Wijziging Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld

De Minister voor Natuur en Stikstof,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op de Beschikking van de Commissie 2010/43/EU van 22 december 2009 op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de derde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2010, L 30);

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op artikel 2.1, zevende lid, van de Wet natuurbescherming;

Besluit:

Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 27 december 2010, houdende aanwijzing van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld (Stcrt. 2011, 4458), wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I

  • 1.

    De begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Woud, het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld en het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld worden vervangen door de geometrische begrenzingen als aangegeven in de “Bijlage Gebiedsbegrenzingen” van de geconsolideerde versie van het aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld zoals opgenomen in de bijlage “Bijlage bij de artikelen I en II van het wijzigingsbesluit (Geconsolideerd aanwijzingsbesluit)”.

  • 2.

    De nota van toelichting wordt vervangen door de nota van toelichting van de geconsolideerde versie van het aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld zoals opgenomen in de bijlage “Bijlage bij de artikelen I en II van het wijzigingsbesluit (Geconsolideerd aanwijzingsbesluit)”.

Artikel II

Het aanwijzingsbesluit voor het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Woud, het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld en het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld zoals gewijzigd door dit wijzigingsbesluit wordt geconsolideerd en vastgesteld zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij de artikelen I en II van het wijzigingsbesluit (Geconsolideerd aanwijzingsbesluit)”.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

De Minister voor Natuur en Stikstof,

namens deze:

w.g. de wnd DG NV drs. D.M.L. Slangen

’s-Gravenhage, 18 november 2022

Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit kan digitaal worden ingezien via de website https://www.natura2000.nl. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.

Bijlage bij de artikelen I en II van het wijzigingsbesluit (Geconsolideerd aanwijzingsbesluit)

AANWIJZINGSBESLUIT NATURA 2000-GEBIED DRENTS-FRIESE WOLD & LEGGELDERVELD:

Artikel 1 Aanwijzing Drents-Friese Wold & Leggelderveld – Habitatrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld .

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen genoemd in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG, waarbij prioritaire habitattypen met een sterretje (*) zijn aangeduid:

    H2310

    Psammofiele heide met Calluna en Genista

    H2320

    Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum

    H2330

    Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

    H3110

    Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)

    H3130

    Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea

    H3160

    Dystrofe natuurlijke poelen en meren

    H3260

    Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

    H4010

    Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

    H4030

    Droge Europese heide

    H5130

    Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland

    H6230

    *Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

    H7110

    *Actief hoogveen

    H7150

    Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion

    H9190

    Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur.

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende soorten genoemd in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG, waarbij prioritaire soorten met een sterretje (*) zijn aangeduid:

    H1166

    Kamsalamander (Triturus cristatus)

    H1831

    Drijvende waterweegbree (Luronium natans).

Artikel 2 Aanwijzing Drents-Friese Woud – Vogelrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010 L 103) wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Drents-Friese Woud .

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, genoemd in bijlage I, bij Richtlijn 2009/147/EG:

    A072

    Wespendief (Pernis apivorus)

    A236

    Zwarte specht (Dryocopus martius)

    A246

    Boomleeuwerik (Lullula arborea)

    A338

    Grauwe klauwier (Lanius collurio).

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, genoemd in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG:

    A004

    Dodaars (Tachybaptus ruficollis)

    A233

    Draaihals (Jynx torquilla)

    A275

    Paapje (Saxicola rubetra)

    A276

    Roodborsttapuit (Saxicola torquata)

    A277

    Tapuit (Oenanthe oenanthe).

Artikel 3 Aanwijzing Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Artikel 4 Exclaveringsformule

  • 1.

    Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in paragraaf 3.3 van de nota van toelichting wordt afgeweken. Hiervoor gelden de peildata, genoemd in paragraaf 3.4 van de nota van toelichting.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

    a. bebouwing: één of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

    b. bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die direct of indirect met de grond is verbonden of direct of indirect steun vindt in of op de grond;

    c. gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    d. erven: onmiddellijk aan een woning of ander gebouw gelegen, daarbij behorende en daarmee in gebruik zijnde terreinen;

    e. tuinen: in de onmiddellijke nabijheid van een woning of ander gebouw gelegen intensief onderhouden terreinen, beplant met siergewassen en gazons, of in gebruik als moestuin, die zich duidelijk onderscheiden van de omgeving en veelal, omheind zijn door middel van een afrastering, schutting, muur of haag of geheel of gedeeltelijk zijn omgeven door een sloot;

    f. verhardingen: kunstmatige verhardingen zoals verharde wegen, pleinen, parkeervoorzieningen, erfverhardingen en steenglooiingen met inbegrip van in wegen liggende bruggen en duikers en de tot wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

    g. hoofdspoorweg: op grond van artikel 2 van de spoorwegwet als hoofdspoorweg aangewezen spoorweg. Voor de begrenzing langs hoofdspoorwegen geldt artikel 3.5 van het omgevingsbesluit (beperkingengebied hoofdspoorweginfrastructuur).

Artikel 5 Instandhoudingsdoelstellingen Habitatrichtlijn: habitattypen en soorten

  • 1.

    De instandhoudingsdoelstellingen van de natuurlijke habitattypen, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.3 van de nota van toelichting.

  • 2.

    De instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.4 van de nota van toelichting.

Artikel 6 Instandhoudingsdoelstellingen Vogelrichtlijn: broedvogels

De instandhoudingsdoelstellingen voor de broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.5 van de nota van toelichting.

Bijlage Nota van toelichting

1. INLEIDING

Het gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen op grond van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn kort toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht. Hoofdstuk 4 gaat verder in op de habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene doelstellingen geformuleerd en worden de instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd. Anders dan de andere bijlagen bij de toelichting maakt bijlage A bij de toelichting geen integraal onderdeel uit van het besluit. Bijlage A illustreert welke terreindelen met het besluit PDN/2010-027 | 027 Drents-Friese Wold & Leggelderveld van 27 december 2010 (Staatscourant 4458, 14 maart 2011) zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn (kaartbladen 1 en 2) en welke terreindelen vervolgens met het wijzigingsbesluit DGNVLG/2019-027 | 027 Drents-Friese Wold & Leggelderveld zijn toegevoegd aan het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied. Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en toewijzing van en wijzigingen in instandhoudingsdoelstellingen.

2. AANWIJZINGEN HABITATRICHTLIJN EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze Richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Drents-Friese Wold en Leggelderveld” en onder nummer NL9803011 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied is onder meer aangewezen voor twee prioritaire habitattypen in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn. Het gebied is op 24 maart 2000 (N/2000/291) onder de naam “Drents-Friese Woud” ook aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL9802201. Het bestaande Vogelrichtlijnbesluit N/2000/291 is bij eerdergenoemde besluit van 27 december 2010 gewijzigd. De kaart (productiedatum 12‑6‑2010) behorende bij het aanwijzingsbesluit van het habitatrichtlijngebied van 27 december 2010 is vervangen door de kaart (productiedatum 14‑05‑2019) behorende bij het wijzigingsbesluit (DGNVLG/2019-027 |027 Drents-Friese Wold & Leggelderveld) en weergegeven middels de gebiedsbegrenzingen in de bijlage bij dit besluit.

Het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld (landelijk gebiedsnummer 27) omvat derhalve het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Woud en het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikelen 5 en 6) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006).1 Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008).2

Het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld ligt in de provincies Fryslân en Drenthe en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Midden-Drenthe, Ooststellingwerf, Westerveld en Weststellingwerf.

3. GEBIEDSBESCHRIJVING EN BEGRENZING

3.1. Gebiedsbeschrijving

Het Drents-Friese Wold ligt op het Drents plateau. Het vormt het oorsprongsgebied voor diverse beekdalsystemen. Naast elkaar komen verschillende (sub)regionale hydrologische systemen van verschillende schalen voor. Verder zorgt stuivend zand op landschapsschaal voor dynamiek. Dit leidt tot een breed palet aan habitattypen in een zeer afwisselend landschap. Het gebied kent veel naaldbossen, maar daarnaast zijn stuifzanden, heidevelden, jeneverbesstruweel, schrale graslanden, vennen, loofbossen en beken aanwezig. Het stuifzand komt vooral voor op het Aekingerzand. In Berkenheuvel komen uitgestrekte kraaiheidebegroeiingen voor. Het Doldersummer Veld en het Wapserzand zijn twee grote heideterreinen met vochtige en natte heide met vennetjes. Natte slenken en droge zandruggen wisselen elkaar af. In het gebied van de Vledder Aa is herstel van oorspronkelijke beekdalnatuur tot stand gebracht. Ook bij de Schaopedobbe heeft natuurherstel plaats gevonden. Het is een heuvelachtig heidegebied met zandverstuivingen en vennen (“dobben”). Het Leggelderveld bestaat uit natte heide, pioniervegetaties met snavelbiezen en heischraal grasland.

3.2. Landschappelijke context en kenmerken begrenzing Drents-Friese Wold & Leggelderveld behoort tot het Natura 2000-landschap “Hogere zandgronden”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen3. Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna4.

De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten.

Het Drents-Friese Woud is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van bossen, heide, stuifzanden en schrale graslanden die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het vormt als zodanig het leefgebied van een aantal soorten van Bijlage I (art. 4.1) en fungeert tevens als broedgebied in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschapsecologisch opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en voortplanten van bedoelde vogelsoorten.5

3.3. Begrenzing en oppervlakte

De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage. Globaal gaat het allereerst om het grote aaneengesloten gebied dat is gelegen in de driehoek tussen Appelscha in het noorden en Diever en Vledder in het zuiden. Het omvat onder meer de Boswachterij Appelscha, Boswachterij Smilde, Berkenheuvel, Doldersummer Veld, Boschoord, Landgoed Vledderhof en Schaopedobbe. Ook het Leggelderveld ten zuiden van Hoogersmilde maakt deel uit van aangewezen gebied.

Het Natura 2000-gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 7.470 ha. Hiervan is 663 ha uitsluitend Habitatrichtlijngebied. Dit betreft de bruto-oppervlakte, omdat bij de berekening geen rekening is gehouden met niet op de kaart, tekstueel uitgesloten delen (zie paragraaf 3.4).

Op een aantal plaatsen zijn bij het wijzigingsbesluit DGNV-N2000/2022-027 | 027 Drents-Friese Wold & Leggelderveld (wijziging) het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied aangepast vanwege een LIFE-project (zie bijlage A). Hierover is de Europese Commissie begin 2018 geïnformeerd. Het betreft de volgende aanpassingen:

  • De ondergronden en erven (2 ha) van twee gesloopte boerderijen (Oude Willem 13 en 14 te Appelscha), gelegen in het Friese gedeelte van deelgebied 'Oude Willem', zijn toegevoegd als Habitat- en Vogelrichtlijngebied.

  • Uitbreiding van het Vogelrichtlijngebied met het Friese deel van deelgebied 'Oude Willem', dat al begrensd was onder de Habitatrichtlijn (191 ha), vanwege de ontwikkeling van leefgebied voor de broedvogels Roodborsttapuit (A276), Paapje (A275) en Grauwe klauwier (A338), soorten waarvoor Drents-Friese Wold & Leggelderveld onder de Vogelrichtlijn is aangewezen.

3.4. Toelichting bij de kaart en uitgesloten delen

De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied is weergegeven in de bijlage. Voor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrenzingen van Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied. Daar waar de geometrische begrenzing en de nota van toelichting, niet overeenstemmen is de tekst in deze paragraaf doorslaggevend.

Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt de volgende exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in paragraaf 3.3 wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4.

Voor de toepassing van de exclaveringsformule van artikel 4 gelden er peildata:

  • 2 april 2000 voor de gebiedsdelen die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied.6 Deze peildatum heeft geen betrekking op het Friese deel van deelgebied 'Oude Willem';

  • 7 december 2004 voor de gebiedsdelen die geplaatst zijn op de eerste lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio;7

  • 14 maart 2011 voor de gebiedsdelen die met het Natura-2000 aanwijzingsbesluit van 27 december 2010 zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied;

  • de datum van de eerste dag na publicatie in de Staatscourant van het definitieve wijzigingsbesluit voor het Friese deel van deelgebied 'Oude Willem' dat is toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied en de ondergronden en erven van de gesloopte boerderijen op Oude Willem 13 en 14 te Appelscha die zijn toegevoegd aan het Habitatrichtlijngebied.

4. NATURA 2000-WAARDEN

4.1. Inleiding

In de artikelen 1 en 2 van dit besluit is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis ontleent als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Daarbij aansluitend wordt in de paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 voor het Habitatrichtlijngebied bij de lijst habitattypen de verkorte naam weergegeven en worden de aanwezige subtypen genoemd; voor het overzicht worden ook de soorten waarvoor het gebied is aangewezen nog een keer opgesomd.8 Paragraaf 4.2.3 herhaalt de lijst met vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde habitattypen en (vogel)soorten is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie de artikelen 5 en 6 en hoofdstuk 5). Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elk habitattype en van elke soort waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.

4.2. Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen
4.2.1. Habitatrichtlijn: habitattypen (bijlage I9)

Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.

H2310

Psammofiele heide met Calluna en Genista

Verkorte naam Stuifzandheiden met struikhei

H2320

Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum

Verkorte naam Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

H2330

Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

Verkorte naam Zandverstuivingen

H3110

Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)

Verkorte naam Zeer zwakgebufferde vennen

H3130

Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia

Verkorte naam Zwakgebufferde vennen

H3160

Dystrofe natuurlijke poelen en meren

Verkorte naam Zure vennen

H3260

Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

Verkorte naam Beken en rivieren met waterplanten

betreft het subtype:

 

H3260A

Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)

H4010

Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

Verkorte naam Vochtige heiden

betreft het subtype:

 

H4010A

Vochtige heiden (hogere zandgronden)

H4030

Droge Europese heide

Verkorte naam Droge heiden

H5130

Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland

Verkorte naam Jeneverbesstruwelen

H6230

*Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

Verkorte naam Heischrale graslanden

H7110

*Actief hoogveen

Verkorte naam Actieve hoogvenen

betreft het subtype:

 

H7110B

*Actieve hoogvenen (heideveentjes)

H7150

Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion

Verkorte naam Pioniervegetaties met snavelbiezen

H9190

Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur

Verkorte naam Oude eikenbossen

4.2.2. Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II10)

Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een wezenlijke functie in de levenscyclus vervult. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de instandhouding op landelijk niveau. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.

H1166

Kamsalamander (Triturus cristatus)

H1831

Drijvende waterweegbree (Luronium natans)

4.2.3. Vogelrichtlijn: vogelsoorten (bijlage I en artikel 4.2)

Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:

A072

Wespendief (Pernis apivorus)

A236

Zwarte specht (Dryocopus martius)

A246

Boomleeuwerik (Lullula arborea)

A338

Grauwe klauwier (Lanius collurio)

Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):

A004

Dodaars (Tachybaptus ruficollis)

A233

Draaihals (Jynx torquilla)

A275

Paapje (Saxicola rubetra)

A276

Roodborsttapuit (Saxicola torquata)

A277

Tapuit (Oenanthe oenanthe)

Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze Nota van toelichting.

4.3. Habitatrichtlijn: waarden waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet
4.3.1. Habitattypen (bijlage I)

Voor niet-prioritaire habitattypen opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor habitattypen welke verdeeld zijn in subtypen, geldt een aantal van “drie belangrijkste gebieden” per subtype. Voor prioritaire habitattypen11 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden” en voor subtypen van prioritaire habitattypen een aantal van “vijf belangrijkste gebieden” per subtype. Verdeling in subtypen ten behoeve van de selectie is alleen toegepast indien de subtypen een verschillende verspreiding hebben en de beschikbare gegevens verdeling in subtypen toelaten. Voor enkele verspreid over het land voorkomende habitattypen, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd12. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de aanwezige oppervlakte en zo nodig ook de representativiteit van het habitattype. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding13. In de onderstaande tabel zijn de habitattypen vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitattypen waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).

Habitattype

Xa

Yb

Landelijke oppervlakte c

Oppervlakte in Drents-Friese Wold & Leggelderveld d

Oppervlakte in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

H2310

5

5

ca. 3.000

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

nee

H2320

5

5

ca. 500

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

ja

H2330

5

5

ca. 1.500

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

ja

H3110

5

4

ca. 35

-

B2 (6-15%)

ja

H3130

5

5

ca. 1.000

-

B1 (2-6%)

nee

H4010A

3

3

ca. 3.000

B2 (6-15%)

B2 (6-15%)

nee

*H7110B

5

5

ca. 150

B2 (6-15%)

B1 (2-6%)

nee

H7150

5

5

ca. 500

C (<2%)

C (<2%)

ja

H9190

5

5

ca. 3.200

C (<2%)

C (<2%)

nee

  • a.

    Aantal gebieden dat maximaal voor dit habitattype kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor het betreffende habitattype.

  • b.

    Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin het habitattype is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).

  • c.

    Geschatte landelijke oppervlakte van het (subtype van het) habitattype in hectaren.

  • d.

    Oppervlakte in het onderhavige gebied, uitgedrukt als percentage van de landelijke oppervlakte. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)

  • e.

    Oppervlakte van het habitattype in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied. (Niet ingevuld indien niet van belang voor de bepaling van de relatieve betekenis van het gebied, wanneer representativiteit in plaats van oppervlakte doorslaggevend was).

4.3.2. Soorten (bijlage II)

Voor niet-prioritaire soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor prioritaire soorten14 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden”. Voor enkele verspreid over het land voorkomende soorten, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd15. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de omvang van de aanwezige populatie. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding16. De habitatsoort kamsalamander (H1166) heeft bij de aanmelding geleid tot selectie van het gebied (zie ook bijlage B.3).

4.4. Verspreiding habitattypen en soorten in het Habitatrichtlijngebied

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld is in het bijzonder bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.

De habitattypen stuifzandheiden met struikhei (H2310) en binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320) komen voornamelijk voor rond het Aekingerzand en in de Schaopewaskerdobbe. Het habitattype binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320) komt ook voor in open delen van de grove dennenbossen van Berkenheuvel. Zandverstuivingen (H2330) zijn voornamelijk aanwezig in het Aekingerzand. Rond het Aekingerzand komen plaatselijk oude eikenbossen (H9190) voor en op enkele plekken in het zuiden van het gebied bij Diever. Het habitattype droge heiden (H4030) komt over een aanzienlijke oppervlakte voor in het zuiden van het gebied. In onder meer de Schaopewaskerdobbe en het Leggelderveld zijn heischrale graslanden (H6230) aanwezig. Enkele goed ontwikkelde vormen van het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) zijn in het gebied aanwezig, vooral in het Aekingerbroek. Verder komen deze vennen verspreid voor in onder andere Koelingsveld en Schaopewaskerdobbe, op laatstgenoemde locatie is ook de drijvende waterweegbree (H1831) aanwezig. Een zeer zwakgebufferd ven (H3110) is aanwezig in de Ganzenpoel ten zuiden van Aekingerzand. Op diverse plekken in het gebied zijn zure vennen (H3160) aanwezig, met name in boswachterij Smilde. Een bijzondere vorm van dit habitattype (met drijvende egelskop) is onder meer aanwezig in Grenspoel (bij Aekingerzand) en rond het Aekingermeer. Actieve hoogvenen, heideveentjes (H7110B) komen voor in de boswachterij Smilde, Vledderveld, Boschoord en lokaal in de vochtige heide van het Wapserveld, Doldersummer Veld en Leggelderveld. In het Doldersummer Veld komt het habitattype pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150) in natuurlijke vorm voor door langdurige waterstagnatie. Op plagplekken in de vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A) is het habitattype pioniervegetaties met snavelbiezen ook aanwezig, onder meer in het Leggelderveld, Wapserveld en Doldersummer Veld. Het habitattype jeneverbesstruwelen (H5130) komt verspreid voor met kleine struwelen. Het habitattype beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels (H3260A) komt voor in sloten rondom de Vledder Aa. De kamsalamander (H1166) komt met name voor in poelen in Berkenheuvel en direct ten zuiden van de Doldersummerweg net onder Berkenheuvel, Vledderhof, Boschoord en Doldersummer Veld.

5. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN

5.1. Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming (onder de Omgevingswet: artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest. Voor een beperkt aantal (vogel)soorten en habitattypen in een beperkt aantal gebieden zijn op basis van artikel 10a, derde lid van de Natuurbeschermingswet 1998 “complementaire doelen” geformuleerd (niet noodzakelijk van toepassing op het onderhavige gebied). Het betreft (vogel)soorten en habitattypen die onder druk staan en waarvoor Nederland in Europees verband een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Dit betekent dat aan een beperkt aantal Vogelrichtlijngebieden Habitatrichtlijndoelen zijn toegekend (en andersom) en dat aan een beperkt aantal Habitatrichtlijngebieden “ontwikkeldoelen” zijn toegekend. Met behulp van deze complementaire doelen is de realisering van de landelijke doelen beter gewaarborgd. Deze doelen maken volwaardig deel uit van de aanwijzingsbesluiten. De betreffende waarden worden niet aangemeld bij de Europese Commissie. In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort. Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen17 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).

5.2. Algemene doelen

Behoud en indien van toepassing herstel van:

  • 1.

    De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie;

  • 2.

    De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;

  • 3.

    De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;

  • 4.

    De op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

5.3. Habitatrichtlijn: habitattypen (bijlage I)

H2310

Stuifzandheiden met struikhei

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype stuifzandheiden met struikhei is in delen van het gebied in goede structuur aanwezig. In de overige delen is het aandeel van grassen te hoog en ontbreken karakteristieke soorten, zoals korstmossen. Het gebied levert voor de tapuit (A277), buiten de duinen, de grootste bijdrage in ons land.

H2320

Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Doel

Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

De kwaliteit van het habitattype verkeert landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding door veroudering van de vegetatie (afname korstmosrijke stadia). In dit gebied liggen mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit.

H2330

Zandverstuivingen

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het Aekingerzand betreft het belangrijkste stuifzandgebied van Noord-Nederland. In het recente verleden zijn hier grote delen van het bos gekapt om de oppervlakte van het habitattype zandverstuivingen te vergroten en de kwaliteit te verbeteren. De kwaliteit van het type is echter nog matig, aangezien soortenrijke begroeiingen nog ontbreken. Samen met de Veluwe en de Loonse en Drunense duinen & Leemkuilen is het gebied van groot belang voor het realiseren van het landelijk doel.

H3110

Zeer zwakgebufferde vennen

Doel

Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype zeer zwakgebufferde vennen is fragmentair aanwezig. Door verzuring is de kwaliteit verslechterd, maar verbetering van de kwaliteit is mogelijk. Dit is mede van belang voor behoud van de landelijke verspreiding van het type.

H3130

Zwakgebufferde vennen

Doel

Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het gebied herbergt enkele goed ontwikkelde vennen van dit type. Verdere kwaliteitsverbetering is nodig voor een goede landelijke verspreiding.

H3160

Zure vennen

Doel

Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype zure vennen komt op diverse plekken in het gebied voor, waarbij op veel plaatsen nog kwaliteitsverbetering mogelijk is. Het habitattype komt voor in een vorm met drijvende egelskop.

H3260

Beken en rivieren met waterplanten

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels (subtype A).

Toelichting

Het habitattype beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels (subtype A) komt voor in sloten rondom de Vledder Aa, waar ontwikkeling in de middenloop als mogelijkheid wordt gezien. Herstel van het habitattype wordt nagestreefd wegens de landelijke matig ongunstige staat van instandhouding.

H4010

Vochtige heiden

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige heiden, hogere zandgronden (subtype A).

Toelichting

Het habitattype vochtige heiden, hogere zandgronden (subtype A) komt met een aanzienlijke oppervlakte voor waarvan een groot deel goed is ontwikkeld, vaak met de kenmerkende veenmossoorten. Uitbreiding van het habitattype is mogelijk. De Oude Willem was voorheen een hoogveengebied (slenken); ontwikkeling van vochtige heiden met slenksystemen is hier mogelijk bij herstel van het oorspronkelijke reliëf en de hydrologie.

H4030

Droge heiden

Doel

Behoud oppervlakte en kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype droge heiden komt over een aanzienlijke oppervlakte voor in het zuiden van het gebied.

H5130

Jeneverbesstruwelen

Doel

Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype jeneverbesstruwelen komt verspreid voor met kleine struwelen. Door verjonging van jeneverbes kan verbetering van de kwaliteit gerealiseerd worden.

H6230

*Heischrale graslanden

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype heischrale graslanden komt voor in meerdere deelgebieden, maar is slechts in een beperkt aantal deelgebieden goed ontwikkeld. Uitbreiding en verbetering van het type is gewenst om heischrale graslanden duurzaam in het gebied te behouden en vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding. De aanwezigheid van leemlagen in vochtige heide biedt goede perspectieven voor uitbreiding.

H7110

*Actieve hoogvenen

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit actieve hoogvenen, heideveentjes (subtype B).

Toelichting

Actieve hoogvenen, heideveentjes (subtype B) komen verspreid voor in het gebied. Sommige van deze veentjes behoren tot de best ontwikkelde voorbeelden van dit subtype. Het type kan verder ontwikkeld worden in een aantal vennen, onder andere door verdroging op te lossen. Verbetering van de kwaliteit wordt nagestreefd vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding.

H7150

Pioniervegetaties met snavelbiezen

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Plaatselijk komt het habitattype pioniervegetaties met snavelbiezen in een natuurlijke vorm voor. Verder komt het habitattype voornamelijk voor op plagplekken waar het zich voor een groot deel weer zal omvormen tot het habitattype vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A). Voor behoud van de soortensamenstelling is het van belang her en der in het terrein pionierplekken te behouden. Ten behoeve van uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit wordt herstel van de natuurlijke vorm in slenken nagestreefd.

H9190

Oude eikenbossen

Doel

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

Toelichting

Het habitattype oude eikenbossen is in goede kwaliteit maar over een geringe oppervlakte aanwezig. Uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit is op langere termijn mogelijk. De ontwikkeling van het bos verloopt evenwel traag.

5.4. Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II)

H1166

Kamsalamander

Doel

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.

Toelichting

Het gebied en de omgeving levert één van de grootste bijdragen voor de kamsalamander en is daardoor één van de belangrijkste meta-populaties in ons land. Met de herinrichting van de Vledder Aa en voormalige landbouwgronden bij Diever wordt de leefomgeving van de kamsalamander sterk verbeterd. De duurzaamheid van de populatie kan vergroot worden door geïsoleerd liggende subpopulaties weer met elkaar in verbinding te brengen.

H1831

Drijvende waterweegbree

Doel

Behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud populatie.

Toelichting

De drijvende waterweegbree komt in zwakgebufferde vennen voor. Voor de landelijke verspreiding van de soort is behoud van deze populatie van groot belang. De soort zal mogelijk profiteren van herstel van habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) in het gebied.

5.5. Vogelrichtlijn: broedvogels

A004

Dodaars

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren.

Toelichting

Van oudsher is de dodaars een broedvogel van (heide)vennen en andere kleinschalige wateren met een weelderige oevervegetatie. Na strenge winters vielen de aantallen terug in het Drents- Friese Wold (slechts 2 paren in 1997 na twee strenge winters) om na enkele jaren weer te herstellen. In recente jaren liggen de aantallen beduidend hoger met een maximum van 51 paren in 2002. Het gemiddelde in de periode 1999-2003 was 38 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud op een niveau van een sleutelpopulatie van 40 paren voldoende.

A072

Wespendief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 8 paren.

Toelichting

Vermoedelijk is de wespendief pas vanaf begin jaren zeventig een regelmatige broedvogel, samenhangend met het, door een toenemende ouderdom, geschikt worden van de bossen die in het begin van de 20e eeuw zijn aangeplant. Jaarlijks komen circa 8 paren (minimaal 7 en maximaal 11) tot broeden en de stand lijkt stabiel. Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 8 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Fries-Drentse grensstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A233

Draaihals

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5 paren.

Toelichting

Dit gebied bevat één van de weinig regelmatig bezette broedplaatsen van de draaihals in Nederland. In de periode na 1980 werden maximaal 7 paren vastgesteld (1997). In de meeste jaren ging het echter om 1-3 paren. Open dennenbos in de overgang naar droge heide met staande dode berken vormen de basis voor het leefgebied. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Drenthe ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A236

Zwarte Specht

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren.

Toelichting

Begin 20e eeuw heeft de zwarte specht zich als broedvogel gevestigd in dit gebied. Na een geleidelijke toename tot eind jaren tachtig (maximaal 59 paren in 1989) vond een afname in de omvang van de populatie plaats tot een niveau van circa 30 paren. Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 28 broedparen. In Drenthe is het Drents-Friese Wold het belangrijkste broedgebied voor de zwarte specht, al komt zij tegenwoordig in alle grotere Drentse bossen voor. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Drenthe ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A246

Boomleeuwerik

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 110 paren.

Toelichting

Van oudsher is de boomleeuwerik broedvogel op de Drentse heidevelden. Door bebossing vanaf het begin van de vorige eeuw is het bestand aanvankelijk vermoedelijk sterk teruggelopen tot een dieptepunt in de jaren zestig (ten minste 5 paren). Met enige fluctuaties is het aantal broedparen daarna weer sterk opgelopen met een aantal van 115 paren in 2002. Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 110 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A275

Paapje

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 18 paren.

Toelichting

Dit gebied is één van de weinige Nederlandse broedgebieden van het paapje waar de aantallen niet sterk teruglopen. In de periode 1980-1998 werd een geleidelijke toename vastgesteld van circa 5 naar maximaal 28 paren (1996) en in de periode 1999-2003 broedden jaarlijks 10-21 paren (gemiddelde is 18 broedparen). Hoewel de landelijke staat van instandhouding zeer ongunstig is, wordt geen verdere uitbreiding van de populatie nagestreefd gezien de recente toename in het gebied. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Fries-Drentse grensstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A276

Roodborsttapuit

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 100 paren.

Toelichting

Van oudsher is de roodborsttapuit broedvogel in het agrarisch gebied en op de heidevelden.

Het aantal paren is sinds de jaren zestig sterk toegenomen. In de periode 1999-2003 bedroeg de populatie gemiddeld 100 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A277

Tapuit

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren.

Toelichting

Van oudsher is de tapuit een broedvogel van de drogere en zandige heidevelden en extensief agrarisch gebied. Uit het agrarisch gebied is de soort volledig verdwenen waardoor de tapuit nu alleen nog voorkomt op de heide. Door bebossing van de heidevelden en stuifzanden nam het aantal paren begin vorige eeuw vermoedelijk af. Door het verwijderen van bos op voormalige heide en stuifzand in de periode na 1980 nam de populatieomvang weer geleidelijk toe van circa 10 paren tot maximaal 86 paren in 1994. Vervolgens trad weer een sterke afname op tot gemiddeld circa 30 paren in de periode 1999-2003. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding wordt landelijk herstel nagestreefd. Gezien de potentie van het leefgebied kan dit gebied een grote bijdrage leveren aan de landelijke instandhoudingsdoelstelling.

Recente cijfers laten een sterke toename van de aantallen zien, vooral als gevolg van herstel van stuifzanden in het Aekingerzand waar de tapuit van heeft geprofiteerd. Met uitzondering van de duingebieden levert het Drents-Friese Wold als broedgebied momenteel verreweg de grootste bijdrage in Nederland en het is dan ook van zeer groot belang voor het behoud van een sleutelpopulatie in de Fries-Drentse regio. Het gebied levert zelf onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in deze regio ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A338

Grauwe klauwier

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

Het gebied levert als broedplaats één van de grootste bijdragen in Nederland en is het enige gebied van enige omvang met een gunstige populatieontwikkeling in de laatste 15 jaar. Ongetwijfeld waren de aantallen in het eerste deel van de vorige eeuw aanzienlijk hoger dan tegenwoordig. Na een dieptepunt in de jaren zeventig en tachtig, toen de soort vermoedelijk niet jaarlijks broedde, namen de aantallen geleidelijk toe tot gemiddeld 8 paren in de periode 1999-2003. Daarna zette de toename gestaag door tot uitschieters boven de 30 broedparen (38 broedparen in 2007). Een wat lager niveau van 20 broedparen is gezien de afhankelijkheid van tijdelijke successiestadia duurzaam haalbaar. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Drenthe ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

Bijlage A

Natura 2000-gebied #27 kaartbladen Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Kaartblad 1 Natura 2000-gebied # 27 Drents-Friese Wold & Leggelderveld

afbeelding binnen de regeling

Kaartblad 2 Natura 2000-gebied # 27 Drents-Friese Wold & Leggelderveld

afbeelding binnen de regeling

Kaartblad 3 Natura 2000-gebied # 27 Drents-Friese Wold & Leggelderveld

afbeelding binnen de regeling

Met het wijzigingsbesluit DGNV-N2000/2022-027 | 027 Drents-Friese Wold & Leggelderveld (wijziging) werd een kaartblad 3 toegevoegd van de wijziging van het Vogelrichtlijngebied ten opzichte van het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit Drents-Friese Wold & Leggelderveld van 27 december 2010, waardoor het Friese deel van deelgebied 'Oude Willem' aan het Vogelrichtlijngebied wordt toegevoegd. Daarnaast werden de ondergronden en erven van twee gesloopte boerderijen tevens toegevoegd aan het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld waardoor het totale Natura 2000-gebied met 2 ha is toegenomen.

Bijlage B

Nadere onderbouwing van wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en toewijzing van en wijzigingen in instandhoudingsdoelstellingen

B.1 Wijzigingen in habitattypen en soorten ten opzichte van aanmelding als Habitatrichtlijngebied en/of het ontwerpbesluit (paragraaf 4.2.1 en 4.2.2)
  • In aanvulling op de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor het habitattype zure vennen (H3160). Het habitattype komt in het gebied voor in een vorm met drijvende egelskop.

  • In aanvulling op de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003), maar conform het ontwerpbesluit (2007) is het gebied ook aangewezen voor het habitattype beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels (H3260A). Het habitattype komt voor in de sloten rondom de Vledder Aa.

  • In aanvulling op de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en het ontwerpbesluit (2007) is het gebied ook aangewezen voor het habitattype droge heiden (H4030). Uit recente inventarisatie blijkt dit habitattype over een redelijke oppervlakte voor te komen.

  • In aanvulling op de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor het habitattype actieve hoogvenen, heideveentjes (H7110B). Heideveentjes komen voor in de boswachterij Smilde, Boschoord en in de natte heide van het Wapserveld, Doldersummer Veld en Leggelderveld.

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied en/of het ontwerpbesluit (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)18. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)19. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie. Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)20 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:

  • Geen wijzigingen

B.3 Toepassing selectiecriteria Habitatrichtlijngebieden (paragraaf 4.3)

In dit onderdeel wordt voor elk habitattype en elke soort waarvoor het onderhavige gebied aan de selectiecriteria voldoet (zie paragraaf 4.3), een overzicht gegeven van alle daarvoor kwalificerende gebieden. Dit gebeurt zoveel mogelijk in de vorm van een tabel met de gebieden die aan de selectiecriteria voldoen, onder vermelding van de relatieve bijdrage. In het geval van habitattypen betreft dit het actuele aandeel van de landelijke oppervlakte dat in het gebied aanwezig is. Indien kwaliteit een rol heeft gespeeld in de bepaling van de gebiedenselectie voor habitattypen is dit tekstueel toegelicht. In het geval van soorten betreft de relatieve bijdrage het aandeel van de landelijke populatie dat (geregeld) in het gebied aanwezig is. Afhankelijk van de soort wordt dit afgemeten aan getelde aantallen, aantal bezette plekken of kilometerhokken.

Er is gebruik gemaakt van de volgende klasse-indeling:

A1 = 15-30%, A2 = 30-50%, A3 = 50-75% en A4 = >75%

B1 = 2-6% en B2 = 6-15%

C = <2%

In de kolom “Bronvermelding” zijn de terreinbeherende organisaties en andere instanties en bronnen vermeld, waaraan de oppervlaktecijfers en aantallen zijn ontleend, met vermelding van de jaren waarin deze zijn verzameld of gepubliceerd.

  • Het gebied is één van de belangrijkste gebieden voor de volgende habitattypen:

H2310 – Stuifzandheiden met struikhei

Landelijke oppervlakte ca. 3.000 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

057

Veluwe

A2 (30-50%)

Provincie Gelderland 2009

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

B2 (6-15%)

Staatsbosbeheer 2009

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

B1 (2-6%)

Staatsbosbeheer 2010

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

B1 (2-6%)

Alterra/Arcadis 2008

145

Maasduinen

B1 (2-6%)

Provincie Limburg 2009

128

Brabantse Wal

B1 (G, 2-6%) a

Provincie Noord-Brabant 2009

  • a.

    De letter “G” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd op grond van grensoverschrijding: het gebied vormt één geheel met een gebied aan de andere zijde van de rijksgrens dat door België ook voor dit habitattype is aangemeld.

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het habitattype stuifzandheiden met stuikhei (H2310) vijf gebieden geselecteerd: Veluwe (057), Maasduinen (145), Strabrechtse Heide & Beuven (137), Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)21 en Buurserzand & Haaksbergerveen (053). Deze selectie is aangevuld met het volgende grensoverschrijdende gebied en ten behoeve van het bereiken van voldoende geografische spreiding: Brabantse Wal (128)22. Op grond van de huidige kennis levert de Veluwe nog steeds de grootste bijdrage in ons land, gevolgd door Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Daarnaast leveren Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131) en Maasduinen, gelet op de oppervlakte afgezet tegen de landelijke oppervlakte, de grootste relatieve bijdragen per gebied. Hieraan kan Brabantse Wal worden toegevoegd als grensoverschrijdend gebied (aan de oostzijde grenst het aan het Belgische Habitatrichtlijngebied Kalmthoutse Heide dat onder meer voor dit type is aangemeld). In het gebied Strabrechtse Heide & Beuven blijkt een deel van de vegetatie eerder onterecht tot dit habitattype te zijn gerekend. De betreffende vegetatie (buiten vaaggronden) moet worden gerekend tot het habitattype droge heiden (H4030). Het gebied behoort hiermee niet meer tot één van de vijf belangrijkste gebieden voor stuifzandheiden met struikhei (H2310).

H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het habitattype binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320) vijf gebieden geselecteerd: Dwingelderveld (030), Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Bakkeveense Duinen (017), Havelte-Oost (029) en Mantingerzand (032). Met de huidige kennis blijkt na het Dwingelderveld, de Veluwe (057) ook een aanzienlijke oppervlakte van dit habitattype te herbergen. Bakkeveense Duinen komt op de derde plek. Het vierde en vijfde gebied kunnen nog niet bepaald worden omdat het belang van de in aanmerking komende gebieden in dezelfde orde van grootte blijkt te liggen, maar exacte oppervlakten zijn nog niet bekend (Drentsche Aa-gebied (025), Drouwenerzand (026), Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Havelte–Oost).

H2330 – Zandverstuivingen

Landelijke oppervlakte ca. 1.500 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

057

Veluwe

A2 (30-50%)

Provincie Gelderland 2007

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

A1 (15-30%)

Provincie Noord-Brabant 2009

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

B1 (2-6%)

Staatsbosbeheer 2009

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

B1 (2-6%)

Staatsbosbeheer 2010

039

Vecht en Beneden-Reggegebied

B1 (2-6%)

Provincie Overijssel 2009

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het habitattype zandverstuivingen (H2330) vier gebieden geselecteerd: Maasduinen (145), Veluwe (057), Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131)23 en Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027). Hiervan herbergt de Veluwe verreweg de grootste oppervlakte (bijna een derde), gevolgd door Loonse en Drunense Duinen met ongeveer een zesde van het landelijke areaal. Op grond van de huidige kennis staan Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136), Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Vecht en Beneden-Reggegebied (039) op de derde tot en met vijfde plaats in de rangorde van omvang. De aanwezige oppervlakte is in deze gebieden groter dan in de Maasduinen (met relatieve bijdrage van klasse C). Bij de aanmelding is het belang van de stuifzanden in Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux en het Vecht- en Beneden-Reggegebied niet onderkend.

H3110 – Zeer zwakgebufferde vennen

Landelijke oppervlakte ca. 35 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

A2 (30-50%)

Provincie Overijssel 2009

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

A1 (15-30%)

Provincie Noord-Brabant 2009

137

Strabrechtse Heide & Beuven

A1 (15-30%)

Staatsbosbeheer 2010

146

Sarsven en De Banen

B2 (6-15%)

Provincie Overijssel 2009

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het habitattype zeer zwakgebufferde vennen (H3110) de volgende vier gebieden geselecteerd: Strabrechtse Heide & Beuven (137), Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)24 en Bergvennen & Brecklenkampse Veld (046). De selectie is destijds beperkt tot vier gebieden omdat deze ruim 60% van de landelijke oppervlakte omvatten en het type in geen andere gebieden in kwalitatief goede staat voorkwam. Op grond van de huidige kennis zijn de in de tabel genoemde gebieden de vier belangrijkste. Hiervan beslaat Bergvennen & Brecklenkampse Veld dankzij herstelwerkzaamheden het grootste aandeel van de landelijke oppervlakte. In Sarsven en De Banen (146) is de kwaliteit van het ven in De Banen na opschoning aanzienlijk verbeterd. In het Drents-Friese Wold is het habitattype slechts fragmentair aanwezig. Het gebied kan daardoor niet meer tot één van de vier (of vijf) belangrijkste gebieden gerekend worden.

H3130 – Zwakgebufferde vennen

Landelijke oppervlakte ca. 1.000 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

128

Brabantse Wal

B1 (2-6%)

Provincie Noord-Brabant 2009

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

B1 (2-6%)

Provincie Noord-Brabant 2009

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

B1 (2-6%)

Provincie Noord-Brabant 2009

135

Kempenland-West

B1 (2-6%)

Provincie Noord-Brabant 2009

137

Strabrechtse Heide & Beuven

B1 (2-6%)

Staatsbosbeheer 2010

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

C (R, <2%) a

Staatsbosbeheer 2010

057

Veluwe

C (R, <2%) a

Provincie Gelderland 2009

059

Teeselinkven

C (R, <2%) a

Provincie Gelderland 2009

  • a.

    De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het subtype.

Ten tijde van de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) werd het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) onderverdeeld in vier plantensociologische verbonden, waarbij toentertijd voor elk drie gebieden zijn geselecteerd. Dit betreft de volgende gebieden: Lemselermaten (048), Dinkelland (049, twee verbonden), Lonnekermeer (051), Boddenbroek (052), Teeselinkven (059), Veluwe (057, twee verbonden), Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)25, Strabrechtse Heide & Beuven (137), Sarsven & De Banen (146) en Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138)26. In het Natura 2000 doelendocument (2006) worden binnen dit habitattype geen subtypen meer onderscheiden, omdat de begroeiingen in zwakgebufferde vensystemen veelal patronen van smalle zones of mozaïeken vormen of anderszins met elkaar verweven zijn. Op grond van de huidige kennis is dit habitattype in de volgende gebieden in relatief grote oppervlakte aanwezig: Brabantse Wal (128), Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131), Kampina & Oisterwijkse Vennen, Kempenland-West (135) en Strabrechtse Heide & Beuven. Dit betreft allen gebieden in de provincie Noord-Brabant. Het habitattype heeft echter ook een ruime verspreiding in het noorden en oosten van het land. Doordat het habitattype op veel plekken slechts in geringe oppervlakte aanwezig is, is de landelijke dekking van het habitattype in Natura 2000-gebieden relatief laag (<50%). Dat vormt aanleiding om aan de Brabantse gebieden nog enkele gebieden toe te voegen: Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Veluwe en Teeselinkven.

H4010A – Vochtige heiden, hogere zandgronden

Landelijke oppervlakte ca. 3.000 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

B2 (6-15%)

Staatsbosbeheer 2010

030

Dwingelderveld

B2 (6-15%)

Provincie Drenthe 2008

057

Veluwe

B2 (6-15%)

Provincie Gelderland 2007

054

Witte Veen

C (G, <2%) a

Provincie Overijssel 2009

128

Brabantse Wal

C (G, <2%) a

Provincie Noord-Brabant 2009

  • a.

    De letter “G” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd op grond van grensoverschrijding: het gebied vormt één geheel met een gebied aan de andere zijde van de rijksgrens dat door Duitsland ook voor dit habitattype is aangemeld.

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het subtype vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A) drie gebieden geselecteerd: Dwingelderveld (030), Boetelerveld (041) en Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)27. Deze selectie is aangevuld met het volgende grensoverschrijdende gebied: Witte Veen (054). Op basis van de huidige kennis zijn in kwantitatief opzicht de drie belangrijkste gebieden voor dit subtype: Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Dwingelderveld en op de derde plaats de Veluwe (057). Witte Veen en Brabantse Wal zijn grensoverschrijdende gebieden waar het habitattype aan beide zijden van de grens aanwezig is.

H7110B – *Actieve hoogvenen, heideveentjes

Landelijke oppervlakte ca. 150 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

030

Dwingelderveld

A1 (15-30%)

Provincie Drenthe 2008

057

Veluwe

B2 (6-15%)

Provincie Gelderland 2007

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

B2 (6-15%)

Staatsbosbeheer 2010

029

Havelte-Oost

B1 (2-6%)

Provincie Drenthe 2009

155

Brunssummerheide

B1 (2-6%)

Provincie Limburg 2009

Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003 zijn voor het prioritaire habitattype actieve hoogvenen twee gebieden geselecteerd: Witterveld (024) en Bargerveen (033). In het Natura 2000 doelendocument (2006) zijn voor dit habitattype twee subtypen onderscheiden: hoogveenlandschap (subtype A) en heideveentjes (subtype B). Voor het subtype heideveentjes vormen op basis van oppervlakte de, in het Natura 2000-landschap Hogere zandgronden gelegen, gebieden Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Dwingelderveld (030) en Veluwe (057) de belangrijkste gebieden. Op basis van bijzonder goede kwaliteit en omvang is Havelte-Oost (029) hieraan toe te voegen met soorten als hoogveenmos, wrattig veenmos en kleine veenbes. Brunssummerheide (155) heeft ook een behoorlijke oppervlakte van dit subtype met als opvallendste soort beenbreek, waardoor het in de rangorde op de vijfde plaats komt.

H7150 – Pioniervegetaties met snavelbiezen

Landelijke oppervlakte ca. 500 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

057

Veluwe

A1 (15-30%)

Provincie Gelderland 2007

030

Dwingelderveld

B2 (6-15%)

Provincie Drenthe 2008

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

B1 (2-6%)

Provincie Noord-Brabant 2009

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

C (<2%)

Staatsbosbeheer 2010

029

Havelte-Oost

C (<2%)

Provincie Drenthe 2009

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor dit habitattype de volgende vijf gebieden geselecteerd: Dwingelderveld (030), Veluwe (057), Vecht- en Beneden-Reggegebied (039), Maasduinen (145) en Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027). Dit habitattype kan in zijn natuurlijke vorm voorkomen in laagten, of op plagplekken in de vochtige heiden. Met de huidige kennis behoren in elk geval Veluwe, Dwingelderveld en Kampina & Oisterwijkse Vennen (133) qua oppervlakte tot de belangrijkste gebieden (met elk meer dan 4% landelijke areaal). Andere gebieden met belangrijke voorkomens in natuurlijke laagten zijn Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Havelte-Oost (029). Ook Boetelerveld (041), Kempenland-West (135) en Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136) herbergen aanzienlijke oppervlakten (2-6%, klasse B1), maar dit betreffen voornamelijk vegetaties op plagplekken.

H9190 – Oude eikenbossen

Landelijke oppervlakte ca. 3.200 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

057

Veluwe

A4

Provincie Gelderland 2010

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

C

Provincie Noord-Brabant 2009

029

Havelte-Oost

C

Provincie Drenthe 2009

030

Dwingelderveld

C

Provincie Drenthe 2009

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

C

Staatsbosbeheer 2010

Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor dit habitattype de drie gebieden als belangrijkste voor dit habitattype geselecteerd: Dwingelderveld (030), Veluwe (057) en Drentsche Aa- gebied (025)28. Inmiddels is de definitie van het habitattype verder uitgewerkt wat betreft bodemtype (leemarme zandgronden) en ouderdom (ouder dan 100 jaar of op oude bosgroeiplaats). De Veluwe herbergt met ruim drie kwart van het landelijke areaal veruit de grootste oppervlakte van het habitattype. Overige gebieden met meer dan 0,5% van het landelijke areaal zijn: Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Havelte-Oost (029), Dwingelderveld en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131). Het Drentsche Aa- gebied komt nu qua oppervlakte op de zesde of zevende plaats daar de voorkomens in gebieden Drents- Friese Wold & Leggelderveld, Havelte-Oost en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen eerder waren onderschat of niet onderkend.

  • Het gebied is één van de belangrijkste gebieden voor de volgende habitatsoort:

H1166 Kamsalamander

Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn de volgende gebieden voor deze habitatsoort geselecteerd: Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027), Landgoederen Oldenzaal (050), Landgoederen Brummen (058)29, Korenburgerveen (061) en Lingegebied & Diefdijk-Zuid (070)30. Deze gebiedenselectie was gebaseerd op een verspreidingsanalyse welke heeft geresulteerd in een lijst van 14 kernleefgebieden met verspreidingsconcentraties. Deze kernleefgebieden bestaan uit complexen van cultuurgronden en bos- en natuurgebieden. Hieruit zijn bovengenoemde vijf gebieden geselecteerd als duidelijke herkenbare en topografisch begrensde landschappelijke eenheden bestaande uit bos- en natuurkernen met aangrenzende cultuurgronden voor zover in gebruik als leefgebied van de kamsalamander. Ten behoeve van het bereiken van voldoende geografische spreiding is hier nog het volgende gebied aan toegevoegd: Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131)31.

B.4 Toewijzing instandhoudingsdoelstellingen (hoofdstuk 5)

Voor zover de hier vermelde gebiedsdoelen en relatieve bijdragen betrekking hebben op de Natura 2000- gebieden die buiten dit aanwijzingsbesluit vallen en waarvan de definitieve besluiten op het moment van vaststelling van het onderhavige besluit nog niet zijn vastgesteld, moeten deze worden beschouwd als “indicatieve” opgaven en kunnen ze nog aan verandering onderhevig zijn.

In dit onderdeel wordt voor iedere Natura 2000-waarde waarvoor het onderhavige gebied is aangewezen, inzichtelijk gemaakt hoe de landelijke doelstelling32 is uitgewerkt in de Natura 2000-gebieden. De landelijke doelstellingen vormen een kader voor de formulering van instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau. De gebiedsdoelen bij elkaar “opgeteld”, eventueel tezamen met een opgave buiten het Natura 2000-netwerk, hebben als som het landelijke doel. Onder iedere tabel wordt de landelijke staat van instandhouding van betreffende habitattype of (vogel)soort vermeld. Indien de landelijke doelstelling van de betreffende waarde afwijkt van wat kan worden verwacht uit de landelijke staat van instandhouding, is dit hier gemotiveerd. Gebiedsdoelstellingen die afwijken van de landelijke doelstelling, worden ook zoveel mogelijk gemotiveerd. In gevallen waarin motivering ontbreekt, is aanpassing nog in overweging (met name naar aanleiding van zienswijzen) in het kader van het besluit voor het betreffende gebied. Doelstellingen die volgens de tabellen zijn aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit (zie kolom “Besluit”) staan eveneens onder de betreffende tabellen gemotiveerd. De instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en (vogel)soorten die zijn toegevoegd ten opzichte van het ontwerpbesluit, zijn in principe op behoud gesteld, omdat de landelijke doelstelling al haalbaar werd geacht zonder deze toevoegingen. De instandhoudingsdoelstellingen die om deze reden op behoud zijn gesteld en daarmee afwijken van de landelijke doelstelling voor het betreffende habitattype of de betreffende soort, zijn in de tabellen gemarkeerd met een x. Regels in cursief betreffen complementaire doelen (zie Natura 2000 doelendocument, paragraaf 3.3). Bij broedvogels wordt in de kolom “Populatie” tevens aangegeven of er sprake is van herstel dan wel uitbreiding (↑). In een aparte kolom is van elk gebied de relatieve bijdrage vermeld. Voor een nadere toelichting en 0de klasse-indeling wordt verwezen naar de inleiding van onderdeel 3 van deze bijlage.

B.4.1 Habitatrichtlijn: habitattypen

H2310 – Stuifzandheiden met struikhei

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

017

Bakkeveense Duinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

026

Drouwenerzand

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

053

Buurserzand & Haaksbergerveen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

A2

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

135

Kempenland-West

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

144

Boschhuizerbergen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

Het habitattype stuifzandheiden met struikhei is beperkt tot laaggelegen land. Meer dan twee derde van de landelijke oppervlakte van het habitattype is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. Op het aspect kwaliteit sluit de landelijke doelstelling hierop aan. Op het aspect oppervlakte is de landelijke doelstelling in lijn gebracht met de staat van instandhouding. In het Natura 2000 doelendocument (2006)33 werd behoud van de oppervlakte als doel gesteld. Aangezien het habitattype landelijk in een gunstige staat van instandhouding gebracht moet worden en hiervoor goede potenties zijn in een groot deel van de gebieden waar dit habitattype voorkomt, is de landelijke doelstelling gewijzigd naar uitbreiding van de oppervlakte. Uitbreiding van de oppervlakte voor dit habitattype is met name gewenst om heidegebieden onderling te verbinden en kleine terreinen te vergroten. Dit is onder andere van belang voor het behoud van de voor dit habitattype afhankelijke organismen.

Mogelijkheden hiervoor liggen onder meer in de gebieden Drentsche Aa-gebied (025), Veluwe (057), Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131) en Maasduinen (145). Verder is de uitbreidingsopgave neergelegd in de gebieden waar de beste potenties zijn: waar voldoende ruimte en mogelijkheden zijn voor uitbreiding van dit aan vaaggronden gebonden habitattype. De landelijke doelstelling ter verbetering van de kwaliteit wordt in het grootste deel van de gebieden nagestreefd. In de meeste gebieden waar behoud van de kwaliteit als doel wordt gesteld, is het habitattype reeds in voldoende kwaliteit aanwezig.

H2320 – Binnenlandse kraaiheibegroeiingen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

017

Bakkeveense Duinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

026

Drouwenerzand

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

verbetering

B1

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

behoud

verbetering

A2

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

Ruim 50% van het habitattype binnenlandse kraaiheibegroeiingen is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten op het aspect oppervlakte aan op de landelijke doelstelling. Verbetering van de kwaliteit is lokaal van belang voor herstel van populaties van onder andere levermossen en wolfsklauwen die nationaal bedreigd zijn. Deze doelstelling is neergelegd in de gebieden waar de beste mogelijkheden hiervoor liggen.

H2330 – Zandverstuivingen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

017

Bakkeveense Duinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

026

Drouwenerzand

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

A2

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

144

Boschhuizerbergen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

Ongeveer twee derde van het habitattype zandverstuivingen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype zandverstuivingen is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De afwisseling van zandverstuivingen met stuifzandheiden met struikhei (H2310) is voor een groot aantal dieren, in het bijzonder vogels, belangrijk. Om deze reden zijn in veel heidegebieden van de hogere zandgronden deze twee habitattypen gecombineerd als doel. Het grootste deel van de gebiedsdoelstellingen sluit aan op de landelijke doelstelling. In de meeste gebieden waar een behoudsdoelstelling is neergelegd komt het habitattype slechts over een kleine oppervlakte voor en/of lijken de potenties voor herstel gering.

Habitattype H3110 – Zeer zwakgebufferde vennen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

verbetering

C

conform ontwerp

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

uitbreiding

behoud

A2

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

146

Sarsven en De Banen

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

Het habitattype zeer zwakgebufferde vennen bevindt zich in Nederland aan de oostrand van het verspreidingsgebied. Hoewel het habitattype slechts over kleine oppervlakte voorkomt, is het van zeer groot belang door de bijzondere soortensamenstelling. Het overgrote deel van dit habitattype bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De meeste gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Instandhouding van goede voorbeelden (Bergvennen & Brecklenkampse Veld (046), Strabrechtse Heide & Beuven (137) en Sarsven en De Banen (146)) staat voorop. In de meeste gebieden is zelfs potentie om uit te breiden. In het Drents- Friese Wold & Leggelderveld wijkt de doelstelling af van de landelijke doelstelling, omdat uitbreiding van de oppervlakte niet realistisch wordt geacht, het habitattype is hier beperkt tot één poel. De vennen in de gebieden Bergvennen & Brecklenkampse Veld en Sarsven en De Banen zijn door grote herstelwerkzaamheden inmiddels van goede kwaliteit, behoud van de kwaliteit is derhalve voldoende.

H3130 – Zwakgebufferde vennen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

verbetering

C

conform ontwerp

030

Dwingelderveld

behoud a

behoud

C

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

048

Lemselermaten

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

049

Dinkelland

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

051

Lonnekermeer

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

052

Boddenbroek

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

053

Buurserzand & Haaksbergerveen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

054

Witte Veen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

059

Teeselinkven

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

060

Stelkampsveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

130

Langstraat

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

135

Kempenland-West

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

144

Boschhuizerbergen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

146

Sarsven en De Banen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype zure vennen (H3160) is toegestaan34.

Het habitattype zwakgebufferde vennen heeft een sterk versnipperd voorkomen dat doorgaans over kleine oppervlakten voorkomt. Ongeveer een derde van dit habitattype is opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is hiermee in lijn gebracht. In het Natura 2000 doelendocument (2006)35 was behoud van de oppervlakte en de kwaliteit en lokaal uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit als doel gesteld. Gezien de landelijke staat van instandhouding op beide aspecten oppervlakte en kwaliteit en de goede potenties voor herstel van dit habitattype in een groot deel van de gebieden, is de landelijke doelstelling aangepast naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. De uitbreidingsopgave is neergelegd in de gebieden waar de beste mogelijkheden hiervoor liggen en/of die hiermee in de toekomst een grote bijdrage kunnen leveren aan het landelijk doel (bijvoorbeeld Kampina & Oisterwijkse Vennen (133) en Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)). In de gebieden waar een behoudopgave is gesteld voor de oppervlakte wordt uitbreiding nagenoeg niet mogelijk geacht omdat het habitattype bijvoorbeeld voorkomt in geïsoleerde poelen en er van nature geen nieuwe vennen bij zullen komen (Boetelerveld (041), Boschhuizerbergen (144)). Ook de landelijke doelstelling ter verbetering van de kwaliteit wordt nagestreefd in de gebieden waar de potentie het hoogst is. In de gebieden waar een behoudopgave is gesteld komt het habitattype mogelijk al in voldoende kwaliteit voor, in een aantal gevallen door recentelijke herstelwerkzaamheden (Regte Heide & Riels Laag (134), Boschhuizerbergen, Sarsven en De Banen (146)). In vennen waar de habitattypen zeer zwakgebufferde vennen (H3110) en zwakgebufferde vennen (H3130) samen voorkomen, dient het beheer vooral gericht te zijn op het meer zeldzame en meer bedreigde habitattype zeer zwakgebufferde vennen (H3110).

H3160 – Zure vennen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

023

Fochteloërveen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

verbetering

B1

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

044

Borkeld

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

051

Lonnekermeer

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

054

Witte Veen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud a

verbetering

B2

ontwerpbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

149

Meinweg

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattypen zwakgebufferde vennen (H3130) of actieve hoogvenen, heideveentjes (H7110B) is toegestaan36.

Ruim de helft van het Nederlandse voorkomen van het habitattype zure vennen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Voor enkele gebieden, zoals Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136), is een uitbreidingsdoelstelling geformuleerd, omdat het huidige beheer reeds gericht is op het ontwikkelen van zure vennen. In het bijzonder wordt uitbreiding van de oppervlakte van vormen met drijvende egelskop en veenbloembies nagestreefd (onder meer Dwingelderveld (030)). Een deel van de zure vennen kan zich door verlanding ontwikkelen naar het habitattype actieve hoogvenen, heideveentjes (H7110B). In vijf gebieden wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd in tegenstelling tot de landelijke doelstelling. In de gebieden Sallandse Heuvelrug (042), Witte Veen (054), Strabrechtse Heide & Beuven (137) en Brunsummerheide (155) zijn de vennen reeds goed ontwikkeld. Behoud is derhalve voldoende. In het gebied Lonnekermeer (051) wordt behoud van de kwaliteit beoogd, omdat het slechts een zeer kleine oppervlakte betreft en er geen potentie is om de kwaliteit ervan te verbeteren.

H3260A – Beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage a

Besluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

B

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

135

Kempenland-West

uitbreiding

verbetering

B

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

B

ontwerpbesluit

147

Leudal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

148

Swalmdal

behoud

behoud

B

ontwerpbesluit

150

Roerdal

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

157

Geuldal

uitbreiding

verbetering

B

ontwerpbesluit

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Klassen zijn slechts globaal geduid (B = 2-15%, C < 2%), omdat betrouwbare cijfers die op vergelijkbare wijze zijn bepaald, niet beschikbaar zijn. Bovendien varieert het voorkomen van jaar tot jaar. Klasse B is vermeld voor gebieden met een grote (potentieel geschikte) beeklengte en/of belangrijke voorkomens.

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Vrijwel alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling. In de gebieden Swalmdal (148) en Roerdal (150) wordt op het aspect kwaliteit van de landelijke doelstelling afgeweken, omdat de kwaliteit van het habitattype in deze gebieden reeds goed is. In Swalmdal is ook op het aspect oppervlakte een behoudsdoelstelling gesteld, omdat het habitattype in dit gebied reeds over het gehele beektraject voorkomt. Behoud is derhalve voldoende.

H4010A – Vochtige heiden, hogere zandgronden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

015

Van Oordt’s Mersken

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

016

Wijnjeterper Schar

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

023

Fochteloërveen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

024

Witterveld

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

026

Drouwenerzand

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

028

Elperstroomgebied

uitbreiding

behoud

C

aanwijzingsbesluit

029

Havelte-Oost

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

043

Wierdense Veld

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

044

Borkeld

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

048

Lemselermaten

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

049

Dinkelland

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

051

Lonnekermeer

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

052

Boddenbroek

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

053

Buurserzand & Haaksbergerveen

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

054

Witte Veen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

055

Aamsveen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

059

Teeselinkven

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

060

Stelkampsveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

061

Korenburgerveen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

080

Groot Zandbrink

behoud

behoud

C

concept-ontwerp

128

Brabantse Wal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

135

Kempenland-West

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

149

Meinweg

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

Het habitattype vochtige heiden, hogere zandgronden (subtype A) komt wijdverspreid voor in Nederland. Meer dan twee derde van de landelijke oppervlakte van dit subtype is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan37. Mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte liggen onder andere op de Veluwe (057) en in de gebieden op het Drents plateau, waar dit subtype over grote oppervlakten voorkomt. Verder is de uitbreidingsopgave neergelegd in de gebieden waar de beste potenties zijn: waar voldoende ruimte en mogelijkheden zijn voor uitbreiding. Ook de landelijke doelstelling ter verbetering van de kwaliteit wordt nagestreefd in de gebieden waar de potentie het hoogst is: bijvoorbeeld waar herstel van sterk vergraste vormen van dit subtype mogelijk is. Een speciale herstelopgave voor de kwaliteit van dit subtype ligt in de beekdalen waar het habitattype onderdeel uitmaakt van de gradiënt van hogere zandgronden naar de beek (bijvoorbeeld Wijnjeterper Schar (016), Stelkampsveld (060) en Meinweg (149)). In de meeste gebieden waar, in tegenstelling tot deze landelijke doelstelling, behoud van de kwaliteit wordt nagestreefd komt het subtype slechts in beperkte mate voor. De potenties ter verbetering van de kwaliteit zijn in deze gebieden veelal gering.

H4030 – Droge heiden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

016

Wijnjeterper Schar

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

023

Fochteloërveen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

024

Witterveld

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

C

doel toegevoegd x

029

Havelte-Oost

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

040

Engbertsdijksvenen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

042

Sallandse Heuvelrug

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

043

Wierdense Veld

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

044

Borkeld

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

048

Lemselermaten

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

049

Dinkelland

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

051

Lonnekermeer

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

054

Witte Veen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

055

Aamsveen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

A2

ontwerpbesluit

059

Teeselinkven

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

060

Stelkampsveld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

080

Groot Zandbrink

behoud

behoud

C

concept-ontwerp

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

135

Kempenland-West

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

140

Groote Peel

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

149

Meinweg

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

Meer dan de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype droge heiden is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. In een aantal gebieden wijkt de doelstelling voor het aspect oppervlakte af van de landelijke doelstelling omdat bijvoorbeeld de oppervlakten waar het habitattype droge heiden voor kan komen al volledig benut zijn (Havelte-Oost (029), Wierdense Veld (043) en Borkeld (044)). De doelstelling voor het aspect kwaliteit wijkt af van de landelijke doelstelling in de gebieden Bergvennen & Brecklenkampse Veld (046) en Dinkelland (049), omdat het habitattype in deze gebieden reeds in goed ontwikkelde vorm aanwezig is. In enkele gebieden wordt zowel behoud van de oppervlakte als behoud van de kwaliteit beoogd. In de gebieden Teeselinkven (059), Stelkampsveld (060) en Groot Zandbrink (080) ligt de focus op andere habitattypen en komen droge heiden slechts over kleine oppervlakten voor. De gebieden Fochteloërveen (023), Witterveld (024), Witte Veen (054) en Aamsveen (055) zijn hoogveengebieden. In deze gebieden wijken de doelstellingen af van de landelijke doelstelling omdat het habitattype droge heiden voorkomt op de zandruggen van de gebieden en hierdoor de mogelijkheden in het hoogveenlandschap volledig zijn benut. Ook in het, overwegend natte, Drentsche Aa-gebied (025) zijn de mogelijkheden voor droge heiden volledig benut. De doelstellingen voor het gebied Wijnjeterper Schar (016) wijken af van de landelijke doelstelling omdat het gebied reeds een goed voorbeeld is betreffende dit habitattype en behoud van de kwaliteit en oppervlakte derhalve voldoende is.

H5130 – Jeneverbesstruwelen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage a

Besluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

026

Drouwenerzand

behoud

verbetering

B

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

verbetering

C

conform ontwerp

030

Dwingelderveld

behoud

verbetering

B

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

behoud

verbetering

B

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

verbetering

B

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

044

Borkeld

uitbreiding

verbetering

B

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

053

Buurserzand & Haaksbergerveen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

verbetering

B

ontwerpbesluit

062

Willinks Weust

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

144

Boschhuizerbergen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Klassen zijn slechts globaal geduid (B = 2-15%, C < 2%), omdat de gebieden onderling niet goed kunnen worden vergeleken, aangezien de oppervlakten op verschillende wijzen zijn berekend (al dan niet inclusief open delen). De aard van de vegetaties verschilt sterk van gebied tot gebied: van verspreide bomen tot dichte struwelen.

Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte jeneverbesstruwelen is gelegen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Hoewel de oppervlakte van jeneverbesstruwelen sinds 1950 stabiel is gebleven, is de kwaliteit afgenomen. Door successie en vergrassing is de soortensamenstelling afgenomen. Het merendeel van de jeneverbessen zijn oudere struwelen met een vrij eentonige soortensamenstelling. Natuurlijke verjonging vindt zelden plaats, waardoor een scheve leeftijdsopbouw is ontstaan. De landelijke doelstelling is dan ook gericht op behoud van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan. In Borkeld (044) en Springendal & Dal van Mosbeek (045) zijn goede kansen voor uitbreiding van het habitattype. Dit zijn de enige twee gebieden in Nederland waar potentie is voor het kiemen van jeneverbessen op de lemige bodems. De uitbreidingsopgave in deze gebieden is nodig om de te verwachten landelijke areaalverliezen op te vangen. In enkele gebieden geldt een behoudopgave op het aspect kwaliteit. In Boetelerveld (041), Bergvennen & Brecklenkampse Veld (046) en Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136) komen slechts zeer kleine oppervlakten van het habitattype voor, waardoor kwaliteitsverbetering niet mogelijk wordt geacht.

H6230 – *Heischrale graslanden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

015

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

016

Wijnjeterper Schar

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

028

Elperstroomgebied

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

029

Havelte-Oost

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

044

Borkeld

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

049

Dinkelland

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

051

Lonnekermeer

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

055

Aamsveen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

A2

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

060

Stelkampsveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

062

Willinks Weust

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

069

De Bruuk

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

080

Groot Zandbrink

behoud a

behoud

C

concept-ontwerp

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

156

Bemelerberg & Schiepersberg

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

157

Geuldal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

160

Savelsbos

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van het habitattype blauwgraslanden (H6410) is toegestaan38.

Het habitattype heischrale graslanden heeft een sterk versnipperd voorkomen dat doorgaans over kleine oppervlakten voorkomt. Van de circa 100 ha heischrale graslanden in Nederland is ongeveer de helft opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In enkele gebieden wijkt de doelstelling betreffende de oppervlakte af van het landelijk doel en wordt behoud nagestreefd. De belangrijkste reden hiervoor is dat er buiten het huidig voorkomen in het betreffende gebied niet of nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn, onder andere in Dinkelland (049). Het landelijke doel ter verbetering van de kwaliteit van dit habitattype kan ook niet in alle gebieden gerealiseerd worden. De meest kansrijke gebieden zijn aangewezen voor kwaliteitsverbetering van het habitattype. In enkele andere gebieden wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd, in tegenstelling tot het landelijk doel. Mogelijke redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van reeds goede kwaliteit (Bargerveen (033)) en geringe mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering (Dinkelland (049)).

H7110B – *Actieve hoogvenen, heideveentjes

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

024

Witterveld

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

B2

doel aangepast a

029

Havelte-Oost

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

ontwikkeling

 

ontwerpbesluit

149

Meinweg

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

  • a.

    In het gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld is de doelstelling aangepast van behoud naar uitbreiding van de oppervlakte. Er liggen mogelijkheden om in een aantal vennen dit habitattype relatief eenvoudig verder te ontwikkelen.

Het habitattype actieve hoogvenen, heideveentjes (subtype B) komt sterk verspreid over doorgaans kleine oppervlakten voor. Vanwege het ontbreken van complete gegevens over het voorkomen van dit subtype is voor de berekening van de relatieve bijdragen uitgegaan van een geschatte landelijke oppervlakte van 150 ha. Daarvan uitgaande zou ongeveer twee derde van de landelijke oppervlakte zijn opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In afwijking van de landelijke uitbreidingsdoelstelling voor oppervlakte is in enkele gebieden gekozen voor een behoudsdoelstelling. In deze gebieden gaat het in de meeste gevallen om slechts één of enkele vennen en is er geen ruimte voor uitbreiding van de oppervlakte. In het gebied Witterveld (024) geldt een behoudopgave voor de kwaliteit van dit subtype. De reden hiervoor is dat de heideveentjes in dit gebied reeds van matige tot goede kwaliteit zijn en geen uitbreidingsmogelijkheden zijn middels herstel van voormalige heideveentjes.

H7150 – Pioniervegetaties met snavelbiezen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

016

Wijnjeterper Schar

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

049

Dinkelland

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

060

Stelkampsveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

behoud

B1

ontwerpbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

135

Kempenland-West

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

149

Meinweg

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype pioniervegetaties met snavelbiezen is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk wordt zowel uitbreiding van de oppervlakte als verbetering van de kwaliteit nagestreefd. Uitbreiding van de oppervlakte is als landelijk doel gesteld omdat de gunstige staat van instandhouding slechts een tijdelijke situatie betreft39. Deze situatie is te danken aan recent op vele plekken uitgevoerde plagwerkzaamheden ten behoeve van herstel van het habitattype vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A) waarvoor Nederland een grote verantwoordelijkheid heeft. Hoewel de pioniervegetaties met snavelbiezen gedeeltelijk mee kunnen profiteren van de plagwerkzaamheden, is de achteruitgang op de plaatsen waar het habitattype van nature voorkomt hierdoor gemaskeerd. Uitbreiding van de oppervlakte is gericht op herstel van natuurlijke pioniervegetaties met snavelbiezen als duurzaam onderdeel van het (natte) heidelandschap. Deze herstelopgave geldt alleen voor gebieden waar het type van nature aanwezig is en waar goede mogelijkheden voor herstel aanwezig zijn, onder andere de gebieden Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027) en Dwingelderveld (030). In de overige gebieden, waar het habitattype enkel voorkomt op plagplekken in de vochtige heiden (H4010), wordt volstaan met behoud.

H9190 – Oude eikenbossen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

026

Drouwenerzand

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

031

Mantingerbos

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

050

Landgoederen Oldenzaal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

A4

ontwerpbesluit

062

Willinks Weust

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

142

Sint Jansberg

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

143

Zeldersche Driessen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

149

Meinweg

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

Ruim drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype oude eikenbossen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype oude eikenbossen is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De staat van instandhouding op het aspect oppervlakte is aangepast van “gunstig” naar “matig ongunstig” ten gevolge van herdefiniëring van dit habitattype. Uit een nadere uitwerking van de definitie van het habitattype wat betreft bodemtype (leemarme zandgronden) en ouderdom (ouder dan 100 jaar of op oude bosgroeiplaats) blijkt het habitattype buiten de Veluwe (057) meer versnipperd en in kleinere oppervlakten voor te komen dan eerder werd aangenomen. De landelijke doelstelling is daarna in lijn gebracht met de aangepaste staat van instandhouding van behoud oppervlakte naar uitbreiding oppervlakte. In enkele gebieden wordt in tegenstelling tot de landelijke doelstelling behoud van de kwaliteit en/of oppervlakte beoogd. Een reden hiervoor is dat de kwaliteit reeds goed is (bijvoorbeeld Drentsche Aa-gebied (025)). Een andere reden is dat het habitattype over slechts een geringe oppervlakte voorkomt, waardoor er geen potentie is om de kwaliteit te verbeteren (onder andere het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131)). Daarnaast geldt behoud van de oppervlakte wanneer er geen ruimte is voor uitbreiding.

B.4.2 Habitatrichtlijn: soorten

H1166 – Kamsalamander

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Doel populatie

Besluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

conform ontwerp

029

Havelte-Oost

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

uitbreiding

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

047

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

uitbreiding

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

050

Landgoederen Oldenzaal

uitbreiding

behoud

uitbreiding

ontwerpbesluit

053

Buurserzand & Haaksbergerveen

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

054

Witte Veen

behoud

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

055

Aamsveen

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

061

Korenburgerveen

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

062

Willinks Weust

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

063

Bekendelle

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

064

Wooldse Veen

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

066

Uiterwaarden Neder-Rijn

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

068

Uiterwaarden Waal

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

068

Uiterwaarden Waal

uitbreiding

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

070

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

082

Uiterwaarden Lek

behoud

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

uitbreiding

verbetering

behoud

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

141

Oeffelter Meent

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

149

Meinweg

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

ontwerpbesluit

150

Roerdal

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

155

Brunssummerheide

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

156

Bemelerberg & Schiepersberg

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

157

Geuldal

behoud

behoud

behoud

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de kamsalamander is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende kwantitatieve verspreidingsgegevens om de relatieve bijdrage per gebied te kunnen bepalen. In de gebieden met de grootste ecologische potentie voor herstel van het leefgebied en/of waar de grootste bijdrage aan de landelijke doelstelling gerealiseerd kan worden, wordt uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van uitbreiding van de populatie nagestreefd (onder andere in Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027)). In de meeste overige gebieden wordt volstaan met behoud van het leefgebied en de populatie van de soort. In sommige gebieden is het leefgebied al op orde en gedijt ook een behoorlijke populatie zoals bijvoorbeeld in Willinks Weust (062) en is behoud derhalve voldoende. Tenslotte is in de Limburgse gebieden Bemelerberg & Schiepersberg (156) en Geuldal (157) voor behoud gekozen vanwege mogelijke beperkingen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de geelbuikvuurpad (H1193).

H1831 – Drijvende waterweegbree

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop ten behoeve van uitbreiding populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Doel populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

behoud

C

doel aangepast a

041

Boetelerveld

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

uitbreiding

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

135

Kempenland-West

behoud

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

B1

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

uitbreiding

verbetering

uitbreiding

C

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

146

Sarsven en De Banen

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

149

Meinweg

behoud

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • a.

    In de doelstelling van Drents-Friese Wold & Leggelderveld is “behoud verspreiding” verwijderd, omdat alleen op landelijke schaal doelen voor verspreiding worden gesteld. Bovendien voegt deze verspreidingsdoelstelling weinig toe aan gebiedsdoelen, omdat vermindering van de lokale verspreiding (binnen het gebied) al snel ten koste gaat van de omvang van het leefgebied waarvoor altijd minstens een behoudsdoelstelling geldt.

De landelijke staat van instandhouding van de habitatsoort drijvende waterweegbree is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijk doelstelling is hiermee in lijn gebracht: de landelijke doelstelling is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie”. Herstel wordt mogelijk geacht in die gebieden waar de soort eerder in het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) of in de directe omgeving daarvan is aangetroffen en waar tevens uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype wordt nagestreefd. Bij herstel van dit habitattype zijn de omstandigheden gunstig voor herstel van de drijvende waterweegbree. In de overige gebieden wijkt de doelstelling af van de landelijke doelstelling. Het is onvoldoende duidelijk hoe de soort in deze gebieden hersteld zou kunnen worden.

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A004 – Dodaars

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

40

C

conform ontwerp

030

Dwingelderveld

behoud

behoud

50

B1

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

behoud

behoud

40

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

140

B2

aanwijzingsbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

verbetering

40

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

behoud

30

C

ontwerpbesluit

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

behoud

behoud

35

C

aanwijzingsbesluit

140

Groote Peel

behoud

behoud

40

C

aanwijzingsbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

50

B1

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de dodaars is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 2.000 paren”. De gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van Brabantse Wal (128).

A072 – Wespendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

8

C

conform ontwerp

057

Veluwe

behoud

behoud

150

A

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

behoud

10

B

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de wespendief is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren”. De gebiedsdoelstellingen sluiten allen aan bij de landelijke doelstelling.

A233 – Draaihals

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

conform ontwerp

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

C

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de draaihals is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 200 paren”. De gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Met beide gebiedsdoelstellingen wordt meer dan de helft van het landelijke doel afgedekt, waarmee Natura 2000 een wezenlijke bijdrage levert aan de instandhouding van de soort op landelijke schaal. Dit impliceert dat het beoogde herstel verder grotendeels zal moeten worden bereikt door maatregelen buiten het Natura 2000-netwerk en door hervestiging in Natura 2000-gebieden waar de soort verdwenen is. De draaihals is sinds de jaren zeventig zeer sterk achteruitgegaan en broedt op dit moment alleen jaarlijks op de Veluwe (057) en in het Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027). De afname wordt vermoedelijk veroorzaakt door zowel afname van geschikt broedgebied als door ongunstige ontwikkelingen in de overwinteringsgebieden.

A236 – Zwarte specht

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

30

B1

conform ontwerp

030

Dwingelderveld

behoud

behoud

15

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

430

A2

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

behoud

40

B1

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

30

B1

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de zwarte specht is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 800 paren”. De gebiedsdoelstellingen sluiten allen aan bij de landelijke opgave.

A246 – Boomleeuwerik

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

110

B1

doel aangepast a

030

Dwingelderveld

behoud

behoud

40 (↑)

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

2.400

A2

ontwerpbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

behoud

100

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

55

C

ontwerpbesluit

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

behoud

behoud

65

C

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

100

C

ontwerpbesluit

149

Meinweg

behoud

behoud

30 (↑)

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Het aantal voor Drents-Friese Wold & Leggelderveld is aangepast conform het gemiddelde van de periode 1999-2003. In de definitieve besluiten is een andere afrondingssystematiek gehanteerd40. De landelijke staat van instandhouding van de boomleeuwerik is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een populatie van ten minste 5.000 paren”. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten voor het aspect leefgebied aan bij de landelijke doelstelling.

A275 – Paapje

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

25 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

015

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

023

Fochteloërveen

behoud

behoud

60

B2

ontwerpbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

18

B1

doel aangepast a

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

5

C

ontwerpbesluit

  • a.

    Het aantal van Drents-Friese Wold & Leggelderveld is aangepast conform het gemiddelde van de jaren 1999-2003. In de definitieve besluiten is een andere afrondingssystematiek gehanteerd.41

De landelijke staat van instandhouding van het paapje is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 700 paren”42. De doelstellingen van de meeste gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling. In enkele gebieden is een behoudopgave geformuleerd. Hierbij gaat het om de gebieden Lauwersmeer (008), Fochteloërveen (023), en Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027). In het gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld is de populatie recent reeds toegenomen. De som van de gebiedsdoelen (inclusief complementaire doelen) bedraagt ongeveer 30% van het doelniveau waarmee Natura 2000 een wezenlijke bijdrage levert aan de instandhouding van de soort op landelijke schaal. Dit impliceert dat het beoogde herstel verder grotendeels zal moeten worden bereikt door maatregelen buiten de Natura 2000-gebieden en in Natura 2000-gebieden die minder dan 1% van de landelijke broedpopulatie herbergen.

A276 – Roodborsttapuit

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

40

C

aanwijzingsbesluit

023

Fochteloërveen

behoud

behoud

60

C

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

100

C

conform ontwerp

030

Dwingelderveld

behoud

behoud

80

C

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

90

C

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

behoud

behoud

60

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

behoud

behoud

1.000

A1

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

behoud

30

C

ontwerpbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

behoud

behoud

60

C

ontwerpbesluit

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

behoud

behoud

120

C

aanwijzingsbesluit

140

Groote Peel

behoud

behoud

80

C

aanwijzingsbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

85

C

ontwerpbesluit

149

Meinweg

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de roodborsttapuit is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een populatie van ten minste 6.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

A277 – Tapuit

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Uitbreiding

verbetering

60 (↑)

B2

doel aangepast a

029

Havelte-Oost

behoud

behoud

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B2

ontwerpbesluit

084

Duinen Den Helder - Callantsoog

uitbreiding

verbetering

30

B2

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

30

B1

ontwerpbesluit

  • a.

    De doelstelling voor Drents-Friese Wold & Leggelderveld is aangepast, omdat gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding uitbreiding van de populatie naar een relatief hoog niveau gewenst is. De draagkracht is mede afgeleid van het voorlopig maximumaantal broedparen in 2009 van 59 broedparen en van de historische potentie (gemiddeld aantal broedparen van 67 in de periode 1992-1996, het interval rondom het optimum van 86 broedparen in 1994). Deze historische potentie wordt echter niet geheel realistisch geacht, waardoor een doel van 60 broedparen wordt nagestreefd.

De landelijke staat van instandhouding van de tapuit is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van tenminste 1.000 paren”43. De doelstelling van de afzonderlijke gebieden sluit aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van Havelte-Oost (029), Duinen Den Helder-Callantsoog (084) en Noordhollands Duinreservaat (087). De som van de gebiedsdoelen (inclusief complementaire doelen) bedraagt ruim 60% van het doelniveau waarmee het Natura 2000-netwerk een wezenlijke bijdrage levert aan de instandhouding van de soort op landelijke schaal.

A338 – Grauwe klauwier

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

doel aangepast a

028

Elperstroomgebied

behoud

behoud

5 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

033

Bargerveen

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

A3

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

A1

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

uitbreiding

verbetering

3 (↑)

C

ontwerpbesluit

  • a.

    De doelstelling voor Drents-Friese Wold & Leggelderveld is aangepast in uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied. Het doel sluit hiermee aan bij het landelijke doel. In het gebied is voldoende potentie aanwezig voor een hoger aantal broedparen dan het gemiddelde aantal in de periode 1999-2003. Een groot deel van de uitbreiding van de oppervlakte en de verbetering van de kwaliteit van het leefgebied ten opzichte van de periode 1999-2003 is reeds gerealiseerd.

De landelijke staat van instandhouding van de grauwe klauwier is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 250 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van het Elperstroomgebied (028) op het aspect leefgebied. In het Elperstroomgebied heeft de soort zich recent weer als broedvogel gevestigd. In de periode 1999-2003 kwamen gemiddeld 4 paren voor in het gebied, behoud van de populatie is hier gewenst.

Appendix

Toelichting op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Woud gebruikt zijn.

Onderstaande paragrafen zijn opgenomen in de Nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

3. Gebiedsbeschrijving, aanduiding leefgebied en begrenzing
3.2. Aanduiding leefgebied

Het Drents-Friese Woud is aangewezen als speciale beschermingszone vanwege de aanwezigheid van bossen, heide, stuifzanden en schrale graslanden die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het vormt als zodanig het leefgebied van een aantal soorten van Bijlage I (art. 4.1) en fungeert tevens als broedgebied in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van de beschermingszone is zo gekozen dat een in landschapsecologisch opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en voortplanten van bedoelde vogelsoorten.

4. Vogelkundige waarden
4.1. Kwalificerende vogelsoorten

Het Drents-Friese Woud kwalificeert als speciale beschermingszone omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor Wespendief, Zwarte specht, Boomleeuwerik en Grauwe klauwier 44 in Nederland.

Soorten van Bijlage I waarvoor het gebied tot "een van de vijf belangrijkste" in Nederland behoort.

Soort

Art. 4

Brva

Aantal NLb

% in 5e c

% in sbzd

Telperiode

Wespendief Pernis apivorus

1

ja

700

—c

1,0%

1993-97

Zwarte specht Dryocopus martius

1

ja

2 600

1,0%

1,0%

1993-97

Boomleeuwerik Lullula arborea

1

ja

3 100

2,8%

2,8%

1993-97

Grauwe klauwier Lanius collurio

1

ja

200

2%

2%

1993-97

  • a.

    De kwalificatie betreft in het gebied broedende vogels (indien ingevuld met "ja")

  • b.

    Omvang van de Nederlandse broedpopulatie (in paren)

  • c.

    Aantal in het op vier na belangrijkste gebied (5e gebied) uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie; voor de Wespendief konden in totaal slechts vier gebieden worden geselecteerd

  • d.

    Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie

4.2. Andere relevante vogelsoorten

De bossen, heidevelden, vennen en schrale graslanden zijn verder van belang als broedgebied voor Dodaars, Draaihals, Paapje, Roodborsttapuit en Tapuit (trekvogels opgenomen in de nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten). De biotopen van deze vogels hebben mede de begrenzing van dit gebied bepaald.

Bijlage Gebiedsbegrenzingen

LEGENDA:

Artikel

Noemer

Indicatief/exact

GIO-id 45

1, eerste lid

Drents-Friese Wold & Leggelderveld – Habitatrichtlijngebied

Exact

/join/id/regdata/mnre1153/2022/N2000_DrentsFrieseWoldLeggelderveld_HR/nld@2022‑04‑01

2, eerste lid

Drents-Friese Woud – Vogelrichtlijngebied

Exact

/join/id/regdata/mnre1153/2022/N2000_DrentsFrieseWoldLeggelderveld_VR/nld@2022‑04‑01

3, tweede lid

Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Exact

/join/id/regdata/mnre1153/2022/N2000_DrentsFrieseWoldLeggelderveld_N2000/nld@2022‑04‑01

Toelichting bij het wijzigingsbesluit

1. De wijziging van de begrenzing

Dit besluit voorziet in aanpassing van de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Woud, het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld en het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld.

Met dit wijzigingsbesluit zal de begrenzing van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld volgens het besluit van 27 december 2010 (kenmerk PDN/2010-027|027 Drents-Friese Wold & Leggelderveld) op de volgende locatie worden gewijzigd:

• Het Friese gedeelte van deelgebied 'Oude Willem' wordt toegevoegd als Vogelrichtlijngebied, waardoor het Vogelrichtlijngebied wordt uitgebreid met 193 ha. Het betreffende deelgebied is in het kader van het LIFE-project46 ‘Life going up a level – more water for wet habitat types in Drents-Friese Wold & Leggelderveld’ heringericht. Gedeputeerde Staten van de provincies Drenthe en Friesland hebben op 23 mei 2017 een verzoek tot wijziging van het aanwijzingsbesluit verzonden naar de toenmalige staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken. Beide provincies verzoeken om het Friese gedeelte van deelgebied de “Oude Willem” ook te begrenzen als Vogelrichtlijngebied. De maatregelen uit het LIFE-project, zoals de ontwikkeling van extensief beheerd grasland, gaan een bijdrage leveren aan het Natura 2000-netwerk voor vogels.

• De ondergronden en erven van twee gesloopte boerderijen, gelegen op Oude Willem 13 en 14 te Appelscha, worden tevens toegevoegd als Habitatrichtlijngebied, omdat de reden voor de oorspronkelijke exclavering inmiddels is vervallen, waardoor het Habitatrichtlijn wordt uitgebreid met 2 ha.

In Bijlage A van de Nota van toelichting behorende bij het aanwijzigingsbesluit is een detailkaart opgenomen (kaartblad 3) waarop de uitbreiding van het Vogelrichtlijngebied is aangegeven.

Met dit wijzigingsbesluit is de Nota van toelichting behorend bij het besluit van 27 december 2010 deels vervangen volgens de Nota van toelichting behorende bij dit wijzigingsbesluit en weergegeven in de geconsolideerde versie in de bijlage “Bijlage bij de artikelen I en II van het wijzigingsbesluit (Geconsolideerd aanwijzingsbesluit)”. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een toelichting te geven op de algemene exclaveringsformule in paragraaf 3.4 van de Nota van toelichting van het oorspronkelijke besluit.

2. Consolidatie

Om technische redenen zijn de tot nu toe genomen besluiten betreffende het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld samengevoegd in een geconsolideerde aanwijzing die in de bijlage “Bijlage bij de artikelen I en II van het wijzigingsbesluit (Geconsolideerd aanwijzingsbesluit)” is opgenomen. Dit hangt samen met de overgang naar nieuwe digitale standaarden voor vormgeving van (wijzigings)besluiten en consolidaties in het kader van de Omgevingswet. Door gebruikmaking van die standaard kunnen eventuele toekomstige wijzigingen beter inzichtelijk worden gepubliceerd en ten behoeve van locatiegerichte informatievoorziening worden gebruikt in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. De consolidatie, met enkele redactionele aanpassing, brengt op zichzelf geen wijziging van rechtsgevolg ten opzichte van de tot nu toe genomen besluiten mee.

3. Beantwoording zienswijzen

3.1 Inleiding

Op 1 oktober 2019 is het ontwerp-wijzigingsbesluit getekend ten behoeve van het aanwijzen van het deelgebied “Oude Willem” als Vogelrichtlijngebied vanwege de ontwikkeling van leefgebied voor aangewezen vogelsoorten. De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied valt bij dit deelgebied nu samen met die van het Vogelrichtlijngebied. Van 9 oktober tot en met 19 november 2019 heeft het ontwerp-wijzigingsbesluit ter inzage gelegen. Er zijn door twee personen of organisaties zienswijzen ingediend. De reacties worden hieronder thematisch besproken, volgens de indeling die ook gehanteerd is bij het besluit van 27 december 2010.

3.2 Reacties over begrenzing

Een inspreker maakt uit het ontwerpbesluit op dat ten aanzien van enkele vogelsoorten, te weten de Roodborsttapuit, Grauwe klauwier en Paapje, een bescherming wordt toegekend die bovenwettelijk is of met hogere regelgeving in strijd. Uit het ontwerpbesluit blijkt volgens inspreker namelijk dat de genoemde vogelsoorten bescherming toekomt in de zin van de gebiedsbescherming op grond van de Habitatrichtlijn terwijl voor deze soorten alleen bescherming op grond van de Vogelrichtlijn toekomt. De mate van bescherming is dan ook onjuist vastgelegd in het ontwerpbesluit.

De zienswijze is niet overgenomen. Het deelgebied wordt nu juist onder de vogelrichtlijn gebracht. Dat het deelgebied ook habitatrichtlijngebied is staat nu niet ter discussie, dit is per besluit van 27 december 2010 onherroepelijk geworden.

3.3 Reacties over de instandhoudingsdoelen

Een inspreker heeft opmerkingen over het instandhoudingsdoelstelling hoogveen i.r.t. de vogelrichtlijn en het achteruitgaan van vogelsoorten in diverse Overijsselse Natura 2000-gebieden.

Deze opmerkingen worden hier verder buiten behandeling gelaten omdat ze geen consequenties hebben voor de begrenzing van het deelgebied als Vogelrichtlijngebied

3.4 Reacties over de rechtsgevolgen

Een inspreker hecht er belang aan om de maximale bedrijfsmogelijkheden op grond van de bestaande regelgeving te behouden en daarin niet belemmerd te worden door verdergaande bescherming van vogelsoorten dan uit de regelgeving voortvloeit.

De zienswijze is niet overgenomen. De aanwijzing van het deelgebied “Oude Willem” als vogelrichtlijngebied is enkel op basis van overwegingen van ecologische aard geschied. Op grond van vaste (Europese) jurisprudentie mag er geen rekening worden gehouden met andere vereisten, zoals het behoudt van de maximale bedrijfsmogelijkheden van een bedrijf in de omgeving.

Een inspreker stelt dat hoogveenontwikkeling is gebaseerd op artikel 6 lid 1, Hr. Artikel 6 lid 1 HR, is evenwel niet van toepassing in een Vogelrichtlijngebied.) De Vogelrichtlijn staat dit niet toe. Dan handelt men in strijd met de richtlijnverplichting, nl.in stand houden van een aangewezen Vrgebied. Dat betreft artikel 6 lid 2/lid 4 Hr jo art 4.4. VR jo art 7 Hr. De Vr kent wel een equivalent van art. 6 lid 1 `Hr en dat is artikel 3 Vr - dat nooit in Nederland serieus is genomen, laat staan geïmplementeerd. Maar daarom bestaat het wel. Richtlijn gaat voor nationale wetgeving. Het is overigens de vraag in hoeverre de gebiedsbescherming van vogels in ons land serieus wordt genomen. Van de 31 (in 2004) kwalificerende vogelsoorten in de door ons onderzochte Overijsselse Natura2000-gebieden, voldoen blijkens analyse van de gegevens van het IBA2000-rapport (de grondslag voor de herziening van het SDF) 17 niet meer aan de selectiecriteria. De gemiddelde achteruitgang in aantal exemplaren van deze soorten bedraagt 70%. Nederland verzaakt hier dus de verplichtingen van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Gezien de jurisprudentie van het Hof is een achteruitgang van 50% ruim voldoende voor een veroordeling.

Deze opmerkingen worden hier verder buiten behandeling gelaten omdat ze geen consequenties hebben voor de begrenzing van het deelgebied als Vogelrichtlijngebied

Een inspreker stelt dat het nog steeds buiten proportie dat Europa niet op de hoogte is gesteld van de invoeging van nationale koppen- met misbruik overigens van een niet van toepassing zijnde beschermings-artikel, art, 6 lid 2Hr. De Wet Natuur kent ten onrechte een zwaardere bescherming toe voornatuurontwikkeling doordat 6 lid 1 is veranderd in 6 lid 2.

Dit impliceert de aanleg en ontwikkeling van stikstofarme natuurtypen, die niet zijn verplicht voor en aangewezen op het SDF 2004. Zie hierover ook het Aanwijzingsbesluit DRFR Wold zelf, door invoering landelijke doelen. Dit gaat ten koste van bestaande bossen die zijn aangewezen als VR-gebied en grond met agrarische functie.

De zienswijze is niet overgenomen. Complementaire doelen zijn Vogelrichtlijndoelen die zijn opgenomen in een Habitatrichtlijngebied en vice versa. Steeds gaat het om doelen voor natuurwaarden vermeld in bijlagen I of II van de Habitatrichtlijn of bijlage I van de Vogelrichtlijn. Hoewel deze complementaire doelen bijdragen aan het halen van een landelijke gunstige staat van instandhouding, is het vanuit de richtlijnen niet noodzakelijk hiervoor instandhoudingsdoelstellingen te formuleren in de aanwijzingsbesluiten. De aanwijzingsbesluiten zijn hierop aangepast bij wijzigingsbesluit van 14 maart 2013 (Staatscourant 2013, 6334). Na de verwijdering van de complementaire doelen bevatte de aanwijzingsbesluiten alleen instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit de richtlijnen.

Een inspreker stelt dat we hier opnieuw zien dat de Habitatrichtlijnsoorten die er niet zijn, maar hopelijk eens zullen ontstaan- in Nederland- kennelijk een Vogelrichtlijngebied mogen vernielen om misschien een landschap te vormen dat er op dat ogenblik niet is. Maar dat misschien ontstaat. Volgens onze mening is dat ook verboden: er had namelijk een passende beoordeling moeten plaatsvinden ex art. 6 lid 3 Hr jo 4.4 VR jo 7 Hr. En toestemming gevraagd aan de EC om een agrarisch gebied dat bedoeld was voor o.a. trekvogels die in het aanwijzingsbesluit worden genoemd, als verplichting van art. 4 lid 2 Vr, te vernietigen, benevens de gebouwen waar strikte beschermde soorten overwinteren.

Deze opmerkingen worden hier verder buiten behandeling gelaten omdat deze ingaan op instandhoudingsdoelen die al bij besluit van 27 december 2010 onherroepelijk zijn geworden.

Een inspreker stelt dat volgens Sovon de soort A338, Grauwe `Klauwier, enorm in aantal is vooruitgegaan en de 072 en A236 zijn significant achteruitgegaan als gevolg ook van alle omvormingsmaatregelen die rondom Oude Willem al eerder speelden. Wij vragen ons af of hiervan een rapportage is toegestuurd naar de Europese Commissie omdat dit een inbreuk is op 6.2 Hr.

Inspreker stelt ook dat het onwaarschijnlijk is, althans niet gebleken dat het beoogde stuk Oude Willem aan deze wetenschappelijke-criteria voldoet. Er is geen wetenschappelijk rapport, er is alleen een waarneming van een exemplaar van een of iets meer van doelsoort. En dat van een paar jaar terug.

De zienswijze is niet overgenomen. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat selectie en begrenzing van Natura 2000-gebieden alleen kan gebeuren op basis van ecologische criteria. Daarbij kan nieuwe natuur in twee situaties worden mee begrensd. De eerste situatie doet zich voor wanneer het natuurdoel van de nieuwe natuur overeenkomt met dat van het aangrenzende aangemelde Natura 2000-gebied; dus wanneer de natuurwaarden er al zijn of al worden ontwikkeld. De tweede situatie is wanneer de nieuwe natuur noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelen te kunnen realiseren. De maatregelen uit het LIFE-project, zoals de ontwikkeling van extensief beheerd grasland, gaan een bijdrage leveren aan het Natura 2000-netwerk voor vogels. Middels de maatregelen uit dit project, volgens het Inrichtingsplan Oude Willem, en als onderdeel van het op 28 februari 2017 vastgestelde Natura 2000-beheerplan, worden o.a. de leefgebieden van Paapje (A275), Roodborsttapuit(A276) en Grauwe klauwier (A338) uitgebreid. Sinds 2012 zijn al in en rond het deelgebied waarnemingen bekend van Grauwe klauwier en Roodborsttapuit.

Een inspreker vindt het al erg genoeg dat een agrarisch gebied ondergeschikt is gemaakt aan uitbreiding voor bijvoorbeeld H4010 en 6239, 7150, wat naar onze mening strikt onmogelijk is omdat een vogelrichtlijngebied daarvoor wordt ongeschikt gemaakt voor de soorten waarvoor het was aangewezen. Er is naar onze mening ten eerste geen toestemming voor gevraagd de aangewezen VR-gebieden te veranderen. En zeker niet te verkleinen. Hiermee komt met in strijd met artikel 4 lid 4 VR jo art. 6.2 Hr. Jo art 7 Hr.

In het onderhavige ontwerp- besluit staat reeds dat het niet is toegestaan om een gebied dat nog niet geschikt is en dus niet voldoet aan de wetenschappelijke IBA-criteria, toch te gaan aanwijzen.

Herstel van hoogveen. Alles moet voor dit doel onder water, ter verdunning van een zogenaamde ‘kritische depositie’ van stikstof. Echter, waarom zou al die nattigheid beslist goed zijn? Twijfel daarover in De Levende Natuur (september 2018, blz 190-194), ‘Fauna als randverschijnsel: kansen rondom voedselarme natuurgebieden’ van Marijn Nijssen en collegae. Onder ‘veenherstel door vernatting’ is te lezen dat alle vernatting destructief uitpakte voor populaties van de levendbarende hagedis en de grauwe klauwier. Voor dat zangertje met roofneiging en haaksnavel werd dat gebied nu juist gekoesterd. Dus het is wel heel destructief om met Oude Willem dezelfde fout te maken met weer een negatief resultaat voor de kwalificerende soort Grauwe Klauwier.

Deze opmerkingen worden hier verder buiten behandeling gelaten omdat deze ingaan op instandhoudingsdoelen die al bij besluit van 27 december 2010 onherroepelijk zijn geworden.

  • 1

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 2

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 3

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 4

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.

  • 5

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 6

    2 dagen na bekendmaking in de Staatscourant van 31 maart 2000, nr. 65/pag.16. Terug naar link van noot.

  • 7

    Beschikking van de Commissie 2004/813/EG van 7 december 2004 tot vaststelling op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (Pb 29‑12‑2004, L 387/1). Terug naar link van noot.

  • 8

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 9

    Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.

  • 10

    Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.

  • 11

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 12

    Habitattypen waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: slijkgrasvelden (H1320) en ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) en ruigten en zomen, droge bosranden (H6430C). Terug naar link van noot.

  • 13

    De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.

  • 14

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 15

    Soorten waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: zeeprik (H1095), elft (H1102), zalm (H1106), bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149). Voor de platte schijfhoren (H4056) zijn geen gebieden geselecteerd omdat de soort bij de uitbreiding van de EU in 2004 is toegevoegd aan bijlage II. Terug naar link van noot.

  • 16

    Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.

  • 17

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze Nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 18

    SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 19

    Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 20

    SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen Terug naar link van noot.

  • 21

    Destijds bekend als Groote Heide – De Plateaux. Terug naar link van noot.

  • 22

    Destijds bekend als Ossendrecht. Terug naar link van noot.

  • 23

    Destijds bekend als Loonse en Drunense Duinen, de Brand en de Leemkuilen. Terug naar link van noot.

  • 24

    Destijds bekend als Kampina en Oisterwijkse Bossen en Vennen. Terug naar link van noot.

  • 25

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze Nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 26

    Destijds bekend als Weerterbos. Dit gebied is samengevoegd met Ringselven en Kruispeel, waarmee de naam is veranderd in Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138). Terug naar link van noot.

  • 27

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze Nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 28

    Destijds bekend als Drentsche Aa. Terug naar link van noot.

  • 29

    Destijds bekend als Leusveld, Voorstonden en Empesche-/Tondensche Heide. Terug naar link van noot.

  • 30

    Destijds bekend als Zuider Lingedijk en Diefdijk zuid. Terug naar link van noot.

  • 31

    Destijds bekend als Loonse en Drunense Duinen, de Brand en de Leemkuilen. Terug naar link van noot.

  • 32

    De landelijke doelomschrijving in deze paragraaf beperkt zich in principe tot behoud/uitbreiding oppervlakte (of omvang leefgebied) en behoud/verbetering kwaliteit (leefgebied), in geval van soorten en vogels aangevuld met het doel voor behoud/uitbreiding populatie. Voor de volledige formulering van de landelijke doelen inclusief toelichting wordt verwezen naar het Natura 2000 doelendocument (2006). Terug naar link van noot.

  • 33

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 34

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 35

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 36

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 37

    Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Wijnjeterper Schar en Elperstroomgebied (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 38

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 39

    Dit is voor dit habitattype ook de reden dat de staat van instandhouding wat betreft het aspect toekomstperspectief als “matig ongunstig” is beoordeeld (zie ook Natura 2000 profielendocument (2008)). Terug naar link van noot.

  • 40

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100= afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 41

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 42

    Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling en Duinen Schiermonnikoog (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.

  • 43

    Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land Texel (Stcrt. 2009, nr. 38). Terug naar link van noot.

  • 44

    Onderstreepte soorten zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn (artikel 4.1). Terug naar link van noot.

  • 45

    Het GML-bestand voor de werkingsgebieden is via Internet raadpleegbaar door de URL https://identifier.officielebekendmakingen.nl voor /join/.. te zetten (bijvoorbeeld https://identifier.officielebekendmakingen.nl/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_waterkwaliteit/nld@2019‑11‑01). Terug naar link van noot.

  • 46

    LIFE13 NAT/NL/000162. Terug naar link van noot.

Naar boven