Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 december 2022, nr. WJZ/ 22259319, houdende beleidsregels omtrent het verlagen van subsidie verleend voor plattelandsinterventies en sectorale interventies in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 (Beleidsregel verlagen subsidie GLB)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • artikel 59, eerste lid, onderdeel d, van verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 1.6 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

administratieve sanctie:

het verlagen, wijzigen of intrekken van de subsidie naar aanleiding van een niet-naleving;

agrarisch collectief:

vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de SVNL 2016;

ANLb:

agrarisch natuur- en landschapsbeheer op grond van paragraaf 3 van de SVNL 2016;

baselinevoorwaarden:

eisen, normen, voorschriften en voorwaarden als bedoeld in artikel 70, derde lid, van verordening (EU) 2021/2115, zoals opgenomen in bijlage 3 van de onderhavige beleidsregel;

bedrijfsperceel:

oppervlakte die een deelnemer als behorende tot zijn bedrijf heeft geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op de door of namens de minister aangegeven wijze;

beschikte hectareprijs:

het gemiddelde bedrag per hectare per jaar voor het realiseren van een leefgebied of onderdeel van een leefgebied, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening op grond van de SVNL 2016;

betaalverzoek:

verantwoording als bedoeld in artikel 3.11, onderdeel g, van de SVNL 2016;

bevoegd gezag:

afhankelijk van de betreffende subsidieregeling de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of Gedeputeerde Staten van de onderscheiden provincies;

conditionaliteiten:

beheerseisen en GLMC-normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal zoals opgenomen in de bijlagen 3 en 4 van de uitvoeringsregeling;

controle:

uitoefening door ambtenaren van het bevoegd gezag of een controle instantie met de bevoegdheid tot toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de van toepassing zijnde wetgeving;

deelnemer:

lid van een vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de SVNL 2016;

jaarbetaling:

de naar aanleiding van een betaalverzoek jaarlijkse uitbetaling van een gedeelte van het totale bedrag zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening op grond van de SVNL 2016;

maximale vergoeding:

maximale vergoeding die betaald mag worden voor het uitvoeren van een beheeractiviteit in het kader van het ANLb;

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Nationaal Strategisch Plan GLB:

het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan, zijnde een strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 104, eerste lid, van verordening (EU) 2021/2115;

niet-naleving:

overtreding van de subsidievoorwaarden of subsidieverplichtingen, inclusief een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116;

plattelandsinterventie:

interventie als bedoeld in artikel 69 van verordening (EU) 2021/2115;

REES 2021:

Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021;

referentieperceel:

oppervlakte als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2022/1172;

sectorale interventie:

interventie als bedoeld in artikel 42 van verordening (EU) 2021/2115;

SVNL 2016:

Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies;

uitvoeringsregeling:

Uitvoeringsregeling GLB 2023;

verordening (EU) nr. 1305/2013:

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

verordening (EU) 2021/2115:

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening (EU) 2021/2116:

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening (EU) 2022/126:

Gedelegeerde verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023–2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) (PbEU 2022, L 20);

verordening (EU) 2022/128:

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie (PbEU 2022, L 20);

verordening (EU) 2022/1172:

Gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172 van de Commissie van 4 mei 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties (PbEU 2022, L 183).

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing op subsidies voor plattelandsinterventies en sectorale interventies verstrekt op grond van:

  • a. paragraaf 3 van de SVNL 2016;

  • b. overige provinciale subsidieregelingen ter uitvoering van verordening (EU) 2021/2115;

  • c. hoofdstuk 5 van de REES 2021.

Artikel 1.3 Doel

  • 1. Ter uitvoering van artikel 59, eerste lid, onderdeel d, van verordening (EU) 2021/2116 worden administratieve sancties vastgesteld om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie te waarborgen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan besluiten, op basis van de in de afdelingen 4.2.5 en 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden en met inachtneming van bij of krachtens verordening (EU) 2021/2116 gestelde regels, ten aanzien van de in deze beleidsregel genoemde situaties van niet-nalevingen tot het opleggen van een administratieve sanctie.

Artikel 1.4 Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

  • 1. De subsidieontvanger die een beroep wil doen op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden doet hiervan zo spoedig mogelijk een melding bij het bevoegd gezag op de door of namens het bevoegd gezag aangegeven wijze.

  • 2. Het bevoegd gezag legt in elk geval geen administratieve sanctie op in de gevallen genoemd in artikel 59, vijfde lid, tweede alinea, onderdelen a, b en c, en artikel 84, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 1.5 Kennelijke fout

  • 1. In aanvulling op artikel 59, zesde lid, verordening (EU) 2021/2116 kunnen de aanvraag en eventuele daarbij overgelegde bewijsstukken, na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast indien sprake is van een kennelijke fout.

  • 2. Van een kennelijke fout kan sprake zijn indien:

    • a. er een tegenstrijdigheid zit in de door of namens de subsidieontvanger verstrekte gegevens, die wijst op een vergissing;

    • b. de tegenstrijdigheid eenvoudig kan worden geconstateerd tijdens een administratieve controle van de subsidieaanvraag of de bewijsstukken; en

    • c. de subsidieontvanger te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 3. Het bevoegd gezag geeft geen toepassing aan artikel 1.3, tweede lid, indien de niet-naleving het gevolg is van een kennelijke fout.

Artikel 1.6 Omzeilingsclausule

Het bevoegd gezag kan ter uitvoering van artikel 62 van verordening (EU) 2021/2116 een subsidie intrekken of wijzigen indien vast is komen te staan dat de subsidieontvanger kunstmatig de voorwaarden heeft gecreëerd om voor de subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 1.7 Terugvordering

  • 1. Het bevoegd gezag geeft toepassing aan de artikelen 30 en 31 van verordening (EU) 2022/128.

  • 2. Indien sprake is van een onverschuldigde betaling, wordt het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd. Het bevoegd gezag zet een invordering niet voort, indien:

    • a. het van de subsidieontvanger in een kalenderjaar terug te vorderen bedrag, exclusief rente, niet hoger is dan 100 euro; of

    • b. de terugvordering onmogelijk is als gevolg van erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de niet-naleving.

  • 3. Onverminderd artikel 1.5 van de REES 2021 wordt ter voldoening aan artikel 30, tweede lid, van verordening (EU) 2022/128, wettelijke rente in rekening gebracht overeenkomstig afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht indien de subsidieontvanger het onverschuldigde bedrag niet binnen de gestelde termijn heeft terugbetaald.

HOOFDSTUK 2. VOORSCHRIFTEN INZAKE AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSBEHEER

Artikel 2.1 Maximale verlagingen

  • 1. De administratieve sancties die op grond van dit hoofdstuk toegepast worden, kunnen niet meer dan 100% van de totale subsidie of de jaarbetaling bedragen.

  • 2. Artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien de onverschuldigde betaling mede samenhangt met een niet-naleving van de conditionaliteiten als bedoeld in artikel 2.11 en het totaalbedrag van de onverschuldigde betaling hierdoor hoger is dan 100 euro.

Artikel 2.2 Berekening jaarbetaling

  • 1. Het bevoegd gezag berekent aan de hand van het betaalverzoek en de uitgevoerde controles de jaarbetaling overeenkomstig dit artikel.

  • 2. Het bevoegd gezag maakt twee berekeningen, waarbij:

    • a. de eerste berekening is gebaseerd op het subsidiabel areaal landbouwgrond en landschapselementen, vermenigvuldigd met de beschikte hectareprijs;

    • b. de tweede berekening is gebaseerd op de omvang van de subsidiabele beheeractiviteiten, vermenigvuldigd met de maximale vergoeding.

  • 3. Op de in het tweede lid bedoelde berekeningen brengt het bevoegd gezag het totaalbedrag van administratieve sancties in mindering die op grond van de toepasselijke EU-verordeningen en het onderhavige hoofdstuk toegepast zouden moeten worden.

  • 4. Het bevoegd gezag betaalt, na toepassing van het tweede en derde lid, het laagste van de twee bedragen als jaarbetaling uit, met dien verstande dat het bedrag in het betaalverzoek wordt uitbetaald indien dit lager is dan het in het onderhavige lid bedoelde bedrag.

Artikel 2.3 Verlagingen in verband met beheer en herstelmogelijkheid

  • 1. Indien een agrarisch collectief een beheeractiviteit waartoe zij zich heeft verbonden niet of niet juist uitvoert, legt het bevoegd gezag voor die beheeractiviteit een administratieve sanctie op overeenkomstig bijlage 1.

  • 2. Indien een niet-naleving als bedoeld in het eerste lid wordt geconstateerd, wordt de toekenning en uitbetaling van de subsidie of jaarbetaling geschorst en het agrarisch collectief verzocht de niet-naleving te herstellen binnen een termijn van maximaal drie maanden, tenzij:

    • a. sprake is van opzet;

    • b. herstel niet meer mogelijk is.

  • 3. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat de hersteltermijn, bedoeld in het tweede lid, reëel is.

  • 4. Indien meerdere niet-nalevingen zijn geconstateerd, wordt per geconstateerde niet-naleving een administratieve sanctie bepaald en worden deze administratieve sancties gecumuleerd.

  • 5. De administratieve sanctie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast op de jaarbetaling. De administratieve sanctie wordt berekend als een percentage van de maximale vergoeding voor de betreffende beheeractiviteit.

Artikel 2.4 Minimum- en maximumpercentages beheeractiviteit

  • 1. Indien in een beheeractiviteit is opgenomen dat die activiteit op een bepaald minimumpercentage van het leefgebied uitgevoerd moet worden en het agrarisch collectief hieraan niet voldoet, dan wordt de subsidiabele omvang van dat leefgebied door het bevoegd gezag zodanig verlaagd dat de oppervlakte waarop de betreffende beheeractiviteit is uitgevoerd gelijk is aan het vereiste minimumpercentage van het leefgebied.

  • 2. Voor de berekening of de beheeractiviteit op het vereiste minimumpercentage is uitgevoerd tellen beheeractiviteiten waarvan de wijziging of melding is gedaan buiten de in de derde kolom van bijlage 2 gestelde termijn niet mee.

  • 3. Na de toepassing van het eerste en tweede lid wordt door het bevoegd gezag voor de betreffende beheeractiviteit een administratieve sanctie opgelegd die wordt berekend door de maximale vergoeding voor die beheeractiviteit te vermenigvuldigen met het aantal hectares van het leefgebied dat niet langer subsidiabel is.

  • 4. Indien in een beheeractiviteit is opgenomen dat die activiteit op niet meer dan een bepaald maximumpercentage van het leefgebied uitgevoerd mag worden en het agrarisch collectief dit maximumpercentage overschrijdt, dan is de betreffende beheeractiviteit niet subsidiabel voor zover die boven dat maximumpercentage is uitgevoerd.

  • 5. Indien een beheeractiviteit meerdere minimum- of maximumpercentages kent, dan worden voor de toepassing van het eerste en vierde lid slechts die oppervlaktes bij elkaar geteld waarvoor hetzelfde minimum- én maximumpercentage geldt.

Artikel 2.5 Verlagingen bij onderrealisatie leefgebied

  • 1. Indien een agrarisch collectief ten aanzien van één of meerdere leefgebieden niet voldoet aan het minimum aantal hectares zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, dan wordt de jaarbetaling voor het betreffende leefgebied en kalenderjaar door het bevoegde gezag:

    • a. verlaagd met het bedrag dat wordt gevormd door het verschil tussen de geconstateerde oppervlakte en het minimum aantal te realiseren hectares te vermenigvuldigen met de beschikte hectareprijs, wanneer de afwijking kleiner dan of gelijk is aan 5%;

    • b. verlaagd met twee keer het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel a, wanneer de afwijking meer dan 5% bedraagt, maar kleiner of gelijk is aan 25%;

    • c. verlaagd met drie keer het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel a, wanneer de afwijking meer dan 25% bedraagt, maar kleiner of gelijk is aan 50%;

    • d. niet verstrekt wanneer de afwijking meer dan 50% bedraagt.

  • 2. De afwijking, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, wordt berekend door de som van de te realiseren minimum aantal hectares van elk leefgebied zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening te vergelijken met de som van het gerealiseerde aantal subsidiabele hectares van elk leefgebied, waarbij voor deze berekening het gerealiseerde aantal subsidiabele hectares per leefgebied niet groter kan zijn dan het maximum aantal hectares dat is opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening voor het betreffende leefgebied.

  • 3. Indien de verlaging die op grond van dit artikel opgelegd moet worden groter is dan de jaarvergoeding voor het betreffende leefgebied, dan:

    • a. verrekent het bevoegd gezag het nog openstaande bedrag overeenkomstig artikel 31 van verordening (EU) 2022/128 of, indien dit niet mogelijk is;

    • b. vordert het bevoegd gezag het nog openstaande bedrag terug overeenkomstig artikel 1.7.

Artikel 2.6 Intekenen buiten bedrijfsperceel

Indien een agrarisch collectief in het betaalverzoek oppervlaktes opgeeft die geen bedrijfsperceel zijn, verstrekt het bevoegd gezag voor die oppervlaktes geen subsidie.

Artikel 2.7 Verhinderen controle of monitoringswerkzaamheden

  • 1. De jaarbetaling wordt door het bevoegd gezag geweigerd indien het agrarisch collectief verhindert dat door of namens het bevoegd gezag een controle ter plaatse wordt uitgevoerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien een deelnemer de uitvoering van de controle ter plaatse verhindert, door het bevoegd gezag geen jaarbetaling verstrekt voor de hectares waarmee die deelnemer in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer.

  • 3. Indien het agrarisch collectief of een deelnemer verhindert dat door of namens het bevoegd gezag monitoringswerkzaamheden inzake het beheer worden uitgevoerd, wordt de jaarbetaling voor de beheeractiviteiten die zijn uitgevoerd op de oppervlakte waarop de monitoringswerkzaamheden betrekking hadden door het bevoegd gezag geweigerd of, indien de jaarbetaling voor die beheeractiviteiten reeds is uitbetaald, teruggevorderd overeenkomstig artikel 1.7.

Artikel 2.8 Niet-naleving administratieve verplichtingen

  • 1. Indien een agrarisch collectief niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.11, onderdelen b en g, van de SVNL 2016, wordt de jaarbetaling door het bevoegd gezag verlaagd met 1% per werkdag dat niet voldaan wordt aan de betreffende subsidieverplichting.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de jaarbetaling door het bevoegd gezag geweigerd indien een agrarisch collectief de in artikel 3.11, onderdelen b en g, van de SVNL 2016 genoemde termijnen met meer dan 25 werkdagen overschrijdt.

  • 3. Indien een agrarisch collectief een opgave, wijziging of melding doet na het verstrijken van de daarvoor in de derde kolom van bijlage 2 gestelde termijn, wordt de jaarbetaling voor de betreffende beheeractiviteit door het bevoegd gezag verlaagd met 1% per werkdag dat niet voldaan wordt aan de betreffende termijn.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt de jaarbetaling voor de betreffende beheeractiviteit door het bevoegd gezag geweigerd indien een agrarisch collectief een opgave, wijziging of melding doet na het verstrijken van de daarvoor in de vierde kolom van bijlage 2 gestelde termijn.

  • 5. Indien uit het betaalverzoek blijkt dat een agrarisch collectief niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel m, van de SVNL 2016, dan wordt door het bevoegd gezag geen jaarbetaling verstrekt voor de beheeractiviteit waarvan het leefgebied en de beheerfunctie niet overeenkomt met het leefgebied en de beheerfunctie van de als eerste opgegeven beheeractiviteit.

  • 6. Indien uit het betaalverzoek blijkt dat een agrarisch collectief niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel n, van de SVNL 2016, dan wordt door het bevoegd gezag geen jaarbetaling verstrekt voor de beheeractiviteiten die op de betreffende oppervlakte zijn uitgevoerd, tenzij de overdracht van het recht tot gebruik van de betreffende oppervlakte plaatsvindt op of na 1 oktober.

  • 7. Indien een deelnemer niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 3.11a van de SVNL 2016, dan wordt door het bevoegd gezag geen jaarbetaling verstrekt voor de beheeractiviteiten die door de betreffende deelnemer op de betreffende oppervlakte zijn uitgevoerd, tenzij de overdracht van het recht tot gebruik van de betreffende oppervlakte plaatsvindt na 1 september.

Artikel 2.9 Herhaalde niet-naleving

  • 1. In geval van een herhaalde niet-naleving van de in artikel 2.4, eerste lid, artikel 2.5, eerste lid, of artikel 2.8, eerste of derde lid, bedoelde subsidieverplichtingen, worden de in die artikelen genoemde administratieve sancties door het bevoegde gezag verhoogd met:

    • a. 1% bij een eerste herhaling van dezelfde niet-naleving;

    • b. 5% bij een tweede of verdere herhaling van dezelfde niet-naleving.

  • 2. Er is sprake van een herhaalde niet-naleving als bedoeld in het eerste lid wanneer dezelfde niet-naleving zich eenmaal herhaalt binnen drie opeenvolgende kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden, doch niet eerder dan 2023.

  • 3. In geval van een herhaalde niet-naleving van de in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde subsidieverplichting, wordt de in dat artikel genoemde administratieve sanctie door het bevoegde gezag verhoogd met:

    • a. 10% bij een eerste herhaling van dezelfde niet-naleving;

    • b. 20% bij een tweede of verdere herhaling van dezelfde niet-naleving.

  • 4. Er is sprake van een herhaalde niet-naleving als bedoeld in het derde lid wanneer door dezelfde deelnemer dezelfde niet-naleving zich eenmaal herhaalt binnen drie opeenvolgende kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden, doch niet eerder dan 2023.

Artikel 2.10 Niet-naleving van baselinevoorwaarden

  • 1. Indien een deelnemer één of meerdere baselinevoorwaarden als bedoeld in bijlage 3 niet naleeft, wordt voor de hectares waarop de niet-naleving heeft plaatsgevonden door het bevoegd gezag geen jaarbetaling verstrekt.

  • 2. Het bevoegd gezag past de in het eerste lid bedoelde administratieve sanctie slechts toe voor zover de niet-naleving verband houdt met het beheer waarmee de deelnemer in het betreffende jaar deelneemt, tenzij er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.12, tweede lid.

  • 3. Indien de betreffende baselinevoorwaarde tevens een conditionaliteit is, laat de toepassing van het eerste en tweede lid de op het bevoegd gezag rustende verplichting onverlet om over de resterende hectares waarmee de deelnemer in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer een administratieve sanctie overeenkomstig artikel 2.11 toe te passen.

Artikel 2.11 Niet-naleving van de conditionaliteiten

  • 1. Indien een deelnemer één of meerdere conditionaliteiten niet naleeft, wordt de jaarbetaling door het bevoegd gezag verlaagd.

  • 2. De administratieve sanctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 84, eerste lid, 85 van verordening (EU) 2021/2116 en hoofdstuk III van verordening (EU) 2022/1172, met dien verstande dat het daaruit resulterende verlagingspercentage wordt toegepast op het bedrag dat voortvloeit uit de vermenigvuldiging van de beschikte hectareprijs en het aantal hectares waarmee de deelnemer in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer.

  • 3. De artikelen 32, 33 en 35 van de uitvoeringsregeling zijn van overeenkomstige toepassing. Waar in voornoemde artikelen gesproken wordt van ‘landbouwer’ en ‘de minister’ wordt voor de toepassing van het onderhavige artikel gelezen ‘deelnemer’ respectievelijk ‘het bevoegd gezag’.

  • 4. Het bevoegd gezag geeft geen toepassing aan artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 2.12 Inzet ANLb-beheer als bufferstrook of niet-productieve grond

  • 1. Voor zover een deelnemer een oppervlakte waarmee hij in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer inzet als bufferstrook, bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, onder 4 en 4.a, van de uitvoeringsregeling, wordt door het bevoegd gezag geen jaarbetaling verstrekt voor zover in die bufferstrook een beheeractiviteit wordt uitgevoerd die is gericht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen, dan wel het geheel of gedeeltelijk afzien daarvan.

  • 2. Het in het kader van het beheer gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen in de in het eerste lid bedoelde bufferstrook is een niet-naleving als bedoeld in artikel 2.10.

  • 3. Voor zover een deelnemer een oppervlakte waarmee hij in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer inzet als niet-productieve grond als bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, onder 8, eerste tot en met zevende lid, van de uitvoeringsregeling, wordt door het bevoegd gezag de jaarbetaling voor de betreffende beheeractiviteit verlaagd met de inkomstendervingscomponent zoals die voor het betreffende jaar en de betreffende activiteit is opgenomen in bijlage 4 van de SVNL 2016.

Artikel 2.13 Intrekken certificaat

De beschikking tot subsidieverlening wordt met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van -het subsidietijdvak ingetrokken indien het in artikel 3.11, onderdeel h, van de SVNL 2016 bedoelde certificaat van het agrarisch collectief ingetrokken wordt.

HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN INZAKE OVERIGE PLATTELANDSINTERVENTIES EN SECTORALE INTERVENTIES

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik
  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op plattelandsinterventies, met uitzondering van agrarisch natuur- en landschapsbeheer, en op sectorale interventies.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid is paragraaf 2 van dit hoofdstuk van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 en 5.3, van de REES 2021.

  • 3. Dit hoofdstuk is, met uitzondering van paragraaf 3, niet van toepassing op subsidies verstrekt op grond van hoofdstuk 5, titel 5.5, van de REES 2021.

Artikel 3.2 Subsidie verlagen
  • 1. Het bevoegd gezag besluit over het verlagen van de subsidies, bedoeld in artikel 3.1, overeenkomstig hoofdstuk 1 en dit hoofdstuk en bijlage 4.

  • 2. De administratieve sanctie wordt bij de subsidievaststelling toegepast op het, overeenkomstig bijlage 4, tabel I, bepaalde verleende of vastgestelde, subsidiebedrag van de activiteit waarop de niet-naleving betrekking heeft.

  • 3. In afwijking van het tweede lid geldt voor de sectorale interventies dat de administratieve sanctie bij de vaststelling van een activiteit of uitgavenpost wordt toegepast op het aangevraagde subsidiebedrag voor die activiteit of uitgavenpost.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag een hoger verlagingspercentage toepassen indien de ernst, omvang of het permanente karakter van de niet-naleving daar aanleiding toe geven.

  • 5. Indien sprake is van een andere niet-naleving dan bedoeld in bijlage 4, wordt een administratieve sanctie toegepast waarbij voor het verlagingspercentage wordt aangesloten bij de verlagingspercentages zoals opgenomen in Bijlage 4, deel I.

Artikel 3.3 Herstelmogelijkheden
  • 1. Het bevoegd gezag geeft pas toepassing aan artikel 3.2 nadat zij heeft geconstateerd dat een herstelmogelijkheid niet passend is.

  • 2. Een herstelmogelijkheid is in ieder geval niet passend als de niet-naleving een permanent karakter heeft of indien niet alsnog aan de gestelde verplichtingen kan worden voldaan.

  • 3. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat de hersteltermijn reëel is.

Artikel 3.4 Herhaalde niet-naleving
  • 1. In geval van een herhaalde niet-naleving verhoogt het bevoegd gezag de in bijlage 4, tabel I, genoemde percentages met:

    • a. 1 procentpunt bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving;

    • b. 5 procentpunten bij de tweede of frequentere herhaling van dezelfde niet-naleving.

  • 2. Er is sprake is van een herhaalde niet-naleving als de niet-naleving binnen een subsidieverlening al eerder is geconstateerd ten aanzien van dezelfde begunstigde.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt voor de sectorale interventie groenten en fruit bekeken of de niet-naleving binnen één operationeel programma wordt herhaald.

Artikel 3.5 Stapeling niet-nalevingen
  • 1. In geval van stapelingen van niet-nalevingen past het bevoegd gezag verlagingen toe in de volgorde van de hoogte van de op te leggen verlagingen, van hoog naar laag. Bij de achtereenvolgende verlagingen wordt steeds rekening gehouden met de reeds toegepaste verlaging.

  • 2. Bij meerdere aanbestedingsfouten in één en dezelfde opdracht is slechts de hoogste van de van toepassing zijnde verlagingen van toepassing.

  • 3. Het verlagingspercentage bedraagt maximaal 100% van de subsidieverlening.

Artikel 3.6 Aanbesteding
  • 1. Het bevoegd gezag past alleen een verlaging toe voor het niet naleven van de aanbestedingsregels als:

    • a. de subsidieontvanger aanbestedingsplichtig is op grond van de Aanbestedingswet 2012;

    • b. de subsidieontvanger de Aanbestedingswet 2012 niet of niet geheel naleeft; en

    • c. sprake is van een overtreding genoemd in bijlage 4, tabel II.

  • 2. Het bevoegd gezag past geen verlaging toe voor het niet naleven van de aanbestedingsregels als de niet-naleving slechts van formele aard is, zonder mogelijke financiële gevolgen.

Artikel 3.7 Controle verhinderen

Indien de begunstigde of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle verhindert, wordt de betrokken steun- of betalingsaanvraag afgewezen, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 1.4.

Paragraaf 2. Specifieke bepalingen sectorale interventie groenten en fruit

Artikel 3.8 Algemeen niet-naleving
  • 1. Indien aan het einde van het operationele programma niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 50, zevende lid, onderdelen a, b en c, van verordening 2021/2115, wordt de subsidie verlaagd met het bedrag dat voor deze sectorale doelstellingen dan wel voor de niet uitgevoerde projecten, activiteiten of uitgavenposten is verleend, maar niet in de aanvraag tot vaststelling is opgenomen.

  • 2. Indien in een uitvoeringsjaar het maximum voor de uitgaven voor interventies, bedoeld in artikel 50, zevende lid, onderdeel d, van verordening 2021/2115, wordt overschreden, wordt de subsidie verlaagd tot het bedrag dat overeenkomt met dat percentage.

  • 3. Indien een producentenorganisatie heeft verzuimd om wijzigingen als bedoeld in artikel 5.2.50 van de REES 2021 onverwijld te melden, wordt het vast te stellen subsidiebedrag verlaagd met het bedrag van het project, de activiteit of de uitgavenpost waar de wijziging betrekking op heeft.

  • 4. Indien in aanvulling op artikel 3.7, een producentenorganisatie, inclusief haar leden of relevante vertegenwoordigers, de uitvoering van een controle verhindert in het kader van een verzoek tot erkenning of controle op de erkenningsvoorwaarden, wordt de goedkeuring van een operationeel programma of een vaststellingsaanvraag afgewezen.

Artikel 3.9 Uit de markt nemen
  • 1. Indien bij de in artikel 5.3.174 van de REES 2021 bedoelde controle blijkt dat producten niet voldoen aan de kwaliteitseisen of niet overeenkomen met de hoeveelheden die in de artikel 5.3.174 van de REES 2021 bedoelde melding zijn opgenomen, dan wordt slechts toestemming tot het uit de markt nemen van producten verleend, voor dat deel van de melding dat overeenkomt met de geconstateerde hoeveelheden of de hoeveelheden die voldoen aan de kwaliteitseisen.

  • 2. Indien blijkt dat de uit de markt genomen producten zijn weggewerkt in strijd met artikel 5.3.177 van de REES 2021 of indien het uit de markt nemen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft gehad, wordt de subsidie verlaagd tot het bedrag waarvoor de producten wel zijn weggewerkt in overeenstemming met artikel 5.3.177 van de REES 2021 of zonder negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.

  • 3. Indien blijkt dat ontvangers van uit de markt genomen producten niet voldoen aan de aan hen gestelde eisen, worden zij:

    • a. uitgesloten van het recht op ontvangst van de producten die uit de markt zijn genomen; en

    • b. verplicht de waarde van door hen ontvangen producten plus de betrokken sorteer-, verpakkings- en vervoerskosten aan de minister te betalen;

  • 4. De in derde lid, onderdeel a, bedoelde uitsluiting wordt onmiddellijk van kracht en duurt ten minste één jaar met de mogelijkheid van verlenging.

Artikel 3.10 Niet oogsten
  • 1. Indien bij de in artikel 5.3.182 van de REES 2021 bedoelde controle blijkt dat producten niet voldoen aan de in artikel 17 van verordening (EU) 2022/126 gestelde eisen of het areaal niet overeenkomt met het areaal dat is opgegeven in de artikel 5.3.182 van de REES 2021 bedoelde melding, dan wordt slechts toestemming tot het niet oogsten gegeven voor dat areaal dat voldoet aan de gestelde eisen of dat overeenkomt met het geconstateerde areaal.

  • 2. Indien blijkt dat de niet geoogste producten zijn weggewerkt in strijd met artikel 5.3.184 van de REES 2021 of indien het niet oogsten negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft gehad, wordt de subsidie verlaagd tot het bedrag waarvoor de producten wel zijn weggewerkt in overeenstemming met artikel 5.3.184 van de REES 2021 of zonder negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.

Artikel 3.11 Groen oogsten
  • 1. Indien bij de in artikel 5.3.182 van de REES 2021 bedoelde controle blijkt dat producten niet voldoen aan de in artikel 17 van verordening (EU) 2022/126 gestelde eisen of het areaal niet overeenkomt met het areaal dat is opgegeven in de artikel 5.3.182 van de REES 2021 bedoelde melding, dan wordt slechts toestemming tot het groen oogsten gegeven voor dat areaal dat voldoet aan de gestelde eisen of dat overeenkomt met het geconstateerde areaal.

  • 2. Indien blijkt dat de groen geoogste producten zijn weggewerkt in strijd met artikel 5.3.184 van de REES 2021 of indien het groen oogsten negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft gehad, wordt de subsidie verlaagd tot het bedrag waarvoor de producten wel zijn weggewerkt in overeenstemming met artikel 5.3.184 van de REES 2021 of zonder negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.

Artikel 3.12 Inspanning producentenorganisatie

Indien een producentenorganisatie, na daartoe een dwingende aanwijzing te hebben ontvangen, naar het oordeel van de minister onvoldoende inspanningen heeft verricht om de projecten op zodanige wijze uit te voeren, dat alles in het werk is gesteld om de verwachte meetbare resultaten te behalen, dan wordt het vast te stellen subsidiebedrag verlaagd met het bedrag dat is gerelateerd aan de betreffende sectorale doelstelling van het betreffende project.

Artikel 3.13 Stoppen operationeel programma en beëindiging erkenning
  • 1. Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties de uitvoering van haar operationele programma, ook in het geval van al dan niet vrijwillige intrekking van de erkenning, vóór het einde van de geplande looptijd ervan stopzet, worden geen verdere betalingen aan die organisatie of unie gedaan voor acties die na de datum van stopzetting worden uitgevoerd.

  • 2. De steun die vóór de stopzetting van het operationele programma is ontvangen voor subsidiabele acties, wordt teruggevorderd, indien:

    • a. de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties niet aan de erkenningscriteria heeft voldaan;

    • b. de in artikel 5.2.45 van de REES 2021 bedoelde meetbare resultaten, zoals vastgelegd in het operationele programma, niet zijn verwezenlijkt op het moment van stopzetting; of

    • c. de investeringen die met bijstand uit het actiefonds zijn gefinancierd, niet in het bezit blijven van en gebruikt worden door de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of haar dochternemingen die aan het vereiste van 90% als bedoeld in artikel 31, zevende lid, van Verordening (EU) 2022/126 voldoen of haar leden tot ten minste het einde van de in artikel 5.2.63 van de REES 2021 bedoelde periode.

Paragraaf 3. Specifieke bepalingen brede weersverzekering

Artikel 3.14 Voorschriften inzake brede weersverzekering

Voor subsidies die worden verstrekt op grond van hoofdstuk 5, titel 5.5, van de REES 2021 geldt dat:

  • a. indien de verstrekte subsidie lager is dan de aangevraagde subsidie als gevolg van een bij besluit van de minister vastgestelde verlaging van de subsidie, de landbouwer de met dit verschil overeenkomende premie dient te voldoen aan de verzekeraar vóór 1 juli volgend op het jaar van de aanvraag;

  • b. indien de landbouwer niet of niet geheel het in onderdeel a bedoelde bedrag tijdig heeft betaald, de subsidie evenredig percentueel wordt verlaagd met het verschil tussen het bedrag dat tijdig is betaald en het bedrag dat had moeten zijn betaald;

  • c. indien blijkt dat de totale oppervlakte van de te verzekeren percelen zoals aangegeven in de subsidieaanvraag lager is dan de oppervlakte vermeld in de verzekeringspolis, de subsidie evenredig procentueel wordt verlaagd met het vastgestelde verschil.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 Intrekking en overgangsrecht

De Beleidsregel verlagen subsidie POP wordt ingetrokken maar blijft van toepassing ten aanzien van subsidieverleningen voor plattelandsontwikkeling in het kader van verordening (EU) nr. 1305/2013.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel verlagen subsidie GLB.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang 1 januari 2023.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 december 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

BIJLAGE 1. VERLAGINGEN ANLB-BEHEER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2.3, EERSTE LID

<Niet-naleving voorschriften beheeractiviteit>

Omvang, ernst en duur

Effect op 0%–25% van de beheerde oppervlakte

Effect op 25%–50% van de beheerde oppervlakte

Effect op 50%–100% van de beheerde oppervlakte

Afwijking heeft weinig effect op het realiseren van de doelstelling van de beheeractiviteit, en is binnen een termijn van maximaal 3 maanden te herstellen

Geen verlaging

Geen verlaging

Geen verlaging

Heeft weinig effect op de realisatie doelstelling van de beheeractiviteit.

Verlaging bedraagt 10% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Verlaging bedraagt 15% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Heeft een aanzienlijk effect op de realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit.

Verlaging bedraagt 15% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Verlaging bedraagt 60% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

De realisatie van de doelstelling van de beheeractiviteit komt in gevaar.

Verlaging bedraagt 30% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Verlaging bedraagt 60% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Verlaging bedraagt 100% van de betaling in het jaar dat de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

BIJLAGE 2. OPGAVE-, WIJZIGINGS- EN MELDINGSTERMIJNEN ANLB ALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2.4, TWEEDE LID, EN 2.8, DERDE EN VIERDE LID

 

Verplichting

Korting met 1% per werkdag indien de onderstaande termijnen worden overschreden:

Geen jaarbetaling indien de onderstaande termijnen worden overschreden:

Artikel 3.11, onderdeel d, van de SVNL 2016

(opgave en wijzigen van beheeractiviteiten)

• Opvoeren nieuwe activiteiten c.q. wijzigen van activiteiten

Uiterlijk 7 kalenderdagen vóór het starten van de activiteit

Daags vóór de start van de activiteit

• periode verlengen (=verlengen rustperiode of inundatieperiode)

7 kalenderdagen vóór de oorspronkelijke einddatum

Daags vóór de oorspronkelijke einddatum

• periode verkorten (=verkorten of naar voren halen rustperiode of inundatieperiode)

7 kalenderdagen vóór de nieuwe einddatum

Daags vóór de nieuwe einddatum

• Opvoeren c.q. wijzigen startdatum1

7 kalenderdagen vóór de (nieuwe) startdatum

Daags vóór de (nieuwe) startdatum

• Opvoeren c.q. wijzigen ingangsdatum aanwezigheid gewasresten (activiteit 9)2

7 kalenderdagen vóór de (nieuwe) ingangsdatum aanwezigheid van de gewasresten

Daags vóór de (nieuwe) ingangsdatum aanwezigheid van de gewasresten

Artikel 3.11, onderdeel l, van de SVNL 2016

(melden uitvoeren van beheeractiviteiten)

• Activiteit 5 (melden van startdatum rustperiode)3

7 kalenderdagen ná startdatum rustperiode

7 kalenderdagen ná startdatum rustperiode

• Activiteit 6 (bemesten met ruige stalmest)

14 kalenderdagen na uitvoering

Uiterlijk 28 kalenderdagen na uitvoering

• Activiteit 16 (schoonmaken van watergangen)

14 kalenderdagen na uitvoering

Uiterlijk 28 kalenderdagen na uitvoering

• Activiteit 22 (snoeien)

14 kalenderdagen na uitvoering, doch uiterlijk 28 maart (m.b.t. snoeien in de periode 16 juli jaar x-1 tot 15 maart jaar x)4

Uiterlijk 28 kalenderdagen na uitvoering, doch uiterlijk 11 april (m.b.t. snoeien in de periode 16 juli jaar x-1 tot 15 maart jaar x)4

• Activiteit 23 (maaien en/of schonen)

14 kalenderdagen na uitvoering

Uiterlijk 28 kalenderdagen na uitvoering

• Activiteit 26 (spuiten van bagger)

14 kalenderdagen na uitvoering

Uiterlijk 28 kalenderdagen na uitvoering

• Activiteit 30 (onderwerken gewasresten)

14 kalenderdagen na uitvoering

Uiterlijk 28 kalenderdagen na uitvoering

X Noot
1

Het opvoeren van de startdatum van de rustperiode in het kader van activiteit 5 valt hier niet onder. Een eventuele wijziging van de startdatum wél.

X Noot
2

Melding is niet nodig indien de periode van aanwezigheid van de gewasresten al gedefinieerd is.

X Noot
3

Melding is niet nodig indien de startdatum van de rustperiode al gedefinieerd is.

X Noot
4

Het snoeien in de periode 16 juli t/m 31 december 2022 telt niet mee voor het beheerjaar 2023

BIJLAGE 3. BASELINEVOORWAARDEN ANLB ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2.10

Baselinevoorwaarden zoals die per 1 januari 2023 gelden voor ANLb-beheer

Nr. beheeractiviteit

Nederlands wetgevingskader

Artikelen

Onderwerp van controle

Aanvullende opmerking

1

Wet natuurbescherming

Artikel 3.1

Het verbod om bepaalde vogelsoorten te doden, te vangen of te verstoren, alsmede om hun nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen, te beschadigen of weg te nemen.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het beschermen van vogels.

Wet natuurbescherming

Artikel 3.10, eerste lid, onderdeel c, jo. bijlage, onderdeel B

Het verbod om bepaalde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het beschermen van vaatplanten van de soort akkerboterbloem, bosboterbloem, groene nachtorchis, kalkboterbloem, kleine ereprijs, liggende ereprijs of vroege ereprijs.

5

Wet natuurbescherming

Artikel 3.1

Het verbod om bepaalde vogelsoorten te doden, te vangen of te verstoren, alsmede om hun nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen, te beschadigen of weg te nemen.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het beschermen van vogels d.m.v. een rustperiode, nestenclave of nestbeschermer.

6

Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Artikel 7 jo. de artikelen 8, onderdelen a en b, 9, 10 en 12, eerste tot en met derde lid, van de Meststoffenwet jo. de artikelen 24 tot en met 29 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen.

 

Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Artikel 7 jo. de artikelen 8, onderdeel c, 11 en 12, vierde en vijfde lid, van de Meststoffenwet jo. de artikelen 29a tot en met 34 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de fosfaatgebruiksnorm in acht is genomen.

 

Besluit gebruik meststoffen

Artikel 3b

Het verbod om in de periode 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, herwonnen fosfaten, overige organische meststoffen of een mengsel daarvan tegelijkertijd met het beregenen, bevloeien of infiltreren van de bodem.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het gebruik van een bodemverbeteraar welke valt onder één van de genoemde categorieën.

Besluit gebruik meststoffen

Artikel 4, eerste en tweede lid

Het verbod op het gebruik, voor zover het vaste dierlijke mest betreft, in de van de grondsoort afhankelijke periode.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het uitrijden van ruige stalmest.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3:78, tweede lid, jo. de artikelen 3:84 en 3:85

Het verbod om in een teeltvrije zone meststoffen te gebruiken, tenzij de daarbij behorende voorschriften in acht zijn genomen.

Alleen voor zover de activiteit in een teeltvrije zone wordt uitgevoerd.

Uitvoeringsregeling GLB 2023

Artikel 32, onderdeel b, jo. bijlage 4, paragraaf 2, onder 4 en 4a

Het verbod om in een verplichte bufferstrook meststoffen te gebruiken.

Alleen voor zover de activiteit in een verplichte bufferstrook wordt uitgevoerd.

7

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel 20, eerste lid, slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn. Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’.

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3:78, eerste lid, jo. de artikelen 3:78a tot en met 3:83

Het verbod om in een teeltvrije zone gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, tenzij de daarbij behorende voorschriften in acht zijn genomen.

Alleen voor zover de activiteit in een teeltvrije zone wordt uitgevoerd.

Uitvoeringsregeling GLB 2023

Artikel 32, onderdeel b, jo. bijlage 4, paragraaf 2, onder 4 en 4a

Het verbod om in een verplichte bufferstrook chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken.

Alleen voor zover de activiteit in een verplichte bufferstrook wordt uitgevoerd.

19a

Wet natuurbescher-ming

Artikel 3.10, eerste lid, onderdeel c jo. bijlage, onderdeel B

Het verbod om bepaalde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het beschermen van vaatplanten van de soort akkerboterbloem, bosboterbloem, groene nachtorchis, kalkboterbloem, kleine ereprijs, liggende ereprijs of vroege ereprijs.

22

Uitvoeringsregeling GLB 2023

Artikel 32, onderdeel b, jo. bijlage 4, paragraaf 4, onder 8, achtste lid

Het verbod om een houtopstand (anders dan bij wijze van dunning) zonder voorafgaande tijdige kennisgeving of in strijd met een kapverbod te (doen) vellen, of te (doen) vellen zonder deze te herbeplanten op een bosbouwkundig verantwoorde wijze.

Alleen voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op een houtopstand als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming

Uitvoeringsregeling GLB 2023

Artikel 32, onderdeel b, jo. bijlage 4, paragraaf 4, onder 8, negende lid

Het verbod om heggen en bomen te snoeien in de periode 15 maart t/m 15 juli en in het geval buiten die periode door vogels wordt gebroed.

 

30

Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Artikel 7 jo. de artikelen 8, onderdelen a en b, 9, 10 en 12, eerste tot en met derde lid, van de Meststoffenwet jo. de artikelen 24 tot en met 29 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen.

 

Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Artikel 7 jo. de artikelen 8, onderdeel c, 11 en 12, vierde en vijfde lid, jo. de artikelen 29a tot en met 34 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de fosfaatgebruiksnorm in acht is genomen.

 

Besluit gebruik meststoffen

Artikel 3b

Het verbod om in de periode 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen, stikstof-kunstmest, zuiveringsslib, compost, herwonnen fosfaten, overige organische meststoffen of een mengsel daarvan tegelijkertijd met het beregenen, bevloeien of infiltreren van de bodem.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het gebruik van een bodemverbeteraar welke valt onder één van de genoemde categorieën.

Besluit gebruik meststoffen

Artikel 4, eerste en tweede lid

Het verbod op het gebruik, voor zover het vaste dierlijke mest betreft, in de van de grondsoort afhankelijke periode.

Alleen voor zover de activiteit gericht is op het uitrijden van ruige stalmest.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3:78, tweede lid, jo. de artikelen 3:84 en 3:85

Het verbod om in een teeltvrije zone meststoffen te gebruiken, tenzij de daarbij behorende voorschriften in acht zijn genomen.

Alleen voor zover de activiteit in een teeltvrije zone wordt uitgevoerd.

Uitvoeringsregeling GLB 2023

Artikel 32, onderdeel b, jo. bijlage 4, paragraaf 1, onder 3

Het verbod om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden zonder vergunning van het college van Burgemeester en Wethouders.

 

Uitvoeringsregeling GLB 2023

Artikel 32, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 2, onder 4 en 4a

Het verbod om in een verplichte bufferstrook meststoffen te gebruiken.

Alleen voor zover de activiteit in een verplichte bufferstrook wordt uitgevoerd.

38

Wet natuurbescherming

Artikel 3.5, eerste tot en met vierde lid

Het verbod om in het wild levende dieren van de soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, alsmede om hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen of hun voortplantings- en rustplaatsen te beschadigen of te vernielen.

Alleen voor zover het gaat om de predatorsoort wolf of otter

Wet natuurbescherming

Artikel 3.10, eerste lid, onderdelen a en b

Het verbod om in het wild levende zoogdieren, bedoeld in onderdeel A van de bijlage bij de Wet natuurbescherming, opzettelijk te doden of te vangen, alsmede om hun vaste voortplantings- en rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen.

Alleen voor zover het gaat om de predatorsoort vos, boommarter, bunzing, hermelijn, steenmarter of wezel

BIJLAGE 4. VERLAGINGEN NSP NIET GRONDGEBONDEN SUBSIDIE ALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3.2, EERSTE LID, EN 3.6, EERSTE LID, ONDERDEEL C

Tabel I: Niet-naleving subsidieverplichtingen met uitzondering van aanbestedingsregels (zie tabel II)

Nr.

Omschrijving niet-naleving

Administratieve sanctie

Vindplaats niet-naleving in regelgeving

Van toepassing op sectorale interventie groenten en fruit (g&f) en bijenteelt

1

Prestatie niet of niet geheel geleverd

Naar rato van de geleverde prestaties over de verleende subsidie

Artikel 2.16 REES 2021

G&f: ja

Bijenteelt: ja

2a

Niet naleven meldingsplicht (algemeen)

2% over de vastgestelde subsidie

Artikelen 2.15, eerste en tweede lid, en 5.2.50 REES 2021

G&f: nee, zie artikel 3.8, derde lid, beleidsregel

Bijenteelt: ja

2b

Niet naleven meldingsplicht (RUS1)

25–50% over de vastgestelde subsidie

G&f & bijenteelt: n.v.t

3

Niet voldoen aan administratieverplichtingen

2% over de vastgestelde subsidie

Artikel 2.17 REES 2021

G&f & bijenteelt: ja

4

Niet voldoen aan communicatieverplichtingen

2% over de vastgestelde subsidie

Artikel 5.1.6 REES 2021

G&f & bijenteelt: ja

5

Niet voldoen aan (informatie)verplichtingen

2% over de vastgestelde subsidie

Artikelen 1.7, 2.15, derde lid, REES 2021

G&f & bijenteelt: ja

6

Voortgangsverslag of tussenrapportage is niet tijdig of niet volledig ingediend

2% over de vastgestelde subsidie

Artikel 2.18 REES 2021

G&f: ja, artikelen 5.3.197 en 5.3.198 REES 2021

Bijenteelt: ja, artikel 5.4.11 REES 2021

7

Niet voldoen aan instandhoudingsplicht

over de vastgestelde subsidie naar rato van aantal jaren waarin niet is voldaan aan de instandhoudingsplicht; tot 100% (geen volledig jaar voldaan)

Artikel 1.8 REES 2021

G&f en bijenteelt: nee, zie artikel 11 van verordening 2022/126

8

Gedeclareerde kosten zijn al gedekt vanuit ander fonds of andere subsidie (cumulatie)

100% tav. kosten die al gedekt zijn

Artikel 1.2 REES 2021

G&f & bijenteelt: ja

Tabel II: Niet-naleving aanbestedingsregels

Nr.

Omschrijving niet-naleving

Administratieve sanctie

II.1 Aankondiging van opdracht en bestek

A1.1

De opdracht is niet gepubliceerd volgens de juiste procedures.

Dit is ook van toepassing op rechtstreekse toekenningen of onderhandelingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht, indien niet is voldaan aan de criteria voor het gebruik ervan.

100% van de opdracht

A1.2

De opdracht is niet gepubliceerd volgens de juiste procedures, maar de opdracht is wel op een dusdanige wijze openbaar gemaakt zodat gegadigden tijdig hebben/hadden kunnen reageren.

(Ingeval van een EU-aanbestedingsplichtige opdracht: betreft het zowel gegadigden in Nederland als in andere lidstaten).

25% van de opdracht

A2

Kunstmatige splitsing van opdracht en daardoor niet gepubliceerd volgens de juiste procedures.

Dit geldt voor EU-aanbestedingsplichtige opdrachten en voor opdrachten onder de Europese drempel, waar door kunstmatige splitsing overschrijding van nationale drempels voor openbaar aanbesteden is vermeden.

* 100% van de opdracht indien de opdracht ook niet op andere wijze openbaar is gemaakt;

* 25% van de opdracht indien de opdracht wel op een dusdanige wijze openbaar is gemaakt dat gegadigden tijdig hebben/hadden kunnen reageren (Ingeval van een EU-aanbestedingsplichtige opdracht: betreft het zowel gegadigden in Nederland als in andere lidstaten).

A3

De aanbestedende dienst vermeldt niet de belangrijkste redenen voor hun besluit om de opdracht niet in delen op te splitsen.

5% van de opdracht

A4.1

Niet-naleving van de termijnen voor de ontvangst van inschrijvingen en/of voor ontvangst van verzoeken tot deelname. De geboden termijn was korter dan de minimaal toegestane

* 100% van de opdracht indien de geboden tijd 0-15% is van de tijd die beschikbaar gesteld had moeten worden bedraagt of indien de geboden tijd 5 dagen of minder bedraagt,

* 25% indien 16-50% van de tijd geboden wordt;

* 10% indien 51-70% van de tijd geboden wordt;

* 5% indien 71-99% van de tijd geboden wordt

A4.2

Het niet verlengen van termijnen voor de ontvangst van inschrijvingen terwijl er significante wijzigingen worden aangebracht in de aanbestedingsdocumenten.

10% van de opdracht indien de geboden tijd niet verlengd is bij significante wijzigingen in de aanbestedingsdocumenten

A5.1

Onvoldoende tijd voor potentiële inschrijvers/gegadigden om aanbestedingsstukken te verkrijgen. De geboden tijd was korter dan de minimaal toegestane

* 25% van de opdracht indien de geboden tijd 5 dagen of minder bedraagt,

* 10% van de opdracht indien geboden tijd 0–50% van de tijd die beschikbaar gesteld had moeten worden bedraagt, en

* 5% indien 51–80% van de tijd geboden wordt

A5.2

Er zijn beperkingen om aanbestedingsdocumenten te verkrijgen.

25% van de opdracht indien de contracterende partij geen kosteloze vrije, rechtstreekse en volledige elektronische toegang tot bepaalde aanbestedingsstukken heeft aangeboden

A6

De verlenging van termijnen voor inschrijving en/of voor ontvangst van verzoeken tot deelname is niet (correct) gepubliceerd.

Hieronder valt ook de situatie dat gevraagde nadere informatie niet (tijdig) aan alle inschrijvers is verstrekt

* 10% van de opdracht indien de verlenging van de termijn niet is gepubliceerd volgens de juiste procedures én ook niet op andere wijze openbaar gemaakt, of indien de termijn niet is verlengd terwijl aanvullende informatie niet uiterlijk zes dagen vóór de vastgestelde termijn wordt verstrekt,

* 5% van de opdracht indien de verlenging van de termijn niet is gepubliceerd volgens de juiste procedures, maar de opdracht is wel op een dusdanige wijze openbaar gemaakt dat gegadigden in andere lidstaten tijdig hebben/hadden kunnen reageren

A7

Gevallen die het gebruik van een mededingingsprocedure met onderhandeling of een concurrentiegerichte dialoog niet rechtvaardigen

* 25% van de opdracht indien de aanbestedende dienst een overheidsopdracht gunt door middel van een mededingingsprocedure met onderhandeling of een concurrentiegerichte dialoog in situaties waarin richtlijn 2014/24/EU niet voorziet

* 10% van de opdracht indien de aanbestedende dienst voor volledige transparantie zorgde inclusief een rechtvaardiging van het gebruik van deze procedures in de aanbestedingsdocumenten, in de aanbestedingsdocumenten geen limiet voor het aantal geschikte kandidaten om een initiële inschrijving in te dienen is opgenomen en gelijke behandeling van alle inschrijvers tijdens de aanbestedingsonderhandelingen was gewaarborgd.

A8

Niet-naleving van de vastgestelde procedure voor elektronische en geaggregeerde aanbestedingen

* 25% van de opdracht indien de niet-naleving heeft geleid tot de gunning van een opdracht aan een andere partij dan aan de partij aan wie het had moeten worden gegund,

* 10% van de opdracht indien de niet-naleving een afschrikwekkende werking zou kunnen hebben gehad voor potentiële inschrijvers

A9.1

In de aankondiging stonden niet alle selectiecriteria en/of gunningscriteria (incl. de weging)

25% van de opdracht

A9.2

In de aankondiging stonden niet de voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd en/of technische specificaties

10% van de opdracht

A9.3

In de aankondiging of het bestek stonden de gunningscriteria en hun weging onvoldoende gedetailleerd gepubliceerd met als gevolg dat de concurrentie onrechtmatig wordt beperkt (het ontbreken van details zou een afschrikkende werking kunnen hebben gehad op potentiële inschrijvers)

10% van de opdracht

A9.4

De aanbestedende dienst heeft verduidelijkingen of aanvullende informatie (met betrekking tot selectie- en gunningcriteria) niet aan alle inschrijvers meegedeeld of gepubliceerd

10% van de opdracht

A10

Gebruik van

– criteria voor uitsluiting, selectie, gunning of

– voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd of

– technische specificaties

die discriminerend zijn op basis van ongerechtvaardigde nationale, regionale of lokale voorkeuren

* 25% van de opdracht indien ondernemers afgeschrikt hadden kunnen worden, en

* 10% van de opdracht indien er nog een minimumniveau van concurrentie was gewaarborgd (er waren inschrijvingen die werden aanvaard en aan de selectiecriteria voldeden)

A11

Gebruik van

– criteria voor uitsluiting, selectie, gunning of

– voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd of

– technische specificaties

die niet discriminerend zijn op basis van nationale, regionale of lokale voorkeuren maar de toegang voor marktdeelnemers alsnog beperken

* 25% van de opdracht indien minimumeisen inzake bekwaamheid voor een opdracht duidelijk niet relevant zijn voor de opdracht; of indien de uitsluitings-, selectie- en / of gunningscriteria of voorwaarden voor de uitvoering van contracten hebben geleid tot een situatie waarin slechts één marktdeelnemer een offerte kon indienen en dit resultaat niet kan worden gerechtvaardigd door de technische specificiteit van de opdracht,

* 10% van de opdracht indien onder meer minimumeisen inzake bekwaamheid wel relevant zijn maar niet in verhouding staan tot de opdracht; of indien tijdens de beoordeling van kandidaten de selectiecriteria als gunningscriteria werden gebruikt; of indien specifieke handelsmerken, merken of normen vereist zijn, behalve wanneer dergelijke vereisten betrekking hebben op een aanvullend deel van de opdracht en het potentiële effect op de EU-begroting slechts formeel is,

* 5% van de opdracht indien er nog een minimumniveau van concurrentie was gewaarborgd (er waren inschrijvingen die werden aanvaard en aan de selectiecriteria voldeden)

A12

De omschrijving in de aankondiging en/of het bestek was dermate gebrekkig dat de potentiële inschrijvers het voorwerp van de opdracht niet konden vaststellen wat een afschrikkende werking veroorzaakt waardoor de concurrentie mogelijk wordt beperkt.

10% van de opdracht

A13

De aanbestedingsdocumentatie legt beperkingen op aan het gebruik van onderaannemers voor een deel van de opdracht dat in abstracte termen als een bepaald percentage van dat contract is vastgesteld, en ongeacht de mogelijkheid om de capaciteiten van potentiële onderaannemers te verifiëren en zonder enige vermelding van het wezenlijke karakter van de taken die het betreft.

5% van de opdracht

II.2 Selectie van inschrijvers en beoordeling van inschrijvingen

A14.1

Selectiecriteria (of technische specificaties) zijn na de opening c.q. start van de aanbesteding aangepast waardoor ten onterechte inschrijvers zijn geaccepteerd.

De selectiecriteria zijn tijdens de selectieprocedure aangepast waardoor inschrijvers zijn geaccepteerd die niet zouden zijn geaccepteerd als de gepubliceerde selectiecriteria zouden zijn gevolgd.

25% van de opdracht

A14.2

Selectiecriteria (of technische specificaties) zijn na de opening c.q. start van de aanbesteding aangepast waardoor ten onterechte inschrijvers zijn afgewezen.

De selectiecriteria zijn tijdens de selectieprocedure aangepast waardoor inschrijvers zijn afgewezen die niet zouden zijn afgewezen als de gepubliceerde selectiecriteria zouden zijn gevolgd.

25% van de opdracht

A15

Bij de beoordeling zijn gunningscriteria gebruikt die verschillen van die vermeld zijn in de aankondiging van de opdracht of het bestek; of aanvullende gunningscriteria zijn gebruikt die niet zijn gepubliceerd.

* 25% van de opdracht indien dit een discriminerend effect had (op basis van ongerechtvaardigde nationale, regionale of lokale voorkeuren), en

* in andere gevallen 10%

A16

Er is onvoldoende audit trail voor de gunning van de opdracht.

* 100% van de opdracht voor het weigeren van toegang tot de relevante documentatie, en

* 25% van de opdracht indien de relevante documentatie onvoldoende is om de gunning van de opdracht te rechtvaardigen

A17.1

De aanbestedende dienst heeft tijdens de beoordeling toegestaan dat een inschrijver/ gegadigde zijn offerte mocht aanpassen en de wijziging leidt tot de gunning van de opdracht aan die inschrijver / gegadigde.

25% van de opdracht

A17.2

Er vonden tijdens de gunning onderhandelingen met de indiener(s) van een offerte plaats met als gevolg dat de oorspronkelijke voorwaarden zoals vastgelegd in het bestek of de aankondiging substantieel zijn veranderd.

25% van de opdracht

A17.3

Bij concessies staat de aanbestedende dienst een inschrijver / gegadigde toe het onderwerp, gunningscriteria en de minimumvereisten tijdens onderhandelingen te wijzigen, wanneer de wijziging leidt tot de gunning van de opdracht aan die inschrijver / gegadigde.

25% van de opdracht

A18

Onrechtmatige voorafgaande betrokkenheid van inschrijvers / gegadigden bij de aanbestedende dienst. Wanneer voorafgaand advies van een inschrijver leidt tot een verstoring van de mededinging of leidt tot een schending van de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en transparantie, in de voorwaarden die worden genoemd in de artikelen 40 en 41 van Richtlijn 2014/24/EU.

25% van de opdracht

A19

In het kader van een mededingingsprocedure met onderhandeling zijn de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht substantieel gewijzigd in de aankondiging van de opdracht of het bestek, waardoor een nieuwe opdracht gepubliceerd had moeten worden.

25% van de opdracht

A20

Onterechte afwijzing van, gezien de opdracht, abnormaal lage inschrijver(s) zonder dat de aanbestedende dienst schriftelijk om uitleg heeft gevraagd over de door hem noodzakelijk geachte verduidelijkingen over de samenstelling van de desbetreffende offerte(s); of wanneer dergelijke vragen wel zijn gesteld maar de aanbestedende dienst niet kan aantonen dat het de antwoorden van de inschrijvers heeft beoordeeld.

25% van de opdracht

A21

Belangenconflict met gevolgen voor de uitkomst van de aanbestedingsprocedure.

100% van de opdracht indien een belangenconflict wordt vastgesteld dat niet bekendgemaakt is of onvoldoende is verminderd en de opdracht aan de betrokken inschrijver is gegund.

A22

Bid-rigging (wanneer groepen bedrijven samenspannen om prijzen te verhogen of de kwaliteit van goederen, werken of diensten die in openbare aanbestedingen worden aangeboden te verlagen) vastgesteld door een mededingingsautoriteit, rechtbank of andere bevoegde instantie.

* 100% van de opdracht indien een persoon het beheers- en controlesysteem of de aanbestedende dienst heeft deelgenomen aan de bid-rigging door de inschrijvers van bid-rigging bij te staan en de opdracht aan een bid-rigging-onderneming is gegund (fraude /belangenconflict),

* 25% van de opdracht indien alleen samenspannende bedrijven aan de aanbestedingsprocedure hebben deelgenomen

* 10% van de opdracht indien de inschrijvers werkten zonder hulp van iemand uit het beheers- en controlesysteem of de aanbestedende dienst en de opdracht aan een van die bedrijven is gegund

II.3 Uitvoering van de opdracht

A23.1

Wijzigingen van bestanddelen van de opdracht in de aankondiging of het bestek;

elke prijsverhoging van meer dan 50% van de waarde van de oorspronkelijke opdracht.

25% van de waarde van de opdracht plus de extra 100% van de waarde van de opdracht a.g.v. de wijzigingen

A23.2

Wijzigingen van bestanddelen van de opdracht in de aankondiging of het bestek;

Indien de wijzigingen niet in overeenstemming zijn met artikel 72, eerste lid, richtlijn 2014/24/EU tenzij aan de voorwaarden uit het tweede lid is voldaan

25% van de waarde van de opdracht plus de nieuwe werken / leveringen / diensten (indien aanwezig) als gevolg van de wijzigingen

A23.3

Wijzigingen van bestanddelen van de opdracht in de aankondiging of het bestek;

Indien er een substantiële wijziging van de bestanddelen van de opdracht (zoals de prijs, aard van de werkzaamheden, de uitvoeringstermijn, de betalingsvoorwaarden en de gebruikte materialen) is die de opdracht wezenlijk anders maakt (in elk geval wanneer aan een of meer voorwaarden van artikel 72, vierde lid, van richtlijn 2014/24/EU is voldaan)

25% van de waarde van de opdracht plus de nieuwe werken / leveringen / diensten (indien aanwezig) als gevolg van de wijzigingen

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

1.1 Nieuw GLB/NSP

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) regelt binnen welke kaders en doelstellingen de Europese Unie subsidie verstrekt aan landbouwers. Het GLB bestaat uit twee fondsen: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo). Het ELGF finacieert uitgaven met betrekking tot inkomensteun (rechtstreekse betalingen), ecoregelingen, sectorale interventies (waaronder voor groenten en fruit en bijenteelt) en andere marktinterventies (zoals schoolfruit en paritculiere opslag).

Het GLB wordt elke zeven jaar opnieuw bekeken en waar nodig aangepast. Het vorige GLB liep van 2013 tot en met 2020 en is met twee jaar verlengd tot 31 december 2022. Vanaf 1 januari 2023 gaat het nieuwe GLB van start. Om deze reden is de looptijd van dit GLB vijf jaar en loopt tot en met 31 december 2027. Het nieuwe GLB bestaat uit drie basis verordeningen: verordening (EU) 2021/21151 (de Strategische GLB Plan-verordening), verordening (EU) 2021/21162 (de horizontale verordening met betrekking tot financiering, beheer en monitoring van het GLB) en verordening (EU) 2021/21173 die onder meer verordening (EU) nr. 1308/2013 wijzigt (beiden zien op Gemeenschappelijke Marktordening (GMO)). Daarnaast zijn er diverse gedelegeerde verordeningen en uitvoeringsverordeningen. Het nieuwe GLB is op hoofdlijnen op drie punten anders dan het oude GLB: (1) nieuwe ambities, (2) het opstellen van één Nationaal Strategisch plan en (3) nieuw prestatiemodel.

Nieuwe ambities

Het nieuwe GLB gaat toekomstbestendig boeren sterker belonen. Met subsidies gericht op agrariërs die zich inspannen om de omslag te maken naar een nieuw soort landbouw. Dit betekent dat het GLB een ander karakter krijgt. Veel blijft behouden, maar het zwaartepunt verschuift. De inzet wordt doelgerichter. Er komt meer nadruk op het belonen van duurzaamheid en ondersteunen van een gebiedsgerichte aanpak. Er komt een versterkte inzet op groenblauwe diensten, investeren in moderniseren en verduurzamen, samenwerken, innoveren en kennisverspreiden en voorlichten.

Nationaal Strategisch Plan (NSP)

Binnen de Europese kaders mogen lidstaten zelf invulling geven aan de Europese GLB doelstellingen die de lidstaten uitwerken in nationale plannen. In het nieuwe GLB zijn alle GLB-interventies samengebundeld in één Nationaal Strategish Plan (hierna: NSP). Voorheen waren dit aparte plannen: voor het ELGF (eerste pijler) een Nationale Strategie voor toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor groenten en fruit en het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) voor plattelandsinterventies uit het Elfpo (tweede pijler). Het nieuwe GLB vraagt de lidstaten om een integrale aanpak in één NSP.

In het NSP van Nederland staat beschreven hoe de Europese middelen uit de twee Europese fondsen ELGF en Elfpo in Nederland worden ingezet voor het verder verbeteren van de duurzame ontwikkeling van de landbouw, voedsel en plattelandsgebieden. De keuzes die gemaakt zijn volgen uit een SWOT-analyse en een behoeftenanalyse onder stakeholders. Nederland is verplicht om de sectorale interventies groenten en fruit en bijenteelt uit te voeren. Lidstaten zijn vrij om plattelandsinterventies te kiezen en Nederland heeft gekozen voor de interventies: milieu en klimaatgerelateerde beheersverbintenissen (Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer), overige beheersverbintenissen (zeldzame landbouwhuisdierrassen), investeringen, vestigingssteun jonge landbouwers, risicobeheersinstrument (Brede weersverzekering), samenwerking, kennisuitwisseling en LEADER. Het NSP wordt uitgevoerd door zowel het Rijk als de provincies. Daarnaast zijn ook de waterschappen, via de provincies, nauw betrokken. In een aantal gevallen doen gemeenten bij LEADER projecten mee. De minister is verantwoordelijk voor de ELGF-regelingen (inkomensregelingen, ecoregelingen, sectorale regelingen) en de landelijke plattelandsinterventies. De provincies zijn verantwoordelijk voor LEADER en de provinciale plattelandsinterventies, waaronder het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb). De minister is als beheersautoriteit eindverantwoordelijk voor het GLB in Nederland.

Prestatiemodel

Het nieuwe GLB geeft met het nieuwe prestatiemodel (new delivery model) lidstaten meer vrijheid in de uitvoering en controlesystematiek. In het vorige GLB werd uitgegaan van het voldoen aan vereisten (compliance) en het controleren hierop. Risico’s werden benaderd als een gevaar voor onrechtmatige besteding van publieke middelen. In het nieuwe GLB ziet de uitvoering toe op het leveren van prestaties (perfomance). Het uitgangspunt dat de financiële belangen van de EU moeten worden gewaarborgd en rechtmatige betalingen moeten plaatsvinden blijft hetzelfde. In het NSP wordt uitgegaan van een verantwoord vertrouwen van de aanvrager en controles zijn gekoppeld aan risicoanalyses. In de uitvoering wordt nadrukkelijk gestreefd naar vereenvoudiging. Dit uit zich in uniforme werkwijzes bij diverse subsidieregelingen. Het RUS/USK (Raamwerk voor Uitvoering Subsidies/Uniform Subsidiekader) is hiervoor het kader. Ook wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van Vereenvoudigde Kostenopties (VKO’s).

1.2 Toepassingsbereik, doel en werking beleidsregels

Deze beleidsregel is van toepassing op plattelandsinterventies en sectorale interventies. Het betreft enerzijds regelingen van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister): plattelandsinterventies en sectorale interventies in hoofdstuk 5 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna: REES 2021). Anderzijds provinciale regelingen: plattelandsinterventies die zijn uitgewerkt in provinciale subsidieregelingen (provinciale model regeling, PMR), en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) dat is uitgewerkt in de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 (SVNL 2016) van de onderscheiden provincies. De sectorale interventies vielen niet onder de voorganger van deze beleidsregel (de Beleidsregel verlagen subsidie POP), de plattelandsinterventies wel.

De beleidsregel is niet van toepassing op de andere GLB-regelgeving van de minister. De sanctiesystematiek voor rechtstreekse betalingen, waaronder de eco-regeling, en zeldzame landbouwhuisdierrassen is geregeld in de Uitvoeringsregeling GLB 2023. Het betreft andere vormen van steun waardoor de sanctiesystematiek deels afwijkt, maar waar mogelijk zijn de uitgangspunten hetzelfde.

Omdat de minister de uitvoering van bepaalde interventies aan de provincies gedelegeerd heeft (zie artikel 3 van de Regeling uitvoering NSP GLB 2023–2027), is er sprake van 13 bevoegde autoriteiten die het GLB-NSP uitvoeren. Om de wenselijk geachte uniformiteit in het opleggen van verlagingen te verkrijgen, is er een uniform beleid opgesteld, dat zowel door het Rijk als de provincies gehanteerd zal worden. Hierbij is tevens gewaarborgd dat de sanctiebepalingen van de Europese verordeningen zowel voor sectorale interventies als voor de plattelandsinterventies van het GLB uniform worden toegepast. Het doel van de beleidsregels is het uitwerken van de bevoegdheid om bij een niet-naleving subsidies lager vast te stellen of in te trekken. De beleidsregels geven aan in welke situatie het bevoegd gezag de subsidie verlaagt of intrekt. Ook geven de beleidsregels aan met welk bedrag of percentage de subsidie wordt verlaagd.

Europese Verordeningen

Artikel 59 van verordening (EU) 2021/2116 verplicht lidstaten om ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie er voor te zorgen dat sancties worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan de subsidievoorwaarden voldoen. Hoewel lidstaten zelf een nadere invulling mogen geven aan sancties, moeten die sancties wel evenredig, doeltreffend en voldoende afschrikwekkend zijn en moeten ze andere in nationaal of Unierecht vastgelegde sancties onverlet laten. Om de evenredigheid, doeltreffendheid en afschrikkende werking van de sancties te waarborgen, moeten er regels voor de toepassing en berekening van die sancties worden vastgesteld.

Nationaal recht

De bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels is binnen het Nederlandse wettelijk kader neergelegd in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het wijzigen of lager vaststellen van subsidies bij niet-naleving van subsidievoorschriften is toegestaan op grond van de afdelingen 4.2.5 en 4.2.6 van de Awb. Daar waar de Awb de mogelijkheid biedt subsidies lager vast te stellen wordt met de onderhavige beleidsregel vastgelegd dát en met welk percentage de subsidies worden verlaagd ingeval niet aan subsidievoorwaarden wordt voldaan.

Het bevoegd gezag blijft bevoegd om subsidie lager vast te stellen of in te trekken in andere niet-nalevingen die niet beschreven zijn in deze beleidsregels. Uiteraard is het bevoegd gezag ook bevoegd om kosten af te keuren die om welke reden dan ook niet-subsidiabel zijn.

2. Inhoud

Hieronder wordt in gegaan op de hoofdlijnen van de beleidsregel. Ook wordt daarbij aangegeven wat de wijzigingen zijn ten opzichte van de vorige beleidsregel.

2.1 Verlagingen en administratieve sancties

De systematiek van de verlagingen voor de ANLb (hoofdstuk 2) en de overige plattelandsinterventies en sectorale interventies (hoofdstuk 3) is op hoofdlijnen hetzelfde en wordt hieronder toegelicht.

Subsidie verlagen

Indien er bij de uitvoering van een project waarvoor aan een subsidieontvanger (ook wel begunstigde of aanvrager genoemd) een GLB-subsidie is verleend iets niet goed gaat, kan de subsidieverlener (het bevoegd gezag) er toe overgaan de subsidie te verlagen. Zoals in paragraaf 1.2 van het algemeen deel van de toelichting is beschreven bepaalt de Awb dat het bestuursorgaan onder bepaalde omstandigheden de subsidie kan verlagen. Een overtreding van de subsidievoorwaarden of subsidieverplichtingen, inclusief een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116, wordt een niet-naleving genoemd. Het verlagen, wijzigen of intrekken van de subsidie naar aanleiding van een niet-naleving wordt een administratieve sanctie genoemd. Daarnaast kan de subsidie worden verlaagd indien sprake is van niet-subsidiabele kosten.

Afwijkende verlaging

In bepaalde omstandigheden kan het voorgestelde percentage niet passend zijn. In dat geval kan het bevoegd gezag het percentage verhogen indien de ernst, omvang of permanente karakter van de niet-naleving daar aanleiding toe geven. Daarnaast kan het percentage ook verhoogd worden indien er sprake is van een herhaalde niet-naleving. Ook kan het bevoegd gezag het percentage verlagen. Conform artikel 4:84 Awb handelt het bestuursorgaan in die gevallen overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Het bevoegd gezag zal geen administratieve sanctie opleggen indien sprake is van overmacht, uitzonderlijke omstandigheden of een kennelijke fout (zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting).

Wanneer is vast komen te staan dat kunstmatig de voorwaarden zijn gecreëerd om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt de steun- of betalingsaanvraag afgewezen of ingetrokken.

Met uitzondering van het ANLb past het bevoegd gezag in geval van stapelingen van niet-nalevingen de verschillende verlagingen toe in de volgorde van de hoogte van de op te leggen verlagingen, van hoog naar laag. Bij de achtereenvolgende verlagingen wordt steeds rekening gehouden met de reeds toegepaste verlaging. Het verlagingspercentage bedraagt maximaal 100% van de subsidieverlening. Dit laatste geldt ook voor het ANLb, waarbij voor nadere uitleg wordt verwezen naar paragraaf 2.3 en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.1.

Herstelmogelijkheid

Indien een niet-naleving wordt geconstateerd zal dit in beginsel niet direct leiden tot een administratieve sanctie. De subsidieontvanger krijgt eerst de mogelijkheid om de niet-naleving te herstellen, tenzij een herstelmogelijkheid niet passend is. Een herstelmogelijkheid is in ieder geval niet passend als de niet-naleving een permanent karakter heeft of indien niet alsnog aan de gestelde verplichtingen kan worden voldaan.

2.2 Kennelijke fout

Na afloop van de termijn voor indiening van een subsidieaanvraag kan de subsidieaanvraag en bijbehorende bewijsstukken niet meer worden gewijzigd, tenzij de betreffende interventie hiervoor nog ruimte biedt. Dit is anders wanneer sprake is van een kennelijke fout. Artikel 1.5 van de beleidsregel geeft aan wanneer sprake is van een kennelijke fout. Uit dit artikel volgen verschillende elementen die aanwezig moeten zijn, wil sprake kunnen zijn van een kennelijke fout. Daarbij geldt steeds als basisprincipe dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout, alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval moeten worden onderzocht.

Een kennelijke fout kan worden aangenomen, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de door of namens de subsidieontvanger verstrekte gegevens, welke tegenstrijdigheid eenvoudig kan worden geconstateerd tijdens een administratieve controle van de aanvraag of de bewijsstukken. Van een tegenstrijdigheid is sprake als de aanvraag objectief gezien onlogisch of onbegrijpelijk is ingevuld. Daarbij beperkt dat onderzoek zich in beginsel tot een administratieve controle van de door of namens de subsidieontvanger verstrekte gegevens, waarbij wordt nagegaan of de tot staving van de aanvraag verstrekte documenten en gegevens (en met name het aanvraagformulier, de bewijsstukken, verklaringen etc.), in onderlinge samenhang bezien, logisch zijn. Daarbij gaat het niet alleen om direct in het oog springende fouten, maar ook om fouten die worden waargenomen ten gevolge van een check op de samenhang. Bij een computermatige controle van de aanvraag op samenhang, kunnen de verstrekte gegevens worden vergeleken met gegevens uit dezelfde of andere databanken, voor zover de daarin opgeslagen gegevens de aanvraagprocedure aanvullen of er integraal deel van uitmaken.

Vervolgens is vereist dat de geconstateerde tegenstrijdigheid wijst op een vergissing. Hiermee wordt aangegeven dat de fout zowel onopzettelijk is gemaakt, als dat deze niet herhaaldelijk is gemaakt. In dit kader is sprake van een herhaaldelijk gemaakte fout indien dezelfde aanvrager dezelfde fout ook in de twee voorgaande aanvraagjaren gemaakt heeft of wanneer de fout is gemaakt nadat de aanvrager in een eerdere beschikking is gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van herhaling.

De eis dat de fout onopzettelijk moet zijn gemaakt, komt ook terug in de derde voorwaarde die aangeeft dat de subsidieontvanger te goeder trouw moet zijn ten aanzien van de tegenstrijdigheid en dat iedere vorm van bedrog wordt uitgesloten.

In aanvulling op de hiervoor besproken voorwaarden is het, gezien de aard van de kennelijke fout, zo dat de beoordelaar van de aanvraag zich niet hoeft te verdiepen in de motieven van de subsidieontvanger om de aanvraag op een bepaalde manier in te vullen.

Voorts geldt dat de toewijzing van een kennelijke fout er nooit toe kan leiden dat een betaling wordt gedaan voor een hoger bedrag dan in de aanvraag is aangegeven.

Hierna worden met voorbeelden enige categorieën niet-nalevingen aangegeven die meestal wel als kennelijke fout kunnen worden beschouwd:

  • Fouten die direct in het oog springen bij een eerste onderzoek van de steunaanvraag:

    • Niet-ingevulde vakjes of ontbrekende gegevens;

    • Verkeerd statistisch codenummer of verkeerde bankcode.

  • Fouten die naar aanleiding van een controle op de samenhang worden ontdekt (tegenstrijdigheden):

    • Rekenfouten;

    • Gebrek aan samenhang tussen op hetzelfde formulier verstrekte gegevens (bijvoorbeeld een perceel of een dier dat in een enkele aanvraag twee keer wordt aangegeven);

    • Gebrek aan samenhang tussen facturen, andere bewijsstukken of het voortgangsverslag tot staving van de steunaanvraag en de aanvraag zelf;

    • Percelen die voor twee soorten gebruik worden aangegeven;

    • Overschrijffouten (bijvoorbeeld ten aanzien van bijvoorbeeld identificatienummers of referentiegegevens, die bij de toetsing van de aanvraag aan databanken ontdekt worden):

Hierna worden met voorbeelden enige categorieën onregelmatigheden aangegeven die meestal niet als kennelijke fout kunnen worden beschouwd:

  • Fouten die na een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag worden ontdekt:

    • Beoordeling of de aanvrager aan de voorwaarden voor toekenning van een aangevraagde dan wel een andere, niet aangevraagde, interventie voldoet;

    • Vergelijking van de aanvraag met aanvragen over eerdere jaren en beoordelen of het al dan niet logisch is onderdelen van die aanvraag afwijken van hetgeen over eerdere jaren is aangevraagd.

Met deze uitgangspunten wordt aangesloten bij de uitgangspunten die golden onder de vorige GLB-periodes, en die waren gebaseerd op een werkdocument van de Europese Commissie (Werkdocument AGR 49533/2002). Bovendien wordt hiermee aangesloten bij de Uitvoeringsregeling GLB 2023.

Kennelijke fouten kunnen niet alleen voorkomen in subsidieaanvragen, maar ook in aanvragen voor de (gedeeltelijke) uitbetaling van steun en in door de aanvrager of subsidieontvanger overgelegde bewijsstukken. Het bovenstaande is ook in die gevallen van overeenkomstige toepassing.

2.3 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) (hoofdstuk 2)

Subsidies voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (hierna: ANLb) zijn gericht op het creëren van positieve omstandigheden voor biodiversiteit, waterkwaliteit en -kwantiteit en het realiseren van natuurdoelen in agrarische gebieden. Gedeputeerde Staten van de onderscheiden provincies zijn bevoegd gezag voor subsidies voor het ANLb.

Subsidies voor het ANLb zijn oppervlakte gebonden subsidies: het te ontvangen subsidiebedrag is afhankelijk van de oppervlakte landbouwgrond waarop de gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden of waarvoor subsidie wordt verstrekt.

Agrarische collectieven zijn de begunstigden van de subsidie. Een agrarisch collectief is een samenwerkingsverband in een bepaald gebied dat bestaat uit agrariërs en andere grondgebruikers in dat gebied die zich vrijwillig hebben verenigd voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit wordt gedaan door het realiseren van één of meerdere zogenaamde leefgebieden.

Subsidies voor het ANLb worden door het bevoegd gezag beschikt voor een periode van 6 achtereenvolgende beheerjaren. Het agrarisch collectief dient jaarlijks een betaalverzoek in. Het bevoegd gezag verstrekt naar aanleiding van dit betaalverzoek een jaarlijkse uitbetaling van een gedeelte het totale bedrag dat is opgenomen in de subsidiebeschikking. Bij het bepalen van de hoogte van de jaarbetaling houdt het bevoegd gezag rekening met verlagingen die op grond van de beleidsregel toegepast dienen te worden.

De voorschriften inzake verlaging van subsidies voor het ANLb hebben betrekking op overtreding van subsidieverplichtingen, niet naleving van baselinevoorwaarden (artikel 2.10) of niet naleving van conditionaliteiten (artikel 2.11). Dit zijn voorwaarden waaraan tenminste moet zijn voldaan alvorens een subsidie in het kader van het ANLb kan worden verstrekt. Tevens zijn voorschriften opgenomen voor de gevolgen voor de ANLb-subsidie bij de inzet van ANLb-beheer als bufferstrook of niet-productieve grond (artikel 2.12).

Veranderingen ten opzichte van POP3

In de voorganger van deze beleidsregel, de Beleidsregel verlagen subsidie POP, waren eveneens voorschriften inzake verlaging van subsidies voor het ANLb opgenomen. In de onderhavige beleidsregel is zoveel mogelijk aangesloten bij de vorige beleidsregel.

Op een aantal punten zijn wijzigingen aangebracht ten aanzien van de vorige beleidsregel:

  • onderrealisatie bij een leefgebied wordt niet meer berekend per leefgebied, maar over de som van de leefgebieden;

  • oppervlaktekortingen (afwijkingen van > 3% of 2 ha) zijn vervallen;

  • de korting voor het verhinderen van monitoringswerkzaamheden wordt beperkt tot het areaal ten aanzien waarvan de monitoring is verhinderd;

  • de kortingspercentages voor herhaalde overtredingen zijn naar beneden bijgesteld;

  • er is een sanctie opgenomen voor de situatie waarbij het agrarisch collectief het recht tot gebruik en beheer van een perceel landbouwgrond of landschapselement niet aan de juiste deelnemer heeft gekoppeld;

  • er is een sanctie opgenomen voor de situatie waarbij een deelnemer zijn recht tot gebruik en beheer van een perceel landbouwgrond of landschapselement niet juist of tijdig bijhoudt;

  • baseline-kortingen worden op grond van deze beleidsregel alleen opgelegd voor zover deze terug te voeren zijn op het uitgevoerde beheer. De korting beperkt zich daarbij tot de oppervlakte waarop de niet-naleving heeft plaatsgevonden. Vanwege deze versoepeling dient over het resterende areaal een conditionaliteitskorting opgelegd te worden. Dit gebeurt echter slechts indien de baseline-voorwaarde tevens een conditionaliteit is;

  • er is voorzien in een bepaling die betrekking heeft op de inzet van ANLb oppervlakte als bufferstrook en niet-productief areaal;

  • de korting op het verhinderen van de herverificatie door de ADR is komen te vervallen. De ADR controleert niet meer de begunstigden.

2.4 Overige plattelandsinterventies en sectorale interventies (hoofdstuk 3)

Onder het nieuwe GLB hebben lidstaten meer ruimte om de administratieve sanctiesystematiek uit te werken. Van deze ruimte wordt gebruik gemaakt om enerzijds administratieve sancties te laten vervallen die in sommige gevallen als onevenredig benadelend werden beschouwd. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om de administratieve sancties van de plattelandsinterventies en sectorale interventies meer op één lijn te brengen. Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regelgeving op te schonen waar mogelijk.

2.4.1 Plattelandsinterventies algemeen

In paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting is de systematiek van verlagingen bij plattelandsinterventies toegelicht.

De administratieve sanctie wordt bij de subsidievaststelling toegepast op het totale bedrag aan subsidie van de activiteit (bijvoorbeeld een investering of een project) waarop de niet-naleving betrekking heeft. In beginsel gaat het om het totale vastgestelde subsidiebedrag. Bij het niet of niet geheel leveren van de prestatie is de administratieve sanctie naar rato van de geleverde prestaties over de verleende subsidie.

Veranderingen ten opzichte van POP3

In de voorganger van deze beleidsregel (de Beleidsregel verlagen subsidie POP) waren ook correcties opgenomen. Daarmee wordt bedoeld het corrigeren van kosten die niet subsidiabel zijn, bijvoorbeeld als kosten gemaakt worden voor of na de projectperiode. In de voorgaande beleidsregels werden deze correcties bij elkaar opgeteld in verband met de 10%-kortingsregel uit artikel 63 van verordening 809/2014: indien in een betalingsaanvraag té veel onjuiste kosten gedeclareerd worden, dan worden niet alleen de onjuist gedeclareerde kosten niet betaald, maar wordt er daar bovenop een extra verlaging (sanctie) opgelegd. Die extra verlaging bedraagt het verschil tussen het aangevraagde bedrag in de betalingsaanvraag en het bedrag dat vòòr verlaging uitgekeerd zou kunnen worden. Deze sanctie wordt opgelegd indien het aangevraagde bedrag meer dan 10% hoger is dan het bedrag dat uitgekeerd zou kunnen worden (voor verlaging). Deze 10%-kortingsregel passen wij niet meer toe omdat dit niet langer verplicht is voorgeschreven in de Europese verordeningen. Kosten die niet-subsidiabel zijn worden uiteraard wel afgekeurd, maar er volgt geen extra verlaging.

Daarnaast wordt de tabel opgeschoond doordat niet-nalevingen waarvan al duidelijk is wat de correctie is niet langer worden opgesomd. Uiteraard zijn deze correcties nog wel van toepassing. Het betreft niet-nalevingen die op grond van de REES 2021, PMR of ander regelgeving die leiden tot een 100% verlaging (bijv. ongeoorloofde staatssteun) of omdat het niet-subsidiabele kosten betreft. In de beleidsregel staat nu alleen nog wanneer het niet naleven van verplichtingen uit de REES 2021 en PMR leidt tot een verlaging.

Andere wijzigingen ten opzichte van de vorige beleidsregel:

  • De uitwerking wat een reële hersteltermijn is, is vervallen en wordt overgelaten aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan dit in individuele gevallen beter bepalen dan dat dit op voorhand wordt vastgelegd.

  • De niet-naleving van subsidieverplichtingen is niet langer uitgewerkt in aparte artikelen (oude beleidsregel artikelen 3.4, 3.5 en 3.7) maar verwerkt in bijlage 4, tabel I.

  • De verlagingspercentage voor herhaalde niet-naleving zijn verhoogd.

  • Alle bepalingen ten aanzien van niet-oppervlaktegebonden subsidie zijn samengevoegd in één hoofdstuk (in de oude beleidsregel was een apart hoofdstuk voor de REES).

  • De opmerkingen ‘vooraf’ in oude bijlage 4 zijn – voor zover relevante voor het nieuwe GLB – verwerkt in artikelen en begripsbepalingen.

2.4.2 Plattelandsinterventie brede weersverzekering

Voor de plattelandsinterventie brede weersverzekering (op grond van artikel 76 van verordening 2021/2115, nationaal uitgewerkt in titel 5.5 van REES 2021) geldt een afwijkende systematiek van verlaging van de subsidie. De subsidieregeling voor de brede weersverzekering verleent specifieke steun aan landbouwers in de vorm van een bijdrage in de premie om in de open lucht geteelde gewassen te verzekeren tegen economische verliezen die worden veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden. Afwijkend voor de brede weersverzekering is dat de subsidie niet aan de landbouwer maar aan de verzekeraar kan worden uitbetaald. De landbouwer geeft dit aan in de subsidieaanvraag. De regels in artikel 3.14 van de beleidsregel komen overeen met de regels uit het vorige GLB ten aanzien van de brede weersverzekering. De enige wijziging is dat regel vervalt dat te late indiening van de subsidieaanvraag en het te laat aanleveren van de verplichte bijlagen (zoals het betaalbewijs) wordt gesanctioneerd met een verlaging van 1% per werkdag; tot maximaal 25 dagen. Deze regel was Europees voorgeschreven (voorheen in artikel 13 van verordening (EU) nr. 640/2014) en staat niet langer in het nieuwe GLB. Straks geldt dat te late indiening van de aanvraag of te late aanlevering van de verplichte bijlagen leidt tot een afwijzing van de subsidie.

2.4.3 Sectorale interventie bijenteelt

Voor het sanctiestelsel wordt de reikwijdte van de beleidsregel uitgebreid naar de sectorale interventie bijenteelt (hoofdstuk 5, titel 5.4 van de REES 2021). De beleidsregels sluiten vanwege hun algemene karakter goed aan bij de sectorale interventies. In bijlage 4, tabel I, is aangegeven indien voor de bijenteelt afwijkende administratieve sancties gelden.

2.4.4 Sectorale interventie groenten en fruit

Voor het sanctiestelsel wordt de reikwijdte van de beleidsregel uitgebreid naar de sectorale interventie groente en fruit (hoofdstuk 5, titel 5.2 en 5.3 van de REES 2021). De beleidsregels sluiten vanwege hun algemene karakter goed aan bij de sectorale interventies. De bepalingen in hoofdstukken 1 en 3, paragraaf 1, van de beleidsregel zijn van toepassing op deze sectorale interventie. Daarnaast zijn in hoofdstuk 3, paragraaf 2, van de beleidsregel specifieke sanctie artikelen opgenomen die alleen van toepassing zijn op sectorale interventie groenten en fruit. Dit betreft bijvoorbeeld het uit de markt nemen van producten of het niet of groen oogsten. Ook zijn sancties ten aanzien van erkenningseisen opgenomen.

Veranderingen ten opzichte van vorig GLB

Sancties voor de Gemeenschappelijke marktordening in de groente- en fruitsector waren onder het vorige GLB te vinden in verordening 2017/891 en verordening 2017/892 en in de inmiddels vervallen Regeling uitvoering GMO Groenten en Fruit 2018. In het najaar van 2022 zal naar verwachting verordening 2017/891 gedeeltelijk en verordening 2017/892 in zijn geheel door de Europese Commissie ingetrokken worden. Als gevolg hiervan zal er meer ruimte zijn voor nationale invulling op bijvoorbeeld het gebied van controles en sancties. De Regeling GMO Groenten en Fruit 2018 is per 23 juni 2022 komen te vervallen4, hiermee is ook het sanctiestelsel vastgelegd in de artikelen 204 tot en met 212 komen te vervallen. In het nieuwe kader voor groenten en fruit, vervat in hoofdstuk 5 van de REES 2021, is geen sanctiestelsel opgenomen. De sancties zijn nu opgenomen in de beleidsregel.

In verordening 2017/891 was bepaald dat een sanctie van 100% moest worden opgelegd wanneer het door de producentenorganisatie aangevraagde bedrag meer dan 3% hoger is dan het subsidiebedrag dat wordt vastgesteld op basis van het onderzoek naar de subsidiabiliteit van de aanvraag. Dit houdt kort gezegd in dat wanneer het bedrag dat is aangevraagd door de producentenorganisatie meer dan 3% hoger ligt dan het bedrag dat na beoordeling door RVO is vastgesteld, er een sanctie van 100% wordt opgelegd. De sanctie komt bovenop de correctie van het subsidiebedrag. Deze sanctie van 100% wordt gezien als disproportioneel en niet doeltreffend. In hoofdlijnen is daarom voor de sectorale interventie groenten en fruit de insteek om alleen de niet-subsidiabele bedragen niet uit te betalen en deze alleen aanvullend te sanctioneren in lijn met de plattelandsinterventies (in geval van niet-nalevingen).

Daarnaast zijn bij niet-naleving van subsidieverplichtingen de administratieve sancties conform bijlage 4, tabel I, van de beleidsregel van toepassing. In hoofdstuk 3, paragraaf 2, van de beleidsregel zijn specifieke sanctie artikelen opgenomen die alleen van toepassing zijn op sectorale interventie groenten en fruit. Dit betreft bijvoorbeeld het uit de markt nemen van producten of het niet of groen oogsten. Ook zijn sancties ten aanzien van erkenningseisen opgenomen.

Het behalen van de beoogde resultaten van de operationele programma’s wordt beïnvloed door externe factoren. Daarom is er bewust voor gekozen om aan producentenorganisaties geen resultaatverplichting op te leggen. Wel wordt van producentenorganisaties de inspanning verwacht dat zij alles in het werk stellen om de resultaten te behalen. Als gedurende de uitvoering van een operationeel programma blijkt dat deze inspanning niet voldoende wordt geleverd, dan is aan de minister de bevoegdheid gegeven om een aanwijzing te geven. Wordt deze aanwijzing niet opgevolgd, dan wordt het bijbehorende subsidiebedrag niet uitbetaald.

3. Regeldruk

De beleidsregel bepaalt de administratieve sancties in geval van overtreding van de subsidievoorwaarden of subsidieverplichtingen uit paragraaf 3 van de SVNL 2016, overige provinciale subsidieregelingen ter uitvoering van verordening (EU) 2021/2115 en hoofdstuk 5 van de REES 2021. De beleidsregel leidt niet tot aanvullende regeldruk.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

4.1 RVO

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is de uitvoerder van de meeste plattelandsinterventies en sectorale interventies. RVO is uitvoerig betrokken bij het opstellen van de subsidies.

4.2 NVWA

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert voor het GLB diverse controles uit, waaronder controles ter plaatse en enkele van de conditionaliteit controles uit (bijvoorbeeld de naleving van de wet- en regelgeving voor dierenwelzijn). De NVWA heeft gekeken naar de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid en heeft aanbevelingen gedaan. Dit is meegenomen bij het opstellen van de beleidsregel.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel staan de begripsbepalingen voor de beleidsregel. De begrippen administratieve sanctie, correctie en verlaging zijn verder toegelicht in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing op subsidies ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/2115. De uitvoering van deze subsidies is neergelegd in hoofdstuk 5 van de REES 2021, en in de provinciale verordeningen ter uitvoering van het Nationaal Strategisch Plan GLB en in paragraaf 3 van de SVNL 2016 van de onderscheiden provincies.

De beleidsregel is niet van toepassing op (termijn- of eind-) betalingsaanvragen voor projecten waarvoor onder het POP3 subsidie is verleend. Op die betalingsaanvragen blijft de Beleidsregel verlagen subsidie POP van toepassing. Zie ook artikel 4.1 van de beleidsregel voor het overgangsrecht.

Artikel 1.3 Doel

Dit artikel geeft het doel weer van de beleidsregels. Het doel is tweeledig. Enerzijds wordt uitvoering gegeven aan artikel 59 van Verordening 2021/2116, waar staat dat lidstaten ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie ervoor moeten zorgen dat sancties worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan de subsidievoorwaarden voldoen. Anderzijds wordt aangegeven dat het bevoegd gezag – Minister LNV en Gedeputeerde Staten – correcties en administratieve sancties kan opleggen overeenkomstig de genoemde niet-nalevingen en bijbehorende percentages in deze beleidsregel. Verder wordt voor het doel van de beleidsregel verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 1.4 Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

Wanneer er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt geen sanctie opgelegd. Een subsidieontvanger die meent hier een beroep op te kunnen doen doet een melding bij het bevoegd gezag op de door of namens het bevoegd gezag aangegeven wijze. Evenmin wordt een sanctie opgelegd indien er sprake is van een fout van de lidstaat of wanneer de niet-naleving buiten de schuld van de subsidieontvanger heeft plaats gevonden.

Artikel 1.5 Kennelijke fout

In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen er sprake kan zijn van een kennelijke fout. Hiermee wordt invulling gegeven aan de ruimte die artikel 59, zesde lid, van verordening (EU) 2021/2116 daarvoor biedt. Dit is van belang bij het bepalen of er een administratieve sanctie moet worden opgelegd. Zie verder paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 1.6 Omzeilingsclausule

Verordening (EU) 2021/2116 schrijft in artikel 62 voor dat de lidstaten doeltreffende en evenredige maatregelen tegen omzeiling van bepalingen van het Unierecht vaststellen en dat zij er voor zorgen dat geen van de voordelen worden toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen van wie is komen vast te staan dat zij kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om hiervoor in aanmerking te komen. Artikel 1.6 van de beleidsregel geeft hier mede uitvoering aan.

Artikel 1.7 Terugvordering

Wanneer sprake is van een onverschuldigd betaald bedrag zal dit, verhoogd met wettelijke rente, bij de subsidieontvanger worden teruggevorderd. Op deze regel bestaan twee uitzonderingen waarin de terugvordering niet wordt voortgezet: indien aan het einde van het kalenderjaar het totaal terug te vorderen bedrag niet hoger is dan 100 euro (onderdeel a) en indien terugvordering onmogelijk is omdat de debiteur failliet is (onderdeel b). Hiermee wordt een nationale voorschrift opgesteld als bedoeld in artikel 30, vierde lid, van verordening (EU) 2022/128. Deze invulling is een voortzetting van de voorschriften uit het vorige GLB. Ze worden voortgezet omdat het uitvoeringstechnisch wenselijk is om kleine bedragen niet terug te vorderen en terugvorderen van failliete debiteur onmogelijk is.

In het ANLb wordt in bepaalde gevallen afgeweken van artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a, van de beleidsregel. Verwezen wordt naar de onderstaande toelichting bij de artikelen 2.1 en 2.11 van de beleidsregel.

Hoofdstuk 2. Voorschriften inzake agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Artikel 2.1 Maximale verlagingen

Een subsidieontvanger kan meerdere subsidievoorwaarden overtreden, die elk leiden tot hun eigen korting op de jaarbetaling of de subsidie. Normaliter kan worden volstaan met een korting op de jaarbetaling voor het betreffende beheerjaar waarin de overtreding is begaan. In een aantal gevallen kan de overtreding echter zo ernstig zijn dat het doel van de subsidie niet meer behaald kan worden en voortzetting van de subsidieverlening niet langer gewenst is. Dit artikel maakt nogmaals expliciet duidelijk dat de som van de op te leggen kortingen nooit meer dan 100% van de jaarbetaling dan wel de subsidie kan bedragen.

In het tweede lid is een afwijking opgenomen van artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a, van de beleidsregel. Artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2116 geeft de lidstaten de mogelijkheid om af te zien van het opleggen van een conditionaliteitskorting van minder dan € 100,–. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt (zie ook artikel 2.11, vierde lid, van de onderhavige beleidsregel). Een korting als gevolg van de niet-naleving van de conditionaliteiten wordt dus altijd opgelegd, ook als deze minder dan € 100,– bedraagt.

Het kan voorkomen dat een niet-naleving van de conditionaliteiten pas wordt geconstateerd nadat de jaarbetaling reeds heeft plaatsgevonden. Stel dat de hoogte van de conditionaliteitskorting € 60,– bedraagt. En dat daarnaast ook nog een andere niet-naleving wordt geconstateerd die zou leiden tot een korting van € 45,–. Op grond van artikel 1.7 van de beleidsregel zou deze laatste korting leiden tot een terugvordering die niet wordt voortgezet, omdat het bedrag lager is dan € 100,–. Echter, omdat een conditionaliteitskorting altijd wordt opgelegd (tenzij zij wegvalt in de financiële buffer), worden de bedragen van beide niet-nalevingen bij elkaar opgeteld en leidt dit tot een terugvordering van meer dan € 100,–.

Artikel 2.2 Berekening jaarbetaling

Onder het vorige GLB diende het agrarisch collectief jaarlijks op uiterlijk 15 mei een betaalverzoek in. Omdat na die datum onder voorwaarden nog beheeractiviteiten gewijzigd of toegevoegd konden worden, werd uiterlijk 1 oktober een verantwoording ingediend van de in het beheerjaar uitgevoerde beheeractiviteiten. Als gevolg van gewijzigde EU-regelgeving hoeft er onder het nieuwe GLB in mei geen afzonderlijk betaalverzoek meer ingediend te worden. De verantwoording zal tevens de functie van betaalverzoek gaan vervullen.

Na ontvangst van het betaalverzoek wordt door het bevoegd gezag twee interne berekeningen gemaakt. De eerste berekening is gebaseerd op de vermenigvuldiging van het geconstateerde areaal landbouwgrond en landschapselementen met de beschikte hectareprijs. De tweede berekening is gebaseerd op de vermenigvuldiging van de hectares waarop subsidiabele beheeractiviteiten zijn uitgevoerd met de voor de betreffende beheeractiviteiten vastgestelde maximale vergoeding.

Op elk van de berekeningen worden de verlagingen toegepast die van belang zijn bij de betreffende berekening. Deze verschillen namelijk per berekening, gelet op de verschillende grondslagen voor de berekening (oppervlakte versus beheeractiviteiten).

Het bevoegd gezag betaalt vervolgens het laagste bedrag uit als jaarbetaling. Is echter het bedrag dat het agrarisch collectief in het betaalverzoek heeft aangegeven lager dan dit bedrag, dan wordt het door het agrarisch collectief gevraagde bedrag uitbetaald. Er kan immers niet meer steun worden verstrekt dan aangevraagd.

Rekenvoorbeeld:

  • Op grond van de gebiedsaanvraag mag het agrarisch collectief jaarlijks met minimaal 900 ha en maximaal 1.000 ha deelnemen. De afgesproken prijs (beschikte hectareprijs) is € 350,– per ha. Het maximaal te verlenen subsidiebedrag over het gehele tijdvak is dan € 2.100.000,– (1.000 ha * € 350,– per ha * 6 jaar). Er kan dus per jaar nooit meer dan € 350.000,– worden uitbetaald;

  • Het agrarisch collectief doet in 2023 een betaalverzoek voor 950 ha. De aangevraagde jaarbetaling voor het beheerjaar 2023 is daarmee € 332.500,– (950 ha * € 350,– per ha);

  • Bij het beoordelen van het betaalverzoek wordt eerst een rekensom gemaakt op basis van het geconstateerde areaal landbouwgrond en landschapselementen. Deze oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de beschikte hectareprijs. Stel er worden 920 ha geconstateerd. Dit zou leiden tot een bedrag van € 322.000,– (920 ha * € 350,– per ha);

  • Vervolgens wordt een tweede berekening gemaakt, gebaseerd op de omvang van de subsidiabele beheeractiviteiten die zijn uitgevoerd op het geconstateerde areaal. De subsidiabele beheeractiviteiten worden vermenigvuldigd met de maximale vergoeding voor de betreffende activiteit. Er blijkt bijv. het volgende gerealiseerd te zijn (tussen haakjes aangevraagde oppervlakte en daaruit resulterende betaling):

545 ha (550 ha) * beheeractiviteit A à € 100,– per ha = € 54.500,–

(€ 55.000,–)

137 ha (150 ha) * beheeractiviteit B à € 225,– per ha = € 30.825,–

(€ 33.750,–)

50 ha (50 ha) * beheeractiviteit C à € 2.000,– per ha = € 100.000,–

(€ 100.000,–)

188 ha (200 ha) * beheeractiviteit D à € 1.000,– per ha = € 188.000,–

(€ 200.000,–)

De jaarbetaling als gevolg van de tweede berekening zou dan in beginsel € 373.325,– bedragen. Omdat de maximale vergoeding (€ 373.325,–) hoger ligt dan het bedrag dat het agrarisch collectief vraagt (€ 332.500,–), is er een financiële buffer van € 40.825,–. Deze buffer kan gebruikt worden om het opleggen van eventuele verlagingen als gevolg van veld- en administratieve controles (deels) te voorkomen. Stel er zou bij de tweede berekening een bedrag van € 23.600,– aan verlagingen opgelegd moeten worden. De jaarbetaling op grond van de tweede berekening zou dan uitkomen op een bedrag van € 349.725,–.

Ondanks dat de maximale vergoeding hoger is dan het bedrag dat het agrarisch collectief vraagt, kan er slechts een jaarbetaling van € 322.000,– worden toegekend. Niet alleen is het bedrag dat resulteert uit de eerste berekening (€ 322.000,–) lager dan het bedrag dat voortvloeit uit de tweede berekening (€ 349.725,–), maar het bedrag uit de eerste berekening is ook lager dan het door het agrarisch collectief gevraagde bedrag (€ 332.500,–).

Een goedgekeurde gebiedsaanvraag kan één of meerdere leefgebieden bevatten. De bovenstaande berekeningen worden per leefgebied uitgevoerd. Indien er sprake is van meerdere leefgebieden, dan is de jaarbetaling de som van het te betalen bedrag per leefgebied.

Artikel 2.3 Verlaging in verband met beheer en herstelmogelijkheid

De subsidiabele ANLb-activiteiten zijn opgenomen in een zogenaamde ‘koppeltabel’ (artikel 1.1 van de SVNL 2016). Als de deelnemers van een agrarisch collectief de beheeractiviteiten niet of niet juist uitvoeren, worden die niet-nalevingen gesanctioneerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de ernst, omvang, duur en herhaling van de overtreding. De verlaging wordt berekend aan de hand van de maximale vergoeding voor de desbetreffende beheeractiviteit. Zolang de verlaging lager is dan de (resterende) financiële buffer, heeft dit geen financiële gevolgen en hoeft deze verlaging niet geëffectueerd te worden.

De percentages waarmee de jaarbetaling verlaagd wordt zijn opgenomen in bijlage 1. Het kortingspercentage wordt hoger naarmate de niet-naleving een groter effect heeft op de doelstelling van de betreffende activiteit (ernst), waarbij rekening wordt gehouden met de duur van de niet-naleving (permanent karakter). Ook het deel van de oppervlakte waarop de niet-naleving heeft plaatsgevonden (omvang) is een factor.

De activiteiten met de nummers 22 (snoeien), 23 (maaien/schonen) en 26 (baggeren) worden in de regel uitgevoerd op een gedeelte van het leefgebied. Hiervoor geldt een afwijkend sanctieregime dat is opgenomen in artikel 2.4.

Artikel 2.4 Minimum- en maximumpercentages beheeractiviteit

Voor een aantal subsidiabele ANLb-activiteiten geldt als voorwaarde dat de activiteit in ieder geval uitgevoerd moet worden op een bepaald minimumpercentage van een leefgebied, maar niet uitgevoerd mag worden boven een bepaald maximumpercentage van het leefgebied.

Het niet voldoen aan het betreffende minimumpercentage leidt ertoe dat de subsidiabele omvang van de betreffende activiteit zodanig wordt teruggebracht dat de subsidiabele oppervlakte waarop de betreffende activiteit is uitgevoerd overeenkomt met het minimumpercentage.

Een voorbeeld:

  • Een agrarisch collectief voert op 100 ha beheer m.b.t. activiteit 22 (snoeien);

  • Er moet minimaal 5% tot maximaal 40% van die oppervlakte feitelijk gesnoeid zijn. In dit geval dus minimaal 5 ha en maximaal 40 ha;

  • N.a.v. geldige meldingen blijkt 4 ha gesnoeid te zijn. Onder geldige meldingen wordt in dit kader verstaan meldingen die tijdig of in de kortingsperiode zijn ingediend (zie bijlage 2). Het spreekt daarnaast voor zich dat alleen die oppervlaktes kunnen meetellen waarop de betreffende activiteit correct is uitgevoerd.

De 4 ha wordt dan als het minimum aangemerkt (5%). Als 4 ha 5% is, dan is 100% 80 ha en dan kan maximaal 80 ha (4/5*100 ha) van de oppervlakte waarop activiteit 22 is uitgevoerd, subsidiabel zijn.

Indien het maximumpercentage overschreden wordt, is het teveel uitgevoerde niet subsidiabel.

Artikel 2.5 Verlaging bij onderrealisatie leefgebied

Als het agrarisch collectief in een kalenderjaar niet voldoet aan het minimum aantal hectares zoals opgenomen in de beschikking, dan wordt de betaling verlaagd. Afhankelijk van de afwijking zal het agrarisch collectief worden gekort en gesanctioneerd. Tot een afwijking van 5% volgt alleen een correctie. Naarmate het afwijkingspercentage hoger is, daarna wordt conform de eerder genoemde regels voor oppervlakteafwijkingenwordt daarnaast een progressieve sanctie opgelegd). In tegenstelling tot de Beleidsregel verlagen subsidie POP3 wordt het afwijkingspercentage niet langer per leefgebied berekend, maar over het geheel van de leefgebieden.

Voorbeeld:

Leefgebied

Minimaal jaarlijks te realiseren opp. in beschikking gebiedsaanvraag (ha)

Maximaal subsidiabele opp. in beschikking gebiedsaanvraag (ha)

Gerealiseerd (ha)

A11 Open grasland

300

345

302

A13 Dooradering

145

166,48

145

W01 Water

80

92

37

Totaal

525

603,48

484

  • in het bovenstaande voorbeeld heeft het agrarisch collectief onvoldoende (subsidiabel) beheer gevoerd in het leefgebied W01 Water (43 ha onder de vereiste minimumoppervlakte);

  • de jaarlijks te realiseren minimumoppervlakte van alle leefgebieden samen bedraagt 525 ha;

  • het agrarisch collectief heeft over alle leefgebieden samen 484 ha beheer (correct) gerealiseerd. Dit is minder dan de minimumoppervlakte van alle leefgebieden samen. De procentuele afwijking bedraagt 7,81% ((41 ha/525 ha)*100%). Conform art. 2.5, eerste lid, onderdeel b, wordt er voor het leefgebied W01 Water een korting opgelegd van 2* 41 ha * de beschikte hectareprijs.

Het kan voorkomen dat de hoogte van de korting groter is dan de jaarbetaling voor het betreffende leefgebied. In dat geval wordt het openstaande bedrag verrekend met betalingen die in de daaropvolgende beheerjaren voor hetzelfde leefgebied worden verstrekt. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 31 van verordening (EU) 2022/128. Is dit niet of niet geheel mogelijk, dan wordt het openstaande bedrag als onverschuldigd teruggevorderd.

Artikel 2.6 Intekenen buiten bedrijfsperceel

Er wordt geen subsidie verstrekt voor oppervlaktes die niet tot het bedrijf van een deelnemer van het agrarisch collectief behoren. In tegenstelling tot de Beleidsregel verlagen subsidie POP worden er geen verdere sancties opgelegd. Dit hangt samen met het feit dat de thans van toepassing zijnde EU-verordeningen de lidstaten niet langer verplichten een dergelijke sanctie op te leggen.

Artikel 2.7 Verhinderen controle of monitoringswerkzaamheden

De naleving van de subsidievoorwaarden en – verplichtingen kunnen door of namens het bevoegd gezag ter plaatse gecontroleerd worden. Indien het agrarisch collectief de uitvoering van een dergelijke controle ter plaatse verhinderd, dan wordt dit als een zeer ernstige niet-naleving beschouwd. De jaarbetaling wordt dan in zijn geheel niet verstrekt.

Het is mogelijk dat niet het agrarisch collectief de controle verhindert, maar één of meerdere deelnemers. In dergelijke gevallen wordt alleen het areaal van de betreffende deelnemers voor het betreffende jaar uitgesloten wordt van steun.

In de SVNL2016 is daarnaast de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger zorg moet dragen dat door of namens de provincie monitoringswerkzaamheden op het gesubsidieerde areaal kunnen worden uitgevoerd. Wordt niet aan deze verplichting voldaan, dan wordt voor de oppervlakte ten aanzien waarvan de monitoringswerkzaamheden zijn verhinderd geen jaarbetaling verstrekt. Het maakt hierbij niet uit of het agrarisch collectief of een deelnemer het uitvoeren van de monitoringswerkzaamheden heeft verhinderd.

Artikel 2.8 Niet-naleving administratieve verplichtingen

In deze bepaling worden de gevolgen opgenomen van het overschrijden door het agrarisch collectief van de in de toepasselijke provinciale verordeningen opgenomen termijnen voor de indiening van bewijsstukken of verklaringen.

Enerzijds gaat het hierbij om het tijdig indienen van het jaarlijks beheer en de verantwoording. Indien deze niet op tijd worden ingediend, dan wordt de jaarbetaling gekort met 1% per werkdag dat deze stukken te laat zijn ingediend. Worden de stukken meer dan 25 werkdagen te laat ingediend, dan wordt er voor het betreffende beheerjaar geen jaarbetaling verstrekt. De periode tussen de indientermijn en de 25 werkdagen respijt wordt aangeduid als de kortingsperiode. Het stuk wordt dus wel nog geaccepteerd als het in deze kortingsperiode wordt ingediend. Verwezen wordt naar artikel 2.8, eerste en tweede lid, van de beleidsregel.

Anderzijds dient de opgave van nieuwe en wijzigingen van bestaande beheeractiviteiten binnen de in bijlage 2, derde kolom, vermelde termijnen gedaan te worden (leden 3 en 4). Dit is van belang zodat de (correcte) uitvoering van de beheeractiviteit (tijdig) gecontroleerd kan worden. Overtreding van deze termijn leidt tot een korting van 1% per werkdag dat de opgave of wijziging te laat wordt gedaan. Ook hier is sprake van een kortingsperiode. De lengte hiervan varieert echter, hetgeen samenhangt met de aard van de verschillende beheeractiviteiten. Wordt een opgave of wijziging buiten de kortingsperiode ingediend, dan wordt deze niet geaccepteerd.

Het voorgaande is ook van overeenkomstige toepassing indien de uitvoering van een beheeractiviteit gemeld dient te worden.

Op een perceel kunnen meerdere beheeractiviteiten uitgevoerd worden. De verschillende beheeractiviteiten moeten dan wel in het kader van hetzelfde leefgebied en beheerfunctie opgegeven worden. Het vijfde lid geeft de sanctie aan indien hieraan niet voldaan wordt.

De bovenstaande verplichtingen en sanctieregime waren reeds opgenomen in de Beleidsregel verlagen subsidie POP. In het nieuwe GLB komen er twee administratieve verplichtingen bij. Deze zijn opgenomen in de SVNL 2016 en richten zich enerzijds tot het agrarisch collectief (artikel 3.11, onderdeel n, van de SVNL 2016) en anderzijds tot de deelnemer (artikel 3.11a van de SVNL 2016). Hierbij wordt aangesloten bij de Uitvoeringsregeling GLB 2023. Deze verplicht een landbouwer om zijn bedrijfspercelen correct en tijdig bij te houden.

Om een landbouwer behulpzaam te kunnen zijn bij het correct indienen van steunaanvragen voor oppervlakte-gebonden GLB-interventies, is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag inzicht heeft welke oppervlaktes tot welk bedrijf behoren. Op deze wijze kan een landbouwer bijvoorbeeld gewaarschuwd worden dat hij onvoldoende niet-productief areaal realiseert. Daarnaast wordt op termijn toegewerkt naar een geautomatiseerd claimsysteem als bedoeld in artikel 65, vierde lid, onderdeel f, van verordening (EU) 2021/2116. Dit systeem moet de administratieve lasten voor aanvragers terugdringen. Voor een goede werking van dit systeem is echter vereist dat duidelijk is tot wiens bedrijf een bepaalde oppervlakte behoort.

In navolging hiervan dient het agrarisch collectief het relatienummer van de deelnemer op te geven die de oppervlakte waarop de beheeractiviteit wordt uitgevoerd op dat moment daadwerkelijk in gebruik heeft. Dit is voorts van belang in het kader van het aan de juiste deelnemer opleggen van een sanctie wegens een niet-naleving van de conditionaliteiten. In die zin hebben dus ook de deelnemers zelf belang bij het correct bijhouden van hun bedrijfssituatie.

Bij het voldoen aan deze subsidieverplichting wordt het agrarisch collectief ondersteund via de elektronische applicatie voor het indienen van het beheer. Deze applicatie geeft namelijk een signaal indien de door het agrarisch collectief opgegeven deelnemer, volgens de informatie waarover RVO beschikt, niet de gebruiker is van de betreffende oppervlakte.

De sanctie op het niet-naleven van de bovenstaande verplichtingen is dat er geen jaarbetaling wordt verstrekt voor de betreffende oppervlakte. Aangezien het agrarisch collectief jaarlijks uiterlijk op 1 oktober de verantwoording moet indienen. Het is mogelijk dat ná die datum nog een overdracht van de oppervlakte plaatsvindt, terwijl de beheeractiviteit nog plaatsvindt of moet gaan plaatsvinden. Er moet dus rekening gehouden worden met de situatie dat het agrarisch collectief de wijziging van gebruiker niet tijdig kán melden c.q. dat de deelnemer onvoldoende tijd heeft om de wijziging aan het agrarisch collectief door te geven zodat laatstgenoemde dit nog in de verantwoording kan verwerken. Daarom worden de in het zesde respectievelijk zevende lid van artikel 2.8 bedoelde sancties niet opgelegd indien de overdracht na de in die leden bedoelde termijn plaatsvindt.

Artikel 2.9 Herhaalde niet-naleving

Uit artikel 59, vijfde lid, van verordening (EU) 2021/2116 volgt dat bij het opleggen van sancties rekening gehouden moet worden met de ernst, omvang, duur en de herhaling van de niet-naleving. In Bijlage 2 zijn de eerste drie factoren voor de zwaarte van de overtreding uitgewerkt. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 2.3 van de beleidsregel.

Met artikel 2.9 van de beleidsregel wordt invulling gegeven aan de factor herhaling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen herhaalde niet-nalevingen die naar hun aard alleen door het agrarisch collectief of op collectief niveau kunnen worden begaan, en herhaalde niet-nalevingen die door een deelnemer worden begaan. Omdat het effect op de jaarbetaling in het eerste geval groter is, worden er verschillende kortingspercentages toegepast. De kortingspercentages in geval van herhaalde niet-nalevingen door een deelnemer zijn identiek aan de percentages die door de minister worden gehanteerd ten aanzien van de GLB-regelingen inzake de rechtstreekse betalingen.

Onder POP3 was in artikel 35, derde lid, van verordening (EU) nr. 640/2014 een definitie opgenomen van herhaling, niet zijnde een herhaling ten aanzien van niet-nalevingen van de randvoorwaarden (thans: de conditionaliteiten) waarvoor een afzonderlijke definitie in artikel 38 van genoemde EU-verordening was opgenomen. Op grond van deze bepaling werd voorgeschreven in hoeverre de lidstaten moesten terugkijken om te bepalen of er sprake was van een herhaalde niet-naleving. In de thans geldende EU-verordeningen ontbreekt een met artikel 35, derde lid, van verordening (EU) nr. 640/2014 overeenkomende bepaling. Daarom is ervoor gekozen om drie kalenderjaren terug te kijken, te rekenen vanaf en inclusief het jaar van de niet-naleving. Er zal hierbij echter niet gekeken worden naar niet-nalevingen die in de (verlengde) POP3-periode (2014–2022) zijn begaan.

Artikel 2.10 Niet-naleving van baselinevoorwaarden

Betalingen mogen slechts worden verricht als de agromilieuklimaatverbintenis (het voorwerp van de subsidie) verder gaat dan de ter zake relevante conditionaliteiten (beheerseisen en normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwareaal zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk I, afdeling 2 van verordening (EU) 2021/2115), de minimumactiviteiten voor de instandhouding van landbouwareaal zoals bedoeld in artikel 4, lid 2 van die verordening –, – de relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen of voor dierenwelzijn, en andere bij nationaal recht of Unierecht relevante verplichte voorschriften ter zake –. Het geheel van deze normen en beheerseisen wordt de baseline (ook wel basisvoorwaarden) genoemd.

Er kunnen zich derhalve drie scenario’s voordoen:

  • 1. de baseline-voorwaarde is tevens een conditionaliteit. In dat geval is er zowel sprake van een niet-naleving van de baseline-voorwaarde, alsmede een niet-naleving van de conditionaliteiten;

  • 2. de baseline-voorwaarde is niet tevens een conditionaliteit. In dat geval is er alleen sprake van een niet-naleving van de baseline-voorwaarde;

  • 3. de conditionaliteit is geen baseline-voorwaarde. In dat geval is er geen sprake van een niet-naleving van de baseline, maar van een niet-naleving van de conditionaliteiten.

Het onderscheid is van belang voor de vraag of er toepassing dient te worden gegeven aan artikel 2.10 of 2.11 van de onderhavige Beleidsregel.

Onder de Beleidsregel verlagen subsidie POP leidde de niet-naleving van een baseline-voorwaarde tot het geheel weigeren van de jaarbetaling die verstrekt zou worden voor de oppervlakte waarop de betreffende deelnemer in dat jaar beheer uitvoerde. Omdat de korting reeds 100% was als gevolg van de niet-naleving van de baseline-voorwaarde, werd de korting voor het niet naleven van de randvoorwaarde in scenario 1 niet verder geëffectueerd.

In het nieuwe GLB wordt de sanctie op het niet-naleven van een baseline-voorwaarde versoepeld. De uitsluiting van steun beperkt zich tot de oppervlakte waarop de betreffende baseline-voorwaarde door de deelnemer is geschonden. Ook dient er een verband te zijn tussen de geschonden baseline-voorwaarde en het beheer dat de betreffende deelnemer uitvoert.

De versoepeling van de korting heeft ook een keerzijde. Indien de baseline-voorwaarde tevens een conditionaliteit is (scenario 1), dan wordt over de resterende oppervlakte van de betreffende deelnemer alsnog een conditionaliteitskorting opgelegd. De EU-regelgeving verplicht hiertoe, omdat een conditionaliteitskorting niet gebonden is aan een specifieke locatie, maar dient te worden opgelegd als een percentage van de steun die de deelnemer ontvangt. Voor meer informatie over de conditionaliteiten wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.11 hierna. Desondanks is het totaalbedrag aan kortingen lager dan onder POP3.

Artikel 2.11 Niet-naleving van de conditionaliteiten

Conditionaliteiten zijn onderdeel van het nieuwe GLB, en kunnen globaal beschouwd worden als de opvolgers van de randvoorwaarden uit POP3. Daarmee zijn zij niet alleen van toepassing op het ANLb, maar ook op andere GLB-interventies. De overige GLB-interventies waarop de conditionaliteiten van toepassing zijn, zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling GLB 2023 van de minister. Dit geldt ook voor de Nederlandse invulling van de conditionaliteiten en het bijbehorende sanctieregime. Vanwege de samenhang met de overige GLB-interventies wordt dit sanctieregime van overeenkomstige toepassing op het ANLb verklaard.

Artikel 2.12 Inzet ANLb-beheer als bufferstrook of niet-productieve grond

Op grond van de GLMC-eisen 4 en 10 dienen waterlopen beschermd te worden tegen verontreiniging door en afvloeiing van meststoffen, chemische gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit geschiedt door het realiseren van bufferstroken.

Oppervlaktes waarop ANLb-beheer wordt gevoerd kunnen in de meeste gevallen ingezet worden als bufferstrook. Het ANLb kent in de activiteiten 6, 7 en 30 een aantal beheeractiviteiten die betrekking hebben op het gebruik van meststoffen/bodemverbeteraars en chemische onkruidbestrijding, dan wel het (gedeeltelijk) afzien daarvan. Voor het uitvoeren van de activiteit wordt dan een vergoeding gegeven. Deze vergoeding kan echter niet verstrekt worden voor zover deze in een bufferstrook worden uitgevoerd of reeds verboden zijn op basis van voornoemde GLMC-eisen (artikel 2.12, eerste lid). Sterker nog: worden deze activiteiten uitgevoerd in een bufferstrook, dan is er sprake van een niet-naleving van een baseline-voorwaarde (artikel 2.12, tweede lid, in samenhang met artikel 2.10, tweede lid, en bijlage 3).

Daarnaast dient een deelnemer, voor zover hij niet onder de uitzonderingen valt, ter verbetering van de biodiversiteit een deel van zijn bouwland te bestemmen als niet-productief areaal (GLMC-eis 8a). Ook in dit geval kunnen ANLb-oppervlaktes vaak ingezet worden om aan deze eis te voldoen. Dit heeft echter gevolgen voor de ANLb-vergoeding. Deze is in de regel namelijk opgebouwd uit drie componenten, te weten inkomstenderving, extra kosten en transactiekosten. Zet een deelnemer ANLb-oppervlaktes in om te voldoen aan GLMC-eis 8a, dan kan de component inkomstenderving niet langer vergoed worden. De inkomstenderving is dan namelijk reeds het gevolg van (het voldoen aan) GLMC-eis 8a. Niet alle beheeractiviteiten kennen een component inkomstenderving. In dat geval kan de ANLb-oppervlakte ingezet worden als niet-productief areaal zonder dat de vergoeding voor de betreffende activiteit verlaagd hoeft te worden.

Voor meer informatie over de mogelijkheden om ANLb-oppervlaktes in te zetten als niet-productief areaal wordt verwezen naar de website van RVO.

Artikel 2.13 Intrekken certificaat

In deze bepaling is het gevolg opgenomen van intrekking van het certificaat van het agrarisch collectief. Het beschikken over een certificaat is op grond van de SVNL 2016 een vereiste voor het agrarisch collectief om voor subsidie in aanmerking te komen, en het agrarisch collectief dient gedurende de gehele subsidieperiode te beschikken over het certificaat. Indien blijkt dat het agrarisch collectief niet voldoet aan de eisen en het certificaat gedurende de subsidieperiode wordt ingetrokken, vervalt daarmee met terugwerkende kracht het recht op subsidie.

Met ingang van 2023 worden de bestaande certificaten vervangen. In artikel 1.8a van de SVNL 2016 is overgangsrecht opgenomen. Aangezien die bepaling reeds de gevolgen aangeeft indien het agrarisch collectief niet tijdig een nieuw certificaat aanvraagt dan wel niet tijdig daarover beschikt, is in de onderhavige Beleidsregel daarover niets opgenomen.

Hoofdstuk 3 Voorschriften inzake overige plattelandsinterventies en sectorale interventies

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is van toepassing op sectorale interventies en de plattelandsinterventies uit de PMR en de REES 2021. Voor de sectorale interventie groente en fruit gelden aanvullende voorschriften (paragraaf 2). Voor de brede weersverzekering geldt een afwijkende systematiek (paragraaf 3).

Artikel 3.2 Subsidie verlagen jo. bijlage 4

Dit artikel bepaalt in welke gevallen het bevoegd gezag de subsidie kan verlagen. Voor administratieve sancties wordt bepaald wanneer en op welk bedrag de administratieve sanctie moet worden toegepast. Dit wordt nader uitgewerkt in bijlage 4, tabel I (en in tabel II voor niet naleving van de aanbestedingsregels, zie artikel 3.6 van de beleidsregel). Daarnaast wordt bepaald dat in bepaalde gevallen een hoger verlagingspercentage kan worden toegepast. Zie verder uitgebreid paragraaf 2.1 en 2.4.1 van het algemeen deel van de toelichting. Daar staat ook uitgelegd in welke gevallen lagere verlagingspercentages toegepast kunnen worden.

Artikel 3.3 Herstelmogelijkheden

Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlagen of intrekken van de subsidie, beoordeelt het of een herstelmogelijkheid passend is. Het niet voldoen aan een verplichting waarbij een harde termijn is gesteld, bijvoorbeeld het indienen van een vaststellingsverzoek, kan worden hersteld door het verzoek alsnog in te dienen. In dat geval is een herstelmogelijkheid echter niet passend omdat de overtreding is begaan en niet ongedaan gemaakt kan worden. Indien de subsidieontvanger na de hersteltermijn niet herstelt heeft, en wederom de niet-naleving wordt geconstateerd, is er sprake van een herhaalde niet-naleving.

Artikel 3.4 Herhaalde niet-naleving

Artikel 59, vijfde lid, van de Verordening 2021/2116 bepaalt dat de sancties in verhouding staan tot de ernst, omvang, het permanent karakter of de herhaling van de geconstateerde niet-naleving. Dit artikel geeft invulling aan het laatste element. Wanneer bijvoorbeeld een voortgangsverslag niet of te laat wordt ingediend, bedraagt de verlaging 2% van de vastgesteld subsidie. Indien het volgende voortgangsverslag ook niet of te laat wordt ingediend, wordt de subsidievaststelling met 3% verlaagd. En wordt de verplichting daarna nog niet nageleefd, dan bedraagt de verlaging bij vaststelling 8%.

Artikel 3.5 Stapeling niet-nalevingen

Indien er bij controle meerdere onjuistheden in een project worden vastgesteld, die allemaal tot een sanctie leiden, dan is er sprake van stapeling van sancties. In dat geval vindt er ‘verlaging op verlaging’ plaats, waarbij de verlagingen worden toegepast in de volgorde van de hoogte van de op te leggen sanctie, dus de hoogste verlaging het eerst en de lichtste verlaging het laatst. Voor meerdere aanbestedingsfouten in één en dezelfde opdracht is slechts de hoogste verlaging van toepassing. Het verlagingspercentage bedraagt maximaal 100% van de subsidieverlening. De subsidieontvanger krijgt geen verlaging die hoger is dan het verkregen subsidiebedrag.

Artikel 3.6 Aanbesteding jo. bijlage 4, tabel II

Een speciale categorie van verlagingen zijn de verlagingen bij niet-naleving van de Aanbestedingswet 2012. In geval een subsidieontvanger aanbestedingplichtig is op grond van de Aanbestedingswet 2012 en hij de Aanbestedingswet 2012 niet volledig heeft nageleefd bij een aanbestedingsplichtige activiteit, bepaalt de beleidsregel (artikel 3.6) dat de gedeclareerde subsidiabele kosten die betrekking hebben op de desbetreffende opdracht verlaagd worden overeenkomstig het kortingspercentage in bijlage 4, tabel II. In deze tabel staan de verschillende onregelmatigheden en de bijbehorende verlagingspercentages. De verlagingspercentages zijn gebaseerd op het op 14 mei 2019 gewijzigde richtsnoer van de Europese Commissie met betrekking tot de sanctionering van fouten in aanbestedingen bij EU subsidies (hierna: het richtsnoer)5 en behoeven geen aanpassing naar aanleiding van het nieuwe GLB.

Tabel II in bijlage 4 is vrijwel ongewijzigd ten opzichte van het vorige GLB aangezien het richtsnoer ongewijzigd is. Alleen rij A24 die inhield dat indien een onregelmatigheid slechts van formele aard is, zonder (mogelijke) financiële gevolgen de correctie 0% betreft, is verplaatst naar artikel 3.6, tweede lid, van de beleidsregel aangezien het een algemene regel is voor alle aanbestedingen. Omdat A24 de enige rij was in categorie ‘II.4 Overig’ kan ook die rij vervallen.

Artikel 3.7 Controle verhinderen

In geval de uitvoering van een controle wordt verhindert door de begunstigde of zijn vertegenwoordiger, wordt de betrokken steun- of betalingsaanvraag afgewezen, behalve in gevallen waarin sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, als bedoeld in artikel 1.4 van de beleidsregel.

Artikel 3.8 Algemeen niet-naleving

Uit het eerste lid volgt dat als aan het einde van een operationele programma niet is voldaan aan de voorwaarden omschreven in artikel 50, zevende lid, onderdelen a, b en c, van verordening 2021/2115, de subsidie verlaagd met het bedrag dat hiervoor is verleend, maar niet in de aanvraag tot vaststelling is opgenomen

In het tweede lid wordt bepaald indien het maximum voor de uitgaven voor interventies, bedoeld in artikel 50, zevende lid, onderdeel d, van verordening 2021/2115, wordt overschreden, de subsidie wordt verlaagd tot het bedrag dat overeenkomt met dat percentage. Artikel 50, zevende lid, onderdeel d, van verordening 2021/2115 staat dat de uitgaven voor interventies in het kader van de in artikel 47, tweede lid, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet meer dan één derde uitmaken van de totale uitgaven.

In het derde lid wordt bepaald dat indien een producentenorganisatie een wijziging van het operationeel programma niet onverwijld heeft gemeld, het vast te stellen subsidiebedrag wordt verlaagd met het bedrag van het project, de activiteit of de uitgavenpost waar de wijziging betrekking op heeft.

Op basis van het vierde lid wordt een verzoek tot erkenning, de goedkeuring van een operationeel programma of een vaststellingsaanvraag afgewezen indien een producentenorganisatie of haar leden of relevante vertegenwoordigers de uitvoering van een controle verhindert.

Artikel 3.9 Uit de markt nemen

Alvorens producten uit de markt te kunnen nemen, moet de producentenorganisatie hiervan melding doen. De minister kan op grond van artikel 5.3.174 van de REES 2021 besluiten dat er een controle ter plaatse wordt uitgevoerd op hoeveelheid en kwaliteit. Indien blijkt dat de hoeveelheden onjuist zijn of de producten niet aan de kwaliteitseisen voldoen, dan kan de minister besluiten geen toestemming te verlenen voor het uit de markt nemen van producten. Dit wordt geregeld in het eerste lid. In artikel 5.3.177 van de REES 2021 worden nadere voorschriften gesteld aan de afvoer van uit de markt genomen producten. In artikel 27 van Verordening (EU) 2022/126 wordt vereist dat de uitdemarktneming of de bestemming van de betrokken producten geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft. Voor de hoeveelheden die in strijd met deze voorwaarden worden afgevoerd, wordt in het tweede lid geregeld dat deze niet voor subsidie in aanmerking komen,

Uit het derde lid blijkt dat als ontvangers van uit de markt genomen producten niet voldoen aan de aan hen gestelde eisen, zij worden uitgesloten van het recht op ontvangst van de producten die uit de markt zijn genomen en zijn verplicht de waarde van door hen ontvangen producten plus de betrokken sorteer-, verpakkings- en vervoerskosten aan de minister te betalen.

In het vierde lid wordt de duur van de uitsluiting bepaald.

Artikel 3.10 Niet oogsten

Op grond van artikel 5.3.182 van de REES 2021 kan de minister besluiten dat percelen die zijn aangemeld voor niet oogsten een controle ter plaatse te laten uitvoeren. Indien dan blijkt dat de betreffende producten niet aan de gestelde eisen voldoen of het aantal vierkante meters niet juist is, verleend de minister alleen toestemming tot het niet oogsten voor die vierkante meters die wel voldoen aan de eisen. In artikel 5.3.184 van de REES 2021 zijn de regels over de afvoer van niet geoogste producten opgenomen. In artikel 17 van Verordening (EU) 2022/126 zijn nadere voorwaarden opgenomen, onder meer dat het niet oogsten geen negatieve ecologische of fytosanitaire effecten heeft. Het tweede lid regelt dat indien deze regels niet in acht zijn genomen, voor de betreffende vierkante meters geen subsidie wordt toegekend.

Artikel 3.11 Groen oogsten

Soortgelijke regels als gelden voor het niet oogsten, bestaan ook voor het groen oogsten van producten, De kortingen die worden opgelegd bij overtreding van de regels zijn gelijk aan die voor het niet oogsten. Dit is opgenomen in artikel 3.11 van de beleidsregel.

Artikel 3.12 Inspanning producentenorganisatie

De hoofdregel is dat het behalen van de in artikel 5.2.45 van de REES 2021 bedoelde meetbare resultaten een inspanningsverplichting is. Het niet behalen van deze resultaten (met uitzondering) van wat in artikel 3.13 van deze beleidsregel is bepaald, leidt niet tot korting op de uitbetaling van de subsidie. Indien de minister gedurende de uitvoering van een operationeel programma van mening is dat de inspanningen niet voldoende zijn om de resultaten te kunnen behalen, dan kan de minister een dwingende aanwijzing geven om de inspanningen op te voeren. Indien de producentenorganisatie deze aanwijzing niet opvolgt dan kan de minister de subsidie verlagen.

Artikel 3.13 Stoppen operationeel programma en beëindiging erkenning

Het kan voorkomen dat een operationeel programma voortijdig wordt beëindigd. Dit kan het gevolg zijn van een intrekking van de erkenning of dat een producentenorganisatie er voor kiest om het programma niet voort te zetten of de erkenning als producentenorganisatie vrijwillig prijs te geven. Artikel 3.13 van de beleidsregel regelt of er dan moet worden teruggevorderd. Hoofdregel is dat er geen betalingen worden gedaan voor acties die na de stopzetting van het programma worden gedaan. Reeds uitbetaalde subsidies worden teruggevorderd indien de producentenorganisatie niet heeft voldaan aan de erkenningsvoorwaarden of de resultaten niet zijn behaald. Bij een tussentijdse beëindiging is er dus wel sprake van een resultaatsverplichting. Ook blijven de eisen omtrent het gebruik van investeringen en de instandhouding ervan onverminderd van kracht. Worden deze eisen niet nageleefd dan zal de betreffende investering alsnog worden teruggevorderd.

Artikel 3.14 Voorschriften inzake brede weersverzekering

De regels voor de plattelandsinterventie brede weersverzekering (zie ook uitgebreide paragraaf 2.4.2 van het algemeen deel van de toelichting) in artikel 3.14 van de beleidsregel komen overeen met regels uit het vorige GLB ten aanzien van de brede weersverzekering. Onderdelen a en b komen inhoudelijk overeen met artikel 4.1.18, vierde en vijfde lid, van de REES. Onderdeel c komt inhoudelijk overeen met artikel 4.1 van de oude beleidsregel.

Onderdeel a betreft een mogelijkheid om de subsidie te verlagen indien de minister de subsidie lager vaststelt dan het aangevraagde subsidiebedrag. De subsidie kan lager worden vastgesteld wegens aanpassing van het subsidieplafond of in andere situaties zoals wegens het onvoldoende opgeven van percelen.

Onderdeel b is opgenomen zodat het mogelijk wordt om de subsidie evenredig percentueel te kunnen verlagen indien het verschil tussen de subsidiebedragen gelet op artikel 3.14, onderdeel a, slechts deels vóór 1 juli volgend op het jaar van de aanvraag aan de verzekeraar is betaald.

Onderdeel c bepaalt dat wanneer blijkt dat er voor een kleinere oppervlakte subsidie is opgegeven dan er aan areaal is verzekerd, volgens deze beleidsregel de subsidie proportioneel wordt gecorrigeerd.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1 Intrekking en overgangsrecht

De Beleidsregel verlagen subsidie POP wordt ingetrokken maar blijft van toepassing op de afhandeling van POP3 en POP3+.

Artikel 4.2 Citeertitel

In dit artikel staat hoe de beleidsregel wordt aangehaald.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang 1 januari 2023 en sluit daarmee aan op de inwerkingtreding van het nieuwe GLB. Met de inwerkingtreding wordt aangesloten bij het beleid van vaste verandermomenten voor de regelgeving inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Er wordt afgeweken van de bij de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding van de regeling. Conform het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten is dit gerechtvaardigd, omdat het implementatie (de nationale invulling) van bindende EU-rechtshandelingen betreft.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435).

X Noot
2

Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435).

X Noot
3

Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (PbEU 2021, L 435).

X Noot
4

De voorgaande Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 wordt met de nieuwe module in hoofdstuk 5 van de REES 2021 ingetrokken, maar blijft van toepassing op reeds bestaande operationele programma’s die voldoen aan artikel 5, zesde lid, onderdeel c, van verordening 2021/2117.

X Noot
5

Bijlage bij het Besluit van de Commissie van 14 mei 2019 tot vaststelling van de richtsnoeren voor het bepalen van de financiële correcties die moeten worden verricht op de door de Unie gefinancierde uitgaven in geval van niet-naleving van de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, C (2019) 3452 (Externe link:https://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/informat/2014/GL_corrections_pp_irregularities_annex_EN.pdf).

Naar boven