Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2022, 32957 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2022, 32957 | ander besluit van algemene strekking |
De Nederlandsche Bank N.V.;
Na overleg met de representatieve organisaties en consultatie;
Gelet op de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 3:62a;
Gelet op het Besluit prudentiële regels Wft, in het bijzonder artikel 105 en artikel 105e;
Gelet op Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen; in het bijzonder artikel 133;
Gelet op Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) 648/2012; in het bijzonder artikel 400 lid 2, artikel 428 septdecies, lid 10, artikel 428 octodecies, lid 2, artikel 428 quaterquadragies, lid 10, artikel 428 quinquesquadragies, lid 2.
Gelet op Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) 1093/2010, (EU) 575/2013, (EU) 600/2014 en (EU) 806/2014; in het bijzonder artikel 1;
Gelet op Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen, in het bijzonder artikel 12;
Gelet op Verordening (EU) 2013/1024 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, in het bijzonder artikel 6, lid 5, punt a);
Gelet op Richtsnoer (EU) 2022/508 van de Europese Centrale Bank van 25 maart 2022 tot wijziging van Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt;
Besluit:
De Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1:1 wordt de punt aan het einde van onderdeel f vervangen door een puntkomma.
In artikel 1:1 wordt na onderdeel f een onderdeel toegevoegd, luidende:
de Liquidity Coverage Ratio Delegated Regulation, oftewel Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen.
B
Artikel 1:2, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Voor de toepassing van Hoofdstuk 2 van deze regeling wordt onder instelling verstaan:
a. een bank, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft, met zetel in Nederland;
b. een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft.
2. Voor de toepassing van Hoofdstuk 3 van deze regeling wordt onder instelling verstaan:
a. een bank, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft, met zetel in Nederland die niet is aangemerkt als belangrijke kredietinstelling overeenkomstig artikel 6 lid 4 van de SSM Verordening; of
b. een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft.
C
Artikel 2:1 komt te luiden:
1. Een instelling beschikt over een systeemrisicobuffer, als bedoeld in artikel 105, eerste lid 1, onderdeel d van het Bpr, wanneer dat naar het oordeel van DNB nodig is ter voorkoming of beperking van macroprudentiële of systeemrisico’s als bedoeld in artikel 133, eerste lid van de CRD.
2. Met inachtneming van artikel 133, vierde tot en met achtste lid van de CRD, besluit DNB op welke instellingen het eerste lid van toepassing is, op welk niveau en voor welke blootstellingen de systeemrisicobuffer geldt en wat de hoogte van de aan te houden buffer is.
D
Na artikel 2:2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. DNB kan besluiten, met inachtneming van artikel 134 van de CRD en de relevante aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s, om een door een andere lidstaat vastgesteld systeemrisicobufferpercentage als bedoeld in artikel 133 van de CRD te erkennen en toe te passen op instellingen voor blootstellingen in de lidstaat waar dat bufferpercentage is vastgesteld.
2. DNB kan besluiten om, met inachtneming van artikel 458, vijfde tot en met zevende lid, van de CRR en de relevante aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s, een door een andere lidstaat op basis van artikel 458 CRR vastgestelde maatregel te erkennen en toe te passen op instellingen die bijkantoren of blootstellingen hebben in de lidstaat waar die maatregel is vastgesteld.
E
Artikel 3:3, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. een grens in termen van de som van alle achterstallige bedragen verschuldigd door de debiteur aan de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen (hierna: de ‘achterstallige kredietverplichting’), die gelijk is aan:
i. 100 EUR voor blootstellingen met betrekking tot particulieren;
ii. 500 EUR voor andere blootstellingen dan blootstellingen met betrekking tot particulieren;
F
Artikel 3:4 vervalt.
G
Artikel 3:5 wordt hernummerd naar artikel 3:4.
Artikel 3:4, eerste lid, komt te luiden:
1. De volgende blootstellingen worden vrijgesteld van toepassing van de in artikel 395, lid 1 van de CRR genoemde limieten voor grote blootstellingen (grote posten), mits is voldaan aan de in artikel 400, lid 3 van de CRR gestelde voorwaarden:
a) de in artikel 400, lid 2, onderdeel a) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van 80% van de nominale waarde van de gedekte obligaties;
b) de in artikel 400, lid 2, onderdeel b) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van 80% van hun blootstellingswaarde;
c) de in artikel 400, lid 2, onderdeel c) van de CRR opgesomde blootstellingen die een instelling heeft ten aanzien van de in artikel 400, lid 2 van de CRR genoemde ondernemingen, voor zover deze ondernemingen zijn gevestigd in de Europese Unie en op die ondernemingen hetzelfde toezicht op geconsolideerde basis van toepassing is overeenkomstig de CRR, de richtlijn financiële conglomeraten, dan wel de in een derde land vigerende equivalente normen, en voor zover tevens is voldaan aan de voorwaarden in bijlage I;
d) de in artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR opgesomde blootstellingen, en voor zover tevens voldaan is aan de voorwaarden in bijlage II;
e) de in artikel 400, lid 2, onderdelen e) tot en met h) en j) tot en met l) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van het volledige bedrag van de blootstellingswaarde;
f) de in artikel 400, lid 2, onderdeel i) van de CRR opgesomde vrijstellingen, tot het maximaal toegestane bedrag.
H
Artikel 3:6 vervalt.
I
Artikel 3:7 vervalt.
J
Artikel 3:8 vervalt.
K
Artikel 3:9 vervalt.
L
Na artikel 3:4 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
De volgende indexen kwalificeren als belangrijke aandelenindexen voor het bepalen van de omvang van aandelen die overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt c), van de LCR DR als activa van niveau 2B kunnen worden aangemerkt:
a) de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 van de Commissie opgenomen indexen;
b) een niet in onderdeel a) opgenomen belangrijke aandelenindex in een lidstaat of in een derde land, die voor de toepassing van dit onderdeel als zodanig wordt aangemerkt door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of overheidsinstantie van een derde land;
c) elke niet onder onderdelen a) of b) opgenomen belangrijke aandelenindex, bestaande uit vooraanstaande ondernemingen in het desbetreffende rechtsgebied.
1. Instellingen die krachtens hun statuten om redenen van godsdienstige overtuiging niet in staat zijn om rentedragende activa aan te houden, kunnen bedrijfsschuldpapieren opnemen als activa van niveau 2B overeenkomstig alle in artikel 12, lid 1, onderdeel b) van de LCR DR vastgelegde voorwaarden.
2. Voor de in lid 1 bedoelde instellingen kan DNB periodiek het in lid 1 vastgelegde vereiste herzien en vrijstelling van artikel 12, lid 1, onderdeel b), ii) en iii), van de LCR DR verlenen, indien aan de in artikel 12, lid 3, van de LCR DR is voldaan.
1. Tenzij DNB andere factoren voor vereiste stabiele financiering vaststelt, passen instellingen op blootstellingen buiten de balanstelling die niet in deel zes, titel IV, hoofdstuk 4, van de CRR worden genoemd en die binnen het toepassingsgebied van artikel 428 septdecies, lid 10, van de CRR vallen, factoren voor vereiste stabiele financiering toe die overeenstemmen met de uitstroompercentages die zij in het kader van artikel 23 van de LCR DR toepassen op gerelateerde producten en diensten in het liquiditeitsdekkingsvereiste.
2. Instellingen die toestemming hebben ontvangen van DNB om het in deel zes, titel IV, hoofdstuk 5, van de CRR bedoelde vereenvoudigde nettostabielefinancieringsvereiste toe te passen, volgen de in het eerste lid gespecificeerde benadering bij de toepassing van artikel 428 quaterquadragies, lid 10 van de CRR.
1. Indien activa overeenkomstig artikel 11, lid 3 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad zijn afgescheiden en instellingen niet vrijelijk over dergelijke activa kunnen beschikken, beschouwen instellingen deze activa als bezwaard voor een periode die overeenkomt met de termijn van de verplichtingen jegens de cliënten van de instellingen waarop dat afscheidingsvereiste betrekking heeft.
2. Instellingen die toestemming hebben ontvangen van DNB om het in deel zes, titel IV, hoofdstuk 5, van de CRR bedoelde vereenvoudigde nettostabielefinancieringsvereiste toe te passen, volgen de in het eerste lid gespecificeerde benadering bij de toepassing van artikel 428 quinquesquadragies, lid 2, van de CRR.
M
Artikel 4:2 komt als volgt te luiden:
N
Bijlagen I en II worden vervangen en komen als volgt te luiden:
Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, overeenkomstig artikel 400, lid 2, onderdeel c) van de CRR en artikel 3:4 van deze regeling.
1. Deze bijlage is van toepassing op vrijstellingen van de limiet voor grote blootstellingen krachtens artikel 3:4 van deze regeling. Voor de toepassing van artikel 3:4 van deze regeling worden de in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie1 opgevoerde derde landen als equivalent beschouwd.
2. Instellingen nemen de volgende criteria in acht om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onderdeel c), van de CRR bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3 van de CRR:
a) Teneinde te beoordelen of de specifieke aard van de blootstelling, de tegenpartij, of de relatie tussen de instelling en de tegenpartij, het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, onderdeel a) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:
i) aan de in artikel 113, lid 6, onderdelen b), c) en e) van de CRR bedoelde voorwaarden is voldaan, en met name of de tegenpartij onderworpen is aan dezelfde risicobeoordelings-, waarderings- en controleprocedures als de instelling, en of de IT-systemen geïntegreerd zijn, of ten minste, volledig op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast moeten zij nagaan of er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de instelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad2 bedoelde beperkingen toegepast moeten worden;
ii) de intragroepblootstellingen worden gerechtvaardigd door de groepsfinancieringsstructuren -strategie;
iii) het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan de intragroeptegenpartij goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsprocedures, op individueel en geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking door derden toepasselijke procedures;
iv) de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat grote blootstellingen aan groepsondernemingen in overeenstemming zijn met haar risicostrategie op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk.
b) Teneinde vast te stellen of overblijvende concentratierisico kunnen worden aangepakt met andere even doeltreffende middelen zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van de CRD IV, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, onderdeel b) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:
i) de instelling robuuste processen, procedures en controles heeft, op individueel niveau en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, om te verzekeren dat het gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat en indruist tegen de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;
ii) de instelling formeel met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als onderdeel van haar globale risicobeoordelingskader;
iii) de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;
iv) het voorkomende concentratierisico duidelijk is geïdentificeerd in het proces voor de beoordeling van de interne kapitaaltoereikendheid (internal capital adequacy assessment process, ICAAP) van de instelling, of zulks zal gebeuren, en actief beheerd zal worden. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer in het toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (supervisory review and evaluation process, SREP) worden beoordeeld;
v) aangetoond kan worden dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.
3. Teneinde te verifiëren of aan de in punten 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan DNB instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken:
a) een door de wettelijke vertegenwoordiger van de instelling ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de instelling voldoet aan alle voorwaarden voor een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel c) en artikel 400, lid 3 van de CRR;
b) een door het beheersorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de instelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;
c) een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde verklaring waarin wordt bevestigd dat:
i) er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de instelling;
ii) de intragroepblootstellingen worden gerechtvaardigd door de groepsfinancieringsstructuur en -strategie;
iii) het besluitvormingsproces waarmee een blootstelling aan een intragroeptegenpartij wordt goedgekeurd, en het op die blootstellingen toepasselijke monitorings- en herzieningsproces, zowel op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met de processen die op kredietverstrekking aan derden worden toegepast;
iv) rekening is gehouden met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico als onderdeel van het globale risicobeoordelingskader van de instelling.
d) door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de instelling dezelfde zijn als die van de tegenpartij en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling mogelijk maken dat het beheersorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheersorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;
e) documentatie die aantoont dat de ICAAP het uit grote intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief beheerd wordt;
f) documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.
Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, overeenkomstig artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR en artikel 3:4 van deze regeling.
1. Instellingen houden rekening met de volgende criteria om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onderdeel d), van de CRR bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3, van de CRR.
a) teneinde te beoordelen of de specifieke aard van de blootstelling, het regionale of centrale orgaan, of de relatie tussen de instelling en het regionale of centrale orgaan het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, onderdeel a) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:
i) er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de instelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad3 bedoelde beperkingen moeten worden toegepast;
ii) de voorgestelde blootstellingen stroken met de normale bedrijfsvoering en het bedrijfsmodel van de instelling of worden gerechtvaardigd door de netwerkfinancieringsstructuur;
iii) het besluitvormingsproces waarmee een blootstelling aan een intragroeptegenpartij wordt goedgekeurd, en het op die blootstellingen toepasselijke monitorings- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de processen die van toepassing zijn op kredietverstrekking aan derden;
iv) de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat de grote blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan in overeenstemming zijn met haar risicostrategie.
b) teneinde te beoordelen of overblijvende concentratierisico’s kunnen worden aangepakt met andere even doeltreffende middelen zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van de CRD IV, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, onderdeel b) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:
i) de instelling robuuste processen, procedures en controles heeft om te verzekeren dat gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat;
ii) de instelling formeel met het uit blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als deel van haar globale risicobeoordelingskader;
iii) de instelling een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;
iv) het voorkomende concentratierisico duidelijk is of zal worden geïdentificeerd in het proces voor de beoordeling van de interne kapitaaltoereikendheid (internal capital adequacy assessment process, ICAAP) van de instelling en actief zal worden beheerd. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer zullen in het toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (supervisory review and evaluation process, SREP) worden beoordeeld.
2. In aanvulling op de in punt 1 vervatte voorwaarden, nemen instellingen ten behoeve van de beoordeling of het regionale of centrale orgaan, waarmee de instelling is verbonden in een netwerk, verantwoordelijk is voor de verevening van onderlinge geldposities, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR, ook in acht of de statuten van het regionale of centrale orgaan die verantwoordelijkheden expliciet stipuleren, waaronder, maar niet beperkt tot de volgende:
a) marktfinanciering voor het hele netwerk;
b) liquiditeitsclearing binnen het netwerk, binnen het bereik van artikel 10 van de CRR;
c) liquiditeitsverstrekking aan aangesloten instellingen;
d) afroming van liquiditeitsoverschot van aangesloten instellingen.
3. Teneinde te verifiëren of aan de in de punten 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan DNB instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken:
a) een door de wettelijke vertegenwoordiger van de instelling ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de instelling voldoet aan alle voorwaarden voor de verlening van een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel d) en artikel 400, lid 3 van de CRR;
b) een door het beheersorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de instelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;
c) een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde verklaring waarin wordt bevestigd dat:
i) er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de instelling;
ii) de blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan worden gerechtvaardigd door de financieringsstructuur van het netwerk;
iii) het besluitvormingsproces voor de goedkeuring van een blootstelling aan een regionaal of centraal orgaan, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met de processen die van toepassing zijn op kredietverstrekking aan derden;
iv) rekening is gehouden met het uit blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico als onderdeel van het globale risicobeoordelingskader van de instelling.
d) door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de instelling dezelfde zijn als die van het regionale of centrale orgaan, en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling mogelijk maken dat het beheersorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheersorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen het netwerk;
e) documentatie die aantoont dat het ICAAP het uit grote blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief wordt beheerd.
f) documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van het netwerk.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 29 november 2022
De Nederlandsche Bank N.V., E.F. Bos Directeur
Deze Regeling strekt tot wijziging van de Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019, waarmee De Nederlandsche Bank (DNB) uitvoering geeft aan opties, discreties en overgangsbepalingen in de Richtlijn kapitaalvereisten (CRD) en Verordening kapitaalvereisten (CRR).
De Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019 dient te worden aangepast vanwege de introductie van nieuwe opties en discreties en de wijziging van bestaande opties en discreties als gevolg van het ‘Banking Package’, oftewel Richtlijn (EU) 2019/878 (CRD5)4 en Verordening 2019/876 (CRR2)5 die de CRD en CRR amenderen.
Daarbij moet tevens in acht worden genomen dat de ECB in ECB Richtsnoer (EU) 2022/508 t.a.v. een aantal opties en discreties dwingend voorschrijft aan nationale bevoegde autoriteiten in de eurozone (het SSM-gebied) hoe zij deze opties en discreties moeten toepassen t.a.v. ‘minder belangrijke banken’ (less significant institutions, of LSIs). Dit is bij een aantal wijzigingen het geval, zoals hieronder nader per artikel wordt toegelicht.
Verder zijn een aantal artikelen die zien op overgangsbepalingen in de CRR inmiddels volledig in- of uitgefaseerd en derhalve niet meer relevant. Deze artikelen vervallen daarom.
Een conceptversie van de Regeling is openbaar geconsulteerd gedurende zes weken, van 23 juni tot 15 augustus 2022. Inwerkingtreding van de Regeling is beoogd een dag na plaatsing in de Staatscourant.
De definitie van LCR DR is toegevoegd aan de definitielijst zodat hier verkort naar kan worden verwezen in de Regeling.
De CRD5 introduceert een goedkeuringsvereiste voor financiële holdings en gemengde financiële holdings (hierna: holding). Dit goedkeuringsregime is in hoofdstuk 3.6 van de Wft geïmplementeerd. Een holding waaraan goedkeuring is verleend op grond van artikel 3:280b van de Wft, een bank met zetel in Nederland die is aangewezen op grond van artikel 3:280c, eerder lid, van de Wft, of een bank of holding met zetel in Nederland die tijdelijk is aangewezen op grond van artikel 3:111ab, onderdeel d, van de Wft, is op grond van artikel 11, lid 2 van de CRR verantwoordelijk voor de naleving van de CRR op geconsolideerde basis en, op grond van artikel 3:273c van de Wft, verantwoordelijk voor de naleving van artikel 3:62a van de Wft op geconsolideerde basis. Om deze reden kan een dergelijke holding of bank ook binnen het toepassingsbereik van deze Regeling vallen. Voor zover het de toepassing van hoofdstuk 3 betreft zal het dan niet gaan over een holding van een SI.
Door de introductie van het nieuwe prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen vallen de meeste beleggingsondernemingen niet langer onder het CRR regime. Dat betekent dat deze beleggingsondernemingen ook niet langer binnen het toepassingsbereik van de Regeling vallen. Er zijn echter gevallen waarbij de CRR wel van toepassing blijft op beleggingsondernemingen (artikel 1 lid 2 IFR) of waarbij beleggingsondernemingen vrijwillig opteren voor toepassing van het CRR regime (artikel 1 lid 5 IFR). Deze beleggingsondernemingen, in de Wft gedefinieerd als ‘beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten’, vallen conform het aangepaste artikel 1:2 van de Regeling wel binnen het toepassingsbereik van zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 van de Regeling.
De CRD5 wijzigt de wet- en regelgeving op gebied van de systeemrisicobuffer (SRB). Enerzijds wordt de reikwijdte van het instrument verbreed doordat de buffer niet langer expliciet bedoeld is ter adressering van lange-termijn niet-cyclische macroprudentiële risico’s of systeemrisico’s, en door toe te staan dat de SRB ook op sectorale blootstellingen of segmenten daarbinnen kan worden toegepast. Anderzijds wordt gebruik van de SRB beter afgebakend doordat de SRB niet langer mag worden ingezet voor risico’s die beter geadresseerd kunnen worden middels de instrumenten in de artikelen 130 en 131 van de CRD (respectievelijk de contracyclische kapitaalbuffer en de systeemrelevantiebuffer, zoals geïmplementeerd in de artikelen 105c en 105d van het Bpr). De wijzigingen in artikel 2:1 van de Regeling berusten op artikel 105e van het Bpr en zijn nodig om er voor te zorgen dat de Regeling goed aansluit bij de gewijzigde bepalingen in de CRD. Om die reden is er tevens voor gekozen om, in lijn met artikel 105e van het Bpr, zoveel mogelijk dynamisch te verwijzen naar de relevante onderdelen van de CRD.
Met dit artikel maakt DNB gebruik van haar regelgevende bevoegdheid onder artikel 3:66 van de Wft in samenhang met artikel 458 van de CRR en artikel 105e van het Bpr in samenhang met artikel 134 van de CRD om te bevestigen dat DNB kan besluiten macroprudentiële maatregelen van andere lidstaten te reciproceren. Bij het het nemen van dergelijke besluiten neemt DNB de relevante aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s over vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen in acht. Hiermee wordt de reeds bestaande praktijk van DNB voor het reciproceren van dit soort maatregelen in de regeling bestendigd en verankerd.
In dit artikel is een redactionele wijziging aangebracht om te verduidelijken dat instellingen bij het bepalen van de drempelwaarde geen lager bedrag kunnen hanteren dan het absolute bedrag zoals vastgesteld in dit artikel (te weten EUR 100 respectievelijk EUR 500). Dit is lijn met artikel 3, lid 1, onderdeel a, van ECB Richtsnoer (EU) 2020/978.
Dit artikel vervalt omdat de wettelijke grondslag voor deze discretie (artikel 282, lid 6 van de CRR) is vervallen als gevolg van de CRR2.
Artikel 400, lid 2 van de CRR geeft de bevoegde autoriteit de discretie om bepaalde blootstellingen vrij te stellen van limieten voor grote blootstellingen zoals vastgelegd in artikel 395 van de CRR. Artikel 3:4 implementeert deze discretie conform artikel 6 van ECB Richtsnoer (EU) 2022/508.
De belangrijkste wijziging betreft de beperking van de scope van de vrijstelling van intragroep blootstellingen van de grote blootstellingen limiet tot blootstellingen op entiteiten gevestigd in de Europese Unie. Dit impliceert dat intragroep blootstellingen op entiteiten gevestigd buiten de Europese Unie niet langer van rechtswege, zonder voorafgaande goedkeuring door DNB, zijn vrijgesteld van de limiet voor grote blootstellingen. In plaats van deze vrijstelling van rechtswege komt er een mogelijkheid tot ontheffing door DNB van de limiet voor grote blootstellingen. Op basis van een case-by-case ex ante beoordeling kan DNB een volledige of gedeeltelijke ontheffing verlenen van de grote blootstellingen limiet voor intragroep blootstellingen op entiteiten in derdelanden.
Deze beleidswijziging is ingegeven naar aanleiding van de Brexit. Hierdoor is bij toezichthouders meer aandacht gekomen voor intragroep grote blootstellingen die ontstaan als gevolg van systematische back-to-back boekingen tussen entiteiten die onderdeel zijn van dezelfde financiële groep. Om te voorkomen dat instellingen intragroep blootstellingen moeten ontbinden vanwege compliance tekortkomingen die aan het licht komen in een ex-post beoordeling van de toezichthouder, is besloten om bij deze categorie blootstellingen over te gaan tot een ex-ante beoordeling. Informatie over het proces dat DNB, in navolging van de ECB, bij deze ex-ante beoordeling volgt, is uiteengezet in de ECB Guide on options and discretions available in Union law. Instellingen die intragroep blootstellingen hebben op entiteiten buiten de Europese Unie die zijn vrijgesteld van de grote blootstellingen limiet hoeven geen aanvraag voor een ontheffing voor deze blootstellingen te doen.
Dit artikel vervalt omdat de wettelijke grondslag voor deze discretie (artikel 471, lid 1 van de CRR) is vervallen als gevolg van de CRR2.
Dit artikel vervalt omdat de termijn voor toepassing van deze transitiebepaling (artikel 473 van de CRR) is verlopen.
Dit artikel vervalt omdat DNB deze transitiebepaling per 1 januari 2019 volledig heeft ingefaseerd.
Dit artikel vervalt omdat DNB deze transitiebepaling per 1 januari 2022 volledig heeft ingefaseerd.
(artikel 3:5 nieuw)
Artikel 12, lid 1, onderdeel c) van de LCR DR geeft de bevoegde autoriteit de discretie om een beursindex aan te wijzen met het oog op de kwalificatie van aandelen als niveau 2B (Level 2B) activa. Artikel 3:5 implementeert deze discretie conform artikel 7 bis van ECB Richtsnoer (EU) 2022/508. Dit betekent dat voor de implementatie van deze discretie wordt verwezen naar de beursindexen opgenomen in Annex I van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot hoofdindexen en erkende beurzen. Daarnaast kunnen de volgende indexen kwalificeren als hoofdindexen: (i) grote aandelenbeurzen die zijn aangemerkt door een bevoegde autoriteit van een lidstaat of derde land ten behoeve van artikel 12, lid 1, onderdeel c) van de LCR DR; en ii) iedere andere grote aandelenbeurs waarin leidende bedrijven uit de betreffende jurisdictie zijn opgenomen.
(artikel 3:6 nieuw)
Artikel 12, lid 3 van de LCR DR geeft de bevoegde autoriteit de discretie om instellingen die op grond van hun statuten om redenen van religieuze overtuiging niet in staat zijn rentedragende activa aan te houden, toe te staan om niet-rentedragend bedrijfsschuldpapier als niveau 2B activa op te nemen waarbij deze activa, mits er sprake is van voldoende private marktliquiditeit, niet hoeven te voldoen aan de voorwaarden t.a.v. liquiditeit zoals bepaald in artikel 12, lid 1, onderdeel b), sub i en ii. Artikel 3:6 implementeert deze discretie conform artikel 7 ter van ECB Richtsnoer (EU) 2022/508. Dit betekent dat DNB in deze gevallen in principe vasthoudt aan de voorwaarden t.a.v. liquiditeit zoals bepaald in artikel 12, lid 1, onderdeel b), sub i en ii, maar dat periodiek vrijstelling van deze voorwaarden kan worden verleend indien aan de in artikel 12, lid 3 van de LCR DR vastgelegde voorwaarden is voldaan.
(artikel 3:7 nieuw)
Artikel 428 septdecies, lid 10 van de CRR2 geeft de bevoegde autoriteit de discretie om te bepalen welke factoren voor de vereiste stabiele financiering moeten worden toegepast op blootstellingen buiten de balanstelling (off-balance sheet) die niet elders in hoofdstuk 4 van Titel IV van Deel Zes van de CRR aan bod komen. Artikel 3:7 implementeert deze discretie conform artikel 7 quater en artikel 7 sexies van ECB Richtsnoer (EU) 2022/508. Vanwege de heterogeniteit in de producten en diensten die onder deze off-balance sheet blootstellingen, worden instellingen geacht om bij de berekening van de Netto Stabiele Financieringsratio (NSFR) factoren toe te passen die corresponderen met de uitstroom percentages die worden toegepast onder artikel 23 van de LCR DR. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat een andere benadering vereist is voor kleinere en minder complexe instellingen, dienen instellingen die op grond van artikel 428 sextricies van de CRR2 toestemming hebben gekregen van DNB om de vereenvoudigde NSFR toe te passen, dezelfde aanpak te hanteren bij de berekening van de NSFR.
(artikel 3:8 nieuw)
Artikel 428 octodecies, lid 2 van de CRR2 geeft de bevoegde autoriteit de discretie om de termijn van beklemming te bepalen in het geval van activa die afgescheiden zijn overeenkomstig Verordening (EU) 648/2012. Deze verplichting tot afscheiding houdt verband met niet door een centrale tegenpartij geclearde OTC derivatencontracten. Artikel 3:8 implementeert deze discretie overeenkomstig artikel 7 quinquies en 7 septies van ECB Richtsnoer (EU) 2022/508. Dit betekent dat wanneer voornoemde activa zijn afgescheiden zodat de instelling niet vrij over deze activa kan beschikken, een beklemmingstermijn voor deze activa geldt die correspondeert met de termijn van de passiva jegens de tegenpartij van de instelling ten behoeve van wie de afscheidingsverplichting geldt. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat een andere benadering vereist is voor kleinere en minder complexe instellingen, dienen instellingen die op grond van artikel 428 sextricies van de CRR2 toestemming hebben gekregen van DNB om de vereenvoudigde NSFR toe te passen, dezelfde aanpak te hanteren bij de berekening van de NSFR.
De citeertitel van de regeling wordt gewijzigd door het jaartal uit de citeertitel te verwijderen. Hiermee wordt de titel van de regeling meer toekomstbestendig en wordt de indruk vermeden dat de regeling voor het laatst in 2019 is gewijzigd.
Bijlagen I en II.
Dit betreft redactionele wijzigingen in lijn met de gewijzigde annexen van ECB Richtsnoer (EU) 2022/508.
Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie van 12 december 2014 betreffende de gelijkwaardigheid van de toezicht- en reguleringsvereisten van bepaalde derde landen en grondgebieden ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad.
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563706168&uri=CELEX:02014D0908-20190421
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad.
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563803411&uri=CELEX:02014L0059-20190627
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad.
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563803411&uri=CELEX:02014L0059-20190627
Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen.
Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzak eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-32957.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.