Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2022, 2022-0000258247, tot wijziging van de Regeling inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht en enige andere wijzigingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel b, en 54, vierde en vijfde lid, van de Wet inburgering 2021, de artikelen 4.3, tweede en derde lid, en 12.1a, derde en vierde lid, van het Besluit inburgering 2021, en artikel 3.98b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

ARTIKEL I. REGELING INBURGERING 2021

De Regeling inburgering 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1. wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

Regeling inburgering:

de regeling inburgering, zoals die luidde de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling.

B

In artikel 2.1, onderdeel c, wordt ‘vmbo op ten minste het niveau gemengde leerweg of theoretische leerweg’ vervangen door ‘vmbo’.

C

In artikel 3.5, derde lid, wordt na ‘per taalexamenonderdeel op het niveau A2,’ ingevoegd ‘en het examen kennis van de Nederlandse maatschappij,’.

D

Na artikel 4.1. wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.2. Verlengingsgrond bij volgen niet vrijstellende opleiding, aanvraag en termijn

  • 1. Niet vrijstellende opleidingen als bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, van het besluit zijn:

    • a. praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

    • b. voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of het uitstroomprofiel dagbesteding, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van voornoemde wet; of

    • c. een entreeopleiding (mbo-niveau 1), bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 2. De inburgeringsplichtige verstrekt bij de aanvraag om verlenging op grond van het eerste lid:

    • a. een bewijs van inschrijving van de school of instelling die de opleiding verzorgt of heeft verzorgd;

    • b. een bewijsstuk met daarin de vermelding van het uitstroomprofiel, bij het eerste lid, onderdeel b; en

    • c. een bewijs van uitschrijving van de school of instelling die de opleiding heeft verzorgd indien de inburgeringsplichtige de opleiding op het moment van het indienen van de aanvraag niet langer volgt.

  • 3. De termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, of de op grond van artikel 12 van de wet verlengde termijn, wordt voor een inburgeringsplichtige die de opleiding op het moment van de aanvraagniet langer volgt, verlengd met een periode die gelijk is aan de datum van inschrijving bij de school of instelling die de opleiding heeft verzorgd, waarbij de periode voorafgaand aan de datum waarop de inburgeringsplicht aanving niet meetelt, tot aan de datum van uitschrijving bij de school of instelling die de opleiding heeft verzorgd, met dien verstande dat de verlengingsduur voor de opleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten hoogste twee jaar is.

  • 4. De termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, of de op grond van artikel 12 van de wet verlengde termijn, wordt voor een inburgeringsplichtige die de opleiding nog volgt op het moment van de aanvraag, verlengd met de periode van twee jaren. Na deze verlenging kan de termijn nog twee keer worden verlengd met de periode van een jaar, met dien verstande dat de verlengingsduur voor de opleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten hoogste twee jaar is.

  • 5. Indien een inburgeringsplichtige na de opleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, doorstroomt naar de opleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden verlengingstermijnen bij elkaar opgeteld mits de inburgeringsplichtige de opleidingen direct aansluitend op elkaar heeft gevolgd of volgt. Indien dit niet het geval is, wordt uitgegaan van de verlengingsduur behorende bij de opleiding die de inburgeringsplichtige volgde op de datum waarop de inburgeringsplicht aanving.

E

Na Artikel 12.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

Artikel 12.2a Overgangsrecht Regeling inburgering

  • 1. De minister verleent de ontheffing, bedoeld in artikel 2.8b, van het Besluit inburgering, in afwijking van artikel 2.4b van de Regeling inburgering, eveneens overeenkomstig het eerste tot en met het vierde lid. Dit gebeurt indien degene die inburgeringsplichtige is onder de Wet inburgering binnen twee jaar voorafgaand aan het moment van aanvraag ten minste 600 uur Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering, heeft gevolgd aan een opleiding als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met c, al dan niet in combinatie met uren gevolgd bij een cursusinstelling met het Blik op Werk-keurmerk, en:

    • a. uit een bij DUO afgelegde leerbaarheidstoets blijkt dat betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet inburgering, te halen; of

    • b. ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen.

  • 2. De inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, volgt op het moment van het bereiken van de achttienjarige leeftijd geen opleiding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inburgering en volgt of heeft een onderwijssoort gevolgd die behoort tot in ieder geval de volgende onderwijssoorten:

    • a. het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of het uitstroomprofiel dagbesteding, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van die wet;

    • b. het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 5, onder d, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020; of

    • c. onderwijs in het kader van de eerste opvang voor nieuwkomers, bedoeld in de Regeling aanvullende bekostiging eerste opvang nieuwkomers vo, gericht op het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld onder a, het praktijkonderwijs als bedoeld onder b, werk of inburgering.

  • 3. In bijzondere omstandigheden kan ten gunste van de inburgeringsplichtige worden afgeweken van de voorwaarden, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

  • 4. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kan eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn.

  • 5. De verlenging, bedoeld in artikel 2.4c, van de Regeling inburgering, wordt in afwijking van dat artikel eveneens verleend, indien de inburgeringsplichtige één maal heeft deelgenomen aan het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering, en voor het overige voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 2.4c, van de Regeling inburgering.

  • 6. De artikelen 4.9, tweede tot en met vijfde lid, 4.10 en 4.11 van de Regeling inburgering zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtshalve draagkrachttoets, bedoeld in artikel 12.1a, tweede lid, van het besluit. Indien de toepassing van artikel 12.1a, tweede lid, leidt tot een lagere vaststelling als bedoeld in dat artikel, wordt de draagkrachttoets steeds jaarlijks herhaald, tenzij er geen sprake meer is van een lagere vaststelling.

  • 7. Het percentage van de lening, bedoeld in artikel 12.1a., derde lid, onderdeel b, van het besluit, bedraagt:

    • a. 75%, indien de inburgeringsplichtige, bedoeld in dat artikel, dit percentage van diens lening heeft verbruikt in het jaar voor het verstrijken van de voor die inburgeringsplichtige geldende termijn;

    • b. 95%, ongeacht de resterende termijn.

F

Bijlage 1, paragraaf 2.6, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel l komt als volgt te luiden:

l. Examen in spraakafzien (liplezen)

Momenteel is het mogelijk om het onderdeel Luisteren voor de staatsexamens Nt2 af te leggen met behulp van spraakafzien (liplezen).

2. In de tweede tabel, onder onderdeel c., wordt ‘mogelijk’ in de vijfde kolom vervangen door ‘niet mogelijk’.

3. In de tweede tabel, onder onderdeel j., wordt ‘niet mogelijk’ in de vijfde kolom vervangen door ‘mogelijk’.

ARTIKEL II. WIJZIGING EXAMENREGLEMENT BASISEXAMEN INBURGERING

Artikel 2, vierde lid, van het Examenreglement basisexamen inburgering wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘€ 60’ vervangen door ‘€ 50’.

2. In onderdeel c wordt ‘€ 40’ vervangen door ‘€ 50’.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van artikel II, dat inwerking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Het met artikel I, onderdeel B, van deze regeling gewijzigde artikel 2.1, onderdeel c, van de Regeling inburgering 2021, en het met artikel I, onderdeel E, van deze regeling toegevoegde artikel 12.2a, eerste tot en met vierde lid, van de Regeling inburgering 2021, werken terug tot en met 1 januari 2022.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2022

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De Wet inburgering (hierna: Wi 2013) en onderliggende regelgeving zijn per 1 januari 2022 ingetrokken. Deze wet- en regelgeving blijven echter van toepassing op iedereen die voor deze datum inburgeringsplichtig is geworden. Het regime van de Wi 2013 zal daarom nog enkele jaren van toepassing zijn op een grote groep inburgeringsplichtigen.

Met deze wijziging van de Regeling inburgering 2021 worden met name enkele onderdelen van het regime van de Wi 2013 aangepast. Daarnaast worden enkele technische correcties aangebracht, wordt de regeling ten aanzien van vrijstellende opleidingen gewijzigd, en wordt de verlengingsgrond in verband met het volgen van een niet-vrijstellende opleiding, die is neergelegd in het nieuwe artikel 4.3, tweede lid, van het Besluit inburgering 2021, verder uitgewerkt.

Ia. Maatregelen onder de Wet inburgering 2021

2. Vrijstellende opleidingen

Inburgeringsplichtigen die vallen onder de Wi 2021, worden tijdelijk vrijgesteld van de inburgeringsplicht als zij een opleiding volgen waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, waaruit blijkt dat zij beschikken over mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste niveau B1 van het ERK en kennis van de Nederlandse maatschappij. Zodra het diploma is behaald, wordt de tijdelijke vrijstelling omgezet in een definitieve vrijstelling van de inburgeringsplicht (vgl. artikel 2.1 van de Regeling inburgering 2021).

Bij het vaststellen van de lijst van de vrijstellende opleidingen c.q. diploma’s in de Regeling inburgering 2021, is dan ook als uitgangspunt gehanteerd dat dit opleidingen dienen te zijn die opleiden tot kennis van de Nederlandse taal op minimaal referentieniveau 2F, hetgeen vergelijkbaar is met niveau B1. Op basis hiervan zijn in de Ri2021 de volgende diploma’s (en daarmee opleidingen) aangewezen als vrijstellend: wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, vwo, havo en vmbo op ten minste het niveau gemengde of theoretische leerweg.

Gebleken is dat destijds op basis van een – naar nu blijkt – onjuiste interpretatie van de informatie die beschikbaar was, is geconcludeerd dat de basisberoepsgerichte leerweg (basis) en de kaderberoepsgerichte leerweg (kader) binnen het vmbo niet opleiden tot dit niveau. Gelet op recentelijke aanvullende informatie waaruit blijkt dat alle vmbo-leerwegen opleiden tot referentieniveau 2F, is besloten om de Regeling inburgering 2021 op dit punt aan te passen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022.

3. Verlenging bij volgen niet-vrijstellende opleiding

Een persoon kan pas inburgeringsplichtig worden bij het bereiken van de zestienjarige leeftijd. Echter, jongeren die leer-of kwalificatieplichtig zijn, zijn tijdelijk van de inburgeringsplicht vrijgesteld. Jongeren zijn leerplichtig tot en met het schooljaar waarin ze zestien jaar worden of twaalf volledige schooljaren aan een Nederlandse school hebben gevolgd. Verder zijn jongeren kwalificatieplichtig vanaf de afloop van de leerplicht tot het moment dat ze een startkwalificatie hebben gehaald of achttien jaar worden. Jongeren die een verklaring of schooldiploma praktijkonderwijs hebben gehaald of die voortgezet speciaal onderwijs in het uitstroomprofiel dagbesteding of het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel hebben gevolgd, zijn van de kwalificatieplicht uitgezonderd.1 Dit betekent dat zij niet langer kwalificatieplichtig zijn zodra ze van school af zijn. Deze groep jongeren die van school afgaat kan dus inburgeringsplichtig worden als zij zestien of zeventien jaar oud zijn.

Voor jongeren die nog een opleiding volgen op het moment dat ze de inburgeringsplichtige leeftijd bereiken, betekent bovenstaande dat de inburgeringsplicht niet aanvangt voor de leeftijd van achttien jaar. In sommige gevallen is dit nog later dan achttien jaar of vangt de inburgeringsplicht helemaal niet aan. In artikel 2.2 van de Regeling inburgering 2021 wordt namelijk geregeld dat het volgen van bepaalde opleidingen eveneens leidt tot een tijdelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht. Indien de inburgeringsplichtige voor een dergelijke opleiding een diploma als bedoeld in artikel 2.1 van de Regeling inburgering 2021 behaalt, wordt deze tijdelijke vrijstelling omgezet in een definitieve vrijstelling van de inburgeringsplicht.

Voor schoolgaande jongeren die op het moment dat zij de inburgeringsplichtige leeftijd bereiken en een niet vrijstellende opleiding volgen, biedt artikel 2.2 van de Regeling inburgering 2021 geen uitkomst. Zij worden na afloop van de kwalificatieplicht wel inburgeringsplichtig. Ook biedt bovenstaande regeling geen uitkomst voor jonge inburgeringsplichtigen die pas ná het bereiken van de inburgeringsplichtige leeftijd (opnieuw) een niet vrijstellende opleiding willen gaan volgen. Daarom wordt met het nieuwe artikel 4.3, tweede lid, van het Besluit inburgering 2021 geregeld dat het voortzetten of starten van een niet vrijstellende opleiding een grond voor verlenging van de inburgeringstermijn is. Dit geldt alleen voor de bij ministeriële regeling aangewezen opleidingen. Het voortzetten of – in samenspraak met gemeenten – starten van een aangewezen niet vrijstellende opleiding na aanvang van de inburgeringsplicht (die ertoe leidt dat vertraging wordt opgelopen tijdens het inburgeren), wordt gezien als een omstandigheid die leidt tot een niet verwijtbare termijnoverschrijding.

Met deze wijzigingsregeling worden in artikel 4.2 van de Regeling inburgering 2021 als opleidingen die een verlenging van de inburgeringstermijn rechtvaardigen, aangewezen:

  • a. Praktijkonderwijs (pro);

  • b. Voortgezet speciaal onderwijs (vso), in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel en het uitstroomprofiel dagbesteding2;

  • c. Entreeopleiding (mbo-niveau 1).

De bovengenoemde opleidingen leiden onder de Wet inburgering 2021 dus niet tot een tijdelijke, en daarna dus ook niet tot een definitieve vrijstelling van de inburgeringsplicht. De internationale schakelklassen (ISK’s) naar deze opleidingen worden in de regeling niet expliciet genoemd, maar vallen hier ook onder. ISK-leerlingen staan namelijk altijd ingeschreven voor een reguliere vo-opleiding. ISK-leerlingen volgen dus het inburgeringsregime behorend bij de vo-opleiding waarvoor ze staan ingeschreven. Als dat een nietvrijstellende vo-opleiding is, komen deze ISK-leerlingen in aanmerking voor een verlenging van de inburgeringstermijn.

De inburgeringstermijn duurt in beginsel drie jaar3. Met het nieuwe artikel 4.3, tweede lid, van het Besluit inburgering 2021 wordt het mogelijk om de inburgeringstermijn voor deze groepen (jonge) inburgeringsplichtigen op aanvraag te verlengen. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat schoolgaande jongeren een niet vrijstellende opleiding afbreken omdat er onzekerheid bestaat over het tijdig kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht in combinatie met een opleiding of in de resterende termijn na afronding daarvan. Het afbreken van de opleiding leidt tot een onderbroken leerlijn en kan daarmee leiden tot het niet benutten van het volledig leerpotentieel van deze (kwetsbare) jongeren, terwijl dit wel een gezamenlijk doel van het Rijk is. Het benutten van het volledig leerpotentieel kan ook van belang zijn in het geval van jonge potentiële inburgeringsplichtigen die om verschillende redenen het reguliere onderwijs hebben verlaten (bijvoorbeeld uitvallers) of jongeren die na het bereiken van de inburgeringsplichtige leeftijd naar Nederland komen en inburgeringsplichtig worden. Ook voor deze jongeren kan het volgen van een (niet vrijstellende) opleiding, gedurende hun inburgeringstermijn, een logische stap zijn. Gemeenten moeten hiertoe over voldoende ruimte beschikken om maatwerk in het inburgeringstraject toe te kunnen passen.

De aanvraag tot verlenging door de inburgeringsplichtige wordt ingediend bij DUO en kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn (artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021). Met deze wijzigingsregeling wordt in artikel 4.2 van de Regeling inburgering 2021 tevens de duur van de verlenging geregeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen:

  • Jongeren die de opleiding op het moment van de aanvraag niet meer volgen; en

  • Jongeren die de opleiding op het moment van de aanvraag nog volgen.

Jongeren die de opleiding op het moment van de aanvraag niet meer volgen

De meeste jongeren zullen de nietvrijstellende opleiding op het moment van aanvragen hebben afgerond of niet meer volgen. Voor hen wordt de verlenging van de inburgeringstermijn vastgesteld aan de hand van de inschrijfduur bij de opleiding. Dit blijkt uit de bij de aanvraag mee te leveren bewijzen van in- en uitschrijving. De periode van verlenging is gelijk aan de periode van inschrijving, waarbij de periode voorafgaand aan de datum waarop de inburgeringsplicht aanving niet meetelt. Voorafgaand aan de inburgeringsplicht loopt de inburgeringstermijn ook nog niet en kan het inburgeringstraject dus ook geen vertraging oplopen.

Als een leerling of student bijvoorbeeld op zijn zestiende of zeventiende met een opleiding is gestart en op zijn achttiende inburgeringsplichtig wordt, dan telt de periode voorafgaand aan zijn achttiende niet mee voor de verlenging.

Een maximering van de verlengingstermijn is voor de pro- en vso-leerlingen niet nodig. Voor pro- en vso-leerlingen geldt namelijk dat de verblijfsduur in het onderwijs door de wet wordt beperkt.4 Deze verblijfsduur kan worden verlengd maar daar zijn voorwaarden aan verbonden en is toestemming van de Inspectie van het Onderwijs voor nodig. De periode die pro- en vso-leerlingen door het volgen van de opleiding niet aan inburgering hebben kunnen besteden, is per definitie dus reeds beperkt. Dit maakt het risico op een onnodig lang verblijf in het onderwijs ten koste van een spoedige inburgering, klein.

Voor entreestudenten is ervoor gekozen om de verlengingstermijn wel te maximeren met ten hoogste twee jaar. Een entreeopleiding heeft een standaard studieduur van een jaar, maar individuele studenten kunnen er langer over doen.5 Hoewel inburgeringsplichtigen er vaak sowieso langer over doen, is de verwachting dat dit ongeveer anderhalf en in ieder geval niet meer dan twee jaar (ofwel het dubbele) zal zijn. De mogelijkheid van méér dan twee jaar verlenging bieden, werkt niet stimulerend om het onderwijs en de inburgeringsplicht allebei binnen een redelijke termijn af te ronden en leidt tot het risico op een onnodig lang verblijf in het onderwijs ten koste van een spoedige inburgering.

Jongeren die de opleiding op het moment van de aanvraag nog volgen

Een deel van de jongeren zal nog bezig zijn met de opleiding op het moment dat het einde van de inburgeringstermijn in beeld komt en de aanvraag tot een verlenging kan worden ingediend. Voor hen heeft DUO op het moment van aanvragen echter geen uitschrijfdatum, zodat geen precieze verlengingsduur kan worden vastgesteld. Duidelijk is wel dat de meeste jongeren die de opleiding reeds bij aanvang van de inburgeringsplicht al volgden, in ieder geval minimaal 2,5 jaar hebben besteed aan de opleiding (vanaf oplegging inburgeringsplicht tot zes maanden voor het verstrijken van de driejarige inburgeringstermijn).

Onder andere daarom is gekozen voor een standaard verlengingsduur van twee jaar. Voor de entreestudenten is dit ook meteen het maximum. Voor de pro- en vso-leerlingen kan een verlenging van twee jaar in sommige gevallen korter zijn dan de verlengingsduur voor de groep die de opleiding op het moment van aanvragen niet meer volgt, maar kan deze twee jaar nog eens worden verlengd met twee keer een jaar.

De reden om hier voor de pro- en vso-leerlingen voor te kiezen, is de uitvoerbaarheid.

Het alternatief om voor elke pro- en vso-leerling een individuele inschatting te maken van de resterende, benodigde duur van de opleiding, vergt veel inspanning en capaciteit van DUO. Bovendien bestaat dan alsnog het risico dat de inschatting te laag of te hoog is. Een te lage inschatting is in het nadeel van de pro- en vso-leerling; een te hoge inschatting leidt tot ongelijkheid met inburgeringsplichtigen die om andere redenen een verlenging krijgen. In sommige gevallen leidt een te hoge inschatting tot het risico op een onnodig lang verblijf in het onderwijs ten koste van een spoedige inburgering. Met de mogelijkheid om de verlengingsduur van twee jaar nog eens met twee keer een jaar te verlengen, is een passende balans tussen uitvoerbaarheid enerzijds en maatwerk anderzijds gevonden. De verwachting is dat een verlengingsduur van in totaal maximaal vier jaar voor alle groepen pro- en vso-leerlingen ook voldoende is.

Voor pro- en vso-leerlingen geldt zoals gezegd dat de verblijfsduur in het onderwijs door de wet wordt beperkt. Pro-leerlingen mogen praktijkonderwijs volgen tot en met het schooljaar waarin ze achttien jaar worden. Dit kan onder voorwaarden ten hoogste twee keer met een schooljaar worden verlengd met toestemming van de Inspectie van het Onderwijs, dus tot en met het schooljaar waarin ze twintig jaar worden.6 Hiervoor zal dus ook nooit de volledige verlenging van vier jaar nodig zijn. Vso-leerlingen mogen voortgezet speciaal onderwijs volgen tot en met het schooljaar waarin ze twintig jaar worden. Dit kan telkens met een schooljaar worden verlengd, eveneens onder voorwaarden en met toestemming van de Inspectie van het Onderwijs.7 De kans is klein dat een verlenging van de verblijfsduur zo vaak wordt toegepast dat hiervoor de volledige verlenging van de inburgeringstermijn van vier jaar nodig is én er met die vier jaar ook nog eens onvoldoende tijd voor de inburgering is.

Voor entreestudenten geldt tot slot, net zoals voor de groep die de opleiding op het moment van aanvragen niet langer volgt, een maximale verlengingsduur van twee jaar. Voor de entreeopleiding staat zoals gezegd een standaard studieduur van een jaar8, waar inburgeringsplichtigen vaak anderhalf maar niet meer dan twee jaar over zullen doen. De mogelijkheid van méér dan twee jaar verlenging bieden, werkt niet stimulerend om het onderwijs en de inburgeringsplicht beide binnen een redelijke termijn af te ronden en leidt tot het risico op een onnodig lang verblijf in het onderwijs ten koste van een spoedige inburgering. Ook voor de entreestudenten geldt overigens dat zij kunnen doorstromen naar een mbo-opleiding op niveau 2 en dan zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht.

Stapelaars

Bij een doorlopende leerlijn en het volledig benutten van hun schoolpotentieel, hoort ook dat pro- en vso-leerlingen na het volgen van het pro of vso meteen door kunnen stromen naar een entreeopleiding en daardoor op een hoger onderwijsniveau uit kunnen stromen of alsnog een diploma kunnen halen. Zij worden hierin gefaciliteerd door mogelijk te maken dat de verlengingstermijnen van beide opleidingen bij elkaar worden opgeteld.

Ib. Maatregelen onder het overgangsrecht van de Wet inburgering 2021

4. Ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen

Met deze wijziging van de Regeling inburgering 2021 wordt voorts voorzien in een nieuwe mogelijkheid van ontheffing van de inburgeringsplicht voor inburgeraars die onder de Wi 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden. De bepaling is bedoeld voor jonge nieuwkomers die na hun aankomst in Nederland eerst regulier onderwijs hebben gevolgd en waarbij in dit onderwijs is gebleken dat ze niet in staat zijn op het niveau van het inburgeringsexamen (A-2) kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving te verwerven. Dat betekent dat ze in aanmerking komen om via een ontheffing aan de inburgeringsplicht te voldoen.

Ontheffing van de inburgeringsplicht is thans mogelijk op medische gronden en op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Doorgaans komen jonge inburgeringsplichtigen niet in aanmerking voor een ontheffing op medische gronden (een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap) omdat hun leerbaarheid weliswaar beperkt is, maar niet zozeer dat dit op zich tot een advies tot ontheffing op medische gronden leidt. Om voor een ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen in aanmerking te komen geldt als voorwaarde dat er minimaal 600 uur bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk aan een cursus is deelgenomen en dat of uit een door DUO afgenomen leerbaarheidstoets blijkt dat iemand niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen dan wel dat minimaal vier keer de niet behaalde examenonderdelen zijn afgelegd.

Voor minderjarige nieuwkomers kunnen er jaren liggen tussen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning en de start van de inburgeringsplicht. Een persoon kan inburgeringsplichtig worden vanaf de leeftijd van zestien jaar, maar iemand die leer-of kwalificatieplichtig is, is niet inburgeringsplichtig. Jongeren zijn leerplichtig tot en met het schooljaar waarin ze zestien jaar worden of twaalf volledige schooljaren aan een Nederlandse school hebben gevolgd. Jongeren zijn kwalificatieplichtig vanaf de afloop van de leerplicht tot het moment dat ze een startkwalificatie9 hebben gehaald of achttien jaar worden. Jongeren die een verklaring of schooldiploma praktijkonderwijs hebben gehaald of voortgezet speciaal onderwijs in het uitstroomprofiel dagbesteding of het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel hebben gevolgd, zijn van de kwalificatieplicht uitgezonderd. Dit betekent dat zij niet langer kwalificatieplichtig zijn zodra ze van school af zijn. Deze groep jongeren kan dus inburgeringsplichtig worden als zij zestien of zeventien jaar oud zijn.

Wanneer iemand aansluitend aan de leer- of kwalificatieplicht een opleiding volgt waarvan het diploma leidt tot een vrijstelling van de inburgeringsplicht (vmbo, mbo-2 niveau of hoger) wordt hij tijdelijk vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Na behalen van het vrijstellend diploma stelt DUO hem definitief vrij van de inburgeringsplicht. Volgt iemand een opleiding van een lager niveau, dan wordt betrokkene na afloop van de kwalificatieplicht inburgeringsplichtig. In de praktijk is dat meestal bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd.

Kinderen die vanuit het buitenland naar Nederland komen en die het Nederlands nog onvoldoende beheersen om voortgezet onderwijs te volgen komen terecht in de zogenaamde Eerste Opvang Anderstaligen (eoa), beter bekend als de Internationale Schakelklas (ISK). Dergelijke ISK’s zijn verbonden aan een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Leerlingen volgen een intensief programma om Nederlands te leren en worden voorbereid om in te stromen in het reguliere onderwijs.

Het komt voor dat nieuwkomers niet in staat zijn een vrijstellend diploma of het inburgeringsexamen te behalen, hoewel ze honderden uren onderwijs na hun zestiende verjaardag hebben gevolgd.

Dit betreft voornamelijk jongeren die na leerroute 110 van de ISK te hebben gevolgd, een opleiding in het voortgezet speciaal onderwijs (met het uitstroomprofiel dagbesteding of arbeidsmarktgericht) of het praktijkonderwijs hebben gevolgd of volgen. Dit is gebleken uit signalen van verschillende ROC’s en bij deze jongeren betrokken organisaties die deze opleidingen aanbieden. Daarbij komt het voor dat jongeren stoppen met hun opleiding op of na hun achttiende verjaardag, omdat ze inburgeringsplichtig zijn geworden. Vervolgens volgen ze een cursus bij een instelling met een Blik op Werk-keurmerk, om na 600 uur voor een ontheffing in aanmerking te komen. Voor jongeren waarvan na vele uren onderwijs is vastgesteld dat ze niet het vermogen bezitten om het inburgeringsexamen te halen, heeft het nogmaals volgen van 600 uur inburgeringsonderwijs geen toegevoegde waarde. Het opleggen van een dergelijke eis is voor deze groep daarom onwenselijk.

Met deze regeling wordt de mogelijkheid gecreëerd dat deze jongeren na gevolgd onderwijs in aanmerking komen voor een ontheffing. Hiermee wordt voorkomen dat jonge nieuwkomers tijd, geld en energie steken in het volgen van een inburgeringscursus om te voldoen aan de formele criteria voor ontheffing van de inburgeringsplicht, terwijl vooraf duidelijk is dat zij niet in staat zijn om aan het niveau van het inburgeringsexamen te voldoen. Zeker voor gezinsmigranten levert dit een kostenbesparing op. Zij hebben immers geen recht op kwijtschelding van hun lening bij tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht. Asielstatushouders hebben dat wel.

De genoemde opleidingen betreffen in ieder geval:

  • a) het voortgezet speciaal onderwijs met uitzondering van leerlingen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, of

  • b) het praktijkonderwijs, of

  • c) onderwijs in het kader van de eerste opvang voor nieuwkomers (ISK), gericht op het voortgezet speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs werk of inburgering.11

Dit betreft vormen van onderwijs voor moeilijk lerende leerlingen.

In alle genoemde opleidingen vormt onderwijs in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving onderdeel van het onderwijsprogramma. Voor de ontheffing is vereist dat de inburgeringsplichtige minimaal 600 uur Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving uur heeft gevolgd.

Kennis van de Nederlandse samenleving wordt in verschillende vakken zoals burgerschap, maatschappijleer, maatschappelijke oriëntatie, geschiedenis en staatsinrichting en loopbaanoriëntatie onderwezen. Ter onderbouwing voor het aantal gevolgde uren moet de inburgeringsplichtige een ‘verklaring onderwijstijd’ van de school overleggen. Daarvoor wordt een formulier ontwikkeld.

Het onderwijs moet gevolgd zijn binnen twee jaar voorafgaand aan het moment van aanvraag om de situatie te voorkomen dat jaren na het volgen van het regulier onderwijs zonder verdere inspanningen een aanvraag tot ontheffing wordt ingediend.

Deze jongeren kunnen na het volgen van onderwijs op twee manieren worden ontheven van de inburgeringsplicht. Ten eerste via de leerbaarheidstoets waarbij wordt vastgesteld dat iemand niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen. Een andere route is minimaal vier keer examenonderdelen te hebben afgelegd en niet hebben behaald. Via een van deze routes wordt duidelijk dat iemand echt niet in staat is op een A-2 niveau in te burgeren. Daarmee wordt voorkomen dat lichtvaardig van deze ontheffingsgrond gebruik wordt gemaakt.

De opsomming van opleidingen is niet limitatief. Het is denkbaar dat ook voor nieuwkomers die een andere opleiding hebben gevolgd het niet zinvol is een inburgeringscursus te volgen om aan de formele criteria te voldoen.

Inburgeringsplichtigen die een beroep doen op deze regeling zullen doorgaans tussen de achttien en tweeëntwintig jaar zijn. Leerlingen mogen praktijkonderwijs volgen tot en met het schooljaar waarin ze achttien jaar worden. Dit kan onder voorwaarden ten hoogste twee keer met een schooljaar worden verlengd met toestemming van de Inspectie van het Onderwijs, dus tot en met het schooljaar waarin ze twintig jaar worden12. Leerlingen mogen voortgezet speciaal onderwijs volgen tot en met het schooljaar waarin ze twintig jaar worden. Dit kan telkens met een schooljaar worden verlengd, eveneens onder voorwaarden en met toestemming van de Inspectie van het Onderwijs13. Het ISK-onderwijs duurt doorgaans een twee jaar.

In de situatie dat jongeren tijdens hun opleiding al begonnen zijn met inburgeren kunnen ook de uren gevolgd bij een cursusinstelling met een Blik op Keurmerk worden ingezet voor de 600 uur.

Maatwerk bijzondere gevallen

In het derde lid van artikel 12.2a is geregeld dat in bijzondere omstandigheden ten gunste van de inburgeringsplichtige kan worden afgeweken van de voorwaarden die gelden om in aanmerking te komen voor ontheffing. Te denken valt aan omstandigheden waardoor iemand zijn opleiding niet binnen twee jaar voorafgaand aan zijn aanvraag heeft gevolgd maar eerder, bijvoorbeeld door een tijdelijk verblijf in het buitenland.

Afwijking termijn indiening aanvraag

In artikel 2.8b, eerste lid van het Besluit inburgering, is vastgelegd dat een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen niet eerder kan worden ingediend dan zes maanden van de voor de inburgeringsplichtige geldende inburgeringstermijn. Gedachte daarachter is dat door de termijn een half jaar te plaatsen voor het daadwerkelijk verlopen van de inburgeringstermijn een goede beoordeling mogelijk zou zijn van de geleverde inspanningen en van de vraag of betrokkene redelijkerwijs niet in staat zal zijn het inburgeringsexamen te behalen.

De inburgeringsplichtigen die onder deze regeling vallen hebben het onderwijs of een deel van het onderwijs gevolgd voor aanvang van de inburgeringsplicht. Daarom is het niet zinvol te eisen dat de aanvraag pas een half jaar voor het einde van de termijn kan worden ingediend. Hierbij wordt geregeld dat de aanvraag tot ontheffing in deze gevallen eerder dan zes maanden voor het einde van de inburgeringstermijn kan worden ingediend. Deze mogelijkheid was reeds opgenomen in artikel 2.8b, derde lid, van het Besluit inburgering. Ook in dit geval geeft Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking (artikel 2.8b, eerste lid, laatste volzin).

Participatieverklaringstraject

Voor een ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen moet de inburgeringsplichtige het participatieverklaringstraject hebben afgerond.14 Dat geldt ook voor de jongeren waar deze regeling op van toepassing is.

5. Verlaging van het benodigde aantal examenpogingen ONA t.b.v. AGI-verlenging inburgeringstermijn

Om in aanmerking te komen voor een verlenging van de inburgeringstermijn op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen moet minimaal 300 uur taalles zijn gevolgd bij een taalschool met BoW-keurmerk. Daarnaast moeten voor alle nog niet behaalde examenonderdelen minimaal twee examenpogingen zijn gedaan. In de uitvoeringspraktijk blijkt dat een gedeelte van de aanvragers in het verleden geen verlenging heeft gekregen van de inburgeringstermijn, enkel omdat zij niet aan de eis van twee examenpogingen voor het examenonderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA) hadden voldaan. Omdat het voldoen aan de ONA-eisen meer vergt dan het enkel afleggen van een examen, zou dit tot een (onvoorziene) vertraging kunnen leiden, veelal aan het einde van het inburgeringstraject. DUO moet het portfolio beoordelen en het (opnieuw) vullen en samenstellen van een portfolio kost dan aanzienlijk meer tijd. Via onderhavige aanpassing wordt bepaald dat het doorlopen van één ONA-examenpoging voldoende is om in aanmerking te komen voor de AGI-verlenging.

Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor de voorwaarden van de AGI-ontheffing.

6. ELIP-groep

De groep asielstatushouders die aan het einde van de lening zitten en nog bezig zijn met inburgering, de zogenaamde ELIP-groep (Einde Lening nog Inburgeringsplichtig) bestaat uit asielstatushouders waarvan de verwachting bestaat dat zij niet in staat zijn zelfstandig het inburgeringstraject af te ronden en daarmee te voldoen aan de inburgeringsplicht.

Daar is sprake van indien, ongeacht de resterende termijn van de inburgeringsplicht, 95 procent van de sociale lening is verbruikt. Om te voorkomen dat inburgeraars in de problemen komen, is het wenselijk reeds in een vroeg stadium problemen te identificeren en hulp aan te bieden. Daarom kan ook hulp aangeboden worden aan de potentiële ELIP-groep. Daaris sprake van indien in de laatste twaalf maanden vóór het aflopen van de inburgeringstermijn ten minste 75 procent van de sociale lening is verbruikt.

Indien een inburgeringsplichtige asielstatushouder voldoet aan bovengenoemde kenmerken die gelden voor de ELIP-groep, kan DUO de gegevens over deze personen beschikbaar stellen aan de gemeente. Het betreft de gegevens die voor gemeenten noodzakelijk zijn voor het begeleiden van deze ELIP-groep.

Het gaat dan om de volgende gegevens van de inburgeringsplichtige asielstatushouder:

  • (1) de naam,

  • (2) het adres,

  • (3) de woonplaats,

  • (4) de geboortedatum,

  • (5) de start- en einddatum van de inburgeringsplicht

  • (6) het resterende bedrag in de DUO lening

  • (7) het aantal reeds geregistreerde lesuren,

  • (8) de afgelegde examens, examenpogingen en de resultaten daarvan,

  • (9) een historie van de cursusinstellingen waar de inburgeringsplichtige lessen heeft gevolgd, bestaande uit de voor die inburgeringsplichtige relevante contracten en facturen,

  • (10) of er sprake is van een verwijtbare termijnoverschrijding en of de inburgeringsplichtige een nieuwe innburgeringstermijn is opgelegd.

Deze gegevens zijn, gelet op het noodzakelijkheidsbeginsel bij gegevensdeling door gemeenten aan te vragen bij DUO. DUO zet gegevens pas door als de gemeente bij DUO heeft aangegeven deze gegevens te willen ontvangen. Zo wordt voorkomen dat er gegevens worden gedeeld met gemeenten die op dat moment hier niets mee doen. DUO informeert gemeenten actief over wijzigingen in de ELIP groep, zoals nieuwe ELIP gevallen, die relevant zijn voor de betreffende gemeente. De bedoelde gegevens mogen door gemeenten uitsluitend worden gebruikt voor het beoogde doel, namelijk de begeleiding van de inburgeraar bij het voldoen aan de inburgeringsplicht.

7. Gevolgen voor regeldruk

De ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen levert een regeldrukbesparing op voor een kleine groep jongeren. Het is voor deze groep niet meer nodig om na hun opleiding nog een hele inburgeringscursus te volgen om te voldoen aan de op dit moment geldende criteria voor ontheffing. De overige maatregelen in deze regeling hebben geen effect op de regeldruk.

Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de toelichting de gevolgen voor de regeldruk toereikend in beeld brengt.

8. Advies en consultatie

In hoofdstuk 7 van de wijziging van het Besluit inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht en enige andere wijzigingen is uitvoerig ingegaan op de uitkomsten en suggesties naar aanleiding van de internetconsultaties, de uitvoeringstoetsen van DUO en de Belastingdienst en de adviezen van de VNG en de Autoriteitspersoonsgegevens. Met betrekking tot de volgende onderwerpen wordt daarom verwezen naar die paragraaf: vrijstellende opleidingen, verlenging bij volgen niet-vrijstellende opleiding en ELIP-groep.

De VNG heeft tot slot een suggestie gedaan ten aanzien van de verlaging van het aantal examenpogingen dat nodig is per niet behaald examenonderdeel om in aanmerking te komen voor de AGI-ontheffing voor jongeren van 4 naar 1. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 oktober 202115 vindt er een onderzoek plaats naar de verlaging van het aantal examenpogingen per examenonderdeel om in aanmerking te komen voor de AGI-ontheffing.

De resultaten zullen worden opgeleverd in het vierde kwartaal van 2022. Daarna zal bepaald worden of een wijziging van regelgeving wenselijk is. Een eventuele verlaging van het aantal pogingen zal ook gelden voor de ontheffing voor jongeren indien tot een dergelijke wijziging wordt overgegaan.

9. Financiële paragraaf

De taken volgend uit deze regeling leiden tot eenmalige implementatiekosten en meerjarige uitvoeringskosten bij DUO. Op basis van de uitvoeringstoets van DUO is gebleken dat het om beperkte kosten gaat. De kosten worden gedekt uit de middelen die op de SZW-begroting beschikbaar zijn voor het verbeterplan Wi 2013.

De AGI-ontheffing voor jonge nieuwkomers leidt naar verwachting ook tot een beperkte kostenbesparing op de leningen, omdat betrokkenen nu geen inburgeringscursus meer hoeven te financieren. Gezien de beperkte omvang van de groep en omdat op dit moment geen duidelijke inschatting is te maken van hoeveel personen van deze kleine groep vervolgens in aanmerking komen voor een lening, kan deze potentiële kostenbesparing op dit moment niet worden gekwantificeerd.

De Belastingdienst verwacht dat de voorgestelde ambtshalve draagkrachttoets geen incidentele of structurele kosten met zich meebrengt.

Voor de kosten die gemeenten maken voor de begeleiding van de ELIP-groep ontvangen zij reeds een uitkering via het Gemeentefonds, conform bestuurlijke afspraken met VNG.

II. Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging van de Regeling inburgering 2021

Onderdeel A (artikel 1.1.)

Met deze wijziging wordt een verwijzing naar de Regeling inburgering ingevoegd in de begripsbepalingen van de Regeling inburgering 2021, nu er met onderhavige regeling enkele bepalingen worden opgenomen waarmee het overgangsrecht dat ziet op de Regeling inburgering wordt aangepast. Wanneer er naar de Regeling inburgering wordt verwezen in de Regeling inburgering 2021, wordt daarmee verwezen naar die regeling zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving.

Onderdeel B (artikel 2.1.)

Onderdeel B bevat een wijziging, waarmee wordt geregeld dat alle vmbo-opleidingen leiden tot een vrijstelling van de inburgeringsplicht. Alle vmbo-opleidingen leiden namelijk tot de beheersing van de Nederlandse taal op niveau 2F, vergelijkbaar met niveau B1 van het ERK.16 Voor een verdere toelichting zij verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel C (artikel 3.5, derde lid)

In artikel 3.14, zevende lid, van het Besluit inburgering 2021 is kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) toegevoegd als examenonderdeel dat een inburgeringsplichtige in de Z-route mag afleggen indien de gemeente diegene daartoe in staat acht. In deze regeling is in het derde lid van artikel 3.5 geregeld dat een inburgeringsplichtige twee kosteloze examenpogingen van het examen KNM mag doen indien wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.14, zevende lid, van voornoemd besluit. Abusievelijk was het kosteloos afleggen van twee examenpogingen alleen geregeld voor de vier taalexamens (luisteren, spreken, lezen, schrijven).

Onderdeel D (artikel 4.2.)

In onderdeel C wordt een nieuw artikel 4.2 in de Regeling inburgering 2021 ingevoegd. In het eerste lid is geregeld welke niet vrijstellende opleidingen een verlenging van de inburgeringstermijn rechtvaardigen. De grondslag voor deze wijziging is artikel 4.3, tweede en derde lid, van het Besluit inburgering 2021.

Bescheiden

De bescheiden die bij de aanvraag moeten worden overgelegd zijn uitgewerkt in artikel 4.2, tweede lid. Bij de aanvraag van de verlenging dient voor elke opleiding in ieder geval een bewijs van inschrijving en – indien de inburgeringsplichtige de opleiding op het moment van aanvragen niet meer volgt – een bewijs van uitschrijving aan DUO te worden overgelegd. Dit kunnen ook meerdere bewijzen zijn. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin een inburgeringsplichtige tijdens het volgen van een opleiding is verhuisd en de betreffende opleiding aan een andere school of instelling heeft voorgezet.

Zodoende kan DUO controleren of de aanvrager daadwerkelijk stond ingeschreven bij de betreffende opleiding en voor welke periode. Bij het voortgezet speciaal onderwijs moet ook een bewijsstuk bij de aanvraag worden gevoegd waaruit het uitstroomprofiel blijkt.

Vaststellen duur verlenging

Vervolgens wordt in het derde en vierde lid per opleiding uitgewerkt hoe de verlengingsduur per geval wordt vastgesteld en wat de maximale verlengingsduur is. Daarbij zijn er twee groepen te onderscheiden, namelijk de groep die de opleiding op het moment van de aanvraag heeft afgerond en/of niet meer volgt en de groep die de opleiding op het moment van de aanvraag nog wel volgt.

Voor de groep die de opleiding op het moment van aanvragen heeft afgerond of niet meer volgt (het derde lid), is het uitgangspunt dat de verlengingsduur gelijk is aan de periode dat de inburgeringsplichtige stond ingeschreven bij de school of instelling die de opleiding aanbiedt, waarbij de periode voorafgaand aan de datum waarop de inburgeringsplicht aanving niet meetelt. Dit kan DUO uitrekenen aan de hand van de bij de aanvraag meegezonden in- en uitschrijfbewijzen. De datum waarop de aanvrager inburgeringsplichtig werd, blijkt uit de systemen van DUO, en is voor deze groep altijd achttien jaar. Alleen voor entreestudenten is de verlengingsduur gemaximeerd tot twee jaar.

Voor de groep die de opleiding op het moment van aanvragen nog volgt (het vierde lid), geldt voor de pro- en vso-leerlingen een standaard verlengingsduur van twee jaar. Deze twee jaar kan nog twee keer met een jaar worden verlengd. De entreestudenten krijgen ook een standaard verlenging van twee jaar, maar dit is ook meteen het maximum en de termijn kan dus niet verder worden verlengd. Zie hierover ook de algemene toelichting onder ‘Jongeren die de opleiding op het moment van de aanvraag niet meer volgen’ en ‘Jongeren die de opleiding op het moment van de aanvraag nog volgen’.

Doorstroom naar een entreeopleiding

Jongeren die ten tijde van het opleggen van de inburgeringsplicht een niet vrijstellende pro- of vso-opleiding volgen, wordt de mogelijkheid geboden om die opleiding af te maken en daarna ook nog door te stromen naar een entreeopleiding (een mbo-opleiding op niveau 1), bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderdeel c. Mbo-opleidingen op niveau 2 en hoger zijn vrijstellende opleidingen (vgl. artikel 2.1, onderdeel c, van de Regeling inburgering 2021).

De verlengingstermijnen die per opleiding gelden worden bij elkaar opgeteld onder de voorwaarde dat de inburgeringsplichtige de opleidingen direct aansluitend aan elkaar volgt. Direct aansluitend betekent dat er geen vertraging zit tussen de opleidingen en een leerling zich in het aansluitende schooljaar inschrijft voor de vervolgopleiding. In de praktijk zal een leerling dus maximaal twee maanden niet kunnen staan ingeschreven bij een instelling, doordat de inschrijftermijn voor het volgende schooljaar nog niet geopend is.

Internationale schakelklas

Onder de genoemde niet-vrijstellende pro- en vso-opleidingen vallen ook de eventuele ISK-klassen die toeleiden naar deze opleidingen. ISK’s vallen dus onder artikel 4.2, eerste lid, onderdeel a of b, afhankelijk van het niveau. Om te bepalen welk niveau een ISK leerling volgt, zijn de elementcodes doorslaggevend. Leerlingen die zijn ingeschreven op vrijstellende elementcodes, zijn tijdelijk vrijgesteld van de inburgeringsplicht.

Voor leerlingen die zijn ingeschreven op niet-vrijstellende elementcodes, geldt de mogelijkheid om, op basis van artikel 4.2 van de Regeling inburgering 2021, verlenging van de inburgeringstermijn te krijgen.

Onderdeel E (artikel 12.2a.)

Met deze bepaling worden enkele wijzigingen getroffen die betrekking hebben op het overgangsrecht. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 blijft de Wet inburgering van toepassing op de personen op wie die wet van toepassing was, voorafgaande aan de intrekking van de Wet inburgering en de inwerkintreding van de Wet inburgering 2021. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, wordt met het nieuwe artikel 12.2a, eerste tot en met vierde lid, een nieuwe mogelijkheid tot ontheffing van de inburgeringsplicht. Het gaat daarbij om een ontheffing vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen (zie de artikelen 6, tweede lid, van de Wi 2013, en artikel 2.8b van het Besluit inburgering). De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 54, vierde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering 2021.

Om gebruik te kunnen maken van de ontheffing, dient de inburgeringsplichtige ten minste (in totaal) 600 uur Nederlands en kennis van de Nederlandse samenleving, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wi 2013, te hebben gevolgd, aan één van de in het tweede lid van artikel 12.2a genoemde opleidingen, waarbij de lijst uit het tweede lid niet limitatief is.

Daarnaast dient de inburgeringsplichtige een leerbaarheidstoets af te leggen waaruit blijkt dat deze niet het leervermogen heeft het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wi 2013, te behalen, of viermaal te hebben deelgenomen aan niet-behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen dat er ten gunste van de inburgeringsplichtige van de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan worden afgeweken. In het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet onder welke omstandigheden dit aan de orde kan zijn. In het vierde lid is bepaald dat de aanvraag tot de ontheffing eerder kan plaatsvinden dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, overeenkomstig artikel 2.8b, derde lid, van het Besluit inburgering, en in afwijking van het eerste lid van die bepaling. De grondslag voor deze bepaling ligt in artikel 54, vierde lid, onderdeel a, van de Wi 2021.

In het vijfde lid is geregeld dat de verlenging zoals die is neergelegd in artikel 2.4c, eerste lid, van de Regeling inburgering, wordt verleend indien de inburgeringsplichtige eenmaal heeft deelgenomen aan het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering. In artikel 2.4c, eerste lid, is opgenomen dat de inburgeringsplichtige ten minste tweemaal dient te hebben deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal. Ten aanzien van het onderdeel Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt er derhalve van afgeweken. Aan de overige onderdelen, genoemd in artikel 2.4c, in de Regeling inburgering, dient wel voldaan te zijn.

In het zesde lid zijn de artikelen 4.9, tweede tot en met vijfde lid, 4.10 en 4.11, van de Regeling inburgering van overeenkomstige toepassing verklaard op de ambtshalve draagkrachttoets, zoals deze wordt uitgevoerd op grond van het tweede lid van artikel 12.1a van het Besluit inburgering 2021.

Dit betekent dat de ambtshalve draagkracht plaatsvindt onder dezelfde voorwaarden als de draagkrachttoets die wordt uitgevoerd op aanvraag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.9, tweede tot en met vijfde lid. Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht de debiteur is derhalve het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, en op het draagkrachtinkomen wordt de draagkrachtvrije voet in mindering gebracht overeenkomstig het derde en het vierde lid. Op aanvraag van de debiteur kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.10, worden uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht is vastgesteld. Ook het bepaalde bij artikel 4.11 is van toepassing op de ambtshalve draagkrachttoets.

Tot slot is geregeld dat de ambtshalve draagkrachttoets jaarlijks wordt herhaald, zolang uit de herhaalde draagkrachttoets blijkt dat de inburgeraar in aanmerking komt voor verlaging van het termijnbedrag. Indien op basis van de ambtshalve draagkrachttoets aan de start van het terugbetalingstraject of de ambtshalve herhaalde draagkrachttoets blijkt dat de inburgeraar niet in aanmerking komt voor verlaging van het termijnbedrag, dan wordt in het opvolgende jaar geen ambtshalve draagkrachttoets (meer) uitgevoerd.

In het zevende lid is het bepaalde bij artikel 12.1a, derde lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering 2021 verder uitgewerkt. In het besluit is opgenomen dat het college begeleiding aan kan bieden aan personen die inburgeringsplichtig zijn onder de Wi 2013, en een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van zijn lening, bedoeld in artikel 4.1a van het Besluit inburgering heeft verbruikt. Met onderhavige bepaling wordt dit percentage ingevuld. Ongeacht de resterende termijn van de inburgeringsplicht, betreft dit percentage 95 procent van de sociale lening, of 75%, indien dit percentage heeft verbruikt in de laatste 12 maanden vóór het aflopen van de inburgeringstermijn.

Onderdeel F (Bijlage 1 bij artikel 2.6)

In de bijlage bij artikel 2.6 zijn enige wijzigingen doorgevoerd. Allereerst is in de toelichting bij de tabel het begrip ‘gebarentaal’ vervangen door ‘spraakafzien (liplezen)’. Daarnaast is onderbroken examentijd niet mogelijk bij spreken; zodat dit onderdeel is vervallen bij onderdeel c. Tot slot was opgenomen dat de voorleesfunctie niet mogelijk was bij spreken B1, ook dit is aangepast.

Artikel II. Examenreglement basisexamen inburgering

Aangezien het verschil in kosten tussen de examens niet meer in lijn was met de kostprijs voor het examen, is ervoor gekozen om eenzelfde bedrag voor alle examens te hanteren. Daarnaast zijn met deze wijziging de kosten voor het basisexamen in lijn gebracht met de kosten voor het inburgeringsexamen en het staatsexamen Nt2. In de praktijk zijn de tarieven op 1 januari 2022 aangepast. Met deze wijziging sluit het examenreglement weer aan op de praktijk.

Artikel III. Inwerkingtreding

Deze bepaling bevat de inwerkingtredingsbepaling van deze regeling. De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van de bepaling over de aanpassing van de tarieven van de inburgeringsexamens (artikel II van deze regeling), die de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, in werking treedt. Dit betreft een aanpassing zodat de regelgeving in de lijn is met de praktijk.

Aan het gewijzigde artikel 2.1, onderdeel c, van de Regeling inburgering 2021, en het nieuwe artikel 12.2a, eerste tot en met het vierde lid, van de Regeling inburgering 2021 is terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 januari 2022. Het betreft hier ten eerste de wijziging waarmee wordt geregeld dat alle vmbo-opleidingen leiden tot een vrijstelling van de inburgeringsplicht. Hiermee wordt voorkomen dat personen die deze opleiding volgen eerst inburgeringsplichtig worden, en later alsnog worden vrijgesteld. Ook de met deze regeling toegevoegde ontheffing uit artikel 12.2a, eerste tot en met het vierde lid, werken terug tot en met 1 januari 2022, zodat hierop kan worden geanticipeerd in de uitvoering.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Artikel 4a, tweede lid, Leerplichtwet 1969.

X Noot
2

Het vso kent ook het uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Daarmee kan een vmbo-, havo- of vwo-diploma worden gehaald. De leerlingen die het uitstroomprofiel vervolgonderwijs volgen, zijn dus tijdelijk vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Daarvoor is verlenging van de inburgeringsplicht dan ook niet nodig. Waar in de context van de verlenging van de inburgeringsplicht de afkorting ‘vso’ wordt gebruikt, gaat het dus alleen om leerlingen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel en het uitstroomprofiel dagbesteding.

X Noot
3

Artikel 11, eerste lid, van de wet.

X Noot
4

Zie artikel 27, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 8.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 voor praktijkonderwijs en artikel 39, vierde en vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra.

X Noot
5

Artikel 7.2.4a, derde lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

X Noot
6

Artikel 27, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 8.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

X Noot
7

Artikel 39, vierde en vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra.

X Noot
8

Artikel 7.2.4a, derde lid, onder a, van de WEB.

X Noot
9

Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2.

X Noot
10

Leerroute 1 heeft als uitstroomprofiel voor 12-16 jaar praktijkonderwijs en vso en voor 16+ (begeleid) werk en inburgering.

X Noot
12

Artikel 27, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 8.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

X Noot
13

Artikel 39, vierde en vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra.

X Noot
14

Artikel 6, tweede lid Wi 2013.

X Noot
15

Kamerstukken II 2021/22, 32 824, nr. 348.

X Noot
16

Zie artikel 2, onder e en f, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Hoewel ook de entreeopleiding blijkens artikel 2, onder h, leidt tot de beheersing van de Nederlandse taal op niveau 2f, hoeven individuele entreestudenten het examenonderdeel Nederlandse taal niet op dat niveau af te sluiten, zie artikel 17, eerste lid, van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB.

Naar boven