Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 18 december 2022, nr. WJZ/ 22555196, tot het verstrekken van subsidies ter uitvoering van beleid gericht op de bevordering van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s (Subsidieregeling exploitatiesubsidie ROM’s)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 (begripsomschrijvingen)

In deze regeling wordt verstaan onder:

exploitatiesubsidie:

geldmiddelen die de minister beschikbaar stelt als bijdrage voor de exploitatiekosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ontwikkeltaken van de regionale ontwikkelingsmaatschappij;

Minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

ontwikkeltaken:

de taken innoveren, bestaande uit projectontwikkeling en activiteiten die het innovatie-ecosysteem versterken, en internationaliseren, bestaande uit het aantrekken van buitenlandse bedrijven en de ondersteuning in het internationaal ondernemen van bedrijven;

regionale ontwikkelingsmaatschappij:

een door de minister als zodanig aangewezen regionale ontwikkelingsmaatschappij met publieke aandeelhouders, waaronder de Staat der Nederlanden, zonder winstoogmerk, gericht op het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s.

Artikel 2 (boekjaarsubsidie)

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

§ 2. Exploitatiesubsidie

Artikel 3 (verstrekking subsidie)

De minister verstrekt jaarlijks op aanvraag exploitatiesubsidie aan een regionale ontwikkelingsmaatschappij, voor niet-economische activiteiten die betrekking hebben op de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen taakvelden.

Artikel 4 (aanvraagtermijn)

  • 1. In afwijking van artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk één week voor de aanvang van het boekjaar ingediend.

  • 2. De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met acht weken worden verlengd.

Artikel 5 (gegevens aanvraag)

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de aanvraag in ieder geval:

    • a. de naam, het adres, het nummer waarmee de regionale ontwikkelingsmaatschappij is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en het rekeningnummer van de subsidieaanvrager;

    • b. de gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

Artikel 6 (activiteitenplan)

In aanvulling op artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht bevat het activiteitenplan een beschrijving van de prestatie-indicatoren waarmee de subsidieaanvrager inzicht geeft in de mate waarin de niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 3, bijdragen aan het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s.

Artikel 7 (in aanmerking komende kosten)

Voor subsidie komen in aanmerking de redelijk gemaakte exploitatiekosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ontwikkeltaken, voor zover de exploitatiekosten verbonden zijn aan de uitvoering van de niet-economische activiteiten bedoeld in artikel 3, en die zien op:

  • a. personeelskosten;

  • b. huisvestingskosten; en

  • c. bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder reiskosten, automatiseringskosten, promotiekosten en afschrijvingskosten.

Artikel 8 (subsidieplafond)

De minister maakt jaarlijks uiterlijk op 1 november in bijlage 2 bij deze regeling per regionale ontwikkelingsmaatschappij het subsidieplafond bekend voor de exploitatiesubsidie in het aankomende boekjaar.

Artikel 9 (cumulatie)

Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten van de niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 3, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens de toepasselijke Europese steunkaders kan worden verstrekt.

Artikel 10 (afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels;

  • b. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s.

Artikel 11 (verplichtingen subsidieontvanger)

  • 1. Artikel 4:65 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor financiële bijstand bij de Europese Commissie, de Europese Investeringsbank of het Europees Investeringsfonds.

  • 2. De subsidieontvanger voert de subsidiabele activiteiten uit overeenkomstig het bij de aanvraag ingediende activiteitenplan en binnen de daarin voorziene tijdsduur.

  • 3. De subsidieontvanger doet onverwijld een schriftelijke mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

  • 4. De subsidieontvanger doet onverwijld een schriftelijke mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de exploitatiesubsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 5. Voor een essentiële wijziging in de aard of uitvoering van het activiteitenplan dient de subsidieontvanger vooraf schriftelijke toestemming te vragen aan de minister. De minister kan aan de gegeven toestemming nadere verplichtingen verbinden.

  • 6. Op verzoek van de minister dient de subsidieontvanger inlichtingen te verschaffen omtrent de voortgang of resultaten van de ontwikkeltaken.

  • 7. Voorlichtings- en kennisdelingsactiviteiten zijn voor een ieder zonder onderscheid toegankelijk.

  • 8. De subsidieontvanger gebruikt de exploitatiesubsidie niet voor economische activiteiten.

  • 9. Indien de subsidieontvanger naast de niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 3, ook economische activiteiten verricht, voert de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding.

  • 10. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat bij de uitvoering van activiteiten voor derden, niet zijnde gesubsidieerde activiteiten:

    • a. de activiteiten ten minste kostendekkend worden verricht en geen sprake is van oneigenlijke concurrentie; en

    • b. de kosten en opbrengsten expliciet zichtbaar worden gemaakt in de begroting respectievelijk de jaarrekening.

Artikel 12 (administratievoorschriften)

  • 1. De inrichting van de administratie sluit aan bij de bij de aanvraag ingediende begroting en activiteitenplan, zodat daaruit ten allen tijde de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 7, kunnen worden afgelezen.

  • 2. Ter zake van de loonkosten is een door middel van een urenadministratie vastgestelde urenverantwoording aanwezig.

Artikel 13 (bevoorschotting)

  • 1. De minister verstrekt ambtshalve een voorschot bij de verlening van de exploitatiesubsidie.

  • 2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende boekjaar is verleend.

Artikel 14 (staatssteun)

De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bevat geen staatssteun.

Artikel 15 (subsidievaststelling)

  • 1. Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de aanvraag om subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat informatie bevat waaruit blijkt dat met de aanvraag tot subsidievaststelling wordt voldaan aan de voorschriften, genoemd in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht. De subsidieaanvrager stemt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling de opzet van het rapport van feitelijke bevindingen met de minister af.

    • b. een eindrapport waarin het verloop en eindresultaten zijn vastgelegd van de in het activiteitenplan genoemde niet-economische activiteiten, als bedoeld in artikel 3, en waarin aan de hand van de prestatie-indicatoren inzicht wordt gegeven in de mate waarin deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s.

  • 3. De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe, dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 4. Indien de beschikking tot subsidievaststelling niet binnen de in het derde lid genoemde termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met dertien weken worden verlengd.

Artikel 16 (evaluatie)

  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van deze regeling uitgevoerde activiteiten, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 17 (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling exploitatiesubsidie ROM’s.

Artikel 18 (vervaltermijn)

Deze regeling vervalt met ingang van 9 december 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Artikel 19 (inwerkingtreding)

Deze regeling treeft in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3 (TAAKVELDEN)

Taakveld 1 – Ontwikkeling en innovatie

Voor het taakveld Ontwikkeling en innovatie zet de regionale ontwikkelingsmaatschappij zich in om het innovatiepotentieel van het innovatieve MKB in topsectoren en clusters te ontsluiten en te versterken. Dit doet de regionale ontwikkelingsmaatschappij door het helpen bij het smeden van samenwerkingsverbanden tussen innovatieve MKB en (kennis)instellingen, zodat zij innovatieve producten en diensten kunnen ontwikkelen met marktpotentie.

Het betreft de volgende activiteiten:

  • het signaleren van- en actief op zoek gaan naar innovatieontwikkelingen in de sector en over de sectoren heen en het in kaart brengen van potentiële behoeften in de markt;

  • het aanjagen van innovaties en het inspireren van bedrijven door hen in contact te brengen met andere innovaties en door kennis en kunde in te zetten in positief kritische toetsgesprekken en bijeenkomsten;

  • het ontwikkelen en stimuleren van samenwerkingsverbanden en clusters en consortiumvorming;

  • gevraagd en ongevraagd delen van actualiteiten en ontwikkelingen in de regio met de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Aandachtspunten bij de hiervoor genoemde activiteiten zijn:

  • bovenregionale verbindingen tussen de ROM’s;

  • het betrekken van ondernemers uit andere regio’s (binnen of buiten Nederland) dan de regio waarbinnen de regionale ontwikkelingsmaatschappij werkzaam is;

  • verbinding leggen met het landelijk topsectorenbeleid.

Taakveld 2 – Internationaliseren

Voor het taakveld Internationaliseren zet de regionale ontwikkelingsmaatschappij zich in voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland. Deze buitenlandse bedrijven dienen een wezenlijke bijdrage te (kunnen) leveren aan de innovatie, digitalisering en verduurzaming (met name op het gebied van de topsectoren), en de groei van de regionale economie.

Het betreft de volgende activiteiten:

  • matchmaking tussen nationale en internationale partijen;

  • het faciliteren van de uitbreiding van al gevestigde (buitenlandse) bedrijven in Nederland;

  • het bewerkstelligen van het behoud van deze bedrijven in Nederland via het Investor Relations programma;

  • het ondersteunen van Nederlandse bedrijven om te internationaliseren;

  • gevraagd en ongevraagd delen van actualiteiten en ontwikkelingen in de regio met de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Aandachtspunt bij de activiteit gevraagd en ongevraagd delen van actualiteiten en ontwikkelingen in de regio onder de taakvelden 1 en 2 is dat de actualiteiten en ontwikkelingen betrekking hebben op individuele bedrijven en clusters uit het netwerk van de regionale ontwikkelingsmaatschappij en in het verlengde liggen van de reguliere activiteiten (investeren, innoveren en internationaliseren).

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 8 (SUBSIDIEPLAFOND)

In onderstaande tabel bevinden zich de subsidieplafonds voor de exploitatiesubsidie voor het boekjaar 2023.

Regionale ontwikkelingsmaatschappij

Subsidieplafond (€)

Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij Holding B.V.

1.274.500,00

Horizon B.V.

586.250,50

Ontwikkelingsmaatschappij Oost Nederland B.V.

1.274.500,00

Regionale Ontwikkelingsmaatschappij InnovationQuarter B.V.

1.274.500,00

N.V. LIOF

1.274.500,00

N.V. NOM, Investerings- en Ontwikkelingsmaatschappij voor Noord Nederland

1.274.500,00

N.V. Economische Impuls Zeeland

586.250,50

ROM InWest B.V.

1.152.500,00

ROM Regio Utrecht B.V.

1.172.500,00

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) zijn gericht op het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s. De Staat der Nederlanden is aandeelhouder van de ROM’s. Eenzelfde positie wordt ingenomen door provincies, gemeenten en publieke kennisinstellingen. Via de ROM’s voeren het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de regio’s hun regionaal economisch (innovatie-)beleid uit.

De ROM’s kennen drie kerntaken:

  • Investeren: investeringen door ROM’s in innovatieve (door)startende MKB-bedrijven, respectievelijk snelle groeiers.

  • Innoveren: het aanjagen door ROM’s van de ontwikkeling van ideeën tot business door het stimuleren van onderzoeksprojecten en business cases door ondernemingen.

  • Internationaliseren: het aantrekken door ROM’s van buitenlandse investeringen, het doen van relatiebeheer met internationale bedrijven en het bevorderen van internationaal ondernemerschap.

De ROM’s dragen bij aan het stimuleren van innovatief ondernemerschap in de regio, wat een belangrijk beleidsspeerpunt is van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. MKB-ondernemers spelen een belangrijke rol bij het vernieuwen en versterken van de economie. De ROM's zijn daarbij de verbindende schakel tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de regio en de MKB-ondernemers als het gaat om de uitvoering van het economisch beleid in de regio en de (regionale) dienstverlening aan (innovatieve) MKB-ondernemers. Zo hebben de ROM’s bijvoorbeeld een goede aansluiting bij de uitvoering van het missiegedreven innovatiebeleid en de drie grote transities waar Nederland voor staat, te weten 1) klimaat en energie, 2) digitalisering en sleuteltechnologieën, en 3) de circulaire economie. Van belang is dat daarbij de kracht van de ROM's op het gebied van regionale clustervorming voluit wordt benut, en dat elke ROM zich focust op regionale speerpuntsectoren en maatschappelijke uitdagingen.

Verder dient het innovatieve MKB nog beter aansluiting te vinden bij de topsectoren en dient de interactie tussen het innovatieve MKB, de kennisinstellingen en het grootbedrijf te worden versterkt. Om dat te realiseren is een goede samenwerking nodig tussen de ROM’s onderling en met de topsectoren, zodat uitwisseling van kennis en kunde plaats kan vinden.

Tot en met het jaar 2022 zijn de ROM’s jaarlijks gesubsidieerd voor de exploitatiekosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ontwikkeltaken, bestaande uit de kerntaken innoveren en internationaliseren. Dat gebeurde bij maatwerkbeschikking op basis van artikel 4 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.

Gelet op het structurele karakter van de werkzaamheden van de ROM’s is besloten een subsidieregeling op te stellen en niet meer te werken met maatwerkbeschikkingen voor deze werkzaamheden. Met deze regeling wordt geen wijziging in het gekozen instrument, het toekennen van een exploitatiesubsidievoor de afgebakende werkzaamheden zoals opgenomen in bijlage 1, bewerkstelligd. Er wordt dus alleen een wijziging aangebracht in de wijze waarop de exploitatiesubsidie wordt toegekend. Beoogd wordt de doelmatigheid van het bestaande instrument te vergroten. Het is efficiënter indien voor de minister als de subsidieverstrekker en voor de ROM’s als subsidieontvanger een vast systeem wordt gevolgd. De lastendruk wordt hierdoor lager voor zowel de ROM’s als voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (zie hiervoor paragraaf 4).

2. De hoofdlijnen van de subsidieregeling

De minister verstrekt jaarlijks op aanvraag exploitatiesubsidie aan een ROM als bijdrage voor de exploitatiekosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ontwikkeltaken van de ROM. Het gaat om de ondersteuning middels exploitatiesubsidie voor de niet-economische activiteiten die betrekking hebben op de taakvelden Ontwikkeling en innovatie en Internationaliseren.

De exploitatiesubsidie wordt verleend op basis van een door de ROM’s opgesteld activiteitenplan. Door het opstellen van een activiteitenplan wordt de ROM aangespoord om het beleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de regio samen te brengen en tot uitvoering te brengen in de vorm van werkbare, doelmatige en meetbare niet-economische activiteiten.

Een belangrijk deel van de procedure wordt hierbij ingekaderd door aan te sluiten bij afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over per boekjaar verstrekte subsidies. In titel 4.2 van de Awb (subsidies) is een facultatieve afdeling opgenomen voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Deze afdeling veronderstelt een vrij sterke betrokkenheid van het subsidie verlenende bestuursorgaan bij de subsidieontvanger. Deze betrokkenheid is op haar plaats wanneer het bestuursorgaan groot belang hecht aan de activiteiten die de ontvanger verricht en daarvoor een betrekkelijk omvangrijk bedrag ter beschikking stelt. Het bestuursorgaan is dus zowel beleidsmatig als financieel sterk betrokken bij de subsidieontvanger. In deze gevallen is het belangrijk dat het bestuursorgaan recht heeft op bepaalde informatie. Bovendien is stroomlijning een van de doelstellingen van de regeling. Door aansluiting te zoeken bij afdeling 4.2.8 van de Awb wordt niet alleen de procedure van de subsidieverstrekking aan de ROM’s gestroomlijnd, maar wordt ook aangesloten bij andere subsidieregelingen voor per boekjaar gesubsidieerde rechtspersonen die gebruik maken van deze afdeling.

3. Staatssteun

De ROM’s zijn ondernemingen, waarbij de Staat der Nederlanden en andere openbare lichamen zoals provincies en gemeenten direct of indirect aandeelhouder zijn.

Een deel van de activiteiten van de ROM’s, de ontwikkeltaken, zoals beschreven in bijlage 1, zijn geen economische activiteiten. Het betreft de kerntaken innoveren, bestaande uit projectontwikkeling en activiteiten die het innovatie-ecosysteem versterken en internationaliseren, bestaande uit het aantrekken van buitenlandse bedrijven en de ondersteuning in het (verder) internationaal ondernemen van bedrijven. En deze activiteiten vallen weer onder een van de twee taakvelden opgenomen in bijlage 1. De kerntaken zijn algemeen en aselect en beschikbaar voor iedere onderneming. Met deze niet-economische activiteiten zetten de ROM’s zich in om op maatschappelijke thema’s zoals gezondheid, duurzaamheid, voeding en digitalisering, om voor en met het innovatieve MKB impact te maken.

In het jaarlijkse activiteitenplan, dat een integraal onderdeel is van de bedrijfsvoering van de ROM’s, waarvan de aanvraag vergezeld dient te gaan, kunnen activiteiten zijn opgenomen die als economisch zijn aan te merken, waardoor sprake zou kunnen zijn van staatssteun. Bijvoorbeeld doordat geen marktprijs in rekening wordt gebracht. Zoals bij activiteiten die gelijkenis vertonen met consultancydiensten als bedoeld in artikel 18, scouting als bedoeld in artikel 24 en innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187). De ROM’s verrichten deze (unieke) taken generiek en in principe voor alle ondernemingen. Om te voorkomen dat met de exploitatiesubsidie op basis van deze regeling staatssteun wordt verleend zijn daarom als extra verplichtingen in de regeling opgenomen dat:

  • voorlichtings- en kennisdelingsactiviteiten voor een ieder, zonder onderscheid, toegankelijk zijn.

  • de exploitatiesubsidie niet gebruikt wordt voor economische activiteiten.

  • indien de subsidieontvanger naast de niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht, de ROM met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding voert.

  • ervoor gezorgd wordt dat bij de uitvoering van activiteiten voor derden, niet zijnde gesubsidieerde activiteiten, de activiteiten ten minste kostendekkend worden verricht en geen sprake is van oneigenlijke concurrentie en de kosten en opbrengsten van werk voor derden expliciet zichtbaar worden gemaakt in de begroting respectievelijk de jaarrekening.

4. Regeldruk

Deze regeling heeft gevolgen voor de regeldruk. Daarbij moet bedacht worden dat de ROM’s ook eerder al te maken hadden met administratieve lasten, omdat zij subsidieaanvragen indienden voor de maatwerkwerksubsidies welke rechtsreeks verleend werden op basis van artikel 4 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.

Bij de berekening van deze administratieve lasten en nalevingskosten wordt er rekening mee gehouden dat deze handelingen worden verricht door hooggeschoolde medewerkers tegen een uurtarief van € 115.

Administratieve lasten

Administratieve lasten zijn de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit de regelgeving van de overheid. De administratieve lasten kennen de volgende componenten:

  • 1. Het jaarlijks opstellen van een activiteitenplan dat mede dient voor de subsidieaanvraag;

  • 2. Het jaarlijks verantwoorden van de ontvangen subsidie;

  • 3. Het periodiek meewerken aan een evaluatie van de regeling.

Ad. 1: het opstellen van het jaarlijkse activiteitenplan omvat het schrijven van een activiteitenplan voor het volgende boekjaar, waarbij doelstellingen en aandachtspunten vanuit meerdere aandeelhouders en subsidienten wordt meegenomen. Deze inzet kan geschat worden op 120 uur. In totaal betreft het € 13.800 (120 x 115) aan kosten. Hierbij moet opgemerkt worden dat het jaarlijkse activiteitenplan een integraal onderdeel is van de bedrijfsvoering van de ROM’s en bovendien ook wordt opgesteld voor andere aandeelhouders en subsidienten. De uren en kosten kunnen dus niet volledig aan de subsidieverplichting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat worden toegeschreven. Doordat het aantal aandeelhouders verschilt per ROM en ook de verhouding tussen de totale exploitatiesubsidie en de exploitatiesubsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verschilt per ROM, is ervoor gekozen om voor de administratieve lasten een derde van het totaalbedrag ter hoogte van € 13.800 te nemen, te weten € 4.554.

Ad. 2: bij de verantwoording wordt aangesloten op de administratieve systemen die de ROM’s al hanteren en die gebruikt worden voor hun jaarverslag/jaarrekening. Het opstellen van de verantwoording kan geschat worden op 20 uur per ROM, met een totaal aan kosten van € 2.300 (20 x 115). Daarbij komt een bedrag van € 10.000 voor accountantskosten. Dat brengt het totaal op € 12.300.

Ad 3: voor de evaluatie van de regeling zullen de ROM’s – beperkt – extra informatie moeten aanleveren boven de jaarlijkse verantwoording en rapportage. De daarmee gemoeide kosten kunnen worden geschat op € 2.300 voor 20 uur (20 x 115).

Voor deze regeling komt het neer op administratieve lasten van in totaal € 19.154 (4.554 + 12.300 + 2.300) per ROM. De totale administratieve lasten voor de ROM’s bedragen € 172.386 (9 x 19.154). Op een beschikbaar budget van € 9.870.001 is dat 1,75 procent.

Nalevingskosten

Ook zijn er kosten verbonden aan het voldoen aan de verplichtingen van deze regeling. Dit zijn eenmalige nalevingskosten. Zo dienen de ROM’s ervoor te zorgen dat indien activiteiten voor derden worden verricht, anders dan de gesubsidieerde activiteiten, deze kostendekkend worden verricht en er geen sprake is van oneigenlijke concurrentie. Daarbij dienen de kosten en opbrengsten van het werk voor derden expliciet zichtbaar gemaakt te worden in de begroting, respectievelijk de jaarrekening. Een andere verplichting is het inrichten van een gescheiden boekhouding. De ROM’s beschikken hier al over vanuit de eerder verleende exploitatiesubsidie via maatwerkbeschikkingen.

Een concept van deze regeling is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De ATR heeft deze regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat er naar verwachting geringe gevolgen voor de regeldruk zullen zijn.

5. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten voor regelgeving

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met deze datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien worden bekendgemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd doordat ten eerste sprake is van een verandering in de systematiek van de subsidieverlening (van maatwerkbeschikking naar subsidieregeling) en geen sprake van een inhoudelijke verandering. Ten tweede is de doelgroep gebaat bij een spoedige inwerkingtreding nu het een per boekjaar verstrekte subsidie betreft.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1 (begripsomschrijvingen)

Dit artikel bevat de begripsbepalingen van de voor deze regeling relevante begrippen. Zo zijn de begrippen exploitatiesubsidie, ontwikkeltaken en regionale ontwikkelingsmaatschappijen opgenomen, zodat duidelijk is aan wie en waarvoor subsidie verstrekt kan worden.

De minister wijst de ROM’s aan bij besluit, dat geplaatst wordt in de Staatscourant. Alleen een door de minister aangewezen ROM met publieke aandeelhouders, waaronder de Staat der Nederlanden, zonder winstoogmerk en gericht op het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s komt in aanmerking voor subsidie. De exploitatiesubsidie is bestemd voor de exploitatiekosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ontwikkeltaken. Met het opnemen van een definitie voor ontwikkeltaken wordt verder afgebakend welke activiteiten daaronder vallen.

Artikel 2 (boekjaarsubsidie)

Afdeling 4.2.8 van de Awb is gericht op per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Deze afdeling is facultatief, daarom is expliciet in artikel 2 opgenomen dat zij op deze regeling van toepassing is. Zie voor een toelichting op het gebruik van afdeling 4.2.8 van de Awb paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3 (verstrekking subsidie)

De minister verstrekt jaarlijks op aanvraag exploitatiesubsidie aan een ROM, voor niet-economische activiteiten die betrekking hebben op de taakvelden Ontwikkeling en innovatie en Internationaliseren. In bijlage 1 wordt een omschrijving gegeven van de activiteiten vallend onder deze taakvelden waarvan de exploitatiekosten voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 4 (aanvraagtermijn)

De ROM doet zijn aanvraag om subsidie uiterlijk één week voor aanvang van het boekjaar (eerste lid). Daarmee wordt aangesloten bij de aanvraagsystematiek voor het jaarlijks rechtstreeks subsidiëren van de ROM’s, die gehanteerd werd tot het jaar 2022 (zie verder paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting).

De beschikking op een aanvraag om subsidie zal binnen acht weken gegeven worden (tweede lid). In het geval dat een beslissing binnen acht weken niet haalbaar is, kan deze termijn eenmaal met acht weken worden verlengd (derde lid).

Artikel 5 (gegevens aanvraag)

Artikel 4:61 van de Awb bepaalt dat een aanvraag om subsidie vergezeld gaat van een activiteitenplan en een begroting. Artikel 4:62 van de Awb bepaalt dat dit activiteitenplan een overzicht behelst van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat het per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen vermeldt.

In dit artikel is opgenomen welke gegevens de aanvraag naast het activiteitenplan en de begroting dient te bevatten (tweede lid). De aanvraag dient te worden gedaan via het door de minister beschikbaar gestelde middel (eerste lid).

Artikel 6 (activiteitenplan)

In het kader van de rapportage aan de minister worden de prestatie-indicatoren gebruikt ter onderbouwing van de inzet van de subsidieontvanger ten aanzien van de realisatie van de in het activiteitenplan omschreven niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 3. Het jaarlijkse activiteitenplan dat wordt opgesteld door de ROM’s ziet op alle activiteiten van de ROM’s, maar specifiek ten aanzien van de niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 3, die voor subsidie in aanmerking komen op grond van deze regeling, moet deze onderbouwing worden opgenomen. Zie voor verdere toelichting paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.

De prestatie-indicatoren zijn mede tot stand gekomen door een gezamenlijk voorstel van de ROM’s voor een gedeelde set aan prestatie-indicatoren en bestaan ten minste uit de onderdelen:

  • buitenlandse investeringen;

  • business development en innovatieprojecten;

  • klanttevredenheid;

  • investor relations programma;

  • signaleren en informatievoorzieningen.

Artikel 7 (in aanmerking komende kosten)

De redelijk gemaakte exploitatiekosten komen in aanmerking voor subsidie. Dat betekent dat subsidiëring van bepaalde exploitatiekosten kan worden geweigerd, indien die redelijkerwijs niet passen binnen de doelstelling van de subsidiëring of indien die onredelijk hoog zijn. De exploitatiekosten komen voort uit de ontwikkeltaken en hebben betrekking op de uitvoering van de niet-economische activiteiten bedoeld in artikel 3.

Artikel 8 (subsidieplafond)

De minister maakt jaarlijks in bijlage 2 bekend welk bedrag aan exploitatiesubsidie per ROM ter beschikking wordt gesteld. Bijlage 2 zal jaarlijks uiterlijk op 1 november aangepast worden zodat de ROM voldoende tijd heeft om zijn subsidieaanvraag voor te bereiden.

Artikel 9 (cumulatie)

Ingevolge dit artikel worden andere subsidiebijdragen van bestuursorganen en van de Europese Commissie op de subsidie in mindering gebracht. Dit is van belang om te voorkomen dat voor bepaalde subsidiabele kosten twee keer subsidie wordt verstrekt, terwijl (een deel van) de kosten hiervan ook door een andere subsidie worden vergoed omdat de resultaten ook in dat kader bruikbaar zijn.

Artikel 10 (afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn gronden opgenomen waarop de minister een subsidieaanvraag zal afwijzen. Ten eerste wordt de subsidieaanvraag afgewezen als deze niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels (onderdeel a). Ten tweede wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien de activiteiten onvoldoende bijdragen aan het bevorderen van de innovatie- en concurrentiekracht van Nederlandse regio’s (onderdeel b).

Artikel 11 (verplichtingen subsidieontvanger)

In artikel zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger opgenomen.

Blijkens artikel 4:65 van de Awb moet de ROM bij de subsidieaanvraag aangeven wanneer hij voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen. Echter, er moet ook rekening gehouden worden met subsidies die door de Europese Commissie, de Europese Investeringsbank of het Europees Investeringsfonds verstrekt worden. Daartoe is artikel 4:65 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard op subsidieaanvragen bij de Europese Commissie, de Europese Investeringsbank of het Europees Investeringsfonds (eerste lid).

Het tweede lid bepaalt dat de subsidieontvanger de activiteiten overeenkomstig het bij de aanvraag ingediende activiteitenplan en binnen de daarin voorziene tijdsduur uitvoert.

De melding op grond van het derde lid dat met betrekking tot de subsidieontvanger een verzoek tot bijvoorbeeld faillietverklaring loopt, kan uiteraard gevolgen hebben voor de subsidie. Een (dreigende) faillietverklaring kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden. In dat geval kan op basis van artikel 4:48 van de Awb de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd.

Het vierde lid bepaalt dat een subsidieontvanger de subsidieverstrekker tijdig informeert als het niet mogelijk blijkt de subsidiabele activiteiten conform het ingediende activiteitenplan en binnen de daarin voorziene tijdsduur uit te voeren. Dit om te voorkomen dat de uitvoering van de activiteit niet meer voldoet aan de doelstellingen van de regeling, of teveel afwijkt van de voorwaarden waaronder de subsidie is verleend. Als aanpassing van de subsidieverlening nodig is, is het wenselijk dat dit voor de vaststelling van de subsidie boven tafel komt. Het tijdig informeren geldt ook voor het niet of niet geheel kunnen voldoen aan de aan de exploitatiesubsidie verbonden verplichtingen.

Indien de uitvoering van het activiteitenplan op essentiële onderdelen afwijkt van hetgeen waarvoor subsidie is verleend, is daarvoor goedkeuring van de minister nodig (vijfde lid). Aan een eventuele goedkeuring kunnen nadere verplichtingen verbonden worden.

Verder zijn de verplichtingen onder het zevende, achtste, negende en tiende lid opgenomen om staatssteun uit te sluiten. Zie voor verdere toelichting paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 13 (bevoorschotting)

Dit artikel regelt de bevoorschotting. De minister verstrekt een voorschot van 90% ambtshalve, dus de ROM hoeft geen aanvraag voor een voorschot in te dienen.

Artikel 14 (staatssteun)

In dit artikel is bepaald dat de subsidie geen staatssteun bevat. In paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting is dat nader toegelicht.

Artikel 15 (subsidievaststelling)

De aanvraag om subsidievaststelling dient te worden gedaan via het door de minister beschikbaar gestelde middel (eerste lid).

Naast het in artikel 4:75 van de Awb genoemde activiteitenverslag en een financieel verslag gaat de aanvraag vergezeld van een rapport van feitelijke bevindingen en een eindrapport (tweede lid, onderdelen a en b). Het rapport van feitelijke bevingen bevat informatie waaruit blijkt dat met de aanvraag tot subsidievaststelling wordt voldaan aan de voorschriften, genoemd in artikel 4:45 van de Awb. Omdat (nog) geen sprake is van een uniform format voor het rapport van feitelijke bevindingen dat geldt voor alle ROM’s, dient voorafgaand aan het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling de opzet van het rapport van feitelijke bevindingen met de minister te worden afgestemd.

Ten aanzien van het financieel jaarverslag is in het tweede lid van artikel 4:75 Awb bepaald dat indien de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, dat hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening overlegt.

Het derde lid regelt de termijn waarbinnen het besluit tot vaststelling genomen wordt. Als het besluit echter niet binnen de gestelde termijn kan worden genomen, kan de minister deze termijn eenmaal met 13 weken verlengen (vierde lid).

Artikel 4:74 van de Awb bepaalt dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie binnen zes maanden na de afloop van het boekjaar moet worden ingediend. Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan de minister, indien de aanvraag om subsidievaststelling niet is ingediend binnen deze termijn, de subsidieontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in het vierde lid gesproken over ‘de voor het indienen ervan geldende termijn’.

Artikel 16 (evaluatie)

Op grond van dit artikel moet een ROM gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling meewerken aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van de regeling uitgevoerde activiteiten. Dit past bij de verplichting uit artikel 4:24 van de Awb om eenmaal in de vijf jaren een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van een subsidie in de praktijk.

Artikel 17 (vervaltermijn)

Gelet op artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001, vervalt deze regeling met ingang van 9 december 2027.

Artikel 18 (inwerkingtreding)

Met dit artikel wordt de inwerkingtreding geregeld. In paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting is de inwerkingtreding nader toegelicht.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven