Bijstellingsregeling directe belastingen 2023

13 december 2022

Nr. 2022-0000302028

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Directe Belastingen en Toeslagen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 10.1, 10.2a, 10.2b, 10.3, 10.6, 10.6bis, 10.6ter, 10.6b, 10.7 en 10bis.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 2, 12a, 18ga, 31a, 32ba en 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 10 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 35a van de Successiewet 1956, de artikelen 7 en 26a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, artikel 8 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de artikelen 10aa en 10eb van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES;

Besluit:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 37.149

9,42%

€ 37.149

€ 73.771

€ 3.499

37,07%

€ 73.771

€ 17.074

49,50%

2. In het tweede lid wordt ‘9,5%’ telkens vervangen door ‘12,57%’.

B. Artikel 2.10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 38.703

9,42%

€ 38.703

€ 73.771

€ 3.645

37,07%

€ 73.771

€ 16.644

49,50%

2. In het tweede lid wordt ‘9,5%’ telkens vervangen door ‘12,57%’.

C. In artikel 3.15, eerste lid, wordt ‘€ 4.800’ vervangen door ‘€ 5.100’.

D. In artikel 3.19, tweede lid, komt de tabel te luiden:

meer dan

maar niet meer dan

op jaarbasis

€ 12.500

0,65% van deze waarde

€ 12.500

€ 25.000

0,90% van deze waarde

€ 25.000

€ 50.000

1,00% van deze waarde

€ 50.000

€ 75.000

1,10% van deze waarde

€ 75.000

€ 1.200.000

1,20% van deze waarde

€ 1.200.000

€ 14.400 vermeerderd met 2,35% van de woningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.200.000

E. In artikel 3.41, tweede lid, komt de tabel te luiden:

meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

€ 2.600

€ 0

€ 2.600

€ 63.716

28% van het investeringsbedrag

€ 63.716

€ 117.991

€ 17.841

€ 117.991

€ 353.973

€ 17.841 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 117.991 te boven gaat

€ 353.973

€ 0

F. In artikel 3.42, vierde lid, onderdelen a en b, wordt ‘€ 128.000.000’ vervangen door ‘€ 136.000.000’.

G. In artikel 3.47, eerste lid, wordt ‘€ 2.400’ vervangen door ‘€ 2.600’.

H. Artikel 3.77 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 13.360’ vervangen door ‘€ 14.202’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 6.684’ vervangen door ‘€ 7.106’.

3. In het vierde lid wordt ‘€ 15.866’ vervangen door ‘€ 16.866’.

I. Artikel 3.87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid komt de tabel te luiden:

bij een reisafstand per openbaar vervoer

van meer dan

maar niet meer dan

op jaarbasis

10 km

10 km

15 km

€ 509

15 km

20 km

€ 676

20 km

30 km

€ 1.126

30 km

40 km

€ 1.396

40 km

50 km

€ 1.819

50 km

60 km

€ 2.024

60 km

70 km

€ 2.244

70 km

80 km

€ 2.322

80 km

€ 2.354

2. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt ‘€ 0,24’ vervangen door ‘€ 0,26’ en wordt ‘€ 2.214’ vervangen door ‘€ 2.354’.

3. In het zesde lid wordt ‘€ 2.214’ vervangen door ‘€ 2.354’.

J. In artikel 3.97, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 5.711’ vervangen door ‘€ 5.881’.

K. Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tabel te luiden:

meer dan

maar niet meer dan

op jaarbasis

€ 12.500

nihil

€ 12.500

€ 25.000

0,15% van deze waarde

€ 25.000

€ 50.000

0,20% van deze waarde

€ 50.000

€ 75.000

0,30% van deze waarde

€ 75.000

€ 1.200.000

0,40% van deze waarde

€ 1.200.000

€ 4.800 vermeerderd met 2,35% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.200.000

2. In het vijfde lid wordt ‘0,75%’ vervangen door ‘0,65%’ en wordt ‘€ 1.130.000’ telkens vervangen door ‘€ 1.200.000’. Voorts wordt ‘€ 8.475’ vervangen door ‘€ 7.800’.

L. In artikel 3.114, eerste lid, wordt ‘€ 5.711’ vervangen door ‘€ 5.881’.

M. In artikel 3.123a, tweede lid, wordt ‘86 2/3%’ vervangen door ‘83 1/3%’.

N. In artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘€ 22.735’ vervangen door ‘€ 24.168’.

O. Artikel 3.126a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel a, onder 3°, wordt ‘€ 22.735’ vervangen door ‘€ 24.168’.

2. In het vijfde lid wordt ‘€ 4.607’ vervangen door ‘€ 4.898’.

P. Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘€ 7.587’ telkens vervangen door ‘€ 8.065’ en wordt ‘€ 14.978’ vervangen door ‘€ 15.922’.

2. In het derde lid wordt ‘€ 114.866’ vervangen door ‘€ 128.810’ en wordt ‘€ 12.837’ vervangen door ‘€ 13.646’.

Q. Artikel 3.129, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 480.686’ vervangen door ‘€ 510.970’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 240.352’ vervangen door ‘€ 255.495’.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 120.183’ vervangen door ‘€ 127.755’.

R. Artikel 3.133 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘€ 4.607’ vervangen door ‘€ 4.898’.

2. In het negende lid, onderdeel c, wordt ‘€ 43.012’ vervangen door ‘€ 45.722’.

S. In artikel 4.14, eerste lid, wordt ‘5,53%’ vervangen door ‘6,17%’.

T. In artikel 5.2, tweede lid, wordt ‘5,69%’ vervangen door ‘6,17%’.

U. In artikel 5.3, derde lid, onderdeel f, wordt ‘€ 3.200’ vervangen door ‘€ 3.400’ en wordt ‘€ 6.400’ vervangen door ‘€ 6.800’.

V. In artikel 5.5 wordt ‘€ 50.650’ vervangen door ‘€ 53.841’.

W. Artikel 5.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 7.444’ telkens vervangen door ‘€ 7.913’.

2. In onderdeel d wordt ‘€ 560’ vervangen door ‘€ 596’ en wordt ‘€ 1.120’ vervangen door ‘€ 1.192’.

X. In artikel 5.13, eerste lid, wordt ‘€ 61.215’ vervangen door ‘€ 65.072’ en wordt ‘€ 122.430’ vervangen door ‘€ 130.144’.

Y. In artikel 6.17, derde lid, komt de tabel te luiden:

meer dan

maar niet meer dan

wordt gezinshulp geacht extra te zijn voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het in deze kolom vermelde percentage van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek

€ 35.287

0%

€ 35.287

€ 52.928

1%

€ 52.928

€ 70.561

2%

€ 70.561

3%

Z. Artikel 6.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt ‘€ 8.093’ vervangen door ‘€ 8.603’ en wordt ‘€ 141’ vervangen door ‘€ 149’.

b. In onderdeel b wordt ‘€ 8.093’ vervangen door ‘€ 8.603’ en wordt ‘€ 42.986’ vervangen door ‘€ 45.695’.

c. In onderdeel c wordt ‘€ 42.986’ telkens vervangen door ‘€ 45.695’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 8.093’ vervangen door ‘€ 8.603’ en wordt ‘€ 16.186’ vervangen door ‘€ 17.206’. Voorts wordt ‘€ 141’ vervangen door ‘€ 149’ en wordt ‘€ 282’ vervangen door ‘€ 298’.

AA. In artikel 8.10, tweede lid, wordt ‘€ 2.888’ vervangen door ‘€ 3.070’ en wordt ‘6,007%’ vervangen door ‘6,095%’. Voorts wordt ‘€ 21.317’ vervangen door ‘€ 22.660’.

AB. Artikel 8.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin, onderdeel a, wordt ‘4,541%’ vervangen door ‘8,231%’ en wordt ‘€ 854’ vervangen door ‘€ 884’.

2. In de eerste zin, onderdeel b, wordt ‘28,461%’ vervangen door ‘29,861%’ en wordt ‘€ 10.350’ vervangen door ‘€ 10.740’. Voorts wordt ‘€ 4.360’ vervangen door ‘€ 4.605’.

3. In de eerste zin, onderdeel c, wordt ‘2,610%’ vervangen door ‘3,085%’ en wordt ‘€ 22.356’ vervangen door ‘€ 23.201’. Voorts wordt ‘€ 4.783’ vervangen door ‘€ 5.052’.

4. In de eerste zin, onderdeel d, en de tweede zin wordt ‘€ 36.649’ vervangen door ‘€ 37.691’.

AC. Artikel 8.14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 5.219’ vervangen door ‘€ 5.547’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 5.219’ vervangen door ‘€ 5.547’ en wordt ‘€ 2.534’ vervangen door ‘€ 2.694’.

AD. In artikel 8.16a, tweede lid, wordt ‘€ 771’ vervangen door ‘€ 820’.

AE. In artikel 8.17, tweede lid, wordt ‘€ 1.726’ vervangen door ‘€ 1.835’ en wordt ‘€ 38.464’ vervangen door ‘€ 40.888’.

AF. In artikel 8.18, tweede lid, wordt ‘€ 449’ vervangen door ‘€ 478’.

AG. Artikel 9.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 48’ vervangen door ‘€ 51’.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘€ 31.747’ vervangen door ‘€ 33.748’ en wordt ‘€ 63.494’ vervangen door ‘€ 67.496’.

3. In het vijfde lid wordt ‘€ 15’ vervangen door ‘€ 16’.

AH. In artikel 9.4a, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 31.747’ vervangen door ‘€ 33.748’ en wordt ‘€ 63.494’ vervangen door ‘€ 67.496’.

AI. In artikel 10.7, zevende lid, wordt ‘€ 13.652’ vervangen door ‘€ 14.512’.

AJ. In artikel 10bis.6, eerste lid, wordt ‘€ 173.500’ vervangen door ‘€ 184.500’.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2, zesde lid, wordt ‘€ 180’ vervangen door ‘€ 190’ en wordt ‘€ 1.800’ vervangen door ‘€ 1.900’.

B. In artikel 12a, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘€ 48.000’ vervangen door ‘€ 51.000’.

C. In artikel 18ga, eerste lid, wordt ‘€ 114.866’ vervangen door ‘€ 128.810’.

D. In artikel 31a, tweede lid, onderdeel k, wordt ‘€ 2’ vervangen door ‘€ 2,15’

E. In artikel 32ba, zevende lid, wordt ‘€ 1.874’ vervangen door ‘€ 2.037’.

F. In artikel 32bb, tweede lid, wordt ‘€ 576.000’ vervangen door ‘€ 612.000’.

ARTIKEL III

In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt in artikel 10, eerste lid, onderdeel j, ‘€ 598.000’ vervangen door ‘€ 636.000’.

ARTIKEL IV

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A. In de in artikel 24, eerste lid, opgenomen tabel, eerste en tweede kolom, wordt ‘€ 130.425’ vervangen door ‘€ 138.642’.

B. Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel 4°, onder a, wordt ‘€ 680.645’ vervangen door ‘€ 723.526’.

b. In onderdeel 4° onder b, wordt ‘€ 64.666’ vervangen door ‘€ 68.740’.

c. In onderdeel 4°, onder c en d, wordt ‘€ 21.559’ vervangen door ‘€ 22.918’.

d. In onderdeel 4°, onder e, wordt ‘€ 51.053’ vervangen door ‘€ 54.270’.

e. In onderdeel 4°, onder f, wordt ‘€ 2.274’ vervangen door ‘€ 2.418’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 175.837’ vervangen door ‘€ 186.915’.

C. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 5° wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘€ 5.677’ vervangen door ‘€ 6.035’.

b. In subonderdeel a wordt ‘€ 27.231’ vervangen door ‘€ 28.947’.

c. In subonderdeel b wordt ‘€ 56.724’ vervangen door ‘€ 60.298’.

d. In subonderdeel c wordt ‘€ 106.671’ vervangen door ‘€ 113.392’.

2. In onderdeel 7° wordt ‘€ 2.274’ vervangen door ‘€ 2.418’ en wordt ‘€ 106.671’ vervangen door ‘€ 113.392’.

D. In artikel 35b, eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 2° en 3°, wordt ‘€ 1.134.403’ vervangen door ‘€ 1.205.871’.

ARTIKEL V

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘€ 31.747’ vervangen door ‘€ 33.748’ en wordt ‘€ 63.494’ vervangen door ‘€ 67.496’.

2. In het vierde lid wordt ‘€ 31.747’ vervangen door ‘€ 33.748’.

3. In het zesde lid wordt ‘€ 5.110’ vervangen door ‘€ 5.432’.

B. In artikel 26a, eerste lid, wordt ‘€ 100’ telkens vervangen door ‘€ 106’.

ARTIKEL VI

In de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt in artikel 3, eerste lid, ‘€ 13.449’ vervangen door ‘€ 13.436’.

ARTIKEL VII

De Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 3, eerste lid, wordt het eerstgenoemde bedrag vervangen door ‘€ 46’ en wordt ‘€ 13.436’ vervangen door ‘€ 13.745’.

B. In artikel 4, eerste lid, wordt ‘€ 63’ vervangen door ‘€ 65’ en wordt ‘€ 81’ vervangen door ‘€ 83’.

ARTIKEL VIII

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 10aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 11.819’ vervangen door ‘€ 13.033’ en wordt ‘€ 13.343’ vervangen door ‘€ 14.714’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 13.373’ vervangen door ‘€ 14.747’ en wordt ‘€ 15.096’ vervangen door ‘€ 16.647’.

B. Artikel 10eb wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 39.467’ vervangen door ‘€ 41.954’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 30.001’ vervangen door ‘€ 31.891’.

ARTIKEL IX

De Wet inkomstenbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘USD 12.698’ vervangen door ‘USD 13.549’.

2. In het derde lid wordt ‘USD 1.378’ vervangen door ‘USD 1.470’.

B. Artikel 24a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tabel te luiden:

Bij een belastbare som van meer dan

doch niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de belastbare som dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

USD 300.810

30,4%

USD 300.810

USD 91.446

35,4%

2. In het zevende lid wordt ‘USD 31.517’ vervangen door ‘USD 33.628’.

ARTIKEL X

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat artikel VI terugwerkt tot en met 1 januari 2022.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IX in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba met ingang van 1 januari 2023, 00:00 uur, in werking en in het Europese deel van Nederland met ingang van 1 januari 2023, 05:00 uur.

ARTIKEL XI

Deze regeling wordt aangehaald als: Bijstellingsregeling directe belastingen 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij

De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 10.1, 10.2a, 10.2b, 10.3, 10.6, 10.6bis, 10.6b, 10.7 en 10bis.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), de artikelen 2, 12a, 18ga, 31a, 32ba en 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964), artikel 10 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969), artikel 35a van de Successiewet 1956 (SW 1956), de artikelen 7 en 26a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), artikel 8 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de artikelen 10aa en 10eb van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965) en artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES.

De voor de inkomstenbelasting op grond van de artikelen 10.1, 10.6b en 10.7 Wet IB 2001 toegepaste indexering is ook van belang voor de Wet LB 1964 en de Wet Vpb 1969. Ingevolge de artikelen 20a, tweede lid, 20b, tweede lid, en 22d Wet LB 1964 worden de in de artikelen 20a, eerste lid, en 20b, eerste lid, Wet LB 1964 vermelde bedragen en de in de artikelen 22, 22a, 22aa, 22b en 22c Wet LB 1964 vermelde bedragen en percentages bij het begin van het kalenderjaar van rechtswege vervangen door de bedragen en percentages die krachtens de artikelen 10.1, 10.6b en 10.7 Wet IB 2001 worden vastgesteld ter vervanging van de in de artikelen 2.10, 2.10a, 8.10, 8.11, 8.16a, 8.17 en 8.18 Wet IB 2001 vermelde bedragen en percentages. Ingevolge artikel 8, veertiende lid, Wet Vpb 1969 wordt het in artikel 8, vijfde lid, Wet Vpb 1969 vermelde bedrag bij het begin van het kalenderjaar van rechtswege vervangen door het bedrag dat krachtens artikel 10.1 Wet IB 2001 wordt vastgesteld ter vervanging van het in artikel 3.15, eerste lid, Wet IB 2001 vermelde bedrag.

Uitvoeringsgevolgen

De Belastingdienst heeft de bijstellingsregeling beoordeeld met de uitvoeringstoets en acht de regeling uitvoerbaar. De uitvoeringsgevolgen zijn beschreven in bijgaande uitvoeringstoets.

Bijstellingsfactoren

Toepassing tabelcorrectiefactor (artikel I, onderdelen A, B, C, E tot en met I, N tot en met R, T tot en met AI, artikel II, onderdelen A, B, D en F, artikel III, artikel IV, artikel V en artikel VIII, onderdeel B)

De per 1 januari 2023 toe te passen tabelcorrectiefactor van artikel 10.2 Wet IB 2001 bedraagt 1,063. De bedragen die worden aangepast ingevolge artikel I, onderdelen A, B, C, E tot en met I, N tot en met R, T tot en met AI, artikel II, onderdelen A, B, D en F, artikel III, artikel IV, artikel V en artikel VIII, onderdeel B, in de onderhavige regeling moeten (deels) worden bijgesteld op basis van deze tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor wordt in beginsel toegepast op de bedragen zoals deze zonder de inflatiecorrectie per 1 januari 2023 zouden komen te luiden, met dien verstande dat als basis voor de bijstelling voor 2023 in beginsel de na bijstelling voor 2022 op twee decimalen rekenkundig afgeronde bedragen gelden. Twee bedragen wijzigen nog na deze inflatiecorrectie. Deze bedragen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Ingevolge de artikelen I, onderdeel X, en LIX van het Belastingplan 2023 (BP 2023) wordt het heffingvrije vermogen in artikel 5.5 Wet IB 2001 na de bijstelling die het gevolg is van de onderhavige regeling verhoogd tot € 57.000.

Ingevolge de artikelen XVI, onderdeel B, en LIX BP 2023 wordt het vrijgestelde bedrag dat wordt verkregen door een kind van zijn ouders ten behoeve van de aanschaf van een eigen woning na de bijstelling die het gevolg is van de onderhavige regeling verlaagd tot € 28.947.

Tarieftabellen inkomstenbelasting en loonbelasting en bijstelling tariefpercentage grondslagverminderende posten (artikel I, onderdelen A en B)

Ingevolge de artikelen I, onderdelen A en B, IX, onderdelen E en F, en LIX BP 2023 worden de tarieftabellen van de artikelen 2.10 en 2.10a Wet IB 2001 en de artikelen 20a en 20b Wet LB 1964 na de bijstelling die het gevolg is van de onderhavige regeling vervangen door de in de artikelen I, onderdelen A en B, en IX, onderdelen E en F, BP 2023 opgenomen tarieftabellen.

Ingevolge artikel 10.2a Wet IB 2001 wordt het percentage uit de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.10a, tweede lid, Wet IB 2001 jaarlijks bijgesteld. Het percentage wordt ingevolge het Belastingplan 2019 met ingang van 1 januari 2023 gesteld op het na toepassing van artikel I, onderdelen A en B, BP 2023 resulterende verschil tussen de in de laatste kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als derde en tweede vermelde percentages. Het percentage uit de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.10a, tweede lid, Wet IB 2001 wordt daardoor per 1 januari 2023 verhoogd met 3,07%-punt en gesteld op 12,57%.

Bijstelling van de bedragen en percentages van de bijtelling privégebruik woning, het eigenwoningforfait, de keuzemogelijkheid bij het houden van kostgangers en de kamerverhuurvrijstelling (artikel I, onderdelen D, J, K en L)

De bijstelling van de bedragen en percentages van de bijtelling privégebruik woning (artikel 3.19 Wet IB 2001), het eigenwoningforfait (artikel 3.112 Wet IB 2001), de keuzemogelijkheid bij het houden van kostgangers (artikel 3.97 Wet IB 2001) en de kamerverhuurvrijstelling (artikel 3.114 Wet IB 2001) vindt plaats ingevolge de artikelen 10.3 en 10.6 Wet IB 2001, met inachtneming van artikel 10.5 Wet IB 2001. Bijstelling van een deel van de in de artikelen 3.19, tweede lid, en 3.112, eerste lid, Wet IB 2001 vermelde percentages vindt plaats op basis van de verhouding van het indexcijfer woninghuren over juli 2022 en het indexcijfer woninghuren over juli 2021 (factor ih) en tevens met de verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden die betrekking hebben op 2022 en het gemiddelde van die waarden die betrekking hebben op 2023 (factor iw). De factor ih bedraagt 117,36/113,97 (een gemiddelde huurstijging over de relevante periode van 2,97%). De verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden voor 2022 en het gemiddelde van die waarden voor 2023 bedraagt volgens opgave van de Waarderingskamer 100:117 (een gemiddelde waardestijging van 17%). De factor iw bedraagt daarmee 100/117.

Ingevolge artikel V, onderdeel A, van het Belastingplan 2019 worden de percentages van het eigenwoningforfait, genoemd in artikel 3.112, eerste en vijfde lid, Wet IB 2001 na de bijstelling die het gevolg is van de onderhavige regeling onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5 Wet IB 2001 verlaagd met respectievelijk 0,02%-punt, 0,03%-punt, 0,04%-punt, 0,05%-punt en 0,08%-punt tot respectievelijk 0,10%, 0,20%, 0,25%, 0,35% en 0,55%. Voorts wordt het in artikel 3.112, eerste lid, Wet IB 2001 in de tabel in de laatste kolom als eerste vermelde bedrag verlaagd met 0,05% van het in die kolom als laatste vermelde bedrag tot € 4.200.

Ingevolge artikel V, onderdeel A, van het Belastingplan 2019 én artikel X, onderdeel B, van de Overige Fiscale Maatregelen 2021 wordt het in artikel 3.112, vijfde lid, tweede zin, als tweede vermelde bedrag na de bijstelling die het gevolg is van de onderhavige regeling verlaagd tot € 6.600.

Indexering bedragen oudedagsvoorzieningen (artikel I, onderdeel P, en artikel II, onderdeel C)

De bijstelling van het in artikel 3.127, derde lid, Wet IB 2001 als eerste vermelde bedrag en het in artikel 18ga, eerste lid, Wet LB 1964 vermelde bedrag vindt ingevolge artikel 10.2b, tweede lid, Wet IB 2001, onderscheidenlijk artikel 18ga, tweede lid, Wet LB 1964, plaats op basis van de contractloonontwikkelingsfactor, bedoeld in artikel 10.2b, derde lid, Wet IB 2001. De correctiefactor op grond waarvan het bedrag per 1 januari 2023 wordt bijgesteld is 1,1214.

Beperking aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (artikel I, onderdeel M)

Op grond van artikel 10.6bis Wet IB 2001 wordt het in het kader van de uitfasering van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld met ingang van 1 januari 2019 in artikel 3.123a Wet IB 2001 vermelde percentage met ingang van 1 januari 2020 jaarlijks met 3 1/3%-punt verlaagd. Voor 2023 wordt het percentage derhalve vastgesteld op 83 1/3%.

Herijking forfaitair voordeel uit een vrijgestelde beleggingsinstelling in box 2 en forfaitaire rendementen box 3 (artikel I, onderdelen S en T)

Ingevolge artikel 10.6ter Wet IB 2001, met inachtneming van artikel I, onderdelen C en F, van de Overbruggingswet box 3, worden de in artikel 5.2, tweede lid, tweede zin, Wet IB 2001 vermelde percentages jaarlijks herijkt. Tevens wordt op grond van genoemd artikel 10.6ter het percentage van het forfaitaire voordeel uit een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) in artikel 4.14, eerste lid, Wet IB 2001 jaarlijks herijkt. Dit percentage wordt gesteld op het in artikel 5.2, tweede lid, Wet IB 2001 als tweede vermelde percentage, nadat dit is aangepast op basis van artikel 10.6ter, derde tot en met achtste lid, Wet IB 2001.

De aanpassing van het in artikel 5.2, tweede lid, tweede zin, Wet IB 2001 als tweede vermelde percentage vindt ingevolge artikel 10.6ter, derde, vijfde, zesde en zevende lid, Wet IB 2001, met inachtneming van artikel I, onderdeel F, van de Overbruggingswet box 3, plaats op basis van het meetkundige gemiddelde van het langetermijnrendement op onroerende zaken, aandelen en obligaties. Het langetermijnrendement wordt gesteld op het meetkundige gemiddelde van veertienmaal het langetermijnrendement van het kalenderjaar 2022 en eenmaal het rendement over het kalenderjaar 2021. De rendementen voor onroerende zaken worden ontleend aan de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde Prijsindex Bestaande Koopwoningen, de rendementen voor aandelen aan de MSCI Europe Standard Gross Local Index en de rendementen voor obligaties aan de door de Europese Centrale Bank gepubliceerde gemiddelde kapitaalmarktrentevoet van de Nederlandse 10-jarige staatsobligatie.

De aanpassing van de in artikel 5.2, tweede lid, tweede zin, Wet IB 2001 als eerste en derde vermelde percentages vindt ingevolge artikel 10.6ter, tweede en vierde lid, Wet IB 2001 plaats na afloop van het kalenderjaar. De aanpassing van deze percentages vindt daarom niet plaats door middel van deze regeling, maar door middel vaneen afzonderlijke regeling na afloop van het kalenderjaar, met terugwerkende kracht tot en met het begin van het kalenderjaar.

Indexering percentage algemene heffingskorting (artikel I, onderdeel AA)

Het in artikel 8.10, tweede lid, Wet IB 2001 vermelde percentage wordt bijgesteld op basis van artikel 10.6b Wet IB 2001. Het percentage wordt berekend door het in artikel 8.10, tweede lid, Wet IB 2001 als eerste vermelde bedrag te delen door het verschil tussen het in de tabel van artikel 2.10, eerste lid, Wet IB 2001 in de tweede kolom als laatste vermelde bedrag en het in artikel 8.10, tweede lid, Wet IB 2001 als laatste vermelde bedrag. Ingevolge artikel 22d Wet LB 1964 wordt het aldus berekende percentage van rechtswege eveneens opgenomen in artikel 22, tweede lid, Wet LB 1964.

Verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner

Ingevolge artikel I, onderdelen CC en FF, BP 2023 wordt met ingang van 1 januari 2023 artikel 8.9 Wet IB 2001 aangepast en vervalt artikel 10.6a Wet IB 2001. De uitbetaalbaarheid van de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting is per 1 januari 2023 volledig afgebouwd en daarom vervalt per die datum het indexatievoorschrift.

Indexering percentages en bedragen arbeidskorting (artikel I, onderdeel AB)

De in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdelen a, b en c, Wet IB 2001 vermelde percentages, de in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdelen b en c, Wet IB 2001 als eerste vermelde bedragen en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel d, en tweede zin, Wet IB 2001 vermelde bedrag worden bijgesteld op basis van artikel 10.7 Wet IB 2001. De overige bedragen die van belang zijn voor de arbeidskorting worden bijgesteld met toepassing van de tabelcorrectiefactor, met inachtneming van artikel LIIIA BP 2023. De toepassing van artikel 10.7 Wet IB 2001 vindt plaats na toepassing van artikel 10.1 Wet IB 2001.

Ingevolge artikel 22d Wet LB 1964, met inachtneming van artikel LIIIA BP 2023, worden de berekende bedragen en percentages van rechtswege eveneens opgenomen in artikel 22a Wet LB 1964

Indexering drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (artikel II, onderdeel C)

De bijstelling van het in artikel 32ba, zevende lid, Wet LB 1964 vermelde bedrag aan drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding vindt plaats op basis van het in artikel 32ba, achtste lid, Wet LB 1964 opgenomen indexeringsvoorschrift. Daarbij wordt het genoemde bedrag vervangen door het bedrag van het overeenkomstig genoemd achtste lid gebruteerde netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet (AOW).

Indexering bedragen in de Kostenwet invordering rijksbelastingen (artikel VI en artikel VII)

De bijstelling van enkele van de in de artikelen 2, 3 en 4 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen vermelde bedragen vindt plaats op basis van de op de voet van artikel 8 van die wet bepaalde correctiefactor. Deze factor wordt berekend uit de indexcijfers van de ‘CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, CAO-sector overheid’ van het CBS, gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De correctiefactor op grond waarvan de bedragen per 1 januari 2023 worden bijgesteld is 1,023. Als basis voor de bijstelling voor 2023 gelden de na bijstelling voor 2022 op twee decimalen rekenkundig afgeronde bedragen.

Door de toegepaste afrondingsregel leidt de inflatiecorrectie bij het begin van 2023 niet tot een aanpassing van de bedragen in de artikelen van de Kostenwet invordering rijksbelastingen die staan genoemd in de aan het einde van de toelichting opgenomen tabel 1.

In artikel VI wordt het in artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen laatstgenoemde bedrag met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022 gewijzigd. Dit bedrag is vorig jaar abusievelijk niet juist geïndexeerd en wordt daarom in de onderhavige regeling gewijzigd. Onjuiste indexering was het gevolg van het te laat publiceren van de indexcijfers CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloning, CAO-sector Overheid van het CBS in het Statistisch Bulletin. Artikel 8 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen schrijft in die situatie voor dat de correctiefactor moet worden bepaald met het laatst gepubliceerde indexcijfer. Dit heeft voor 2022 geleid tot een correctiefactor van 1,025 in plaats van de gehanteerde 1,026. Door de geldende afrondingsregel heeft dit alleen geleid tot een aanpassing van het in artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen laatstgenoemde bedrag.

Aanpassing bedrag van de minimaal in aanmerking te nemen AOW-inbouw in een pensioenregeling (artikel VIII, onderdeel A)

De bedragen die zijn opgenomen in artikel 10aa UBLB 1965 voor de berekening van de minimaal in aanmerking te nemen AOW-inbouw in een pensioenregeling in gevallen waarin een lager opbouwpercentage per dienstjaar wordt gehanteerd dan is toegestaan op grond van artikel 18a, eerste tot en met derde lid, Wet LB 1964, worden jaarlijks bijgesteld aan de hand van de ontwikkeling van de hoogte van de AOW. De genoemde bedragen worden vermenigvuldigd met de verhouding tussen het per 1 januari 2023 geldende AOW-bedrag en het per 1 januari 2022 geldende AOW-bedrag. Dit verhoudingsgetal voor 2023 is 1,1027.

Indexering inkomstenbelasting BES (artikel IX)

De op grond van artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES per 1 januari 2023 toe te passen tabelcorrectiefactor bedraagt 1,067 Met artikel IX worden de in de artikelen 24 en 24a van de Wet inkomstenbelasting BES opgenomen bedragen bijgesteld op basis van deze tabelcorrectiefactor. Ingevolge artikel XLIV BP 2023 wordt de belastingvrije som per 1 januari 2023, vóór toepassing van de tabelcorrectiefactor, verhoogd met USD 500. Hierdoor komt de belastingvrije som in 2023 uit op USD 13.549.

Deze wijzigingen van de Wet inkomstenbelasting BES treden ingevolge artikel X, tweede lid, in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking met ingang van 1 januari 2023, 00.00 uur (lokale tijd), en, vanwege het tijdsverschil van vijf uur, in het Europese deel van Nederland met ingang van 1 januari 2023, 05.00 uur (lokale tijd).

Niet vervangen bedragen vanwege afrondingsregel
Tabel 1. Niet vervangen bedragen vanwege afrondingsregel

Wet

artikel

Lid

onderdeel

zinsnede/toevoeging

Kostenwet invordering rijksbelastingen

       
 

2

   

eerste en derde bedrag

 

3

eerste

 

tweede bedrag

   

tweede

   
   

derde

   
   

vierde

   
 

4

eerste

 

derde en vierde bedrag

   

tweede

   
   

derde

   

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij

De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries

Bijstellingsregeling directe belastingen 2023

Beschrijving voorstel/regeling

In de bijstellingsregeling worden de indexaties van parameters voor 2023 vastgelegd.

Interactie burgers/bedrijven

De door deze bijstellingsregeling aangepaste parameters zijn en worden verwerkt in de diverse systemen, publicaties, op de website, etc. Zo is daarvan bijvoorbeeld al gebruik gemaakt bij de inmiddels massaal opgelegde voorlopige aanslagen en zijn ze verwerkt in de aan de softwareleveranciers van de salarispakketten uitgeleverde gegevensverzameling. Met softwarebedrijven worden de technische specificaties van de rekenregels voor de loonheffingen al via www.oswo.nl uitgewisseld. De loonbelastingtabellen worden ook via www.belastingdienst.nl/tabellen beschikbaar gemaakt.

Maakbaarheid systemen

De noodzakelijke systeemaanpassingen kunnen tijdig worden gerealiseerd. Dit betreffen parameterwijzigingen.

Handhaafbaarheid

Niet van toepassing.

Fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Complexiteitsgevolgen

Niet van toepassing.

Risico procesverstoringen

Het risico op procesverstoringen is klein.

Uitvoeringskosten

De incidentele kosten voor de systeemaanpassingen vallen binnen de jaaraanpassingen. Er zijn geen structurele kosten.

Personele gevolgen

Er zijn geen personele gevolgen.

Invoeringsmoment

Invoering is mogelijk per: 1 januari 2023.

Eindoordeel

De regeling is uitvoerbaar.

Naar boven