ARTIKEL I
In artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
wordt:
a. ‘47.948’ telkens vervangen door ‘€ 48.836’;
b. ‘55.486’ telkens vervangen door ‘56.513’;
c. ‘56.527’ telkens vervangen door ‘57.573’;
d. ‘75.369’ telkens vervangen door ‘€ 76.764’.
ARTIKEL II
In artikel 49, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet wordt ‘€ 35.036.983,67’ vervangen
door ‘€ 35.947.945,25’.
ARTIKEL III
Artikel 40 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 wordt als
volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘2,3’ vervangen door ‘2,6’.
2. In onderdeel b wordt ‘3,3’ vervangen door ‘2,7’.
ARTIKEL IV
Bijlage V bij de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte wordt vervangen door bijlage
V als opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023 met uitzondering van
artikel IV dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2023.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling strekt tot aanpassing van de in artikel 10, tweede lid, onderdeel a,
van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde inkomensgrenzen voor inkomensafhankelijke
hogere huurverhoging (IAH), van het in artikel 49, eerste lid, van de Woningwet, genoemde
bedrag en tot vaststelling van de maximale huursomstijging voor woningcorporaties
(artikel 40 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015) en de maximale
huurverhoging voor gereguleerde huurovereenkomsten (bijlage V bij de Uitvoeringsregeling
huurprijzen woonruimte) voor 2023.
Administratieve lasten en regeldruk
Deze regeling betreft uitsluitend de wettelijk voorgeschreven wijziging van een bedrag
en vaststelling van de maximale huursomstijging en de maximaal toegestane jaarlijkse
huurverhoging. Deze regeling behelst geen administratieve lasten voor de burger en
het bedrijfsleven. Deze regeling schept geen verplichtingen voor burgers of bedrijven
en heeft derhalve geen gevolgen voor de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel I (wijziging artikel 10, tweede lid, Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte)
De inkomensgrenzen, genoemd in artikel 10, tweede lid onderdeel a, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte worden conform artikel 10, tweede lid onderdeel c, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte met ingang van 1 januari van elk jaar gewijzigd met het percentage
waarmee per 1 januari van het peiljaar (kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar
van de voorgestelde ingangsdatum van de huurverhoging, in dit geval 2022) het bedrag,
genoemd in artikel 18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag (meerpersoonsouderenhuishouden)
is gewijzigd. In 2022 is dat referentie-inkomensijkpunt geïndexeerd met 1,85%.
Dat leidt tot de volgende inkomenscategorieën voor de inkomensafhankelijke hogere
huurverhoging voor zelfstandige woningen met niet-geliberaliseerde huurovereenkomsten.
Tabel inkomenscategorieën voor de huurverhoging per 1 juli 2023
|
Inkomenscategorie
|
Lage (midden)inkomens
|
Hoge middeninkomens
|
Hoge inkomens
|
Eenpersoonshuishoudens
|
≤ € 48.836
|
> € 48.836 ≤ 57.573
|
> € 57.573
|
Meerpersoonshuishoudens
|
≤ € 56.513
|
> € 56.513 ≤ 76.764
|
> € 76.764
|
Artikel II (wijziging artikel 49, eerste lid, Woningwet (grensbedrag administratieve
scheiding))
Het bedrag, genoemd in artikel 49, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet, wordt
jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage van de maximale huursomstijging.
Voor 2023 is dat percentage 2,6. Daarmee komt het bedrag, genoemd in artikel 49, eerste
lid, onderdeel a, van de Woningwet op € 35.036.983,67.
Artikel III (wijziging artikel 40 Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015)
De gemiddelde huurprijs van (zelfstandige) woningen die worden verhuurd door toegelaten
instellingen mag in een kalenderjaar ten opzichte van de huurprijs in het voorafgaande
kalenderjaar met niet meer stijgen dan het op grond van artikel 54, eerste lid, van
de Woningwet bij ministeriële regeling (artikel 40 van de Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015) vastgestelde percentage.
Dit percentage (de maximale huursomstijging) beperkt de gemiddelde stijging van de
huurprijs van door toegelaten instellingen verhuurde woningen. Het heeft dus geen
direct gevolg voor de huurprijs van individuele huurwoningen.
Voor de berekening van het gemiddelde worden alleen de huurprijzen van zelfstandige
woonruimten meegeteld. De huurprijzen van woonwagens, standplaatsen en onzelfstandige
woonruimten tellen niet mee. Ook worden huurprijzen van woningen die in het betrokken
jaar voor het eerst of voor het laatst verhuurd zijn door de toegelaten instelling,
huurprijzen die verhoogd zijn in verband met verbetering van de woning of met toepassing
van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (mits in de prestatieafspraken met
gemeente en huurdersorganisatie is opgenomen dat de daarmee gepaard gaande extra huurinkomsten
worden ingezet voor investeringen en voor zover deze inkomsten de in die afspraken
overeengekomen investeringsbedragen niet overschrijden) of met toepassing van de huurverlaging
wegens inkomensdaling na een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen,
niet meegeteld voor het bedoelde gemiddelde.
In de Nationale prestatieafspraken (zie: Kamerstukken II 2021/22, 29 453, nr. 551) is overeengekomen de maximale huursomstijging voor de jaren 2023, 2024 en 2025 te
bepalen op het percentage van de CAO-loonontwikkeling in het voorafgaande kalenderjaar
verminderd met een half procentpunt. Omdat de maximale huursomstijging per 1 januari
2023 vóór 1 januari 2023 moet worden vastgesteld en gepubliceerd, wordt uitgegaan
van het percentage van de CAO-loonontwikkeling van december t-2 tot december t-1.
Het percentage van de CAO-loonontwikkeling in november 2022 is op 8 december 2022
bekendgemaakt door het Centraal Bureau van de Statistiek in het Statistisch Bulletin
2022-12; daarmee bedraagt het percentage van de gemiddelde CAO-loonindex van december
2021 tot december 2022 ten opzichte van de gemiddelde CAO-loonindex van december 2020
tot december 2021 3,1. De maximale huursomstijging voor 2023 bedraagt daarmee 2,6 procent
(3,1 – 0,5 = 2,6) en is vastgelegd in artikel 40, onderdeel a, van de Regeling toegelaten
instellingen volkshuisvesting 2015.
In de Nationale prestatieafspraken is overeengekomen dat geen lokale afspraken gemaakt
zullen worden over een hogere huursomstijging. Artikel 54 van de Woningwet schrijft
voor dat jaarlijks bij ministeriële regeling voor situaties waarin lokale prestatieafspraken
gemaakt worden een hoger percentage voor de maximale huursomstijging wordt vastgesteld
dat niet mag worden overschreden in die afspraken. Daarom is het wettelijk voorgeschreven
hogere percentage, vastgelegd in artikel 40, onderdeel b, van de Regeling toegelaten
instellingen volkshuisvesting 2015, minimaal hoger vastgesteld op 2,7 procent. Gelet
op de Nationale prestatieafspraken zal in lokale prestatieafspraken het percentage
van 2,6 worden aangehouden.
Artikel IV (bijlage V bij de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte)
De huurprijs van niet-geliberaliseerde verhuurde woonruimte mag jaarlijks met maximaal
de op grond van artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
vastgestelde toegestane huurverhoging stijgen. Dit is de zogenoemde huurprijsbescherming
voor huurders van woonruimte.
Voor 2023 wordt de maximale huurprijsverhoging conform de Nationale prestatieafspraken
(zie: Kamerstukken II 2021/22, 29 453, nr. 551) bepaald op het percentage van de CAO-loonontwikkeling in 2022. Hiervoor wordt dezelfde
CAO-loonontwikkeling gehanteerd als die voor de maximale huursomstijging wordt gehanteerd
(zie toelichting bij artikel III). Het percentage en de index van de CAO-loonontwikkeling
in november 2022 is op 8 december 2022 bekend gemaakt door het Centraal Bureau voor
de Statistiek in het Statistisch Bulletin 2022-12; daarmee bedraagt het percentage
van de gemiddelde CAO-loonontwikkeling van december 2021 tot december 2022 3,1.
Zelfstandige woningen
De maximale huurverhoging voor huishoudens met een gezamenlijk inkomen dat lager is
dan of gelijk aan het voor het huishouden toepasselijke bedrag, genoemd in artikel
10, tweede lid, onderdeel a onder 1°, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
in een zelfstandige woning met een geldende huurprijs van € 300 of meer per maand,
en voor huishoudens in zo’n woning waarvan de verhuurder niet over gegevens van het
huishoudinkomen beschikt, bedraagt voor 2023 3,1 procent.
Sinds 1 januari 2022 is de toegestane inkomensafhankelijke hogere huurverhoging niet
als percentage vastgesteld, maar als een maximaal bedrag waarmee de maandelijkse huurprijs
mag worden verhoogd.
Dat bedrag is verschillend voor zelfstandige woningen die worden bewoond door een
huishouden met een inkomen in de categorie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel
a onder 2°, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (categorie hoge middeninkomens)
– het maximale verhogingsbedrag is voor die categorie € 50 per maand – en zelfstandige
woningen die worden bewoond met door een huishouden met een inkomen in de categorie,
bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a onder 3⁰, van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte (categorie hoge inkomens) – het maximale verhogingsbedrag is voor die categorie
€ 100 per maand.
Hierbij geldt dat de huurprijs door de jaarlijkse huurverhoging niet de maximale huurprijsgrens
van de woning op basis van het woningwaarderingsstelsel mag overschrijden.
Voor woningen met een zeer lage huur, lager dan € 300,– per maand, is een hogere huurverhoging
toegestaan van € 25 op de maandelijkse huur, ongeacht het huishoudinkomen. Door deze
hogere huurverhoging toe te staan kunnen verhuurders zeer lage huurprijzen versneld
meer in overeenstemming brengen met de kwaliteit van de woning, ook indien het huishoudinkomen
niet in de categorie hoger middeninkomen of hoog inkomen valt.
Bij zeer lage huren is een procentuele huurverhoging (ook) laag. Zodra de feitelijke
huurprijs door huurverhogingen van € 25 het niveau van € 300 of meer heeft bereikt,
is daarna alleen de procentuele maximale huurverhoging toegestaan.
Tenzij het huishoudinkomen in de categorie hoger middeninkomen of hoog inkomen valt,
in dat geval kan de verhuurder indien hij dat wenst een inkomensafhankelijke hogere
huurverhoging voorstellen van € 50 respectievelijk € 100 op de maandelijkse huur.
Voor deze toegestane huurverhogingen geldt dat de huurprijs door de huurverhoging
niet de maximale huurprijsgrens op basis van het woningwaarderingsstelsel mag overschrijden.
Overige woonruimte
De maximale huurverhoging voor huishoudens die een onzelfstandige woning (kamer),
woonwagen of woonwagenstandplaats huren, bedraagt ongeacht de hoogte van het huishoudinkomen
3,1 procent.
Ook voor deze toegestane huurverhogingen geldt dat de huurprijs door de huurverhoging
niet de maximale huurprijsgrens op basis van het woningwaarderingsstelsel mag overschrijden.
Artikel V (inwerkingtredingsbepaling)
De inwerkingtredingsdata voldoen aan het stelsel van vaste verandermomenten en de
minimale invoeringstermijnen.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge