbeid en de inzet van reguliere dienstverlening onvoldoende wordt geacht.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 3. Doelgroep dienstverlening werkfitbehoud

2. In de tekst wordt ‘in 2021 en 2022’ vervangen door ‘in 2023 en 2024’.

E

In artikel 5, eerste lid, aanhef, wordt ‘voor de uitvoering van de aanvullende crisisdienstverlening’ vervangen door ‘met betrekking tot de inzet en uitvoering van aanvullende dienstverlening’.

F

Artikel 7 vervalt.

G

Artikel 8, aanhef, komt als volgt te luiden:

Een partij of een college van burgemeester en wethouders adviseert binnen het regionaal mobiliteitsteam de personen als bedoeld in artikel 2 over de inzet van aanvullende dienstverlening. De adviserende partijen zijn, voor zover partijen hierover geen andere afspraken maken:

H

In artikel 17, zevende lid, en artikel 18, zevende lid, wordt ‘31 januari 2022’ vervangen door ‘31 januari 2023’ en ‘31 januari 2023’ door ‘15 juli 2023’.

I

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘na een maand van het startmoment van het regionaal mobiliteitsteam voor het kalenderjaar 2021, en uiterlijk 31 december 2021 voor het kalenderjaar 2022’ vervangen door ‘op 31 januari 2023 voor het kalenderjaar 2023, en uiterlijk op 31 december 2023 voor het kalenderjaar 2024’ en wordt ‘De begroting overschrijdt niet’ vervangen door ‘De begroting van het betreffende kalenderjaar overschrijdt niet’.

2. In het zevende lid wordt ‘31 januari 2022 een gezamenlijke opgave van de gemaakte kosten over het kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 31 januari 2023 een gezamenlijke opgave van de gemaakte over het kalenderjaar 2022’ vervangen door ‘15 juli een gezamenlijke opgave van de gemaakte kosten over het voorafgaande kalenderjaar’.

J

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘tussen 12 april 2021 en 10 mei 2021 voor het kalenderjaar 2021 en tussen 30 november 2021 en 31 december 2021 voor het kalenderjaar 2022’ door ‘uiterlijk 31 januari 2023 voor het kalenderjaar 2023, en uiterlijk op 31 december 2023 voor het kalenderjaar 2024’ en wordt ‘De begroting van het kalenderjaar 2021’ vervangen door ‘De begroting van het betreffende kalenderjaar’.

2. In het zevende lid wordt ‘31 januari 2022 een gezamenlijke opgave van de gemaakte kosten over het kalenderjaar 2021 en uiterlijk op 31 januari 2023 een gezamenlijke opgave van de gemaakte over het kalenderjaar 2022’ vervangen door ‘15 juli een gezamenlijke opgave van de gemaakte kosten over het voorafgaande kalenderjaar’.

K

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. voor personen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 het budget, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c, toereikend is.

2. Het derde lid, onderdeel a, vervalt.

3. Aan het zevende lid wordt toegevoegd ‘en komt ten laste van het budget, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c, van het kalenderjaar waarin de partij de kosten heeft voldaan, met uitzondering van kosten die worden voldaan na de looptijd van de regeling, deze komen ten laste van het budget van het jaar dat de dienstverlening waar de vergoeding betrekking op heeft van start is gegaan’.

L

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 25, derde lid, onderdeel d’ vervangen door ‘artikel 22, tweede lid, onderdeel c’.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘praktijkovereenkomst, een onderwijsovereenkomst en een plaatsingsovereenkomst’ vervangen door ‘praktijkovereenkomst en een onderwijsovereenkomst’.

3. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt.

4. Aan het tweede lid wordt toegevoegd ‘die betrekking hebben op een maximum van 40 scholingsweken die gedurende een periode van maximaal 52 weken hebben plaatsgevonden vanaf de startdatum van de praktijkovereenkomst’.

5. Het derde lid, onderdeel a, vervalt.

6. Aan het zevende lid wordt toegevoegd ‘en komt ten laste van het budget, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c, van het kalenderjaar waarin de partij de kosten heeft voldaan, met uitzondering van kosten die worden voldaan na de looptijd van de regeling, deze komen ten laste van het budget van het jaar dat de dienstverlening waar de vergoeding betrekking op heeft van start is gegaan’.

M

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerst lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 25, derde lid, onderdeel e’ vervangen door ‘artikel 22, tweede lid, onderdeel c’.

2. Het tweede lid, onderdeel a, vervalt.

3. Aan het zesde lid wordt toegevoegd ‘en komt ten laste van het budget, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c, van het kalenderjaar waarin de partij de kosten heeft voldaan, met uitzondering van kosten die worden voldaan na de looptijd van de regeling, deze komen ten laste van het budget van het jaar dat de dienstverlening waar de vergoeding betrekking op heeft van start is gegaan’.

N

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘2021’ vervangen door ‘2023’, wordt ‘€ 17.000.000’ vervangen door ‘€ 23.516.926’ en wordt ‘en in 2022 € 22.666.667 bedraagt’ geschrapt.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘2021’ vervangen door ‘2023’, wordt ‘€ 9.200.000’ vervangen door ‘€ 13.700.000’ en wordt ‘en in 2022 € 13.200.000 bedraagt’ geschrapt.

3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na ‘artikel 19,’ ingevoegd ‘voor scholing via praktijkleren in het mbo, bedoeld in artikel 20, en voor dienstverlening werkfitbehoud, bedoeld in artikel 21,’, wordt ‘2021’ vervangen door ‘2023’, wordt ‘€ 28.953.150’ vervangen door ‘€ 21.000.000’ en wordt ‘en in 2022 € 38.604.200 bedraagt’ geschrapt.

4. In het tweede lid worden onderdelen d en e geschrapt.

5. In het derde lid wordt ‘bijlage 4, 5, 6 en 7’ vervangen door ‘bijlage 4 en 5’, vervallen ‘een keer per kalenderjaar op 1 juli of 1 oktober,’ en ‘, hierbij kan ook naar rato van het aantal regionaal mobiliteitsteams worden gerekend’ en wordt ‘drie maanden’ vervangen door ‘twee maanden’.

6. Het vierde lid vervalt.

O

In artikel 24 wordt ‘De Minister kan’ vervangen door ‘De Minister verleent volmacht en machtiging aan UWV om’ en wordt ‘terugvorderen’ vervangen door ‘terug te vorderen’.

P

In artikel 25, eerste lid, wordt ‘artikel 22, tweede lid,’ vervangen door ‘artikel 22, tweede lid, en’ en vervalt ‘, en uitvoeringskosten van het aanspreekpunt tijdelijke impuls banenafspraak, bedoeld in artikel 7’.

Q

Artikel 28, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Partijen rapporteren eenmaal per twee maanden aan de Minister over het deel van de uitvoering van deze regeling waar zij ingevolge artikel 8 verantwoordelijk voor zijn, ten behoeve van de landelijke monitor regionale mobiliteitsteams.

R

In artikel 32, tweede lid, wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 januari 2025’, wordt ‘31 december 2022’ vervangen door ‘31 december 2024’, en wordt ‘de kalenderjaren 2021 en 2022’ vervangen door ‘de voorgaande kalenderjaren’.

S

In artikel 33 wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’.

T

1. In bijlage 1 bij de regeling wordt ‘Bijlage 1. Aanvullende crisisdienstverlening’ vervangen door ‘Bijlage 1. Aanvullende dienstverlening’, wordt ‘(bijlage als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19)’ vervangen door ‘(bijlage als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening)’ en wordt ‘Overzicht van aanvullende crisisdienstverlening voor personen als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 8 van de regeling’ vervangen door ‘Overzicht van aanvullende dienstverlening als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de regeling’.

2. In bijlage 2 wordt ‘(bijlage als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19)’ vervangen door ‘(bijlage als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening)’.

3. In bijlage 3 wordt ‘(bijlage als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19)’ vervangen door ‘(bijlage als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening)’.

4. Bijlagen 4 en 5 worden vervangen overeenkomstig de bijlagen 4 en 5 bij deze regeling.

5. Bijlagen 6 en 7 vervallen.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE REGELING SUWI

De Regeling SUWI wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 5.10.a, zevende lid, wordt ‘het jaar 2021 en 2022’ vervangen door ‘de jaren 2021 tot en met 2024’.

2. In het opschrift van paragraaf 5.1c. wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’.

3. In artikel 5.10f, eerste en tweede onderdeel, wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’.

4. In bijlage XXV, behorende bij artikel 5.10g, wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ telkens vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’, wordt ‘crisisdienstverlening’ telkens vervangen door ‘dienstverlening’, wordt in de derde alinea ‘kalenderjaren 2021 en 2022’ vervangen door ‘kalenderjaren 2021 tot en met 2024’ en wordt in tabel 1 ‘Kalenderjaar 2021’ vervangen door ‘Kalenderjaar 2023’.

ARTIKEL III WIJZIGING VAN DE REGELING WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

De Regeling wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van hoofdstuk 5, paragraaf 5, wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’.

2. In het opschrift van artikel 5.57. wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’.

3. In artikel 5.57. wordt ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’.

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang 1 januari 2023, met uitzondering van artikel I, onderdeel H, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 26 maart 2021.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

BIJLAGE 4 BIJ DE REGELING VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID TOT WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE REGELING AANVULLENDE CRISISDIENSTVERLENING COVID-19 ONDER MEER IN VERBAND MET VERLENGING VAN DE WERKINGSDUUR

Bijlage 4

(bijlage als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel a)

Budget voor kosten UWV en colleges van burgemeester en wethouders 2023

Arbeidsmarktregio's

Centrumgemeente

Budget 2023

Achterhoek

Doetinchem

€ 586.409

Amersfoort

Amersfoort

€ 634.537

Drechtsteden

Dordrecht

€ 595.843

Drenthe

Emmen

€ 561.300

Flevoland

Almere

€ 578.315

FoodValley

Ede

€ 612.005

Friesland

Leeuwarden

€ 633.844

Gooi en Vechtstreek

Hilversum

€ 607.398

Gorinchem

Gorinchem

€ 541.289

Groningen

Groningen

€ 708.368

Groot Amsterdam

Amsterdam

€ 1.134.000

Haaglanden

Den Haag

€ 767.551

Helmond-De Peel

Helmond

€ 592.085

Holland Rijnland

Leiden

€ 620.854

Midden-Brabant

Tilburg

€ 790.247

Midden-Gelderland

Arnhem

€ 615.686

Midden-Holland

Gouda

€ 541.711

Midden-Limburg

Roermond

€ 566.545

Midden-Utrecht

Utrecht

€ 895.675

Noord-Holland Noord

Alkmaar

€ 620.203

Noord-Limburg

Venlo

€ 587.000

Noordoost-Brabant

’s-Hertogenbosch

€ 771.706

Regio Zwolle

Zwolle

€ 615.225

Rijk van Nijmegen

Nijmegen

€ 583.034

Rijnmond

Rotterdam

€ 928.224

Rivierenland

Tiel

€ 619.358

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

Apeldoorn

€ 875.622

Twente

Enschede

€ 731.598

West-Brabant

Breda

€ 772.801

Zaanstreek/Waterland

Zaanstad

€ 578.479

Zeeland

Goes

€ 560.550

Zuid-Holland Centraal

Zoetermeer

€ 565.092

Zuid-Kennemerland en IJmond

Haarlem

€ 619.660

Zuid-Limburg

Heerlen

€ 733.702

Zuidoost-Brabant

Eindhoven

€ 771.008

Totaal 2023

 

€ 23.516.924

BIJLAGE 5 BIJ DE REGELING VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID TOT WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE REGELING AANVULLENDE CRISISDIENSTVERLENING COVID-19 IN VERBAND MET ONDER MEER VERLENGING VAN DE WERKINGSDUUR

Bijlage 5

(bijlage als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdeel c)

Budget voor kosten aanvullende crisisdienstverlening, scholing via partijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud

Arbeidsmarktregio's

Centrumgemeente

Totaal budget 2023

Achterhoek

Doetinchem

€ 334.419

Amersfoort

Amersfoort

€ 529.726

Drechtsteden

Dordrecht

€ 372.704

Drenthe

Emmen

€ 232.525

Flevoland

Almere

€ 301.574

Food Valley

Ede

€ 438.290

Friesland

Leeuwarden

€ 526.910

Gooi en Vechtstreek

Hilversum

€ 419.594

Gorinchem

Gorinchem

€ 151.320

Groningen

Groningen

€ 573.677

Groot Amsterdam

Amsterdam

€ 2.520.000

Haaglanden

Den Haag

€ 813.845

Helmond-De Peel

Helmond

€ 357.453

Holland-Rijnland

Leiden

€ 474.196

Midden-Brabant

Tilburg

€ 905.945

Midden-Gelderland

Arnhem

€ 453.226

Midden-Holland

Gouda

€ 153.034

Midden-Limburg

Roermond

€ 253.810

Midden-Utrecht

Utrecht

€ 1.333.777

Noord-Holland Noord

Alkmaar

€ 471.555

Noord-Limburg

Venlo

€ 336.815

Noordoost-Brabant

’s-Hertogenbosch

€ 830.705

Regio Zwolle

Zwolle

€ 451.355

Rijk van Nijmegen

Nijmegen

€ 320.725

Rijnmond

Rotterdam

€ 1.465.859

Rivierenland

Tiel

€ 468.127

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

Apeldoorn

€ 1.252.398

Twente

Enschede

€ 667.947

West-Brabant

Breda

€ 835.147

Zaanstreek/Waterland

Zaanstad

€ 302.238

Zeeland

Goes

€ 229.481

Zuid-Holland Centraal

Zoetermeer

€ 247.916

Zuid-Kennemerland en IJmond

Haarlem

€ 469.352

Zuid-Limburg

Heerlen

€ 676.481

Zuidoost-Brabant

Eindhoven

€ 827.872

Totaal 2023

 

€ 21.000.000

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Met deze wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 (hierna regeling) wordt de looptijd van de regeling verlengd tot en met 2024 en worden enkele, deels daarmee samenhangende, wijzigingen doorgevoerd.

De regeling is tot stand gekomen als crisismaatregel in de coronacrisis. In verband met het verwachte risico van fors oplopende werkloosheid door de coronacrisis heeft het toenmalig kabinet maatregelen ingezet gericht op intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk en het versterken van de regionale samenwerking in regionale mobiliteitsteams (RMT’s). De regeling stelt sinds 26 maart 2021 nadere regels aan de vormgeving van de regionale samenwerking, het proces van de uitvoering van de aanvullende dienstverlening, de benodigde gegevensverwerking en -uitwisseling, de financiering van de inzet van partijen en de inzet van aanvullende dienstverlening. Sinds september 2021 zijn alle 35 RMT’s operationeel. In de RMT’s werken werknemers- en werkgeversorganisaties, gemeenten, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en onderwijsinstellingen samen. De partijen in de RMT’s richtten zich oorspronkelijk op mensen die als gevolg van de coronacrisis hun baan verloren of dreigden te verliezen, en extra ondersteuning nodig hadden naar ander werk. ‘Als gevolg van de coronacrisis’ is in de oorspronkelijke regeling geoperationaliseerd als ‘sinds 12 maart 2020’, de datum dat de eerste kabinetsmaatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus werden aangekondigd. De arbeidsmarkt blijkt zich echter anders te ontwikkelen dan bij de totstandkoming van de crisisregeling werd verwacht. In plaats van een fors oplopende werkloosheid is er juist sprake van een zeer krappe arbeidsmarkt. Door (onder andere) de steunpakketten hebben veel mensen hun werk weten te behouden en doordat daarnaast de economie zich in rap tempo herstelt, trekt de vraag naar personeel zeer snel aan. Bedrijven in diverse sectoren hebben dan ook grote moeite met het vervullen van vacatures. Vanwege deze ontwikkeling op de arbeidsmarkt is de doelgroep van de regeling vanaf 1 juni 2022 gewijzigd. De dienstverlening van de RMT’s is sinds 1 juni 2022 ook beschikbaar voor personen die al langere tijd werkloos zijn of dreigen te worden, en niet langer uitsluitend voor personen die werkloos zijn geworden of dreigden te worden vanaf 12 maart 2020. Vanwege de gewijzigde context van (de uitvoering van) de regeling wordt in de regeling ‘aanvullende crisisdienstverlening’ vervangen door ‘aanvullende dienstverlening’.

De RMT’s zijn sinds september 2021 in alle arbeidsmarkregio’s operationeel. De partijen in de RMT’s bieden mensen die hun baan zijn verloren of dreigen te verliezen, en gebaat zijn bij extra ondersteuning, aanvullende dienstverlening om hen snel en gericht te ondersteunen naar ander werk. De aanvullende dienstverlening ontstaat doordat de professionals van de verschillende partijen hun expertise en dienstverleningsinstrumenten onderling kunnen inzetten. Zo komt een breed aanbod ontschotte dienstverlening beschikbaar en zijn er meer mogelijkheden om passende hulp te bieden. De ontschotte dienstverlening is gericht op het vergroten van de werkhervattingskans van werkzoekenden en kan worden ingezet als de reguliere dienstverlening van de verantwoordelijke partij voor de werkzoekende in kwestie niet toereikend is.

Verlenging van de regeling

Het kabinet heeft de ambitie om de arbeidsmarktinfrastructuur structureel te versterken om toekomstbestendige arbeidsmarktdienstverlening te kunnen bieden. Het kabinet werkt, samen met belanghebbende partijen, aan een uitwerking en concretisering van deze maatregel uit het coalitieakkoord. Bij de uitwerking van de arbeidsmarktinfrastructuur speelt de effectiviteit van de arbeidsmarktdienstverlening en de uitvoerbaarheid een belangrijke rol. De geleerde lessen van onder andere de RMT’s zullen hierin worden meegenomen. Op basis van de uitwerking zullen de randvoorwaarden worden gecreëerd om integrale arbeidsmarktdienstverlening mogelijk te maken, zoals de aanpassing van wet- en regelgeving, financiering en ICT-ondersteuning. Het valt nog moeilijk in te schatten wanneer de randvoorwaarden geformaliseerd zullen zijn, de verwachting is echter dat dit een meerjarig (wetgevings)traject zal zijn. Om de periode tot inwerkingtreding van de toekomstige arbeidsmarktdienstverlening te overbruggen, wordt een tijdelijk vervolg gegeven aan de tijdelijke regionale mobiliteitsteams en wordt de regeling verlengd voor de jaren 2023 en 2024. Mocht de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur eerder geformaliseerd worden dan zal, rekening houdend met een soepele overgang, deze regeling eerder worden ingetrokken.

De grondslag voor de financiering van het ontschot budget in de regeling is artikel 9, eerste lid, juncto artikel 3, van de Kaderwet SZW-subsidies. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen op grond van artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies tijdelijke, spoedeisende verstrekkingen van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, worden verstrekt. Waar aanvankelijk de regionale mobiliteitsteams in het leven waren geroepen om een forse oplopende werkloosheid als gevolg van de coronacrisis te voorkomen en bedrijven van voldoende personeel te voorzien, geldt de eerste reden niet langer. Momenteel is er juist sprake van krapte op de arbeidsmarkt dat tot (grote) personeelstekorten leidt in vele sectoren. Zonder verlenging van de regeling zouden de regionale mobiliteitsteams per 1 januari 2023 ophouden te bestaan terwijl wet- en regelgeving waarin de functionaliteiten van de regionale arbeidsmarkt zijn geborgd nog wordt uitgewerkt. Dit zou de arbeidsmarkt negatief beïnvloeden. Gezien de hiervoor genoemde krapte op de arbeidsmarkt is het voortbestaan van de regionale mobiliteitsteams derhalve noodzaak. Hiermee is de spoedeisendheid van de verstrekking gegeven.

Verdeling beschikbare budgetten 2023

De verlenging van de regeling vraagt om nieuwe financiële kaders. Deze regeling geeft vooralsnog alleen inzicht in de budgetten voor 2023. Er heeft nog geen financiële besluitvorming plaatsgevonden over middelen voor 2024. Zodra dat heeft plaatsgevonden zal deze regeling worden aangepast met de budgetten voor 2024.

De regeling voorziet in middelen ter vergoeding van de personele inzet van partijen in de RMT’s en de inzet van aanvullende dienstverlening in 2023. Er is bij het verdelen van de beschikbare middelen prioriteit gegeven aan het borgen van de continuïteit van de personele omvang van de RMT’s.

De wijze waarop partijen toegang krijgen tot de verschillende budgetten blijft ongewijzigd, zoals beschreven in de artikelen 17, 18 en 19. De in de regeling genoemde data worden aangepast aan de nieuwe kalenderjaren.

Budgettaire kaders:

  • 1. Budget voor kosten (centrum) gemeenten en UWV in regionaal mobiliteitsteam (bijlage 4)

    Het budgettaire kader voor 2023 voor (centrum) gemeenten en UWV bedraagt maximaal € 23.516.926,– inclusief alle kosten en eventuele btw. De regionale verdeling is opgenomen in bijlage 4 bij de regeling.

    Bij de verdeling van het budget over de 35 regio’s is rekening gehouden met de bestaande omvang van de personele inzet van (centrum) gemeenten en UWV in fte’s, gebaseerd op de beschikbare budgetten in 2022 en het gemiddeld jaartarief voor de loonkosten van schaal 11 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven 2021. Het budget 2023 is toereikend voor een zelfde omvang in fte’s tegen een geactualiseerd jaartarief voor de loonkosten van schaal 11 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven 2022.

  • 2. Budget voor kosten werknemers- en werkgeversorganisaties in regionaal mobiliteitsteam

    Het budgettaire kader voor 2023 voor werknemers- en werkgeversorganisaties bedraagt maximaal € 13.200.000 inclusief alle kosten en eventuele btw.

    Bij de totstandkoming van dit kader is tevens rekening gehouden met de bestaande omvang van de personele inzet van werknemers- en werkgeversorganisaties in fte’s, gebaseerd op het beschikbare budget in 2022 en het gemiddeld jaartarief voor de loonkosten van schaal 11 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven 2021. Het budget 2023 is toereikend voor een zelfde omvang in fte’s tegen een geactualiseerd jaartarief voor de loonkosten van schaal 11 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven 2022.

  • 3. Budget voor kosten voor aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud (bijlage 5)

    Voor de inzet van dienstverlening is € 21.000.000 beschikbaar. In 2021 en 2022 waren drie losse budgetten beschikbaar voor de drie vormen van dienstverlening. Gegeven het beschikbare budget en het beperkte gebruik van met name de budgetten voor scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud, is er voor gekozen de drie vormen van dienstverlening middels één budget te vergoeden. Hierdoor ontstaat meer flexibiliteit in de uitvoering.

    Bij de verdeling van het budget over de 35 regio’s is gekeken naar de verdeling van het budget in 2022. Voor elke regio is eenzelfde deel van het budget beschikbaar als in 2022 het geval was. Overwogen is om ook de realisatiecijfers van regio’s mee te nemen in de verdeling. Echter fluctueren deze cijfers tussen de regio’s en kan niet gesteld worden dat een regio met een lage realisatie in een bepaald jaar ook een lage realisatie zal hebben in het komend jaar.

Het is van belang dat partijen actueel inzicht hebben in de financiële ruimte binnen de regio en de budgetbewaking daar goed op inrichten. Voordat een partij bepaalde dienstverlening aanbiedt aan de werknemer of werkzoekende, dient de partij namelijk zelf te controleren of er nog financiële ruimte is binnen het budget van het betreffende regionaal mobiliteitsteam. De operationeel coördinator van het regionaal mobiliteitsteam houdt hiervoor, ondersteund door de kassier, een administratie bij. De kassier verschaft maandelijks inzicht in de actuele stand van zaken.

De kassier kan ook gedurende de lopende maand de operationeel coördinator ondersteunen bij het tussentijds bewaken van het budget. Uiteindelijk is de bewaking een gezamenlijke verantwoordelijkheid en kan de operationeel coördinator dit alleen goed faciliteren als alle partijen inzicht geven in de declaraties en zogenaamde pijnlijnposten aan zowel de operationeel coördinator als de kassier.

Overige wijzigingen

Naast het verlengen van de regeling en het toevoegen van de budgetten voor 2023 worden een aantal dingen in de regeling gewijzigd of verduidelijkt om de regeling meer in lijn te brengen met de (beoogde) processen in de uitvoering.

Zoals eerder toegelicht is de doelgroep van de regeling eerder reeds gewijzigd. Met deze wijzigingsregeling wordt de relatie tussen de doelgroep van de RMT’s en de doelgroep voor de inzet van aanvullende dienstverlening, zoals bedoeld in deze regeling, verhelderd. De dienstverlening van de partijen in de RMT’s kan bestaan uit dienstverlening geboden door eigen personele inzet, het verbinden of doorverwijzen naar reguliere dienstverlening, en het direct matchen aan een werkgever. Voor deze inzet is de afbakening van de doelgroep zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2 relevant. Het tweede lid benadrukt dat voor de inzet van (het budget voor) aanvullende dienstverlening de advisering zoals bedoeld in artikel 8 relevant is. Aanvullende dienstverlening kan worden aangeboden als uit de advisering, blijkt dat dit noodzakelijk is voor het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, de kans om duurzaam aan het werk te komen vergroot én de inzet van reguliere dienstverlening onvoldoende wordt geacht. Dit geldt ook voor de inzet van scholing via praktijkleren in het mbo, waarmee de eerdere uitzondering komt te vervallen. De uitzondering was bedoeld om de inzet voor de gehele (nog niet gewijzigde) doelgroep mogelijk te maken. Dat blijft mogelijk, met de advisering wordt de doelgroep niet versmald maar wordt de gerichte inzet gewaarborgd, wat ook voor de inzet van scholing via praktijkleren in het mbo wenselijk wordt geacht.

Het artikel dat stelt dat iedere regio een ‘aanspreekpunt tijdelijke impuls banenafspraak’ kent komt te vervallen. Dit met het oog op de efficiënte inzet van beschikbare capaciteit. De ervaring leert namelijk dat de beoogde functionaliteit en expertise niet belegd hoeft te worden bij één expliciet persoon per regio en kan worden geborgd binnen de samenwerking in de RMT’s. De functionaliteit van dit aanspreekpunt is regionaal voldoende vindbaar in de reeds bestaande structuren. Zo kan bijvoorbeeld een Regionaal Arbeidsdeskundige van UWV hierin ondersteuning bieden.

Onder de artikelen ten behoeve de vergoedingen van de kosten voor de inzet van aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud, komt een voorwaarde te vervallen. De voorwaarde om in de maandelijkse uitgavenoverzichten de type(s) dienstverlening en ten aanzien van welke persoon dit wordt ingezet te vermelden, blijkt voor de financiering een loze voorwaarde. Deze informatie wordt niet gebruikt in de beoordeling of toekenning van de vergoedingen en wordt reeds (uitgebreider) vergaard via de monitoring, zoals geregeld in artikel 28.

De verplichting om bij scholing via praktijkleren in het mbo een plaatsingsovereenkomst af te sluiten komt te vervallen. Deze was oorspronkelijk bedoeld in relatie tot de subsidie voor het realiseren van de praktijkplaats op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. Bij de totstandkoming van deze subsidieregeling, die later in werking is getreden dan de regeling, is echter besloten de subsidieregeling toe te passen op een bredere doelgroep. Ook voor de bij- of omscholing van mensen op een praktijkplaats waarbij de uitvoering van de opleiding door de mbo-instelling via de reguliere dienstverlening kan worden gefinancierd, kan subsidie worden verkregen door de werkgever. De verplichting een plaatsingsovereenkomst af te sluiten om via deze regeling in aanmerking te komen voor vergoeding van de kosten die de mbo-instelling maakt, leidt tot ongewenste ongelijkheid met de situatie waarin de mbo-instelling gefinancierd kan worden vanuit de reguliere dienstverlening, waar deze verplichting niet geldt. Daarnaast wordt de periode waarin een kandidaat werken kan combineren met het doen van een (deel van een) mbo-opleiding, en de mbo-instelling voor vergoeding van de kosten in aanmerking komt, verlengd. Van maximaal 40 aaneengesloten weken naar maximaal 40 weken gelegen binnen een periode van maximaal 52 weken. Zo ontstaat er meer ruimte voor kandidaat, werkgever en mbo-instelling om de opleiding vorm te geven alsook voor feest-, verlof- of ziekteverzuimdagen.

Het artikel over rapporteren en evalueren wordt aangepast om tegoed te komen aan de meest recente afspraken met partijen. De landelijke monitor regionale mobiliteitsteams levert inzicht in voortgang van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s door partijen. Over elke regio rapporteren partijen tweemaandelijks gegevens waarmee de landelijke monitor gevuld wordt.

Advies en consultaties

De wijzigingsregeling is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), en voor uitvoeringstoets aan UWV. Daarnaast zijn FNV, CNV en VCP, VNO-NCW, Divosa, SBB, MBOraad en OCW om een reactie gevraagd. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkt gevolgen voor de regeldruk heeft, die toereikend in beeld zijn gebracht. De VNG heeft aangegeven in te stemmen met de voorgenomen wijziging van de tijdelijke regeling.

De reacties en suggesties hebben de definitieve wijzigingsregeling verder aangescherpt. Hieronder worden de belangrijkste aandachtpunten uit de reacties beschreven.

Budgetbewaking

Diverse partijen vragen aandacht voor het gezamenlijk belang van budgetbewaking van de regionale interventiebudgetten. Zoals eerder toegelicht is de bewaking een gezamenlijke verantwoordelijkheid en kan de operationeel coördinator dit alleen goed faciliteren als alle partijen inzicht geven in de declaraties en zogenaamde pijnlijnposten aan zowel de operationeel coördinator als de kassier. De kassier is gevraagd de partijen in de RMT’s te ondersteunen bij de realtime budgetbewaking. De ondersteuning van de kassier zal in overleg met partijen en operationeel coördinatoren verder vorm gegeven worden.

UWV

UWV wijst in dit kader op het financieel risico dat UWV kan lopen als partij die de inkoop faciliteert ten behoeve van een partner in het RMT. UWV faciliteert de inkoop en volgt hierbij het eigen bestelproces. Een adviserende partij is verantwoordelijk voor de toets of er regionaal voldoende budget resteert. Bij onvoldoende budget faciliteert UWV de inkoop niet. Het kan zo zijn dat, pas bij de declaraties van de ingekochte dienstverlening bij de kassier blijkt, dat er toch geen of onvoldoende interventiebudget resteert. UWV loopt hiermee het risico verplichtingen aan te gaan waar geen financiële ruimte voor is en de kosten zelf te moeten dragen. Als oplossing stelt UWV voor een regresregeling op te nemen, waarbij de inkoop van dienstverlening zo nodig kan worden gefinancierd vanuit het interventiebudget van een andere regio. Dit wordt niet gezien als een wenselijke en uitvoerbare oplossing omdat hiermee het risico wordt verschoven van de ene naar de andere regio en het voorbij gaat aan de oorspronkelijke gedachten van regionale verdeling van het budget. SZW bespreekt in de komende periode met partijen hoe deze situatie zoveel mogelijk voorkomen kan worden en wat een passende aanpak is.

Een belangrijk aandachtspunt in de uitvoeringstoets van UWV is de gegevensverwerking en -archivering. UWV acht de regeling uitvoerbaar als UWV de huidige (tijdelijke) wijze van gegevensverwerking en -archivering kan voortzetten. Met de huidige wijze van archivering is niet altijd sprake van doelbinding en kan UWV niet voldoen aan de bewaartermijn die volgens deze regeling geldt. Bij ingang van de regeling is, vanwege het tijdelijke karakter, gekozen om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande werkprocessen en – voorzieningen. UWV constateert een discrepantie tussen de bewaartermijn die UWV gebruikt voor de archivering van RMT-cliëntgegevens (vijf jaar) en de bewaartermijn die de regeling voorschrijft (drie maanden). Dit komt door systeemtechnische beperkingen die UWV ervaart ten aanzien van de verwerking en archivering van cliëntgegevens. Het is voor UWV niet mogelijk om deze issues voor ingang van de wijzigingsregeling (en mogelijk ook niet gedurende de wijzigingsregeling) op te lossen.

De discrepantie die UWV beschrijft wordt erkend, hierover zijn SZW en UWV al geruime tijd in gesprek. Het wordt aannemelijk geacht dat het voor UWV niet mogelijk is om nog voor de ingang van de wijzigingsregeling systeemaanpassingen te doen om de discrepantie op te lossen. UWV onderzoekt of het eventueel op korte termijn mogelijk is om een tijdelijke oplossing voor het archiveringsprobleem met betrekking tot de bewaartermijnen te creëren. Met oog op de verder uitwerking van de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur werkt UWV tevens aan een structurele oplossing. Met in achtneming van de discrepantie en de beperkte oplossingsmogelijkheden wordt de voorzetting van de inzet van UWV binnen de RMT’s van essentieel belang geacht. SZW waardeert de inzet van UWV bij het zoeken naar een tijdelijke en een structurele oplossing en heeft UWV gevraagd hier prioriteit aan te geven.

In de uitvoeringstoets van UWV geeft UWV een opgave van de uitvoeringskosten voor 2023. De uitvoeringskosten hebben betrekking op de uitvoering van de kassierstaak en de landelijke ondersteuning van de regionale uitvoering van UWV als partij. De uitvoeringskosten zullen via de reguliere systematiek beschikbaar worden gesteld.

Artikelsgewijs

Artikel I Wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19

Onderdeel A

In dit onderdeel wordt ‘crisisdienstverlening’ vervangen door ‘dienstverlening’ in meerdere artikelen van de regeling. De overige artikelen waar ‘crisisdienstverlening’ in staat, worden middels de onderdelen C, E, F en G in deze regeling gewijzigd in ‘dienstverlening’ of geschrapt. Daarnaast wordt deze term via onderdeel S in de citeertitel gewijzigd en in onderdeel T in de bijlagen behorende bij de regeling. Dit betekent dat in de gehele regeling de term ‘crisisdienstverlening’ is vervangen door ‘dienstverlening’. De achtergrond hiervan is in het algemene deel van de toelichting toegelicht. Er is niet langer sprake van een crisissituatie met betrekking tot COVID-19.

Onderdeel B

Dit onderdeel verwijdert het begrip plaatsingsovereenkomst. De plaatsingsovereenkomst is niet langer een vereiste ingevolge artikel 20 van de regeling. De algemene toelichting en de toelichting bij onderdeel K gaat daar nader op in. Daarnaast worden de begripsomschrijvingen onderwijsinstellingen in mbo en hoger onderwijs en scholing via praktijkleren in het mbo in overeenstemming gebracht met de gewijzigde terminologie in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Onderdeel C

Artikel 2 in de regeling omschrijft, tezamen met artikel 3, de doelgroep van de regeling. Ter verduidelijking en in overeenstemming met de huidige uitvoering van artikel 2 van de regeling, voegt onderdeel C aan artikel 2 toe dat artikel 7, eerste lid, onderdeel a (het artikel dat bepaalt welke groepen door het college van burgemeesters en wethouders wordt ondersteund bij arbeidsinschakeling), in samenhang moet worden gelezen met artikel 7, derde lid, en artikel 10f, van de Participatiewet, die het toepassingsbereik van artikel 7, eerst lid, onderdeel a, van de Participatiewet respectievelijk beperken dan wel uitbreiden.

Daarnaast voegt onderdeel C een gedeelte van het voormalige artikel 8 bij artikel 2, te weten dat gedeelte dat aangeeft dat voor de doelgroep genoemd in artikel 2 voor het aanbieden van de aanvullende dienstverlening een positief advies is vereist. Uit dit advies moet blijken dat de dienstverlening noodzakelijk is voor het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en het verkrijgen van arbeid en dat de inzet van reguliere dienstverlening daartoe onvoldoende wordt geacht.

Eveneens wordt bepaald dat, in tegenstelling tot de initiële regeling maar conform de uitvoeringspraktijk, ook een positief advies is vereist voor scholing via praktijkleren in het mbo. Voor een nadere toelichting hieromtrent wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Tot slot wordt in dit onderdeel benoemd dat de partijen die deel uitmaken van de regionale mobiliteitsteams de doelgroep ondersteunen.

Onderdeel D

Dit onderdeel wijzigt het opschrift van artikel 3 in een accuratere omschrijving van de doelgroep. Daarnaast worden in verband met de verlenging van de regeling de genoemde jaartallen 2021 en 2022 gewijzigd in 2023 en 2024.

Onderdeel E

Dit onderdeel wijzigt de aanhef van het eerste lid van artikel 5 om beter tot uitdrukking te laten komen hetgeen dit artikel beoogt, nl. dat partijen samenwerken met betrekking tot de inzet en de uitvoering van aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren en dienstverlening werkfitbehoud.

Onderdeel F

Onderdeel F bepaalt dat het artikel over het aanspreekpunt tijdelijke impuls banenafspraak wordt geschrapt. In de praktijk is gebleken dat een aanspreekpunt niet nodig is. Verwezen wordt naar de algemene toelichting.

Onderdeel G

Dit onderdeel verduidelijkt dat de regionale mobiliteitsteams over de inzet van dienstverlening in het algemeen adviseren en niet uitsluitend over aanvullende dienstverlening. Als beoordeeld wordt welke vorm van dienstverlening passend is en dat blijkt reguliere dienstverlening te zijn, dan zal dit aan de kandidaat worden meegedeeld.

Ook schrapt dit onderdeel een gedeelte van artikel 8, namelijk het gedeelte over het vereiste van een positief advies voor het in aanmerking komen van aanvullende dienstverlening. Dit gedeelte is bij artikel 2 gevoegd. Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel C.

Onderdeel H

Onderdeel H wijzigt in artikel 17 en 18 van de regeling de datum waarop de Minister uiterlijk de opgave van de gemaakte kosten dient te ontvangen met betrekking tot de kosten gemaakt door UWV, colleges van burgemeesters en wethouders en werknemers- en werkgeversorganisaties in de kalenderjaren 2021 en 2022. Deze bepaling heeft terugwerkende kracht tot en met 26 maart 2021, de dag van inwerkingtreding van de initiële regeling.

Onderdeel I en J

Deze onderdelen wijzigen de artikelen 17 en 18 van de regeling, die betrekking hebben op de begroting en vergoeding van de kosten van UWV, de colleges van burgemeesters en wethouders en de werknemers- en werkgeversorganisaties over de kalenderjaren 2023 en 2024. De data waarop de Minister de begrotingen en gemaakte kosten door partijen dient te ontvangen is gewijzigd in verband met de verlenging van de regeling.

Onderdeel K

Het eerste onderdeel van het eerste lid van artikel 19 verwees naar twee verschillende budgetten, nl. een budget voor aanvullende crisisdienstverlening en een budget voor de doelgroep tijdelijke impuls banenafspraak (dienstverlening werkfitbehoud banenafspraak). De regeling kende namelijk drie separate budgetten voor aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren in het MBO en dienstverlening werkfitbehoud. De budgetten voor deze verschillende vormen van dienstverlening zijn met ingang van 2023 samengevoegd tot één budget. Voor een toelichting bij de achtergrond daarvan wordt verwezen naar de algemene toelichting.

Voorts verwees artikel 19 per abuis naar artikel 25, derde lid, onderdeel c in plaats van artikel 22, tweede lid, onderdeel c. Dit is gecorrigeerd.

Daarnaast hoeven partijen in hun uitgavenoverzicht van de gemaakte kosten over de voorafgaande maand, die zij krachtens het derde lid aan de kassier dienen te overleggen, niet langer te vermelden welk type dienstverlening het betrof en ten aanzien van welke doelgroep deze is ingezet. Reden daarvan is dat deze informatie niet wordt gebruikt bij de beoordeling of toekenning van de vergoedingen. Daarnaast wordt deze informatie op basis van artikel 28 verkregen.

Tot slot voegt dit onderdeel, evenals de onderdelen L en M, een artikellid toe waarin is bepaald dat de vergoedingen ten laste komen van het budget voor het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt, behoudens in het geval dat de kosten gemaakt zijn ná de looptijd van de regeling. In dat geval worden de kosten toegerekend aan het budget van het jaar waarin de dienstverlening van start is gegaan.

Onderdeel L

Artikel 20 van de regeling heeft betrekking op de vergoeding van de kosten voor scholing via praktijkleren in het MBO. Een vereiste voor het indienen van een aanvraag voor een dergelijke vergoeding betrof o.m. de aanwezigheid van een plaatsingsovereenkomst. Deze eis is door de wijziging in onderdeel K vervallen. De achtergrond daarvan is beschreven in de algemene toelichting. Eveneens vereiste artikel 20 dat de praktijkovereenkomst, tezamen met onderwijsovereenkomst en plaatsingsovereenkomst, eenzelfde startdatum kenden en dat de plaatsingsovereenkomst niet langer dan 40 weken duurde. Aangezien de plaatsingsovereenkomst is komen te vervallen is het derde onderdeel van het eerste lid geschrapt en is de periode waarop de vergoeding betrekking heeft opgenomen in het tweede lid van artikel 20. De periode is verlengd tot 52 weken, waarbij geldt dat de vergoeding betrekking heeft op maximaal 40 weken scholing welke gedurende voornoemde 52 weken dienen te hebben plaats gehad vanaf de startdatum van de praktijkovereenkomst.

Daarnaast is de verwijzing naar het budget voor scholing via praktijkleren in het mbo gewijzigd. In verband met de samenvoeging van de budgetten voor de verschillende vormen van dienstverlening, zie hierover de algemene toelichting en de toelichting bij onderdeel K, wordt voor het budget nu verwezen naar artikel 22, tweede lid, derde onderdeel.

Voorts hoeven partijen in hun uitgavenoverzicht van de gemaakte kosten over de voorafgaande maand, die zij krachtens het derde lid aan de kassier dienen te overleggen, niet langer te vermelden welk type scholing het betrof. Reden daarvan is dat deze informatie niet wordt gebruikt bij de beoordeling of toekenning van de vergoedingen. Daarnaast wordt deze informatie op basis van artikel 28 verkregen.

Tot slot voegt dit onderdeel, evenals de onderdelen K en M, een artikellid toe waarin is bepaald dat de vergoedingen ten laste komen van het budget voor het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt, behoudens in het geval dat de kosten gemaakt zijn ná de looptijd van de regeling. In dat geval worden de kosten toegerekend aan het budget van het jaar waarin de dienstverlening van start is gegaan.

Onderdeel M

Artikel 21 van de regeling heeft betrekking op de vergoeding van de kosten voor dienstverlening werkfitbehoud. In verband met de samenvoeging van de budgetten voor de verschillende vormen van dienstverlening, zie hierover de algemene toelichting en de toelichting bij onderdeel K, wordt voor het budget nu verwezen naar artikel 22, tweede lid, derde onderdeel.

Daarnaast hoeven partijen in hun uitgavenoverzicht van de gemaakte kosten over de voorafgaande maand, die zij krachtens het derde lid aan de kassier dienen te overleggen, niet langer te vermelden welk type dienstverlening werkfitbehoud het betrof. Reden daarvan is dat deze informatie niet wordt gebruikt bij de beoordeling of toekenning van de vergoedingen. Daarnaast wordt deze informatie op basis van artikel 28 verkregen.

Tot slot voegt dit onderdeel, evenals de onderdelen K en L, een artikellid toe waarin is bepaald dat de vergoedingen ten laste komen van het budget voor het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt, behoudens in het geval dat de kosten gemaakt zijn ná de looptijd van de regeling. In dat geval worden de kosten toegerekend aan het budget van het jaar waarin de dienstverlening van start is gegaan.

Onderdeel N

Onderdeel N wijzigt artikel 22. In het nieuwe artikel 22 is er één budget voor aanvullende dienstverlening (artikel 19), scholing via praktijkleren in het mbo (artikel 20) en dienstverlening werkfitbehoud (artikel 21). Het voormalige artikel 22 kende 3 separate budgetten voor deze vormen van dienstverlening.

Daarnaast worden de budgetplafonds voor 2023 vastgesteld (de budgetplafonds voor 2024 zijn nog niet bekend en worden later aan de regeling toegevoegd) en wordt de mogelijkheid tot het wijzigen van de bedragen per kalenderjaar van de bedragen in bijlagen 4 en 5 (respectievelijk de kosten voor UWV en colleges van burgemeesters en wethouders enerzijds en de kosten voor aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud anderzijds) verruimd. Voorheen konden deze bedragen 1x per kalenderjaar worden gewijzigd en uitsluitend op 1 juli of 1 oktober, en diende de ministeriele regeling waarbij dit gebeurde ten minste 3 maanden voorafgaand aan de wijziging in de Staatscourant te worden gepubliceerd. Het huidige artikel 22 kent geen beperking ten aanzien van de frequentie van de wijziging noch een opgave van wanneer een eventuele wijziging dient plaats te vinden, al verdient het de voorkeur aan te sluiten bij de vaste verandermomenten. Daarnaast is de termijn voor publicatie van de wijziging in de Staatscourant verkort tot 2 maanden. Gezien voornoemde wijzigingen is het vierde lid vervallen.

Onderdeel O

Dit onderdeel wijzigt artikel 24 dat bepaalde dat de Minister de vergoedingen bedoeld in de artikelen 17 tot en met 21, geheel dan wel gedeeltelijk kon terugvorderen van de partijen of het college van burgemeesters en wethouders in het geval ten onrechte of voor een te hoog bedrag gelden waren verstrekt.

Door de wijziging wordt UWV volmacht en machtiging verleend om terug te vorderen in voornoemde gevallen. Doordat het volmachtverlening betreft blijft de Minister zelf eveneens bevoegd tot het uitoefenen van deze bevoegdheid.

Onderdeel P

Aangezien het aanspreekpunt tijdelijke impuls banenafspraak is vervallen (onderdeel F), vervallen eveneens de uitvoeringskosten in verband daarmee.

Onderdeel Q

Volgens deze wijziging rust de rapportageverplichting richting Minister over de uitvoering van de regeling niet langer meer bij de operationeel coördinator maar bij de partijen zelf. Eveneens is de reden van rapportering, te weten ten behoeve van de landelijke monitor, opgenomen.

Onderdeel R

Dit onderdeel verlengt de looptijd van de regeling tot 1 januari 2025 en past in dat verband eveneens de data aan die betrekking hebben op een langere toepasbaarheid van de regeling in verband met de financiële afwikkeling ervan, eventueel ingestelde bezwaar- en beroepsprocedures en lopende besluitvorming ten aanzien van de aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud.

Onderdeel S

Dit onderdeel wijzigt de citeertitel van de regeling, welke voorheen luidde: ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’. Aangezien er niet langer sprake is van een crisissituatie met betrekking tot COVID-19 is de citeertitel van de regeling gewijzigd. In de algemene toelichting wordt dit nader toegelicht.

Onderdeel T

Dit onderdeel wijzigt bijlagen 1, 2 en 3 bij de regeling, vervangt bijlage 4 en 5 en laat bijlage 6 en 7 vervallen. In bijlage 1 wordt aanvullende crisisdienstverlening vervangen voor aanvullende dienstverlening en wordt de verwijzing naar artikel 8 van de regeling geschrapt, aangezien het gedeelte van artikel 8 waar de verwijzing betrekking op heeft aan artikel 2 van de regeling is toegevoegd. Voorts is in bijlage 1, 2 en 3 de verwijzing naar Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 vervangen door Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening.

Bijlage 4 is vervangen omdat de daarin vermelde budgetten zijn gewijzigd. Aangezien het budget voor aanvullende dienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud is samengevoegd tot één budget en is opgenomen in bijlage 5, kunnen bijlage 6 en 7 vervallen. Deze bijlagen bevatten voorheen het budget voor scholing via praktijkleren in het mbo en dienstverlening werkfitbehoud.

Artikel II Wijziging van de Regeling SUWI

De wijziging van de Regeling SUWI heeft betrekking op het daarin vermelde kassiersverslag. In de Regeling SUWI staat vermeld dat de jaarverslagen van UWV voor de jaren 2021 en 2022 een kassiersverslag bevatten. Dit is gewijzigd in de jaren 2021 tot en met 2024. Een zelfde soort wijziging is doorgevoerd in bijlage XXV bij de Regeling SUWI. Daarin wordt vermeld dat de verantwoording over het beheer van de budgetten in 2021 en 2022 plaatsvindt middels een kassiersverslag. Dit is gewijzigd in 2021 tot en met 2024.

Daarnaast is in zowel de regeling SUWI als bijlage XXV daarbij de verwijzing naar de ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ telkens vervangen door ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’ en is in de bijlage de term ‘aanvullende crisisdienstverlening’ telkens vervangen door de term ‘aanvullende dienstverlening’. Voor de achtergrond hiervan wordt verwezen naar de algemene toelichting bij de wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19. Tot slot is in tabel 1 het jaartal 2021 vervangen door het jaartal 2023.

Artikel III Wijziging van de Regeling wet financiering sociale verzekeringen

De wijziging in de Regeling wet financiering sociale verzekeringen heeft betrekking op het vervangen van de verwijzing naar de ‘Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19’ voor ‘Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening’. Voor de achtergrond hiervan wordt verwezen naar de algemene toelichting bij de wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19.

Artikel IV Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt dat de wijzigingsregeling in werking treedt met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van artikel I, onderdeel H, dat zo spoedig mogelijk na publicatie in werking treedt en terugwerkende kracht heeft. Voornoemd artikelonderdeel wijzigt de datum waarop de Minister uiterlijk de opgave van de gemaakte kosten diende te ontvangen met betrekking tot de kosten gemaakt door UWV, colleges van burgemeester en wethouders en werknemers- en werkgeversorganisaties in de kalenderjaren 2021 en 2022. Deze datum is gewijzigd in overleg met voornoemde partijen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Naar boven