Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december 2022, nr. 2022-0000464741, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (Subsidieregeling Stichting CAOP 2023)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel d, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, zevende lid, 11, 18, eerste lid, en 22, vierde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. stichting:

Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP).

b. DAEB-Vrijstellingsbesluit:

besluit van de commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.

Artikel 2

  • 1. De Minister verstrekt aan de stichting een subsidie voor kosten die direct samenhangen met de volgende activiteiten:

    • a. de secretariële, inhoudelijke en administratieve ondersteuning van ten minste de volgende commissies en raden:

      • 1. de Advies- en Arbitragecommissies;

      • 2. de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en de daaronder ressorterende commissies;

      • 3. de Bedrijfscommissie Overheid;

      • 4. de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren;

      • 5. de Adviescommissie Veiligheidsonderzoeken;

      • 6. de Geschillencommissie Rijk;

      • 7. de Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen Rijk.

    • b. Overige activiteiten die bijdragen aan aantrekkelijk werkgeverschap en de kwaliteit en wendbaarheid van overheidsorganisaties.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. De minister verstrekt subsidie voor de netto kosten die noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde activiteiten. De stichting onderbouwt in de aanvraag tot subsidieverlening de noodzaak van de te verwachten kosten en onderbouwt in de aanvraag tot subsidievaststelling de noodzaak van de feitelijk gemaakte kosten voor de activiteiten.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt, met een maximum van gemiddeld vijftien miljoen euro per kalenderjaar.

Artikel 4

De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening in voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt op de subsidie een voorschot dat gelijk is aan de verleende subsidie.

  • 2. Het voorschot wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidieverlening uitbetaald.

Artikel 6

De stichting dient de aanvraag tot subsidievaststelling in voor 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 7

  • 1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De hoogte van de egalisatiereserve is ten hoogste 10% van het subsidiebedrag voor het betreffende boekjaar. Indien op 31 december van een boekjaar de egalisatiereserve meer dan 10% van het over dat jaar verstrekte subsidiebedrag bedraagt, dient het meerdere teruggestort te worden op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit is tevens het geval wanneer het gemiddelde van ten hoogste vijftien miljoen euro, rekening houdend met ten hoogste 10% van het subsidiebedrag in de egalisatiereserve, wordt overschreden.

  • 4. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 8

  • 1. De uitvoering van de activiteiten, zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, worden conform het DAEB-Vrijstellingsbesluit aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang. De subsidie kan dientengevolge aan rechtspersonen worden verleend als compensatie van het beheer van de opgedragen activiteiten, mits aan de overige voorwaarden van deze regeling wordt voldaan.

  • 2. De opgedragen activiteiten zullen worden uitgevoerd door de stichting, of diens rechtsopvolgers, enkel en alleen voor de werkzaamheden die zij voor het Rijk, het overheidspersoneel en werknemersorganisaties voor het overheidspersoneel in Nederland uitvoeren.

  • 3. De stichting dient een gescheiden boekhouding te hanteren, op zodanige wijze dat de inkomsten en uitgaven voor deze specifieke opgedragen activiteiten gescheiden van de overige activiteiten van de stichting worden geadministreerd.

  • 4. De minister laat, ten minste om de drie jaar gedurende de periode waarvoor de stichting met het beheer van de opgedragen activiteiten is belast en aan het einde van die periode, controles uitvoeren.

  • 5. De minister houdt gedurende de periode waarvoor de stichting met het beheer van opgedragen activiteiten is belast en ten minste tien jaar na afloop van die periode, alle gegevens beschikbaar die noodzakelijk zijn om vast te stellen of de verleende subsidie met het DAEB-Vrijstellingsbesluit verenigbaar is. Indien nodig kan de stichting om medewerking voor het verstrekken van informatie worden gevraagd.

Artikel 9

  • 1. Een subsidie die is verleend krachtens de Subsidieregeling Stichting CAOP 2020 wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

  • 2. De aanvraag tot subsidieverlening voor 2023, bedoeld in artikel 4, wordt ingediend voor 1 oktober 2022.

Artikel 10

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2023. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028.

  • 2. Artikel 9, tweede lid, werkt terug tot en met 1 september 2022.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Stichting CAOP 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

In 2022 is de Subsidieregeling Stichting CAOP 2020 geëvalueerd, de evaluatie zal openbaar worden gemaakt. Uit de evaluatie blijkt dat de gebruikers positief oordelen over de activiteiten die de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) met de subsidie uitvoert.

De activiteiten die op grond van deze regeling worden gesubsidieerd en de criteria waaronder die subsidiëring plaatsvindt, verschillen in enige mate van de Subsidieregeling Stichting CAOP 2020. Er zijn een aantal belangrijke verschillen, zo is de 'Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen Rijk' toegevoegd aan de subsidieregeling. De Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering voor het Rijk is niet meer opgenomen. Ook het artikel dat toeziet op subsidie voor onderzoek en voorlichting op het terrein van arbeidszaken bij de overheid is niet meer opgenomen in deze subsidieregeling.

Doordat er jaarlijks een gedetailleerd activiteitenplan en een gedetailleerde begroting ingediend moeten worden en na afloop van het boekjaar een gedetailleerde verantwoording, biedt de regeling ruimte om sturend te kunnen optreden.

Naar aanleiding van de conclusies uit de evaluatie in 2019, is besloten om de subsidie voor onderzoek en voorlichting op het terrein van arbeidszaken bij de overheid af te bouwen, met inachtneming van de contractuele verplichtingen die de stichting Leerstoelen CAOP heeft richting de leerstoelhouders van de Ien Dales Leerstoel en de Albeda Leerstoel. Tot en met 2022 kon de stichting subsidie aanvragen voor deze activiteiten. In de subsidieregeling 2023 is er geen artikel opgenomen dat ziet op subsidie voor onderzoek en voorlichting op het terrein van arbeidszaken bij de overheid.

2. Overgang en inwerkingtreding

De Subsidieregeling Stichting CAOP 2020 komt te vervallen op 1 januari 2023. Ten behoeve van de overzichtelijkheid van de uitvoering van de subsidieregeling is het wenselijk gebleken om de vervaldatum van de onderhavige regeling op 1 januari 2028 te bepalen.

3. Dienst van algemeen economisch belang

De subsidieregeling voor het CAOP is een staatssteunmaatregel, die niet aanmeldingsplichtig is. De subsidieregeling is zo vormgegeven dat alleen de kosten, die worden gemaakt voor de in artikel 2 opgedragen activiteiten, worden gecompenseerd. Het uitvoeren van de opgedragen activiteiten wordt als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) opgedragen aan het CAOP conform de randvoorwaarden van het besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie van openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (het DAEB-Vrijstellingsbesluit).

Het CAOP komt uitsluitend compensatie toe voor de activiteiten die genoemd zijn in artikel 2, eerste lid, van de subsidieregeling. De overheid hecht belang om de secretariële, inhoudelijke en administratieve ondersteuning van verscheidene commissies en raden op te dragen aan het CAOP. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft in het verleden bewust de ondersteuning van de verschillende commissies ‘op afstand’ geplaatst. De meeste van de door het CAOP ondersteunde commissies doen uitspraken in zaken/geschillen tussen werkgevers en werknemers binnen de publieke sector. In deze zaken/geschillen is onafhankelijkheid van zeer groot belang. Om de onpartijdigheid te waarborgen, is de keuze om een onafhankelijke partij de advisering/ondersteuning van de verschillende commissies te laten verzorgen, een belangrijke. Daarnaast is het CAOP het expertisecentrum voor arbeidsverhoudingen binnen de overheid en heeft ze ervaring opgedaan met ondersteuning van de verschillende commissies.

Uitgaande van het DAEB-Vrijstellingsbesluit moet het compenseren van de door het CAOP gemaakte kosten voor de opgedragen activiteiten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Deze worden hierna beschreven, waarbij wordt aangegeven waar deze in de subsidieregeling zijn opgenomen.

  • Duidelijke omschrijving van de inhoud en de aard van de opgedragen activiteiten: artikel 2, eerste lid, van de subsidieregeling.

  • Vermelding van de onderneming en het grondgebied: artikel 8, tweede lid, van de subsidieregeling.

  • Beperking van de duur van de opgedragen activiteiten in ieder geval tot maximaal 10 jaar: in artikel 10 van de subsidieregeling wordt vastgelegd dat de regeling vervalt op 1 januari 2028, dus maximaal 5 jaar geldt (afhankelijk van de inwerkingtreding).

  • Een verwijzing naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit: artikel 8, eerste lid, van de subsidieregeling.

  • Vaststelling van de compensatie op objectieve en transparante wijze: artikel 11 van het Kaderbesluit BZK-Subsidies en genoemd in de toelichting bij artikel 2 lid 3 van de subsidieregeling.

  • Regelingen om eventuele overcompensatie te vermijden en terug te vorderen: artikel 2, derde lid, van de subsidieregeling zorgen ervoor dat overcompensatie kan worden vermeden. Terugvordering van de overcompensatie is mogelijk op basis van artikel 7, tweede en derde lid, van de subsidieregeling.

  • Beperking van de subsidie tot de compensatie van de netto kosten voor uitvoering van de opgedragen activiteiten: artikel 2, derde lid, van de subsidieregeling.

  • Beperking van de subsidie tot een bedrag van hoogstens gemiddeld vijftien miljoen euro per kalenderjaar: artikel 3 in combinatie met de toegestane egalisatiereserve van 10% zoals geregeld in artikel 7 van de subsidieregeling.

  • De onderneming dient een gescheiden boekhouding te onderhouden: artikel 8, derde lid, van de subsidieregeling.

  • Controle op de uitvoering van de dienst van algemeen economisch belang: artikel 8, vierde lid, van de subsidieregeling.

  • De gegevens moeten tot tien jaar na afloop van de subsidieregeling worden bewaard: artikel 8, vijfde lid, van de subsidieregeling.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. De omschrijving van de activiteiten is bewust globaal gehouden. Dit past in het algemene beleid van BZK om specifieke bepalingen in subsidieregelingen zoveel als mogelijk te beperken. De opsomming in lid 1 onderdeel a is niet uitputtend bedoeld. Wanneer dit wenselijk wordt geacht, kunnen ook de secretariële, inhoudelijke en administratieve ondersteuning van andere commissies en raden in aanmerking komen voor subsidieverstrekking. In dit geval zal een inschatting worden gemaakt van de kosten die gemaakt zullen worden. Aan de hand daarvan worden de parameters voor het berekenen van de compensatie van de kosten voor het beheer van de aanvullende opgedragen taak op basis van deze inschatting vooraf kenbaar gemaakt in een brief waarin de aanvullende opgedragen taak en deze parameters worden vastgelegd.

De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Hierbij wordt de subsidie verstrekt voor de netto kosten.

Het woord ‘inhoudelijke’ in het eerste lid, onderdeel a ziet op inhoudelijk/juridisch advies. De stichting voorziet de leden van de verschillende commissies namelijk ook van inhoudelijk/juridisch advies. Aan de opsomming onder artikel 2 lid 1 subonderdeel a is de ‘Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen Rijk’ toegevoegd.

Op basis van lid 1 sub b kunnen ook overige activiteiten die bijdragen aan aantrekkelijk werkgeverschap en de kwaliteit en wendbaarheid van overheidsorganisaties in aanmerking komen voor subsidieverstrekking. Het gaat hierbij om formele activiteiten die inhoudelijk bijdragen aan de werkzaamheden die het CAOP voor het Rijk, het overheidspersoneel en werknemersorganisaties voor het overheidspersoneel in Nederland uitvoert. Aangezien niet op voorhand is vast te stellen of dit economische of niet-economische activiteiten zullen zijn, worden de activiteiten zekerheidshalve ook onder de DAEB gebracht. Ook in dit geval zal een inschatting worden gemaakt van de kosten die gemaakt zullen worden. Aan de hand daarvan worden de parameters voor het berekenen van de compensatie van de kosten voor het beheer van de aanvullende opgedragen taak op basis van deze inschatting vooraf kenbaar gemaakt in een brief waarin de aanvullende opgedragen taak en deze parameters worden vastgelegd.

Op basis van lid 3 wordt de subsidie verstrekt voor de netto kosten die noodzakelijk zijn voor genoemde activiteiten. Het CAOP dient in de aanvraag de noodzaak van de te verwachten kosten en de noodzaak van de feitelijk gemaakte kosten voor de activiteiten te onderbouwen. Jaarlijks worden de parameters voor het bepalen van de compensatie van de kosten voor het beheer van de als DAEB opgedragen taak bepaald en vooraf vastgelegd in het subsidiebesluit. Vaststelling van de compensatie vindt plaats op objectieve en transparante wijze.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit) kan de subsidie worden verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. Op basis van artikel 2 lid 1 onder a DAEB-Vrijstellingsbesluit heeft de subsidie een maximum van gemiddeld vijftien miljoen euro per kalenderjaar.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel.

De onder c genoemde begroting moet op grond van artikel 2, derde lid, van deze regeling voorzien in een onderbouwing van de noodzaak van de gemaakte kosten voor het uitvoeren van de betreffende activiteiten. Ter aanvulling op de bescheiden die volgen uit artikel 11 Kaderbesluit worden de kosten voor de inzet van personen uitgedrukt door middel van de benodigde full time equivalent. Wanneer subsidie wordt aangevraagd voor de secretariële, inhoudelijke en administratieve ondersteuning van andere commissies en raden zal aan de subsidieaanvraag tevens een inschatting van de gemaakte kosten en een aanvullende brief worden toegevoegd.

In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari van het volgende jaar beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Artikel 6

De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft te worden ingediend. Net als bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier; op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 7

In dit artikel wordt de mogelijkheid geregeld tot het vormen van een egalisatiereserve van maximaal 10% van het jaarlijkse subsidiebedrag. Het vierde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor kosten die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd; de gelden mogen bijvoorbeeld niet risicovol worden belegd.

Na de looptijd van deze ministeriële regeling dient de totale egalisatiereserve te worden teruggestort op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het betreft immers subsidiegelden die niet zijn besteed. Indien er na afloop van deze subsidieregeling een nieuwe subsidieregeling wordt opgesteld, kan (een deel van) de egalisatiereserve in het kader van die nieuwe regeling als egalisatiereserve worden aangewend voor activiteiten die alsdan worden gesubsidieerd.

Artikel 8

In dit artikel is een aantal voorwaarden uit het besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 over de toepassing van Artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie van openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen weergegeven (het DAEB-Vrijstellingsbesluit).

Op basis van artikel 5 lid 9 van het Vrijstellingsbesluit moet er een gescheiden boekhouding door de onderneming die de DAEB beheert gehanteerd worden. Deze boekhouding is van toepassing op de DAEB-activiteiten en bevat alle kosten en inkomsten van de DAEB, die los staan van de normale bedrijfsvoering van de onderneming. Zo wordt voorkomen dat de compensatie ten goede komt aan activiteiten die niet tot de DAEB behoren en kan het gevaar van kruissubsidiëring voorkomen worden. De gescheiden boekhouding kan, bij een onderzoek van de Europese Commissie, inzichtelijk maken dat de overheidsinstantie geen steun verleent heeft aan reguliere economische activiteiten, maar slechts compensatie heeft verleend voor het uitvoeren van de DAEB-activiteiten.

Artikel 6 van het Vrijstellingsbesluit vereist een regelmatige controle (minstens driejaarlijks) op overcompensatie. In een bepaald jaar kan een uitvoerder van een DAEB meer compensatie krijgen dan daaraan voorafgaand was voorzien. Dat overschot mag verrekend worden over de gehele periode waarin de DAEB uitgevoerd wordt, zodat er geen overcompensatie plaatsvindt. Als er echter op jaarbasis een overschot is van meer dan 10% dan moet dit bedrag teruggevorderd worden. Daarin voorziet artikel 7, derde lid van deze subsidieregeling.

Op basis van de in lid 4 genoemde controles moet aan de hand van de subsidievaststelling per jaar en rekening houdend met de aan te houden egalisatiereserve van 10% na drie jaar en na vijf jaar worden gecontroleerd of het gemiddelde van € 15 mln. niet is overschreden.

Artikel 9

Deze overgangsbepaling zorgt ervoor dat subsidie verleend op grond van de Subsidieregeling Stichting CAOP 2020 onder de werking van deze regeling wordt gebracht.

Artikel 10

Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 moet een subsidieregeling van het Rijk een tijdstip bevatten waarop die regeling vervalt. Dit tijdstip mag niet later vallen dan het tijdstip vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is in artikel 9 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2023. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028. Op basis van lid 2 werkt artikel 9 tweede lid terug tot en met 1 september 2022.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven