TOELICHTING
1. Aanleiding
Met het opnemen van de wooncoöperatie in de Woningwet 2015 is een fundament gelegd
voor een kleinschalig alternatief op het huren bij een toegelaten instelling, zoals
een woningcorporatie. De wooncoöperatie geeft bewoners de mogelijkheid om zelf of
samen met anderen actief en concreet inhoud te geven aan het wonen, naast meer traditionele
vormen van huren en kopen. De uitwerking in de Woningwet en het Besluit toegelaten
instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna: Btiv) is met name gericht op lagere inkomens
die woongelegenheden van toegelaten instellingen in zelfbeheer willen nemen of willen
kopen van een toegelaten instelling. Mede naar aanleiding van praktijkervaringen is
in 2016 besloten een experiment met soepelere regels voor vervreemding te hanteren
voor verkopen door toegelaten instellingen aan wooncoöperaties die de woongelegenheden
collectief in bezit willen nemen. Dit experiment werd eerder mogelijk gemaakt via
twee tranches van de Beleidsregel experiment verkoopregels wooncoöperaties.1 Omdat tot nu toe slechts sprake is van een beperkt aantal voorbeelden van succesvolle
vervreemding van woongelegenheden met korting aan een opgerichte wooncoöperatie en
er sprake is van te weinig informatie voor een gedegen evaluatie, is besloten om het
experiment voort te zetten tot 1 juli 2025, mede in het kader van het huidige kabinetsbeleid
om alternatieve woonvormen en coöperatieve woonprojecten, die door bewoners zelf worden
ontwikkeld, te stimuleren. Omdat artikel 61u van de Woningwet nu voorschrijft dat
bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van bepaalde hoofdstukken van het besluit,
wordt het experiment voortgezet via een ministeriële regeling.
2. Doel
Met dit experiment wordt bezien of het wenselijk en noodzakelijk is de regels voor
vervreemding te wijzigen waar het de vervreemding van woongelegenheden van toegelaten
instellingen aan wooncoöperaties betreft. Het beoogd effect van de voorgestelde mogelijkheid
tot afwijking is dat er meer wooncoöperaties kunnen ontstaan. Door toe te staan dat
woongelegenheden met korting worden vervreemd, kan het makkelijker worden voor initiatieven
om de exploitatie, aflossing en rentekosten van de wooncoöperatie te financieren,
rekening houdend met de doelstelling van de wooncoöperatie. Tegelijk moet, net als
in de reguliere regels voor vervreemding, gewaakt worden voor het weglekken van het
maatschappelijk bestemd vermogen van toegelaten instellingen. In de onderhavige ministeriële
regeling (hierna: de regeling) is, evenals in de oude beleidsregel, een aantal voorwaarden
aan het verlenen van korting opgenomen, analoog aan het regime voor vervreemding aan
natuurlijke personen voor eigen bewoning. De voorwaarden beogen gezamenlijk een evenwicht
te bereiken tussen het voorkomen van het weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen,
het stimuleren van de realisatie van wooncoöperaties en het tegengaan van speculatie.
Het anti-speculatiebeding geldt voor onbeperkte tijd evenals de voorwaarden rondom
waardedeling en het verlenen van korting in het geval een wooncoöperatie besluit tot
opheffing of liquidatie. Daarmee wordt het weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen
voorkomen. De korting- en waardedeling als bedoeld in artikel 4 van deze regeling
geldt derhalve niet voor een beperkte periode, maar eeuwigdurend. Daarnaast wordt
in de regeling de verplichting opgenomen dat de wooncoöperatie in de goedkeuringsprocedure
van de Autoriteit woningcorporaties (hierna: Aw) statuten overlegt waarin bepalingen
zijn opgenomen over de governance en woningtoewijzing en daarmee de toegankelijkheid
voor nieuwe leden is gewaarborgd overeenkomstig het maatschappelijke karakter van
de wooncoöperatie.
3. Inhoud
Op wooncoöperaties die woongelegenheden willen overnemen van toegelaten instellingen
is het regime voor ‘vervreemding aan derden’ van toepassing, zoals dat is opgenomen
in het Btiv. Met de regeling wordt het mogelijk, maar niet verplicht, om onder voorwaarden
van dat regime af te wijken. Zo mag voor de verkoop van blijvend gereguleerde daeb-woongelegenheden2 of blijvend gereguleerde daeb-complexen aan wooncoöperaties worden afgeweken van
de in artikel 23, eerste, onder d en e, en tweede lid, van het Btiv vastgelegde verplichtingen
bij verkoop aan derden om een zienswijze te vragen van de bewoners(organisatie), de
verklaring van de beoogd verkrijger zich als sociaal verhuurder te gedragen te overleggen
en de voorgeschreven openbare aanbieding van het vastgoed. Wel dient de zienswijze
van de gemeente waar de wooncoöperatie is gelegen te worden overlegd (artikel 3, eerste
lid, onder a). Ten tweede gaat het om artikel 24 van het Btiv, waarin de prijsstelling
voor verschillende typen vastgoed is geregeld, alsmede de exploitatieverplichting
en winstdeling. In de regeling is een nieuwe prijsstelling vastgelegd die voor alle
typen woongelegenheden toegepast kan worden en zijn nadere voorwaarden opgenomen die
als waarborg dienen tegen het weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen. Afwijkingen
op grond van de regeling zijn uitsluitend toegestaan bij verkopen aan wooncoöperaties
die voldoen aan de definitie die bij en krachtens artikel 18a van de Woningwet is
gegeven.3 Wooncoöperaties waar derden in participeren, die geen bewoner zijn of zullen zijn,
kunnen geen beroep doen op deze regeling. Omdat een wooncoöperatie bestaat uit natuurlijke
personen die de woningen zelf gaan bewonen, kan aan de wooncoöperatie een korting
worden verleend net zoals dat op grond van artikel 22, eerste lid, onder a, onder
2°, van het Btiv kan worden verleend aan natuurlijke personen voor eigen gebruik.
Het is voor een toegelaten instelling niet verplicht om woongelegenheden te verkopen
aan een wooncoöperatie of gebruik te maken van de regeling. Kiest de toegelaten instelling
ervoor dit wel te doen, dan is zij ook niet verplicht (een specifiek percentage) korting
te verlenen.
De wooncoöperatie
Bij het verzoek tot goedkeuring voor de verkoop wordt van de toegelaten instelling
gevraagd bescheiden in te dienen waaruit blijkt dat de beoogde verkrijger een wooncoöperatie
is waarvan een meerderheid van de leden bestaat uit personen met een huishoudinkomen
dat niet hoger is dan de inkomensgrens, genoemd in artikel 16, eerste lid, van het
Btiv. Dit is vastgelegd in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de regeling. In
de regeling zijn verder geen specifieke vormvereisten opgenomen voor de wijze waarop
kan worden aangetoond dat de rechtspersoon een wooncoöperatie is. De Woningwet en
het Btiv schrijven echter een aantal belangrijke kenmerken van de wooncoöperatie voor.
Zo bepaalt artikel 18a van de Woningwet dat de wooncoöperatie een vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid is, die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig
te voorzien in het beheer en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en
de direct daaraan grenzende omgeving. Voor dit punt stuurt de toegelaten instelling
de oprichtingsakte en de statuten van de wooncoöperatie mee bij het verzoek om goedkeuring
(en eventueel een huishoudelijk reglement voor nadere voorwaarden voor bijvoorbeeld
het lidmaatschap en toewijzingsprocedure). Wat betreft de statuten is in de regeling
de verplichting opgenomen dat de wooncoöperatie in de goedkeuringsprocedure van de
Aw statuten overlegt waarin bepalingen zijn opgenomen over de governance, woningtoewijzing
en tevens de instroom van nieuwe leden is gewaarborgd overeenkomstig het maatschappelijke
karakter van de wooncoöperatie. Uit artikel 2, eerste lid, van het Btiv volgt dat
onder het maatschappelijke karakter wordt verstaan dat wooncoöperaties bij oprichting
voor het merendeel bestaat uit huishoudens met een inkomen onder de toewijzingsgrens
voor een sociale huurwoning, genoemd in artikel 16, eerste lid, van het Btiv. Deze
bepaling en artikel 3, eerste lid, onder b, van de regeling moeten borgen dat deze
verhouding in stand blijft nadat de woongelegenheden zijn vervreemd aan de wooncoöperatie.
Daarnaast is het van belang dat er een duidelijke governance-structuur is ingericht
zodat er op een passende wijze verantwoording wordt afgelegd door het bestuur. Ook
moet de wooncoöperatie statuten hebben waaruit blijkt dat er ook woningen worden toegewezen
aan nieuwe leden die nog geen binding hebben met de wooncoöperatie (dus geen leden
die familie zijn of binnen de wooncoöperatie doorschuiven). Dit moet voorkomen dat
de wooncoöperatie een gesloten gemeenschap wordt. De statuten moeten borgen dat een
deel van de vrijkomende woningen aan nieuwe leden wordt toegewezen.
Voorwaarde van bewoning door leden van de wooncoöperatie
Een belangrijke voorwaarde bij verkoop aan een wooncoöperatie is dat de woongelegenheden
uitsluitend (zullen) worden bewoond door leden van de wooncoöperatie. Deze voorwaarde
dient ook te zijn opgenomen in de overeenkomst tussen de toegelaten instelling en
de wooncoöperatie. Dit is vastgelegd in artikel 4, onderdeel d, van de regeling. Analoog
aan het regime voor verkoop aan natuurlijke personen voor eigen bewoning wordt hiermee
een waarborg gegeven voor het blijven inzetten van de woongelegenheden voor de beoogde
doelstelling en wordt voorkomen dat de tegen gunstige prijzen aangekochte woongelegenheden
worden gebruikt voor commerciële verhuur of vastgoedspeculatie. Indien de vervreemding
plaatsvindt tegen minimaal 90% van de getaxeerde marktwaarde vrij van huur en gebruik
of de WOZ-waarde, gelden er, naast de zelfbewoningsplicht, geen nadere voorwaarden.
In dat geval kan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna:
de minister) de voorgenomen vervreemding goedkeuren indien aan de voorwaarden van
artikel 3 is voldaan (zie artikel 4, onderdeel a) en indien de woongelegenheid wordt
vervreemd onder het beding dat uitsluitend leden van de wooncoöperatie de woongelegenheid
of het complex zullen bewonen (zie artikel 4, onderdeel d).
Nadere voorwaarden bij vervreemding tegen minder dan 90% van de getaxeerde marktwaarde
vrij van huur en gebruik of WOZ-waarde.
Indien de toegelaten instellingen woongelegenheden aan een wooncoöperatie vervreemdt
tegen minder dan 90% en ten minste 50% van de marktwaarde vrij van huur en gebruik
of de WOZ-waarde, gelden er aanvullende voorwaarden. Deze regels, die zijn opgenomen
in artikel 4, onderdeel e, van de regeling, zijn gebaseerd op de regels voor verkoop
onder voorwaarden zoals deze in het Btiv en Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015 zijn vastgelegd voor het vervreemden aan natuurlijke personen voor eigen bewoning.
De minister keurt een vervreemding slechts goed indien de vervreemding plaatsvindt
onder bepaalde nader omschreven voorwaarden. Daarnaast keurt de minister een vervreemding
aan een wooncoöperatie alleen goed indien er een bepaling in de statuten is opgenomen
dat een eventuele (vrijwillige) vereffening en ontbinding van de wooncoöperatie plaatsvindt
onder de hieronder nader omschreven voorwaarden.
Het betreft ten eerste het bij doorverkoop terugbetalen van de verleende korting.
Dit houdt in dat de wooncoöperatie het verschil tussen minimaal 90% en maximaal 100%
(tussen koper en verkoper overeen te komen) van de marktwaarde vrij van huur en gebruik,
en het bedrag dat daadwerkelijk bij de aankoop van de woongelegenheid betaald is,
aan de toegelaten instelling terugbetaalt als de woongelegenheid wordt verkocht. Ten
tweede moet het delen in de waardeontwikkeling met de toegelaten instelling bij doorverkoop
overeengekomen worden. De waardedeling dient te geschieden volgens de in artikel 4,
onder e, onder 2°, van de regeling gegeven formule. Het percentage van de waardeontwikkeling
dat ten goede of ten laste van de toegelaten instelling komt, bedraagt 1,5 maal (vast
verhoudingsgetal) het verschil tussen 100 en het percentage van het bedrag van de
marktwaarde vrij van huur en gebruik of de WOZ-waarde dat de wooncoöperatie heeft
betaald bij de verwerving van de woongelegenheden van de toegelaten instelling, met
een maximum van 50% van de waardeontwikkeling. Het effect op de waarde dat is gerealiseerd
door investeringen die door de wooncoöperatie zijn gedaan om woongelegenheden te verbeteren
mogen bij de berekening van de waardedeling eventueel buiten beschouwing worden gelaten.
Daarover kunnen nadere bepalingen in het koopcontract en de akte van levering worden
opgenomen. Kosten voor regulier onderhoud en beheer mogen niet in mindering worden
gebracht. De genoemde voorwaarden dienen in het koopcontract en de akte van levering
opgenomen te worden en zijn niet bij doorverkoop overdraagbaar.
Percentage van de marktwaarde vrij van huur en gebruik ontvangen door de toegelaten
instelling bij vervreemding aan de wooncoöperatie
|
Verleend kortingspercentage door de toegelaten instelling bij vervreemding aan de
wooncoöperatie
|
Percentage van de waardeontwikkeling dat bij doorverkoop ten goede komt aan of ten
laste komt van de toegelaten instelling
|
85
|
15
|
22,5
|
80
|
20
|
30
|
75
|
25
|
37,5
|
70
|
30
|
45
|
65
|
35
|
50
|
60
|
40
|
50
|
55
|
45
|
50
|
50
|
50
|
50
|
Waardebepaling
Op het bepalen van de waarde van woongelegenheden die onderdeel uitmaken van een wooncoöperatie
zijn de regels uit het Btiv en de Rtiv van toepassing. Dit houdt in dat de waarde
van de woongelegenheden moet worden bepaald aan de hand van de meest recente WOZ-beschikking
of door een taxatie van de woongelegenheid op basis van de marktwaarde vrij van huur
en gebruik. De taxatie moet worden uitgevoerd door een persoon die als taxateur is
ingeschreven in het register van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (hierna:
NRVT). Het taxatierapport van de taxateur dient vervolgens door een door de NRVT erkend
validatie-instituut te worden gevalideerd. De marktwaarde vrij van huur en gebruik
is de waarde bij overdracht van het bestaande eigendom(srecht) met vrijelijke beschikking
van de verkrijger. Hierbij is dus geen sprake van beperkende persoonlijke gebruiksrechten
voor de verkrijger, zoals bijvoorbeeld een huurcontract die op het eigendom(srecht)
drukt. Beperkte zakelijke rechten die op het eigendom(srecht) drukken, zoals gemeentelijke
erfpachtconstructies, zullen wel moeten worden verdisconteerd. Daarnaast is het toegestaan
om residuele taxaties toe te passen voor woongelegenheden welke opgeknapt zouden moeten
worden. De residuele marktwaarde betreft de marktwaarde vrij van huur en gebruik na
renovatie minus de renovatiekosten. Uit het taxatierapport moet duidelijk blijken
hoe tot de taxatie is gekomen. Bij deze methode is geen validatie vereist. Wel dient
er een renovatieverplichting opgenomen te worden in de koopovereenkomst als de residuele
markwaarde wordt gehanteerd.
4. Verzoek om goedkeuring
Voor de verkoop is voorafgaande goedkeuring van de minister noodzakelijk. De minister
heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de Aw. De Aw toetst het verzoek om goedkeuring
aan de in deze regeling opgestelde voorwaarden. Dit maakt het beter mogelijk om het
experiment te kunnen monitoren en, zo nodig, tijdig bij te sturen. Daarmee wordt afgeweken
van het regime voor natuurlijke personen waar geen sprake is van voorafgaande goedkeuring,
maar uitsluitend van toezicht achteraf via de accountant. Voor het verzoek om goedkeuring
geldt artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, van de regeling en de hierin genoemde
artikelen uit het Btiv. Dit betekent dat de toegelaten instelling haar verzoek om
goedkeuring vergezeld laat gaan van een toelichting, de ontwerpovereenkomst, een verklaring
omtrent het gedrag van de rechtspersoon (de wooncoöperatie) en een zienswijze van
de gemeente waar de woongelegenheden zijn gelegen. Voor de verklaring omtrent het
gedrag is het noodzakelijk dat de wooncoöperatie is opgericht en rechtspersoonlijkheid
heeft. Op grond van dit experiment zal, zoals hiervoor gezegd, bovendien de getaxeerde
marktwaarde vrij van huur en gebruik of de WOZ-waarde van de woongelegenheden moeten
worden bijgevoegd, evenals statuten waarin bepalingen zijn opgenomen over de governance,
woningtoewijzing en instroom van nieuwe leden overeenkomstig het maatschappelijke
karakter van de wooncoöperatie en de eerder toegelichte bescheiden waaruit blijkt
dat de beoogde verkrijger een wooncoöperatie is.
5. Belang van de volkshuisvesting
Op basis van de sinds 2016 opgedane beperkte ervaring met concrete voorbeelden van
opgerichte wooncoöperaties is in 2019 besloten om het experiment voort te zetten door
een nieuwe beleidsregel op te stellen. Daarbij zijn twee aanbevelingen van het Actieprogramma
wooncoöperaties overgenomen: (1) maatschappelijk kapitaal mag ingezet worden voor
een maatschappelijke prestatie, en (2) het verder beperken van het risico op het weglekken
van het maatschappelijk vermogen.4 Deze aanbevelingen zijn met betrokken partijen (Aedes en Aw) uitgewerkt zodat er
een balans is tussen het voorkomen van het weglekken van maatschappelijk vermogen
enerzijds en vereenvoudiging van overdracht van bezit van toegelaten instellingen
aan wooncoöperaties anderzijds. In verband met de ook na 2019 zeer beperkte ervaring
met concrete voorbeelden, waardoor er te weinig informatie is voor een gedegen evaluatie,
en de wens van het kabinet om wooncoöperaties te blijven ondersteunen, is besloten
het experiment wederom te verlengen. Omdat artikel 61u van de Woningwet nu voorschrijft
dat bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van bepaalde hoofdstukken van het
besluit, is het experiment nu opgenomen in een ministeriële regeling.
6. Uitvoering, toezicht en handhaving
De Aw is op grond van artikel 61 van de Woningwet en het Besluit mandaat Autoriteit
woningcorporaties en aanwijzing toezichthouder Woningwet en WNT belast met het toezicht
op basis van de Woningwet en handhaving van de wet. Naar aanleiding hiervan heeft
de Aw een toets uitgevoerd naar de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid
van het ontwerp van deze regeling. Hierin heeft de Aw over het algemeen geoordeeld
dat het experiment noodzakelijk, nuttig en als zodanig uitvoerbaar is. In de toets
wordt benadrukt dat er een evaluatie dient plaats te vinden tijdens de looptijd van
de regeling (zie ook paragraaf 8) om een besluit te kunnen nemen over het al dan niet
generiek regelen van het experiment.
7. Regeldruk en consultatie
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen nieuwe (omvangrijke) gevolgen
voor de regeldruk heeft.
Een ontwerp van deze regeling is van 20 juli 2022 tot en met 31 augustus 2022 in openbare
internetconsultatie geweest. Tijdens de internetconsultatie zijn vijf reacties ontvangen
inzake de verkoopprijs (taxatieregels), het voorkomen van het weglekken van maatschappelijk
vermogen, oftewel de anti-speculatieregels, en de inkomenseis dat de meerderheid van
de leden van een wooncoöperatie dient te bestaan uit personen met een huishoudinkomen
dat niet hoger is dan de inkomensgrens, genoemd in artikel 16, eerste lid, van het
Btiv. De reacties waren afkomstig van burgers, een initiatief voor een wooncoöperatie
en twee organisaties die onder meer initiatieven voor wooncoöperaties ondersteunen.
De reacties hebben niet geleid tot wijziging van de regeling.
8. Looptijd, monitoring en evaluatie
De regeling treedt in werking per 1 januari 2023 en vervalt per 1 juli 2025. De betrokken
partijen (Aw, Aedes, gemeenten, individuele corporaties, initiatieven en het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) zullen gedurende de looptijd regelmatig
ervaringen uitwisselen zodat gemonitord kan worden in hoeverre de regeling wordt toegepast.
Drie maanden voor het einde van de werkingsduur van de regeling moet de evaluatie
daarvan zijn afgerond. De minister zal daartoe een verslag vaststellen over de doeltreffendheid
van de regeling en de effecten van het experiment in de praktijk. Hierbij zal ten
minste worden onderzocht of het experiment heeft geleid tot de realisatie van meer
wooncoöperaties en of de juiste en voldoende waarborgen tegen de weglek van maatschappelijk
vermogen zijn opgenomen. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal door de minister
een standpunt worden ingenomen over of een wijziging van het Btiv wenselijk en noodzakelijk
is.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge