Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 december 2022, nr. 4343031, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 11:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 4:113, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt '€ 7' vervangen door '€ 8' en wordt '€ 16' vervangen door '€ 18'.

ARTIKEL II

Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt '€ 45' vervangen door '€ 49'.

2. In onderdeel e wordt '€ 7' vervangen door '€ 8' en wordt '€ 89' vervangen door '€ 98'.

B

In onderdeel B van de bijlage wordt '€ 541' telkens vervangen door '€ 597', wordt '€ 759' vervangen door '€ 837' en wordt '€ 269' vervangen door '€ 296'.

ARTIKEL III

Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2023 blijft van toepassing als de aanmaning betrekking heeft op een voor die datum ontstane betalingsverplichting.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 december 2022

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met deze regeling worden de in artikel 4:113, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde aanmaningsvergoeding en de proceskostenforfaits uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd op grond van artikel 11:2, eerste lid, van de Awb. De indexering geschiedt met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gewijzigd (de periode van 31 juli 2021 tot en met 31 juli 2022). Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 110,23 naar 121,57. Dit is een stijging van 10,29%.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Algemene wet bestuursrecht)

De CPI-stijging leidt tot een verhoging van de bedragen voor de aanmaningsvergoeding, bedoeld in artikel 4:113, eerste lid, van de Awb.

Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)

De CPI-stijging leidt tot een verhoging van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Bpb vastgestelde forfaitaire uurtarief voor kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Bpb.

Ook leidt de CPI-stijging leidt tot een verhoging van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van het Bpb vastgestelde minimale en maximale uurtarief voor verletkosten van een partij of een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Bpb.

Daarnaast leidt de CPI-stijging tot een verhoging van de waarden per punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage van het Bpb (proceskostenforfaits).

Artikel III (overgangsrecht)

Deze overgangsbepaling regelt dat wanneer een aanmaning betrekking heeft op een voor 1 januari 2023 ontstane betalingsverplichting, de vergoedingen gelden uit artikel 4:113 van de Awb zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2023. Dit betekent dat als een aanmaning betrekking heeft op een in 2022 ontstane betalingsverplichting, de vergoeding € 7 of € 89 bedraagt en niet € 8 of € 98.

Deze regeling bevat geen overgangsrecht voor de indexering van de bestuursrechtelijke proceskostenforfaits. Die indexering heeft dus onmiddellijke werking. Dit betekent dat de bestuursrechter die na de inwerkingtreding zelf de proceskostenvergoeding moet berekenen, de nieuwe tarieven toepast. Dit betekent ook dat de rechter die na deze inwerkingtreding toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, die toetsing moet uitvoeren aan de hand van de tarieven die golden op het moment waarop die lagere rechter zijn beslissing nam.

Als de rechtbank bijvoorbeeld in 2023 uitspraak doet in een zaak die in 2022 aanhangig is gemaakt en waarin aan de proceshandelingen 4 punten moeten worden toegekend, dan bedraagt de proceskostenvergoeding 4 x € 597, ook als de desbetreffende proceshandelingen in 2022 zijn verricht. Als de rechtbank nog in 2022 uitspraak zou hebben gedaan, was de vergoeding 4 x € 541 geweest. Wanneer in dit laatste geval hoger beroep wordt ingesteld tegen de in 2022 gedane uitspraak en de hogerberoepsrechter in 2023 de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding beoordeelt, dan zal de hogerberoepsrechter niet die vergoeding verhogen tot 4 x € 597 op de enkele grond dat het tarief gewijzigd is.

Als echter de hogerberoepsrechter tot het oordeel komt dat de rechtbank, beoordeeld naar het in 2022 geldende recht, een fout heeft gemaakt bij de vaststelling van de vergoeding, is dit anders. Dan zal de hogerberoepsrechter het voor 2023 geldende tarief toepassen als hij zelf de vergoeding vaststelt voor het beroep. Als in dit voorbeeld de hogerberoepsrechter van oordeel is dat de rechtbank 6 punten had moeten toekennen, dan stelt hij die vergoeding vast op 6 x € 597. Hetzelfde geldt als de hogerberoepsrechter in 2023 oordeelt dat er slechts 2 punten hadden moeten worden toegekend. De vergoeding wordt dan 2 x € 597.

’s-Gravenhage, 12 december 2022

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Naar boven