Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2022, 33589 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2022, 33589 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
een instelling voor specialistische kinder- en jeugdpsychiatrie waar naast zorg ook medisch specialisten worden opgeleid en wetenschappelijke kennis wordt gegenereerd, toegepast en verspreid, als onderdeel van of gelieerd aan een universitair medisch centrum met academische infrastructuur zondervolledige financiering door het Landelijk Transitiearrangement;
een cluster van jeugdzorgregio’s in een bepaald gebied genoemd in bijlage 1;
de gemeente, genoemd in artikel 4, die verantwoordelijk is voor de organisatie van de betreffende randvoorwaardelijke functie;
netwerk in een bovenregionaal gebied dat ten doel heeft om te zorgen voor een passende oplossing voor jongeren met complexe en meervoudige problematiek die vastlopen in de zorg of niet de juiste hulp krijgen en te voorkomen dat de zorgvraag van jongeren steeds complexer wordt;
opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 van de Jeugdwet;
een set aan afspraken die door de VNG landelijk met een beperkt aantal jeugdhulpaanbieders wordt gemaakt, om er zeker van te zijn dat er een contractbasis is voor aanbieders met uitzonderlijk aanbod;
organisatie, genoemd in artikel 2 van het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit;
een regionaal samenwerkingsverband waarin gemeenten samenwerken voor uitvoering van jeugdhulptaken;
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
een coördinatiepunt van waaruit het plaatsingsproces van jeugdigen naar de gesloten jeugdhulp wordt gecoördineerd;
Single information, Single audit, eenmalige informatieverstrekking, eenmalige accountantscontrole. SiSa is de manier waarop provincies, gemeenten, gemeenschappelijke regelingen zich per jaar verantwoorden over de besteding van specifieke uitkeringen of provinciale middelen;
systeem dat de plaatsings-, cliënt- en uitstroomgegevens bevat van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp;
Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
de jeugdregio’s waarvoor de plaatsingscoördinatie actief is.
1. Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.
2. Op deze regeling zijn de artikelen 4:35, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
1. De minister kan een specifieke uitkering aan een coördinerende gemeente verstrekken voor activiteiten die nodig zijn in verband met de inkoop en organisatie van de volgende randvoorwaardelijke functies:
a. expertisenetwerken jeugdhulp, voor activiteiten die nodig zijn in verband met de instandhouding en doorontwikkeling van het expertisenetwerk jeugdhulp voor het bovenregionale gebied conform de uitgangspunten als bedoeld in de Kamerbrief ‘Stand van zaken expertisecentra jeugdhulp’ d.d. 17 juni 2020;
b. de academische onderzoeksfunctie van de academische centra kinder- en jeugdpsychiatrie, voor activiteiten die nodig zijn voor de financiering van wetenschappelijk academisch onderzoek als onderdeel van de academische functie van één van de academische centra kinder- en jeugdpsychiatrie;
c. plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp, voor de financiering en instandhouding van een plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp.
2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, omvatten of zijn ondersteunend aan de volgende doelstellingen:
a. het zorgen voor passende oplossingen voor jongeren met complexe en meervoudige problematiek die nu vastlopen in de zorg en niet de juiste hulp krijgen;
b. het bijdragen aan een lerend stelsel en de ontwikkeling van kennis;
c. de organisatie en het beheer van een expertisenetwerk jeugdhulp.
3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, omvatten of zijn ondersteunend aan de volgende doelstellingen:
a. het faciliteren van de benodigde infrastructuur om wetenschappelijk onderzoek binnen een academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie te genereren en toe te passen alsmede om kennis uit wetenschappelijk onderzoek te verspreiden, te delen en de implementatie van wetenschappelijk onderbouwde behandelingen te stimuleren;
4. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder c, omvatten of zijn ondersteunend aan de volgende doelstellingen:
a. het coördineren van het plaatsingsproces op het niveau van een zorggebied, of indien noodzakelijk tussen zorggebieden, van jongeren naar de gesloten jeugdhulp. Hierbij rekening houdend met beschikbaarheid en eventuele inhoudelijke zorg- en veiligheidseisen vanuit de machtiging gesloten jeugdhulp.
b. het monitoren van de capaciteitsbehoefte en beschikbare capaciteit in de gesloten jeugdhulp.
De specifieke uitkering per randvoorwaardelijke functie en per coördinerende gemeente bedraagt jaarlijks maximaal:
1. Expertisenetwerken:
|
a) |
Amsterdam |
€ 3.814.533,50 |
|
b) |
Rotterdam |
€ 4.897.304,57 |
|
c) |
Eindhoven |
€ 3.846.850,91 |
|
d) |
Roermond |
€ 1.805.283,34 |
|
e) |
Groningen |
€ 2.620.442,66 |
|
f) |
Utrecht |
€ 2.752.217,83 |
|
g) |
Nijmegen |
€ 3.168.397,24 |
|
h) |
Enschede |
€ 2.094.969,95 |
2. Academische centra:
|
a) |
Amsterdam |
€ 926.050,72 |
|
b) |
Groningen |
€ 1.430.173,25 |
|
c) |
Leiden |
€ 827.417,94 |
|
d) |
Nijmegen |
€ 1.649.357,09 |
3. Plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp:
|
a) |
Arnhem |
€ 90.000,00 |
|
b) |
Den Haag |
€ 140.000,00 |
|
c) |
Leeuwarden |
€ 90.000,00 |
|
d) |
Tilburg |
€ 115.000,00 |
|
e) |
Utrecht |
€ 115.000,00 |
1. De minister kan het bedrag van de uitkering zoals genoemd in artikel 4, onder 2 en 3, bijstellen, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden.
2. Indien de uitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, wordt 20% van het bedrag van de uitkering in aanmerking genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en wordt 80% van het bedrag van de uitkering in aanmerking genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden.
3. Indien de uitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.
1. De minister neemt elke twee jaar vóór 1 februari een besluit omtrent de verlening van de specifieke uitkering voor een periode van twee jaar.
2. Het besluit tot verlening vermeldt in elk geval het doel waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend, het bedrag van de specifieke uitkering, de periode waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend en de wijze waarop de verantwoording plaatsvindt.
3. De minister verleent bij het besluit tot verlening van de specifieke uitkering in het eerste jaar een voorschot van 50% van het in de beschikking vermelde bedrag en in het tweede jaar de resterende 50% welke in één keer zullen worden betaald.
4. In afwijking van het eerste lid, neemt de minister vóór 1 maart 2023 een besluit omtrent de verlening van de specifieke uitkering voor de jaren 2023 en 2024.
1. De coördinerende gemeente informeert de minister op verzoek over de stand van zaken rond de randvoorwaardelijke functie, de activiteiten die ondernomen worden en over de besteding van de middelen uit de specifieke uitkering.
2. De subsidieontvanger meldt onverwijld schriftelijk aan de minister indien:
a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,
b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan, of
c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.
1. De coördinerende gemeente draagt er zorg voor dat het expertisenetwerk jeugdhulp de basisset indicatoren, zoals afgesproken tussen VNG, VWS en de coördinerende gemeente, gebruikt om te leren van de casuïstiek.
2. De coördinerende gemeente draagt er zorg voor dat een vertegenwoordiger van het expertisenetwerk jeugdhulp participeert in het landelijk lerend netwerk.
3. De coördinerende gemeente draagt er zorg voor dat de wethouder die verantwoordelijk is voor het jeugddomein deelneemt aan het bestuurlijk overleg expertisenetwerken jeugdhulp.
De coördinerende gemeente betrekt andere gemeenten of jeugdregio's bij het gesprek met het ACKJP over de vraag of en hoe de onderzoeksresultaten van waarde zijn voor de uitvoering van de jeugdhulp en de vakinhoudelijke ontwikkeling van jeugdhulpprofessionals.
1. De coördinerende gemeente draagt er zorg voor dat er een plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp is.
2. De coördinerende gemeente draagt de plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp op om monitorinformatie bij te houden door middel van geregistreerde data vanuit het toeleidingssysteem.
3. De coördinerende gemeente belegt de verantwoordelijkheid bij de plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp voor het verkrijgen van een regionaal inzicht in de ontwikkeling van het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp.
4. De coördinerende gemeente draagt de plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp op om ten behoeve van landelijk inzicht monitoringsinformatie te delen met de Jeugdautoriteit.
1. De ontvanger van een specifieke uitkering legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
2. Daar waar sprake is van overdracht van middelen naar een medeoverheid is SiSa tussen medeoverheden van toepassing conform artikel 17a, tweede lid van de Financiële-verhoudingswet.
3. Indien een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of b, niet of niet geheel in de jaren waarvoor deze verleend is, is besteed aan de activiteiten voor de betreffende randvoorwaardelijke functie, kan het overschot in het daaropvolgende jaar worden besteed aan de activiteiten voor dezelfde randvoorwaardelijke functie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of b.
1. De minister besluit uiterlijk 38 weken na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 11, over de vaststelling van de specifieke uitkering.
2. Indien de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend, zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan de specifieke uitkering, wordt de specifieke uitkering vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten, tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
|
Bovenregionaal gebied Noord-Holland Coördinerende gemeente: Amsterdam |
Bovenregionaal gebied Zuid-Holland Coördinerende gemeente: Rotterdam |
|---|---|
|
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
|
Kop van Noord-Holland |
Holland Rijnland |
|
Noord-Kennemerland |
Haaglanden |
|
Midden Kennemerland |
Rijnmond |
|
Zuid- Kennemerland |
Zuid-Holland-Zuid |
|
Haarlemmermeer |
Midden-Holland |
|
West-Friesland |
|
|
Zaanstreek-Waterland |
|
|
Amsterdam-Amstelland |
|
|
Gooi- en Vechtstreek |
|
Bovenregionaal gebied Brabant en Zeeland Coördinerende gemeente: Eindhoven |
Bovenregionaal gebied Limburg Coördinerende gemeente: Roermond |
|---|---|
|
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
|
Zeeland |
Noord-Limburg |
|
West-Brabant-West |
Midden-Limburg West |
|
West-Brabant-Oost |
Midden-Limburg Oost |
|
Midden Brabant |
Zuid-Limburg |
|
Zuidoost Brabant |
|
|
Noordoost Brabant |
|
Bovenregionaal gebied Utrecht en Flevoland Coördinerende gemeente: Utrecht |
Bovenregionaal gebied Overijssel Coördinerende gemeente: Enschede |
|---|---|
|
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
|
Utrecht |
IJsselland |
|
Utrecht West |
Twente |
|
Flevoland |
|
|
Lekstroom |
|
|
Zuidoost-Utrecht |
|
|
Eemland |
|
Bovenregionaal gebied Gelderland Coördinerende gemeente: Nijmegen |
Bovenregionaal gebied Noord Nederland Coördinerende gemeente: Groningen |
|---|---|
|
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
Aangesloten jeugdzorgregio’s: |
|
Rijk van Nijmegen |
Friesland |
|
Centraal Gelderland |
Groningen |
|
Achterhoek |
Drenthe |
|
Rivierenland |
|
|
Food Valley |
|
|
Noord Veluwe |
|
|
Middel IJssel – Oost Veluwe |
Gemeenten zijn, via de Jeugdwet, verantwoordelijk voor het bieden van passende jeugdhulp aan kinderen en jongeren in hun gemeente. Gemeenten bekostigen dit vanuit de financiële middelen die zij vanuit het gemeentefonds ontvangen. Via de algemene uitkering stelt het Rijk gemeenten financieel in staat om hun taak uit te voeren. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten ‘betalen’ naar gelang het zorggebruik van kinderen uit de gemeente.
Om de taken uit de Jeugdwet goed uit te voeren moeten er ook enkele randvoorwaardelijke functies worden ingekocht en uitgevoerd. Deze functies zijn niet toe te wijzen aan individuele gemeenten, zoals dat bij directe zorgverlening wel het geval is. Alle gemeenten als collectief zijn verantwoordelijk voor en hebben er baat bij dat deze functies goed worden ingevuld, individuele gemeenten zijn daarom niet individueel verantwoordelijk voor de invulling hiervan. Via deze regeling worden enkele gemeenten aangewezen en (financieel) in staat gesteld om deze randvoorwaardelijke functies namens het collectief van gemeenten uit te voeren.
De uitkering van budget voor de bovenregionale expertisenetwerken jeugdhulp verloopt sinds de start in 2020 via een (tijdelijke) specifieke uitkering. De uitkering van budget voor de Academische centra kinder- en jeugdpsychiatrie (ACKJP) en Plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp (PC) verloopt tot 2022 via de integratie-uitkering Voogdij en 18+. Vanaf 2023 is dit niet meer mogelijk, omdat het binnen het gemeentefonds niet meer toegestaan is om afspraken te maken bij middelen die via een decentralisatie-uitkering, integratie-uitkering of de algemene uitkering worden toebedeeld.
Bij deze drie specifieke functies zijn er met gemeenten afspraken gemaakt over de specifieke besteding van de middelen (deels door gemeenten onderling via de VNG (PC gesloten jeugdhulp en ACKJP), deels vanuit VWS (landelijke expertisenetwerken)) en willen we dat gemeenten de middelen specifiek inzetten om bij te dragen aan de collectieve functies. Hierdoor is een decentralisatie-uitkering geen passende wijze van financieren en is een specifieke uitkering meer aangewezen.
De drie randvoorwaardelijke functies worden daarom ondergebracht in een meerjarige regeling voor een specifieke uitkering. Hierdoor kunnen enkele coördinerende gemeenten uitkeringen aanvragen om deze functies uit te voeren.
Gemeenten worden met de uitkeringen op grond van deze regeling in staat gesteld om de volgende randvoorwaardelijke functies uit te voeren:
1. Expertisenetwerken jeugdhulp
Op 19 september 2019 is een amendement1 ingediend door de Tweede Kamerleden Westerveld en Klaver. Met dit amendement is in 20202 een bedrag vrijgemaakt om expertisecentra voor jeugdhulp te realiseren voor jongeren met meervoudige problemen. Deze regeling voorziet in het verstrekken van een specifieke uitkering voor het in stand houden en doorontwikkelen van acht bovenregionale expertisenetwerken3. De uitgangspunten van deze expertisenetwerken zijn beschreven in de Kamerbrief ‘Stand van zaken expertisecentra jeugdhulp’ d.d. 17 juni 20204.
2. Academische centra kinder- en jeugdpsychiatrie
Academische centra kinder- en jeugdpsychiatrie (ACKJP) zijn instellingen voor (hoog)specialistische kinder- en jeugdpsychiatrie waar naast zorg ook medisch specialisten (psychologen en psychiaters) worden opgeleid en wetenschappelijke kennis wordt gegenereerd, toegepast en verspreid. Dit alles wordt in samenhang vormgegeven. Een ACKJP is onderdeel van of gelieerd aan een universitair medisch centrum (UMC). De ACKJP richten zich op onderzoek, opleiding en complexe zorg.
De ACKJP hebben een spilfunctie in (medische) specialistische zorg en onderzoek voor kinderen en jongeren met psychiatrische aandoeningen en hun ouders in Nederland. Zij bieden hiertoe de academische functie die zowel de opleidingsfunctie, onderzoek/innovatiefunctie als de complexe zorg in samenhang betreft. Het belang van deze functies wordt door de gemeenten erkend.
De ACKJP voeren de volgende publieke taken uit:
1. Hoog specialistische/ weinig voorkomende patiëntenzorg
2. Wetenschappelijk onderwijs (in het kader van het opleiden van artsen tot medisch specialist, het opleiden van GZ-psychologen, klinisch (neuro)psychologen, verpleegkundig specialisten en psychotherapeuten)
3. Wetenschappelijk onderzoek (en de kruisbestuiving met patiëntenzorg voor vernieuwende behandelingen)
4. Valorisatie van kennis door die te vertalen naar maatschappelijke toepassingen 5. Opleiding en bijscholing van professionals in de zorgsector en bij gemeenten
Een ACKJP onderscheidt zich door het aanbieden van topreferente (last resort) zorg. Deze zorgprogramma’s berusten op individueel maatwerk, zijn niet standaard, zijn per definitie multidisciplinair, hangen nauw samen met fundamenteel en translationeel onderzoek en vereisen een academische infrastructuur.
De ACKJP hebben een academische werkplaatsfunctie voor wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, innovatie en specialistische opleiding. Daarbij is er een sterke onderlinge samenhang en interactie tussen patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek/innovatie, onderwijs en opleidingen. Deze infrastructuur is noodzakelijk voor het in stand houden en verder versterken van het academisch klimaat.
Aan alle centra is minimaal 1 hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie verbonden, die zodanig gepositioneerd is dat hij/zij het academisch klimaat op de taakgebieden patiëntenzorg, onderzoek, onderwijs en opleiding kan bewaken en op peil houden. Deze hoogleraar heeft het opdrachtgeverschap en de eindverantwoordelijkheid over tenminste onderzoek/innovatie. De academische centra beschikken over crisisplaatsen en hebben een WVGGZ functie.
We zien tussen de ACKJP accentverschillen in de wijze waarop zij zich toeleggen op bovengenoemde publieke taken. Dit is onder andere terug te vinden in de publicaties, lezingen en promoties. Deze verschillen zijn te verklaren vanuit historie en geografie van het werkgebied.
In 2018 hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geconstateerd dat de bekostiging van de academische onderzoeksfunctie van de ACKJP te kwetsbaar was geworden. Dit was destijds bij individuele gemeenten belegd. Deze kwetsbaarheid gold specifiek voor die academische centra waarvan de financiering niet volledig via het LTA verloopt.
Besloten is daarom om vanaf 2019 de (infrastructuur zoals hierboven vermeld voor de) academische onderzoeksfunctie van door vier coördinerende gemeenten te financieren. De coördinerende gemeenten zijn respectievelijk Groningen, Amsterdam, Leiden en Nijmegen.
3. Plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp
Gesloten jeugdhulp omvat opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging van de kinderrechter. De kinderrechter geeft deze machtiging af als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Een beperkt aantal aanbieders biedt deze vorm van jeugdhulp aan, de capaciteit is beperkt en ook de vraag is gering. Tegelijkertijd hebben gemeenten een leveringsplicht voor gesloten jeugdhulp wanneer een kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeeft.
Van oudsher is de gesloten jeugdhulp georganiseerd in vijf zorggebieden, waarbij het streven is dat jeugdigen in de gesloten jeugdhulp zoveel mogelijk in hun eigen regio kunnen verblijven.
De vijf zorggebieden bestaan uit:
1. Noord: Groningen, Drenthe, Friesland
2. Noord-West: Noord-Holland, Utrecht, stadsregio Amsterdam
3. Oost: Gelderland, Overijssel, Flevoland
4. Zuid-West: Zuid-Holland, stadsregio’s Rotterdam en Den Haag
5. Zuid: Noord-Brabant, Limburg, Zeeland
Om het plaatsingsproces vorm te geven, heeft elk zorggebied een plaatsingscoördinatiepunt. Het plaatsingscoördinatiepunt kijkt bij elke aanvraag voor gesloten jeugdhulp naar de beschikbaarheid en zorg- en veiligheidseisen en zorgt hiermee voor een optimale plaatsing. Daarnaast monitort het plaatsingscoördinatiepunt de regionale capaciteit en behoefte (vraag en aanbod).
De VNG heeft vanaf het begin van de decentralisatie in 2015 vijf coördinerende gemeenten gevraagd de plaatsingscoördinatiepunten te bekostigen (in eerste instantie tot en met 2018). Dit betreffen de gemeenten Den Haag, Utrecht, Arnhem, Tilburg en Leeuwarden. In 2018 is dit verzoek verlengd voor de jaren 2019–2022.
Vanaf 2023 zullen deze plaatsingscoördinatiepunten via deze regeling een specifieke uitkering ontvangen voor de bekostiging van de plaatsingscoördinatie gesloten jeugdhulp.
De VNG en Jeugdzorg Nederland hebben afgesproken in 2023 en 2024 de huidige financiering (via de vijf coördinerende gemeenten) en vormgeving van de plaatsingscoördinatie te continueren en dat er in 2023 een gezamenlijke herijking plaatsvindt.
Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:
− De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
− De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
− De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;
− De maatregel is selectief;
− De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.
In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. Gemeenten kunnen voor de uitvoering van bepaalde aan hen opgedragen publieke taken een specifieke uitkering krijgen. Zij zijn in zo’n geval niet aan te merken als ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Logischerwijs dienen gemeenten bij het invullen van deze publieke taken zelf rekening te houden met de staatssteunregels.
Getracht is de administratieve lasten beperkt te houden, passend bij de omvang en het beoogde doel van de uitkering. De specifieke uitkering is vormgegeven in de voor gemeenten bekende methodiek van de SiSa verantwoording.
Voor 15 juli T+1 dienen de gemeenten op basis van de afrekening de genomen stappen en de werkelijke kosten in kaart te brengen voor de SiSa-verantwoording. De verwachting is dat zij hier gemiddeld 100 uur voor nodig hebben per randvoorwaardelijke functie. Dit brengt de administratieve lasten op 100 uur (á € 60 per uur), dus € 6.000,– per coördinerende gemeente per randvoorwaardelijke functie wat resulteert in een geschat bedrag van in totaal € 90.000,–. De kosten die de coördinerende gemeente draagt voor uitvoering van de randvoorwaardelijke functie kan ten laste worden gebracht van de specifieke uitkering (zie ook artikel 3.).
In artikel 1 worden verschillende definities gegeven van begrippen die worden gebruikt in onderhavige regeling.
Dit artikel beschrijft welke wet- en regelgeving van toepassing is op deze regeling.
In artikel 3 staat beschreven dat een coördinerende gemeente een specifieke uitkering aan kan vragen voor één of meerdere randvoorwaardelijke functies. VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben ervoor gekozen om de gemeenten die deze specifieke uitkeringen overeen te laten komen met de gemeenten die deze functies nu ook al uitvoeren. Zo sluiten de gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen voor de instandhouding van een expertisecentrum jeugd aan op de gemeenten die in 2020 zijn gevraagd dit bovenregionale netwerk te realiseren.
Voor elke randvoorwaardelijke functie krijgt een specifiek aantal coördinerende gemeenten de opdracht om de invulling hiervan binnen hun regio te regelen. De coördinerende gemeente is hierbij de gemeente die namens het omliggende gebied het opdrachtgeverschap van de randvoorwaardelijke functie op zich neemt. De coördinerende gemeente vult de uitvoering van de randvoorwaardelijke functie in namens de hele regio of bovenregionale gebied. De uitvoering moet daarom ten goede komen aan alle gemeenten in de regio.
Het tweede lid geeft aan welke doelstellingen de activiteiten die gefinancierd worden vanuit de specifieke uitkering voor de randvoorwaardelijke functies dienen bij te dragen. Onder deze activiteiten kunnen ook de kosten vallen die gemeenten maken als gevolg van de uitvoering van deze randvoorwaardelijke functie. Hiervoor geldt dat deze in verhouding dienen te staan tot de doelstellingsbestedingen.
Voor deze regeling geldt dat er géén uitputtende lijst te geven is van concrete activiteiten die gefinancierd mogen worden of van de manier waarop de bekostiging geschiedt. Het is aan de coördinerende gemeente om te bepalen welke concrete activiteiten bijdragen aan de randvoorwaardelijke functies en de daarmee beoogde doelstellingen zoals genoemd in de regeling en de manier waarop dit plaatsvindt.
Dit artikel geeft aan voor welk bedrag een coördinerende gemeente een specifieke uitkering kan ontvangen voor een randvoorwaardelijke functie.
De bedragen van de plaatsingscoördinatie gesloten jeugdzorg en ACKJP zijn rechtstreeks overgenomen vanuit de Integratie-uitkering (IU) Voogdij en 18+. Tot en met 2022 ontvingen de coördinerende gemeenten budget voor de bekostiging van deze twee randvoorwaardelijke taken via deze IU.
Het bedrag dat elke coördinerende gemeente voor de expertisenetwerken Jeugdhulp ontvangt kent twee onderdelen; (1) 25% van het totaal beschikbare bedrag wordt evenredig over de acht coördinerende gemeenten verdeeld, en (2) 75% van het totaal beschikbare budget wordt verdeeld over de acht bovenregionale gebieden op basis van het gewogen aantal jongeren tot 23 in het betreffende gebied op 1 januari 2022. Hiervoor is de databank gebruikt van de bevolkingsaantallen per gemeenten van het CBS van begin 2022. De acht bovenregionale gebieden zijn landelijk dekkend.
De beschikbare financiële middelen van de uitkering zoals genoemd in artikel 4, onder 2 en 3, kunnen jaarlijks, in het uitkeringsjaar, worden verhoogd met loon- en prijsbijstelling. Hiertoe wordt aangesloten bij de gebruikelijke systematiek ten aanzien van de zorg, waaronder de OVA-systematiek.
De minister neemt elke twee jaar vóór 1 februari een besluit omtrent de verlening van de specifieke uitkering voor een periode van twee jaar. Dit houdt in dat er in 2023 een specifieke uitkering wordt verleend voor de jaren 2023 en 2024 en in 2025 voor de jaren 2025 en 2026.
Gemeenten hoeven geen schriftelijke aanvraag te doen. Er is gekozen om zonder aanvraag te werken om het proces voor gemeenten minder belastend te maken. Gemeenten die de functies vervullen, melden zich per functie door middel van een relatiebestand aan voor de desbetreffende functie, benoemd in de specifieke uitkering.
Indien sprake is van tussentijdse wijzigingen van gegevens, dient de gemeente dit door te geven aan het ministerie. Tussen gemeenten en VWS is afgesproken dat het relatiebestand jaarlijks door VWS wordt gecontroleerd op actualiteit.
Tussen VWS en de gemeenten is afgesproken dat medio 2024 gezamenlijk wordt geëvalueerd om te bepalen of wijzigingen in de regeling en/of verlening van een nieuwe beschikking wenselijk zijn. Wanneer na de evaluatie besloten wordt over te gaan tot opnieuw beschikken zal dit ambtshalve met een nieuw besluit worden verwerkt om de administratieve lasten wederom laag te houden.
De ontvanger van een specifieke uitkering informeert de Minister van VWS op diens verzoek over de voortgang van de activiteiten die hiervoor ondernomen worden en over de besteding van de middelen uit de specifieke uitkering. De coördinerende gemeente is verplicht te melden indien aannemelijk is dat het te realiseren resultaat van de specifieke uitkering niet, niet tijdig of niet geheel wordt verricht. De melding aan de minister wordt ‘onverwijld’ gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet worden gedaan.
Naast de verplichtingen uit artikel 7 zijn coördinerende gemeenten bij de invulling van randvoorwaardelijke functies verplicht zich, per randvoorwaardelijke functie, aan enkele voorwaarden te houden. De specifieke voorwaarden in deze artikelen zien er voornamelijk op toe dat de uitvoering van de randvoorwaardelijke functies van goede kwaliteit is en ten goede komt aan alle gemeenten.
Voor de expertisenetwerken jeugdhulp zijn coördinerende gemeenten verplicht om via een projectleider expertisecentrum jeugdhulp bij te dragen aan een lerend netwerk voor de doorontwikkeling van de expertisenetwerken. Daarnaast wordt gevraagd om via een basisset indicatoren uit de monitoring regionale expertiseteams te leren van casuïstiek en de wethouder die verantwoordelijk is voor jeugd te laten deelnemen aan het bestuurlijk overleg expertisenetwerken jeugdhulp. De monitoringsitems regionale expertiseteams zijn te vinden op: https://vng.nl/artikelen/wat-doen-de-bovenregionale-expertisenetwerken-jeugd
Voor de invulling van de academische functie, verwachten we van de coördinerende gemeenten dat zij andere gemeenten of jeugdregio's betrekken bij het gesprek met het ACKJP over de vraag hoe de onderzoeksresultaten – indien het onderzoek zich daarvoor leent – van waarde zijn voor de uitvoering van de jeugdhulp en de vakinhoudelijke ontwikkeling van jeugdhulpprofessional. Ook de ontwikkelingen en invulling van de jeugdhulp zijn onderwerp van de wederzijdse dialoog, als input voor mogelijke nieuwe onderzoekvragen.
Het plaatsingscoördinatiepunt in de vijf regio’s moet op een herkenbare en logische plek gepositioneerd zijn. Momenteel is dat bij een gecertificeerde instelling of een aanbieder van gesloten jeugdhulp. Dat kan wijzigen als gevolg van de herijking. De formulering in het eerste lid biedt daarvoor de ruimte.
De items die het plaatsingscoördinatiepunt monitort, staan in de door Jeugdzorg Nederland opgestelde rapportagetool. Daarmee wordt beoogd dat de plaatsingscoördinatiepunten op een makkelijke en snelle wijze voor eenduidige informatieverstrekking kunnen zorgen. De inhoud stemt Jeugdzorg Nederland af met gemeenten, gecertificeerde instellingen en aanbieders van gesloten jeugdhulp. De informatie die het plaatsingscoördinatiepunt kan verstrekken aan de coördinerende gemeente gaat onder meer over aantallen plaatsingen op gemeenteniveau, gemiddelde plaatsingsduur en herkomst van jeugdigen in het eigen zorggebied. Daarnaast kan de coördinerende gemeente het plaatsingscoördinatiepunt vragen over het gehele zorggebied trends en ontwikkelingen te signaleren en duiding te geven aan opvallende zaken in de cijfermatige informatie. Jaarlijks organiseren VNG en Jeugdzorg Nederland een landelijke bijeenkomst met de vijf gemeenten en de PC’s om te bespreken wat de informatiebehoefte van gemeenten is en in hoeverre de PC’s daaraan kunnen voldoen.
Gegeven de veranderingen in de gesloten jeugdhulp hebben het Ministerie van VWS en de VNG de jeugdautoriteit gevraagd de ontwikkelingen te monitoren. Daarom is in het vierde lid een bepaling opgenomen dat het plaatsingscoördinatiepunt informatie moet verstrekken aan de Jeugdautoriteit.
De ontvanger van een specifieke uitkering verstrekt jaarlijks uiterlijk op 15 juli de verantwoordingsinformatie. De eerste verantwoordingsinformatie dient te worden verstrekt in het jaar na de verlening van de specifieke uitkering en de eindverantwoording van de medeoverheden volgt uiterlijk in het 2e jaar na afloop van het jaar waarin de activiteiten zijn afgerond.
Wanneer het noodzakelijk is dat het overschot van middelen in het daaropvolgende jaar wordt besteed, bedoeld in artikel 11, derde lid zal dit ambtshalve met een nieuw besluit worden verlengd. Gemeenten hoeven geen wijzigingsaanvraag in te dienen.
Indien de middelen van de periode 2023–2024 worden besteed in 2025, bedoeld in artikel 11, derde lid, kan er sprake zijn van overlap met de periode 2025–2026. Indien deze bestedingen reeds verantwoord zijn onder beschikkingsperiode 2023–2024 zijn dit geen werkelijke kosten voor de SPUK periode 2025–2026.
Indien bestedingen reeds verantwoord zijn onder de voorgaande regeling SPUK expertisecentra zijn dit geen werkelijke kosten voor de SPUK randvoorwaardelijke functies Jeugd.
Daar waar sprake is van overdracht van middelen naar een medeoverheid is SiSa tussen medeoverheden van toepassing conform artikel 17a, tweede lid van de Financiële-verhoudingswet. Indien in de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 11, is opgenomen dat de activiteiten zijn afgerond, besluit de minister uiterlijk 38 weken na ontvangst van deze informatie over de vaststelling van de specifieke uitkering.
In het geval uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel hebben plaatsgevonden dan wel niet is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die zijn verbonden aan de specifieke uitkering, kan met toepassing van artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd worden.
Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-33589.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.