De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 9, derde lid en 12a, vierde lid, van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de artikelen 10, tweede lid, 13, vierde lid, 16, derde lid, en
18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de artikelen 4, vierde
lid, en 6, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman, de artikelen 7, derde lid, en 10, vierde lid, van het Voorzieningenbesluit
ministers en staatssecretarissen, de artikelen 2.1.1, derde lid, 2.1.6, derde lid,
2.2.6, vijfde lid, 2.4.1, tweede lid, 3.1.1, vierde lid, 3.1.6, derde lid, 3.2.6,
vijfde lid, 3.4.1, derde lid, 4.1.1, derde lid, 4.1.6, derde lid, 4.2.6, vierde lid,
en 4.4.1, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
en artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES;
Besluit:
TOELICHTING
1. Algemeen deel
1.1. Indexering
1.1.1 Algemeen
De onderhavige regeling behelst het indexeren van bedragen ten behoeve van diverse
bij wet en besluit geregelde onkostenvergoedingen en vergoedingen voor de werkzaamheden
van en toelagen voor politieke ambtsdragers die jaarlijks met ingang van 1 januari
worden aangepast.
1.1.2 Indexatiemethodes op grond van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke
ambtsdragers en het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES
Voor de indexering van de bedragen van onkostenvergoedingen voor decentrale politieke
ambtsdragers wordt op grond van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
(hierna: Rechtspositiebesluit dpa) gebruik gemaakt van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) vastgestelde consumentenprijsindexcijfer (CPI), geldend voor de maand september
van het tweede voorafgaande kalenderjaar. Hetzelfde geldt voor de indexering van de
onkostenvergoeding voor de Rijksvertegenwoordiger op grond van het Rechtspositiebesluit
Rijksvertegenwoordiger BES. De indexering van de vergoedingen voor de werkzaamheden
van decentrale volksvertegenwoordigers vindt op grond van het Rechtspositiebesluit
dpa plaats aan de hand van het indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere
beloningen (per maand), eveneens geldend voor de maand september van het tweede voorafgaande
kalenderjaar. Voor de aanpassing van de bedragen per 1 januari 2023 wordt dus gekeken
naar de indexcijfers van september 2021 in vergelijking met de indexcijfers van september
2020.
1.1.3 Indexatiemethode voor vergoedingen aan leden Eerste en Tweede Kamer
Op grond van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en Wet vergoedingen leden
Eerste Kamer geschiedt ook de indexering van de vergoeding van de aan het kamerlidmaatschap
verbonden kosten (de ambtstoelage) per 1 januari van elk jaar aan de hand van de door
het CBS vastgestelde CPI voor de maand september van het tweede voorafgaande kalenderjaar,
zo volgt uit de wet. Ook hiervoor wordt dus voor het jaar 2023 gekeken naar het indexcijfer
van september 2021 in vergelijking met het indexcijfer van september 2020.
Daarnaast moet ingevolge de genoemde wetten de kilometerprijs van dienstauto’s jaarlijks
per 1 januari worden gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer
jaargemiddelde operationele autolease zakelijke personenauto’s inclusief brandstof.
Ook daarbij wordt gebruik gemaakt van het prijsindexcijfer over het tweede voorafgaande
kalenderjaar. Voor de indexatie van 2023 betekent dit dat wordt gekeken naar de indexcijfers
van 2021 in vergelijking met de indexcijfers van 2020. Ten slotte zijn er vergoedingen
aan Kamerleden voor verblijfskosten die aan de hand van een rekenregel moeten worden
gewijzigd in verband met de wijziging van de vergoedingen voor verblijfkosten tijdens
dienstreizen van ambtenaren die werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
1.1.4 Indexatiemethodes voor vergoedingen aan bewindspersonen en leden Hoge Colleges
van Staat
Ook in het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale
ombudsman en het Voorzieningenbesluit Ministers en Staatssecretarissen staan geldbedragen
die jaarlijks per 1 januari moeten worden geïndexeerd.
Voor de indexering van de ambtstoelage van ministers, staatssecretarissen, de vice-president
van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman,
de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de overige
leden van de Raad van State, de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van
de Algemene Rekenkamer, en de substituut-ombudsmannen gold tot voor kort dat bepaalde
bedragen per 1 januari van elk jaar werden geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex,
maar dan die geldend voor de maand september van het voorgaande jaar. Met ingang van
dit jaar is ook de indexatiemethode van deze ambtstoelagen in overeenstemming gebracht
met de indexatiemethode van de andere vergoedingen voor politieke ambtsdragers, waarbij
dus steeds wordt gekeken naar de vastgestelde indexcijfers voor de maand september
van het tweede voorafgaande kalenderjaar. Op deze manier kan er worden gerekend met
vastgestelde indexcijfers in plaats van voorlopige cijfers. Voor 2023 betekent dit
dat de indexatie van de desbetreffende bedragen dus geschiedt aan de hand van indexcijfers
die door het CBS zijn vastgesteld voor de maand september van 2021 in vergelijking
met de maand september van 2020. Omdat voor de bepaling van de bedragen voor het jaar
2022 werd gekeken naar de indexatiecijfers voor de maand september van het voorgaande
jaar, heeft dat in dit geval voor komend jaar tot gevolg dat er sprake is van een
gelijke verhoging als vorig jaar. Ook toen werd immers teruggekeken naar de cijfers
van september 2021 in vergelijking tot september 2020.
Verder geldt ook voor deze ambtsdragers dat de bedragen voor de kilometervergoeding
jaarlijks per 1 januari worden gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van
het prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof. Ook
daarbij wordt gebruik gemaakt van het prijsindexcijfer over het tweede voorafgaande
kalenderjaar. Voor de indexatie van 2023 betekent dit dus dat ook wordt gekeken naar
de indexcijfers van september 2021 in vergelijking met de indexcijfers van september
2020.
1.2. Aanpassen salarissen en vergoedingen politieke ambtsdragers aan cao Rijk
Ten aanzien van een aantal bedragen in diverse wetten en besluiten is bepaald dat
deze aangepast moeten worden als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst
met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van BZK in een collectieve arbeidsovereenkomst
(cao) een wijziging van het loon is overeengekomen. De vakbonden en de werkgever van
de sector Rijk hebben op 11 juli 2022 een akkoord bereikt over de Cao Rijk 2022–2024.
De afspraken in dat akkoord zijn verwerkt in een nieuwe cao die geldt vanaf 1 april
2022 tot en met 30 juni 2023. Op grond van die cao is met ingang van 1 juli 2022 een
salarisverhoging afgesproken van eerst 2,5% plus daarna een vast bedrag van € 75,–.
Met ingang van 1 april 2023 geldt een salarisverhoging van 3% en met ingang van 1 januari
2024 een salarisverhoging van 1,5%. De bedragen die als gevolg hiervan moeten worden
aangepast, zijn reeds door middel van een aparte ministeriële regeling gewijzigd.1 Zij zijn om deze reden niet nogmaals meegenomen in onderhavige ministeriële regeling.
1.3. Gevolgen voor regeldruk
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de regeldruk met zich mee.
1.4. Inwerkingtreding
Artikel I, dat een aantal bedragen indexeert, treedt in werking met ingang van 1 januari
2023. Daarmee is voldaan aan de vaste verandermomenten. Afgeweken is van de gebruikelijk
gehanteerde minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is een gevolg van het
feit dat sommige bedragen voor 2023 niet eerder beschikbaar waren. De doelgroepen
zijn bekend met de periodieke wijzigingen: de personen die de regeling uitvoeren zijn
goed in staat om deze op korte termijn door te voeren.
2. Artikelsgewijs
Artikel I, nummers 1 en 5, 14 tot en met 19, 27 tot en met 30, 38 tot en met 41, 44
tot met 48
Onkostenvergoeding leden Tweede en Eerste Kamer, decentrale politieke ambtsdragers,
Rijksvertegenwoordiger BES, leden Hoge Colleges van Staat en bewindspersonen
De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van
1 januari aangepast aan de CPI, geldend voor de maand september in het tweede voorafgaande
kalenderjaar. De CPI voor september 2021 is vastgesteld op 110,79. Voor september
2020 is het indexcijfer vastgesteld op 107,88. Procentueel is dat een verhoging van
2,7. Dit betekent dat deze bedragen met ingang van 1 januari 2023 worden verhoogd
met 2,7%.
Het betreft de volgende vergoedingen:
-
• De vergoeding voor leden van de Tweede en Eerste Kamer voor kosten verbonden aan de
uitoefening van het ambt (artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede Kamer en artikel 16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer:
artikel I, nummers 1 en 5);
-
• De ambtstoelage en overige ambtskosten voor de commissaris van de Koning en de gedeputeerde
die de commissaris waarneemt (artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummers 15, 16, 18 en 19);
-
• De onkostenvergoeding voor gedeputeerden (artikel 2.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 17);
-
• De onkostenvergoeding voor statenleden (artikel 2.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 14);
-
• De ambtstoelage voor burgemeesters (artikel 3.2.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 28) en wethouders die een burgemeester waarnemen (artikel 3.2.6,
tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 30);
-
• De onkostenvergoeding voor wethouders (artikel 3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 29);
-
• De onkostenvergoeding voor raadsleden (artikel 3.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 27);
-
• De ambtstoelage voor een voorzitter van een waterschap (artikel 4.2.6, eerste lid,
van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 39) en een lid van het dagelijks
bestuur dat de voorzitter waarneemt (artikel 4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 41);
-
• De onkostenvergoeding van een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel
4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 40);
-
• De onkostenvergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap (artikel
4.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 38);
-
• De vergoeding voor de Rijksvertegenwoordiger BES voor de aan zijn ambt verbonden kosten
(artikel 2, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES: artikel
I, nummer 48);
-
• De vergoeding voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene
Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor
de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden
aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 6, tweede lid, van het
Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman:
artikel I, nummers 11 en 12);
-
• De vergoeding voor ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen
die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van
de vervulling van hun ambt (artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen: artikel I, nummers 44 tot en met 47).
Artikel I, nummers 2, 4, 10 en 43
Dienstauto
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel
12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, artikel 13, derde
lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit
rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel
7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit Ministers en Staatssecretarissen. Het
in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane kilometerprijs
van een aan te schaffen dienstauto. Zoals toegelicht in paragraaf 1.1 wordt het bedrag
per 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het
prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease zakelijke personenauto’s inclusief
brandstof, zoals door het CBS gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar voorafgaand
aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar daaraan voorafgaand.
De stijging van het normbedrag is als volgt berekend.
Het prijsindexcijfer autolease zakelijke personenauto’s inclusief brandstof 2021 is
115,5. Het prijsindexcijfer autolease zakelijke personenauto’s 2020 inclusief brandstof
was 110,7. Het verschil is dus 115,5 – 110,7= 4,8. In een percentage uitgedrukt is
de stijging 4,34%. Het normbedrag voor 2022 was (niet afgerond) 0,65913129; vermeerderd
met 4,34% wordt (niet afgerond) € 0,68773759. Het normbedrag wordt met ingang van
1 januari 2023 dus € 0,69.
Artikel I, nummers 3, 6 tot en met 9
Leden Eerste Kamer
Vergoeding voorziening arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden
Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding
waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid,
ouderdom en overlijden. Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de
hand van voor het overheidspersoneel geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms-
en nabestaandenpensioen. Met ingang van 1 januari 2023 bedraagt deze vergoeding € 4.320,61
(was € 4.185,77) (artikel I, nummer 3).
Vergoeding van verblijfskosten
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ontvangen
Kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte op grond
van het tweede lid afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het Kamerlid
of het door het Kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet vergoedingen
leden Eerste Kamer worden de bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd
overeenkomstig de procentuele wijziging van de voor ambtenaren van het Ministerie
van BZK geldende vergoeding van reis- en verblijfskosten van dienstreizen.
De toepassing van genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen met ingang van
1 januari 2023 (artikel I, nummers 6 tot en met 9):
0 km: € 488,73 (was € 423,18) per jaar
10 km: € 4.866,18 (was € 4.213,51) per jaar
75 km: € 9.734,29 (was € 8.428,69) per jaar
150 km en meer: € 15.818,47 (was € 13.696,83) per jaar
Leden Tweede Kamer
Vergoeding verblijfskosten
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer
ontvangen Kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte
afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het Kamerlid of het door het Kamerlid
bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In artikel 8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is beschreven
hoe de betreffende bedragen tot stand komen. Deze bedragen worden niet met deze ministeriële
regeling aangepast, maar voor de volledigheid wel vermeld in deze toelichting.
De toepassing van de in dit lid genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen
met ingang van 1 januari 2023:
0 km: € 9.626,80 (was 8.558,20) per jaar
10 km: € 16.562,20 (was € 14.345,80) per jaar
75 km: € 23.673,55 (was € 20.044,15) per jaar
150 km: € 32.365,20 (was € 27.008,80) per jaar
Artikel I, nummers 13, 20, 21 tot en met 26, 31 tot en met 36, 37 en 42
Statenleden, raadsleden, leden algemeen bestuur waterschap en commissieleden
Vergoeding voor de werkzaamheden en vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden toegekend aan raadsleden en statenleden
wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid inclusief bijzondere beloningen
(per maand). Voor de indexatie van 2023 betekent dit dat wordt gekeken naar de indexcijfers
van september 2021 in vergelijking met de indexcijfers van september 2020. Voor de
indexering voor het jaar 2023 betekent dit het volgende. Het indexcijfer CAO-lonen
overheid inclusief bijzondere beloningen voor september 2021 is vastgesteld op 120,5.
Voor september 2020 is dit indexcijfer vastgesteld op 118,8. Procentueel is dat een
verhoging van 1,4. Dit betekent dat deze bedragen met ingang van 1 januari 2023 worden
verhoogd met 1,4%. Dit betekent dat de vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden
en statenleden voor het jaar 2023 worden verhoogd met 1,4%. Dit geldt ook voor de
vergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap die geen lid
zijn van het dagelijks bestuur en voor commissieleden van provincies, gemeenten en
waterschappen voor de vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen.
Concreet betekent dit dat het bedrag, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, van het
Rechtspositiebesluit dpa, wordt gewijzigd in € 1.329,38 (was € 1.311,03) (artikel
I, nummer 13).
Voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap wordt het bedrag, genoemd
in artikel 4.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, gewijzigd in € 545,38
(was € 537,85) (artikel I, nummer 37).
De vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden is bepaald in artikel 3.1.1, eerste
lid, van het Rechtspositiebesluit dpa. Ook deze bedragen worden verhoogd met 1,4%.
Concreet betekent dit dat de bedragen voor de vergoeding van de werkzaamheden per
maand per 1 januari 2023 als volgt bedragen (artikel I, nummers 21 tot en met 26):
Klasse
|
Inwonertal
|
Vergoeding werkzaamheden per maand per 1 januari 2022
|
Vergoeding werkzaamheden per maand per 1 januari 2023
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 1.081,35
|
€ 1.096,49
|
2
|
8.001–14.000
|
€ 1.081,35
|
€ 1.096,49
|
3
|
14.001–24.000
|
€ 1.081,35
|
€ 1.096,49
|
4
|
24.001–40.000
|
€ 1.081,35
|
€ 1.096,49
|
5
|
40.001–60.000
|
€ 1.406,42
|
€ 1.426,11
|
6
|
60.001–100.000
|
€ 1.645,72
|
€ 1.668,76
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 1.868,43
|
€ 1.894,59
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 2.176,66
|
€ 2.207,13
|
9
|
375.001–
|
€ 2.649,99
|
€ 2.687,09
|
De vergoeding per vergadering voor provinciale commissieleden wordt, rekening houdend
met de procentuele verhoging van 1,4% per 1 januari 2023 vastgesteld op € 128,22 (was
€ 126,45) per vergadering (artikel 2.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 20).
De vergoeding per vergadering voor gemeentelijke commissieleden bedraagt per 1 januari
2023 (artikel 3.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummers
31 tot en met 36):
Klasse
|
Inwonertal
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2022
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2023
|
1
|
Tot en met 10.000
|
€ 67,87
|
€ 68,82
|
2
|
10.001–20.000
|
€ 75,04
|
€ 76,09
|
3
|
20.001–50.000
|
€ 90,02
|
€ 91,28
|
4
|
50.001–100.000
|
€ 110,76
|
€ 112,31
|
5
|
100.001–250.000
|
€ 141,47
|
€ 143,45
|
6
|
250.001–
|
€ 179,34
|
€ 181,85
|
In artikel 4.4.1, van het Rechtspositiebesluit dpa is bepaald dat een commissielid
van een waterschap een vergoeding ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen
van de commissie. Deze vergoeding wordt per 1 januari 2023 vastgesteld op € 128,22
(was € 126,45) per vergadering (artikel I, nummer 42). Dit bedrag komt dus overeen
met de vergoeding aan provinciale commissieleden.
Artikel II
De inwerkingtreding van de regeling is toegelicht in paragraaf 1.4 van deze toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot