Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 november 2022, nr. WJZ/ 21078774, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling nationale EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule hoogwaardige mestverwerking

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, 4, 5, 8, 16, 17, eerste en vierde lid, 18, 19, 20, 25, 34, eerste lid, en 44, tweede lid, van het Kaderbesluit Nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Na titel 2.17 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 2.18 Hoogwaardige mestverwerking

Artikel 2.18.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

bedrijf:

bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Meststoffenwet;

concentratiegebied:

concentratiegebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder bb, van de Meststoffenwet;

dierlijke meststoffen:

dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet;

herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie:

ombouwen van een bestaande mestverwerkingsinstallatie tot hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie of het realiseren van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie op een locatie waar in de daaraan voorafgaande periode van 10 jaar op enig moment mestbewerking heeft plaatsgevonden;

hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie:

systeem voor het hoogwaardig verwerken van dierlijke meststoffen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een proces zoals beschreven in bijlage 2.18.1;

intermediaire onderneming:

onderneming als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder o, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie:

realiseren van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie op een locatie waar in een voorafgaande periode van 10 jaar geen mestbewerking heeft plaatsgevonden;

leverancier van meststoffen:

leverancier van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder u, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

mestleveringsovereenkomst:

overeenkomst tussen een leverancier van meststoffen, zijnde een andere ondernemer dan de intermediaire onderneming, en een intermediaire onderneming;

mestbewerking:

het behandelen van dierlijke meststoffen tot een of meer bemestingsproducten met een andere samenstelling dan die van de dierlijke meststoffen voorafgaand aan de bewerking;

staldieren:

staldieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Artikel 2.18.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een intermediaire onderneming voor de uitvoering van een investeringsproject betreffende een investering of investeringen die bestemd is respectievelijk zijn voor:

    • a. de inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie; of

    • b. de herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie.

  • 2. Een intermediaire onderneming dient per kalenderjaar maximaal één aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een investeringsproject in.

Artikel 2.18.3. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a. 35% van de subsidiabele kosten voor een grote onderneming, of

    • b. 40% van de subsidiabele kosten voor een kleine of middelgrote onderneming.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bedraagt de subsidie minimaal € 125.000,– en maximaal € 2.000.000,– per investeringsproject.

Artikel 2.18.4. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 47, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen;

    • b. kosten voor het bouwrijp maken van de grond, inclusief de kosten voor de sloop van aanwezige bebouwing;

    • c. advieskosten omtrent bouwtekeningen; en

    • d. kosten voor het transport of anderszins voor de aan- of aanvoer van mestproducten.

Artikel 2.18.5. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt op volgorde van rangschikking van de desbetreffende aanvragen, het plafond voor investeringsprojecten, bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en het plafond voor investeringsprojecten, bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onder b, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het resterende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, aanhef en onder a.

Artikel 2.18.6. Start en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van een op grond van deze titel gesubsidieerd investeringsproject wordt gestart binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

  • 3. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen tot een termijn van maximaal vier jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.18.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

  • a. aan de intermediaire onderneming voor de uitvoering van een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.18.2 in het voorafgaande kalenderjaar op dezelfde locatie reeds subsidie is verstrekt;

  • b. de intermediaire onderneming niet beschikt over een geldige registratie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de intermediaire onderneming gedurende de looptijd van het investeringsproject volledige zeggenschap heeft over het investeringsproject;

  • d. de capaciteit van de door het investeringsproject te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie minder bedraagt dan een hoeveelheid van 24.000.000 kilogram dierlijke meststoffen per kalenderjaar;

  • e. het te realiseren productieproces niet overeenkomt met een proces opgenomen in bijlage 2.18.1;

  • f. uit het aanvoerplan, bedoeld in artikel 2.18.10, vierde lid, onder b, blijkt dat de massa van de aan te leveren dierlijke meststoffen niet voor minimaal 90% uit dierlijke meststoffen van staldieren bestaan.

Artikel 2.18.8. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een investeringsproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de kosteneffectiviteit van het investeringsproject hoger is;

    • b. de verwachte benutting van de installatie groter is, gegeven het aantal mestleveringsovereenkomsten waarin het aanvoerplan, bedoeld in artikel 2.18.10, vierde lid, onder b, voorziet, de gemiddelde looptijd van die overeenkomsten en de omvang van de overeengekomen mestaanvoer.

  • 2. De minister kent aan een investeringsproject dat zich bevindt op een locatie in een concentratiegebied, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder bb, van de Meststoffenwet 10 punten toe.

  • 3. De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 4. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 70, en voor het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 25.

  • 5. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het tweede lid, vermenigvuldigd met 5.

  • 6. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het investeringsproject zijn toegekend.

  • 7. Indien onder het desbetreffende subsidieplafond aan twee of meer aanvragen voor een investeringsproject in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan onderdeel a van het eerste lid.

Artikel 2.18.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat hij gedurende de looptijd van het investeringsproject volledige zeggenschap heeft over het investeringsproject.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de capaciteit van de door het investeringsproject te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie minimaal 24.000.000 kilogram dierlijke meststoffen per kalenderjaar bedraagt.

  • 3. De subsidieontvanger zijnde de intermediaire onderneming, bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, beschikt gedurende de looptijd van het investeringsproject over een geldige registratie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Artikel 2.18.10. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.18.2 bevat tenminste de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de intermediaire onderneming, het nummer waarmee de intermediaire onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. een verklaring dat er sprake is van een kleine, middelgrote of grote onderneming; en

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

  • 3. De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. de benodigde vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het investeringsproject;

    • b. een omschrijving van het investeringsproject;

    • c. een financieringsplan voor het investeringsproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. een begroting per mijlpaal van het investeringsproject;

    • e. een beschrijving van het mestverwerkingsproces; en

    • f. de tussen de intermediaire onderneming en leveranciers van dierlijke meststoffen afgesloten mestleveringsovereenkomsten.

  • 4. De beschrijving van het mestverwerkingsproces, bedoeld in het derde lid, onder e, dient te bestaan uit:

    • a. een beschrijving van de soorten dierlijke meststoffen die worden verwerkt, de hoeveelheden dierlijke meststoffen uitgedrukt in kilogram en in kilogram stikstof en fosfaat per kalenderjaar, en de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de eventueel tezamen met de dierlijke meststoffen behandelde stoffen;

    • b. een aanvoerplan voor de aan te leveren dierlijke meststoffen met daarin opgenomen mestleveringsovereenkomsten waarbij de massa van de aan te leveren dierlijke meststoffen voor minimaal 90% uit dierlijke meststoffen van staldieren bestaat;

    • c. een beschrijving van het productieproces, waaronder de keuze voor één van de in bijlage 2.18.1 bij deze regeling opgenomen processen, de volgorde waarin deze processtappen binnen het gekozen proces worden toegepast en de capaciteit per uur van de desbetreffende apparatuur en de wijze waarop de omvang van de productie wordt gemonitord;

    • d. een beschrijving van de eindproducten van het productieproces, waaronder het gehalte stikstof, de hoeveelheden, uitgedrukt in kilogram per kalenderjaar, de samenstelling onderscheiden naar de verschillende eindproducten en in welke sectoren de producten zullen worden afgezet.

  • 5. De in het vierde lid genoemde mestleveringsovereenkomsten bevatten in ieder geval:

    • a. gegevens over de leverancier van de dierlijke meststoffen, waaronder het soort bedrijf en het post- en bezoekadres;

    • b. periode waar de mestleveringsovereenkomst voor is gesloten;

    • c. de soort en hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogram stikstof en kilogram fosfaat, die de leverancier per kalenderjaar zal leveren; en

    • d. ondertekening door beide partijen alsmede de datum van ondertekening.

Artikel 2.18.11. Aanvraag subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

  • a. een algemene en technische beschrijving van het uitgevoerde investeringsproject; en

  • b. een document waaruit blijkt dat de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie in gebruik is genomen voorzien van de datum waarop de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie in gebruik is genomen.

Artikel 2.18.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.18.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 47 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.18.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.18.1 vervallen met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Na bijlage 2.15.1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 2.18.1 BIJ ARTIKEL 2.18.2 VAN DE REGELING NATIONALE EZK- EN LNV-SUBSIDIES

Bijlage bij Subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking

Bijlage - Combinaties van processen die in aanmerking komen voor de subsidiemodule hoogwaardige mestverwerking

In onderstaande tabel zijn de verschillende processen opgenomen die elk leiden tot hoogwaardige mestverwerking zoals gedefinieerd in titel 2.18 van deze regeling. De bovenste rij geeft proces 1 t/m 19 aan, waar aan de hand van de ‘X’ kan worden afgelezen welke processtappen tot het proces behoren.

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 1, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt onder de rij van titel 2.17 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.18: Hoogwaardige mestverwerking

2.18.2, eerste lid, onder a

 

Inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie

1-12-2022 tot en met 12-01-2023

€ 2.850.000

 

2.18.2, eerste lid, onder b

 

Herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie

1-12-2022 tot en met 12-01-2023

€ 2.850.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

s-Gravenhage, 22 november 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling strekt tot invoering van de Subsidiemodule hoogwaardige mestverwerking (hierna: de subsidiemodule). Hiertoe wordt een nieuwe module, namelijk subsidiemodule 2.18 in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES) ingevoegd. In verband met de openstelling van de module wordt ook de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 gewijzigd. Beoogd wordt de subsidiemodule van 2022 tot en met 2026 jaarlijks een periode open te stellen, met de intentie om de subsidiemodule aansluitend met 4 jaar te verlengen.

2. Aanleiding en doel subsidiemodule

2.1 Aanleiding

In de Nederlandse landbouw wordt momenteel veel conventionele kunstmest gebruikt, terwijl er tegelijkertijd een overschot bestaat aan dierlijke mest. In het coalitieakkoord1 is opgenomen dat wordt gestreefd naar het sluiten van kringlopen en dat dit onder andere kan door de vervanging van het gebruik van conventionele kunstmest door het gebruik van organische mest. In de LNV visie ‘Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden’2 is aangegeven dat resten uit de agrarische sector opnieuw worden ingezet of verwerkt tot nieuwe (hulp) producten. Ook in het landbouwhoofdstuk van het Klimaatakkoord3 is opgenomen dat wordt ingezet op mestverwerking om op deze manier waardevolle meststoffen en kunstmestvervangers uit dierlijke meststoffen te produceren. Daarnaast zijn vanuit de stikstof-enveloppe in het voorjaar van 2020 middelen gereserveerd, die beogen hoogwaardige mestverwerking en daarmee de productie van kunstmestvervangers uit dierlijke meststoffen te stimuleren.

2.2 Doel

Doel van deze subsidiemodule is om hoogwaardige mestverwerkingscapaciteit en daarmee de productie van hoogwaardige meststoffen (kunstmestvervangers) uit dierlijke meststoffen te stimuleren, zodat het gebruik van conventionele kunstmest kan worden vervangen door het gebruik van hoogwaardig verwerkte dierlijke meststoffen. Indien het gebruik van conventionele kunstmest terugloopt, zal dat naar verwachting leiden tot een vermindering van het gebruik van aardgas, nu er bij de productie van conventionele kunstmest volgens het Haber-Bosch proces veel aardgas wordt gebruikt. Het verminderen van het gebruik van aardgas, door vermindering van de productie van conventionele kunstmest, leidt vervolgens tot het afnemen van emissies van broeikasgassen en draagt bij aan het verwaarden van de gerecyclede dierlijke meststoffen. Naast deze effecten wordt verwacht dat dierlijke mest minder lang op het primaire bedrijf opgeslagen wordt, wanneer hoogwaardige mestverwerking verder van de grond komt. Als dat het geval is wordt door de verkorte opslagtijd een reductie van methaanemissie verwacht.

Voor het verwezenlijken van het doel van deze subsidiemodule is een aantal zaken van belang. Ten eerste moet er meer capaciteit gerealiseerd worden voor het hoogwaardig verwerken van dierlijke meststoffen. Daarnaast is van belang dat hoogwaardige verwerkte dierlijke meststoffen in het kader van de mestregelgeving op grond van de Nitraatrichtlijn kunnen gelden als kunstmest en niet als dierlijke mest. Nederland spant zich bij de Europese Commissie in om tot regelgeving te komen waarmee het gebruik van hoogwaardig verwerkte dierlijke meststoffen kan worden ingezet als een vervanger voor het gebruik van fossiele kunstmest. De Europese Commissie heeft naar dergelijke stikstofproducten een onderzoek uit laten voeren waarin de producten Renure worden genoemd, van REcovered Nitrogen from manURE (teruggewonnen stikstof uit mest). Deze studie is in september 2020 afgerond4. In deze studie worden criteria voorgesteld voor een veilig gebruik van gerecyclede producten uit dierlijke mest boven de in de Nitraatrichtlijn vastgestelde drempel, op een vergelijkbare wijze als voor een niet-organische meststoffen. Het mogen beschouwen van Renure-producten als kunstmest vergt een aanpassing van de Nitraatrichtlijn of een uitzondering (derogatie) op de Nitraatrichtlijn. Dit is aan de Europese Commissie. Nederland zet zich er voor in dit mogelijk te maken.

Vooruitlopend op de door Nederland beoogde toestemming van de Europese Commissie, beoogt deze subsidiemodule een impuls te geven om te investeren in het vergroten van de capaciteit voor hoogwaardige mestverwerking. Het investeren in deze innovatieve technieken is kapitaalintensief. Daarnaast kent een dergelijke investering een aanzienlijke doorlooptijd totdat de verwerkingscapaciteit daadwerkelijk is gerealiseerd. Om die reden is het voor het slagen van de voornoemde transitie nodig om op een eerder moment reeds de subsidiemodule open te stellen, zodat de capaciteit voor hoogwaardige mestverwerking beschikbaar kan zijn op het moment dat de regelgeving ruimte biedt voor het gebruik van kunstmestvervangers uit dierlijke mest boven de gebruiksnorm voor dierlijke mest.

Hoewel de verwachting is dat de toestemming er komt (en implementatie ervan in de nationale regelgeving op enig moment zal kunnen plaatsvinden), biedt deze verwachting geen zekerheid. Het investeren in hoogwaardige mestverwerking met behulp van deze subsidiemodule zonder zekerheid over toestemming van de Europese Commissie ten aanzien van Renure komt dan ook voor risico van de investerende intermediaire onderneming en biedt dan ook geen rechten om het eindproduct anders dan als dierlijke mest te mogen gebruiken of verhandelen.

3. Hoofdlijnen van de subsidieregeling

De subsidiemodule richt zich op het stimuleren van de realisatie van installaties voor het verwerken van dierlijke mest tot hoogwaardige meststoffen (kunstmestvervangers). Daarbij wordt gekeken naar de in het eerder genoemde onderzoek voorgestelde Renure-criteria. Het kan daarbij zowel gaan om de inrichting van als om het herinrichten van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie. Grondslag voor de op basis van de subsidiemodule te verlenen subsidies (staatssteun) biedt het staatssteunkader van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). Meer specifiek wordt gebruik gemaakt van artikel 47 van de AGVV waarin investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval, onder voorwaarden, verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en van aanmelding vrij wordt gesteld. De aanvraag tot subsidieverlening kan worden gedaan door een intermediaire onderneming waarbij wordt uitgegaan van de definitie hiervan die is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder o, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm). Het subsidiepercentage bedraagt daarbij 35% tot 40% al naar gelang er sprake is van een grote onderneming of een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in de AGVV. Een andere belangrijke voorwaarde voor het verlenen van subsidie is dat de te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie zich in hoofdzaak richt op de verwerking van staldiermest. Dit laatste omdat staldieren veelal op niet-grondgebonden bedrijven worden gehouden en deze bedrijven naar verwachting in de toekomst, overeenkomstig spoor 2 van het toekomstige mestbeleid, de dierlijke mest volledig zullen moeten afvoeren. Voor het grootste gedeelte van de graasdieren (melkvee en zoog- en weidekoeien) geldt juist dat naar grondgebondenheid wordt gestreefd, waar geen mestverwerking door een externe verwerker bij past. Daarnaast geldt als voorwaarde dat de te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie een minimale verwerkingscapaciteit heeft van 24.000.000 kilogram dierlijke meststoffen per jaar. Het stellen van een minimale verwerkingscapaciteit als voorwaarde komt voort uit de wens om hoogwaardige mestverwerking buiten het primaire bedrijf te stimuleren. Ook deze laatste voorwaarde is daarmee in lijn met spoor 2 van het toekomstig mestbeleid.

De voor subsidie in aanmerking komende processen

Er is gekozen voor processen die innovatief, doch praktijkrijp zijn en die met grote waarschijnlijkheid producten produceren die voldoen aan de eisen voorgesteld in het rapport van het JRC over Renure producten. Om deze processen te identificeren is advies gevraagd aan Wageningen University and Research over de mestverwerkingstechnieken waarmee een hoogwaardige meststoffen geproduceerd kan worden. Als uitgangspunt is hier genomen dat het eindproduct voldoet aan twee eisen: 90% minerale stikstof ten opzichte van de totale stikstof en een totale organische stof ten opzichte van stikstof verhouding van 1:3 of lager. Beide eisen worden voorgesteld in het hiervoor genoemde Renure rapport. Er is gekozen voor processen die aan beide eisen voldoen zodat mestverwerking wordt gestimuleerd die bij mogelijk intrede van Renure ook daadwerkelijk producten van voldoende kwaliteit produceert.

De verwachting is dat, door te voldoen aan de voorgestelde criteria, producten op termijn – dat wil zeggen na toestemming van de Europese Commissie – ook daadwerkelijk als kunstmestvervanger toegelaten kunnen worden. Vergisting wordt in deze regeling niet gesubsidieerd. Hoewel vergisting onderdeel kan zijn van een mestverwerkingsproces ligt de nadruk bij vergisting op het produceren van (bio)gas, wat onder de SDE++ reeds subsidiabel is. Deze subsidiemodule richt zich echter op hoogwaardige mestverwerking en dus niet op vergisting. De verschillende processen waar subsidie voor kan worden verleend en de bijlage waarin deze zijn opgenomen, worden verder toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting.

4. Notificatie

In deze regeling is sprake van technische specificaties, die verbonden zijn met fiscale maatregelen die van invloed zijn op het gebruik van producten, doordat zij naleving van technische specificaties aanmoedigen. De regeling is daarom op grond van Richtlijn 2015/1535/EU5 op 26 oktober 2022 genotificeerd onder nummer 2022/0707/NL.

5. Regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor de aanvragers. De verwachting is echter dat deze lasten beperkt zullen zijn. De voornaamste reden hiervoor is dat de gevraagde informatie, opgenomen in artikel 2.18.9, reeds aanwezig is voor het eigen businessplan, de vergunningaanvraag of een eventuele financieringsaanvraag.

Ondanks dat de benodigde informatie reeds voorhanden is bij de aanvrager, zal er tijd nodig zijn deze in te voeren voor de subsidieaanvraag. Ingeschat wordt dat er 5 uur per aanvraag nodig is en dat er maximaal 15 aanvragen per openstelling binnen zullen komen. Het aanvragen bestaat uit het invullen van een uitgebreid formulier dat door de Rijksdienst voor Ondernemen Nederland (RVO) beschikbaar wordt gesteld. Naar verwachting zal de subsidieaanvraag worden gedaan door een adviseur. Dit vermenigvuldigd met een standaarduurtarief6 van € 54,– maakt dat er een administratieve last van: 5 * 15 * 54 = € 4.050,– wordt voorzien. Dat is marginaal ten opzichte van de subsidiebedragen die minimaal € 125.000,– per aanvraag zijn en op kunnen lopen tot € 2.000.000,– per aanvraag. Dat betekent, afhankelijk van de grootte van de aanvragen een kostenpost van 3,2% tot 0,2% van het totale budget. Uitgaande van een gemiddelde grootte van € 750.000,– gaat het om 0,5%.

Daarnaast is de ontvanger van een subsidie, zoals genoemd in artikel 41 van het kaderbesluit, verplicht medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie gedurende 5 jaar na beschikking.

Ingeschat wordt dat er elk jaar 8 subsidies worden vastgesteld en dat subsidieontvangers gemiddeld 2 uur bezig zijn om informatie aan te leveren. Dit vermenigvuldigt met een standaarduurtarief van € 34,– maakt dat er een administratieve last van: 2 * 8 * 34 = € 544,– wordt voorzien. Dit bedrag geldt per jaar, gedurende 5 jaar.

6. Uitvoering en handhaving

De subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking wordt namens de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) uitgevoerd door de RVO. De voorstellen worden ingediend bij RVO, met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van de subsidiemodule en heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd met positief resultaat.

Na het sluiten van de openstelling worden de subsidieaanvragen getoetst op volledigheid. Vervolgens worden de subsidieaanvragen beoordeeld. Voor het beoordelen van de haalbaarheid van de aanvragen maakt RVO gebruik van externe deskundigen. De externe deskundigen geven hun oordeel over de aannemelijkheid van de in de aanvraag aangegeven verwerkingscapaciteit, de technische haalbaarheid en, in samenhang met de aangevraagde techniek, de redelijkheid van de opgevoerde kosten.

Het rangschikken gebeurt door RVO, aan de hand van de rangschikkingscriteria en de weging daarvan.

De controle op de realisatie van het investeringsproject wordt tevens uitgevoerd door RVO. Dit wordt gedaan aan de hand van de subsidievaststelling en onderliggende documenten. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient vergezeld te gaan van een bewijs van ingebruikname van de installatie en een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant, zoals beschreven in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies.

7. Evaluatie en monitoring

RVO monitort de voortgang van de projecten aan de hand van voortgangsrapportages en (informele) bedrijfsbezoeken. Hiermee wordt getracht inzicht te verkrijgen in de voortgang van de uitvoering en doelrealisatie van deze subsidieregeling. Indien blijkt dat het doel van de regeling niet wordt gehaald, is het mogelijk dat de subsidieregeling op deze punten wordt aangepast. Daarnaast is het continu mogelijk om nieuwe mestverwerkingsprocessen aan te dragen. Deze zullen, bij positieve beoordeling, worden opgenomen in de module bij de eerstvolgende openstelling.

In 2025 zal de subsidiemodule in zijn geheel worden geëvalueerd. Voor dit moment is gekozen omdat de eerste projecten dan naar verwachting operationeel zullen zijn en er tegelijkertijd nog tijd is om wijzigingen in de regeling aan te brengen.

Voor het kunnen doen van een gedegen rapportage is het van belang dat de subsidieaanvrager gegevens aanlevert bij de aanvraag. In de aanvraag worden de NAW gegevens van de locatie waar de verwerkingsinstallatie staat opgevraagd. Ook dient de subsidieaanvrager aan te geven welk mestverwerkingsproces er zal worden uitgevoerd. Verder gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een projectplan met daarin onder andere een omschrijving van de aangevoerde mestsoorten die worden verwerkt en een omschrijving van de hoogwaardige eindproducten, een omgevingsvergunning, wanneer water geloosd wordt een lozingsvergunning, een of meerdere intentieverklaringen, een afvoerplan, een financieringsplan, een begroting per mijlpaal en een accountantsverklaring. Op deze manier verkrijgt RVO volledig inzicht in de planning, de prestatie en de gemaakte kosten.

De subsidieaanvrager verleent in overeenstemming met artikel 41 van het Kaderbesluit Nationale EZK- en LNV-subsidies, gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

8. Advies en consultatie

Bij het opstellen van de regeling is een groep stakeholders tweemaal geconsulteerd middels een online bijeenkomst. De groep bestond uit agrarisch bedrijfsadviseurs, sectorspecialisten en vertegenwoordigers uit de agrarische en mestverwerkingssector. De consultaties hebben bijgedragen aan het vergroten van de doelmatigheid en het beter laten aansluiten van de regelingsvoorwaarden op de praktijksituatie.

Daarnaast heeft het Ministerie van LNV advies gevraagd aan de WUR over de mestverwerkingstechnieken waarmee een hoogwaardige meststof geproduceerd kan worden. Als uitgangspunt is hier genomen dat het eindproduct voldoet aan twee eisen: 90% minerale stikstof ten opzichte van de totale stikstof en een organische stof / stikstof verhouding van 3 of lager. Het advies geeft een lijst met combinaties van verwerkingsprocessen waarmee verwerkte mestproducten die voldoen aan de door de JRC voorgestelde RENURE-criteria7 gemaakt kunnen worden. Deze lijst ligt ten grondslag aan de bijlage bij de subsidiemodule hoogwaardige mestverwerking.

9. Risicoanalyse

Voor de subsidiemodule is een risicoanalyse doorlopen en opgesteld. Gedurende deze analyse zijn verschillende typen risico’s in beeld gebracht. Het betrof risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik, risico’s in de uitvoering van de subsidiemodule en risico’s ten aanzien van het behalen van de beleidsdoelstellingen. Voor risico’s die als hoog zijn ingeschat zijn mitigerende maatregelen uitgewerkt en verwerkt in de regelingstekst. De resterende risico’s worden als ‘laag’ ingeschat. Mitigerende maatregelen die zijn genomen hebben vooral betrekking op eisen aan zeggenschap over de installatie, communicatie en controle op de daadwerkelijk gerealiseerde installatie.

10. Staatssteun

De onderhavige subsidiemodule is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Voor deze subsidiemodule is daarom aansluiting gezocht bij artikel 47 van de AGVV. Artikel 47 van de AGVV bepaalt dat investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval verenigbaar is met de interne markt in de zin van artikel 107, derde lid, van het VWEU en dat dergelijke steun van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU is vrijgesteld mits de in artikel 47 en de in hoofdstuk I van de AGVV vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

De onderhavige subsidiemodule past binnen de reikwijdte van artikel 47 van de AGVV en zowel aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 47, als de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk I van de AGVV is gevolg gegeven in de subsidiemodule. Van de steunmaatregel zal kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, eerste lid, onder a, van de AGVV. Daarnaast zal jaarlijks verslag aan de Europese Commissie worden uitgebracht, conform artikel 11, eerste lid, onder b, van de AGVV. Voor zover er in individuele gevallen steun wordt verleend van meer dan € 500.000,– worden ook de in bijlage III van de AGVV bedoeld gegevens gepubliceerd, zoals vereist op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de AGVV.

11. Inwerkingtreding en openstelling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Artikel 2.18.1 (Begripsbepalingen)

Dit artikel bevat enkele beschrijvingen van begrippen die in de subsidiemodule worden gebruikt. Waar mogelijk is aansluiting gezocht bij bestaande begrippen zoals deze bijvoorbeeld reeds zijn opgenomen in de Meststoffenwet of het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Aan een aantal begrippen of definities wordt in de subsidiemodule een andere invulling gegeven. De achtergrond hiervan wordt hieronder nader toegelicht.

Van groot belang voor deze subsidiemodule is onder andere het begrip 'hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie'. Het gaat hierbij om een installatie die werkt volgens een van de processen zoals opgenomen in bijlage 2.18.1 van deze subsidiemodule. Een installatie werkend volgens deze processen wordt gezien als hoogwaardig omdat er naar grote waarschijnlijkheid door de installatie meststoffen worden geproduceerd die voldoen aan de Renure-criteria. Dit zijn de eisen die door het JRC zijn voorgesteld voor het produceren van kunstmestvervangers uit dierlijke mest.

Het begrip mestbewerking is in deze module geïntroduceerd om te kunnen bepalen of er sprake is van inrichting dan wel herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie. Door te kiezen voor een andere term dan mestverwerking wordt voorkomen dat het begrip hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie daardoor mede wordt bepaald.

Naast het begrip 'hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie' is ook het onderscheid tussen de inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie en de herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie van belang voor deze subsidiemodule. Dit vanuit de wens om naast het herinrichten van bestaande mestverwekingsinstallaties naar hoogwaardige mestverwerkingsinstallaties, ook het inrichten van nieuwe locaties en daarmee installaties voor hoogwaardige mestverwerking te stimuleren. Om op deze manier een verdere impuls te kunnen geven aan het vergroten van de capaciteit van hoogwaardige mestverweking in Nederland. Onderscheidend tussen beide vormen is of er op de betreffende locatie in de voorafgaande 10 jaar op enig moment mestbewerking heeft plaatsgevonden.

Een andere begripsbepaling die in deze subsidiemodule wordt gehanteerd is de 'mestleveringsovereenkomst'. Van belang voor het rangschikken van de subsidieaanvragen is onder andere het aantal mestleveringsovereenkomsten en de periode waar deze mestleveringsovereenkomsten op zien. Doel van het onderdeel maken van deze mestleveringsovereenkomsten van het aan te leveren projectplan en het onderdeel maken van de ranking van de aanvragen is dat op deze manier wordt geborgd dat de te realiseren hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie zal bijdragen aan de doelstelling van de subsidiemodule.

Artikel 2.18.2 (Subsidieverstrekking)

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een intermediaire onderneming waarbij wordt uitgegaan van de definitie hiervan zoals deze is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder o, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm). Met het begrip intermediaire onderneming wordt gedoeld op een onderneming, niet zijnde een bedrijf, in het kader waarvan al dan niet uitsluitend dierlijke meststoffen worden verhandeld of worden gebruikt. Van belang hierbij is dat de intermediaire onderneming op grond van artikel 38 van het Ubm, ter registratie moet zijn aangemeld bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De uitvoering van deze registratie wordt gedaan door RVO. In het tweede lid van artikel 38 van het Ubm zijn de gegevens opgenomen die daarvoor in ieder geval door de intermediair, die de intermediaire onderneming voert (artikel 1, eerste lid, onder q van het Ubm), moeten worden verstrekt. Door aan te sluiten bij het begrip intermediaire onderneming en de registratie van deze ondernemingen die reeds door RVO wordt uitgevoerd, heeft RVO inzicht in de achtergrond van de onderneming en wordt de kans op onrechtmatigheden verkleind.

In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat door een intermediaire onderneming per kalenderjaar maximaal één aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een investeringsproject kan worden ingediend. De bedoeling hiervan is om op deze manier meerdere intermediaire ondernemingen in aanmerking te laten komen voor subsidie.

Artikel 2.18.3 (Hoogte subsidie)

Er is voor een minimaal subsidiebedrag van € 125.000,– gekozen om het subsidiebedrag altijd van voldoende hoogte te laten zijn ten opzichte van de uitvoeringskosten. Het maximum subsidiebedrag is op € 2.000.000,– vastgesteld om, gezien de hoogte van de subsidieplafonds, meerdere aanvragers in aanmerking te laten komen en tegelijkertijd recht te doen aan de flinke omvang van een investering in dergelijke processen.

Als subsidiepercentage is 40% vastgesteld, tenzij het een grote onderneming betreft. Dan is het subsidiepercentage 35%, omdat dit zo is bepaald in artikel 47, achtste lid van de AGVV.

Artikel 2.18.4 (Subsidiabele kosten)

Uit het zevende lid van artikel 47 van de AGVV volgt dat slechts de bijkomende kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van een investering die tot betere of efficiëntere recycling of hergebruiksactiviteiten leidt, vergeleken met een conventioneel proces van hergebruik en recycling met dezelfde capaciteit die zonder de steun zou zijn gebouwd, als in aanmerking komende kosten kunnen worden beschouwd. Denk hierbij aan de kosten die worden gemaakt voor het aanschaffen van de installatie voor het mestverwerkingsproces en het in bedrijf stellen hiervan. Hiermee worden ook kosten bedoeld die rechtstreeks met het verwerkingsproces samenhangen, zoals kosten voor de hal waarin mestverwerking plaats zal vinden of de kosten voor het plaatsen van een mestopslag.

Artikel 2.18.5 (Verdeling subsidieplafond)

De verwachting is dat nieuwe initiatieven (die dus de inrichting van hoogwaardige mestverwerkingsinstallaties betreffen) minder hoog zullen scoren bij de rangschikkingscriteria dan herinrichtingsinitiatieven, omdat de kosten uitgedrukt in subsidiebedrag / capaciteit verwerkte kg N relatief hoog zijn ten opzichte van bestaande initiatieven.

Omdat ook belang wordt gehecht aan de inrichting van hoogwaardige mestverwerkingsinstallaties is er voor beide categorieën zoals opgenomen in artikel 2.18.2, eerste lid, onder a en b, van de subsidiemodule een subsidieplafond ingesteld. Op deze manier worden de aanvragen aan de hand van dezelfde rangschikkingscriteria voor beide categorieën apart gerangschikt. Indien het budget voor herinrichting van hoogwaardige mestverwerkingsinstallaties niet wordt benut of niet volledig wordt benut, komt dit resterende budget ten goede aan investeringsprojecten die zien op de inrichting van hoogwaardige mestverwerkingsinstallaties.

Artikel 2.18.6 (Start en realisatietermijn)

Er wordt gewerkt met een bevoorschotting per kwartaal gedurende de bouwperiode. De periode wordt in ten minste drie sub-perioden opgedeeld, gekenmerkt door de volgende mijlpalen: beschikking – start bouw – eind bouw – proefdraaien. Het is aan de subsidieaanvrager om meer mijlpalen aan te geven en daarmee meer sub-perioden te creëren wanneer dat nodig wordt geacht. Bij elke mijlpaal dient de verwachte datum voor het bereiken van de mijlpaal te worden weergegeven. Ook wordt door de subsidieaanvrager aangegeven welk deel van de kosten wordt gemaakt bij elke individuele mijlpaal. Bij de subsidieaanvraag wordt aangegeven op welke data de mijlpalen worden verwacht en welk gedeelte van de kosten naar verwachting per mijlpaal gemaakt wordt. RVO bepaalt vervolgens hoeveel kwartalen (lees voorschotmomenten) er zijn. Het totale voorschotbedrag wordt evenredig verdeeld over deze momenten.

Het project dient binnen 3 jaar vanaf het moment van subsidieverlening te worden gerealiseerd. Wanneer het project niet binnen 3 jaar gerealiseerd wordt, stelt RVO de subsidie vast op basis van het op dat moment gerealiseerde. Dit zou ook een lagere vaststelling van de subsidie kunnen betekenen. De Minister kan, op verzoek van de subsidieaanvrager, de periode van subsidieverlening tot realisatie verlengen met 1 jaar, tot 4 jaar in totaal. Dit is echter alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen.

Artikel 2.18.7 (Afwijzingsgronden)

De regeling bevat een aantal afwijzingsgronden. Voor zover nodig worden deze kort toegelicht.

De afwijzingsgrond, opgenomen in onderdeel a bepaalt dat het niet mogelijk is om voor dezelfde locatie in twee opvolgende jaren subsidie aan te vragen. Deze afwijzingsgrond beoogt te voorkomen dat projecten in delen worden uitgevoerd om zo gunstiger uit te komen in de ranking van de aanvragen.

Een andere belangrijke afwijzingsgrond ziet op de situatie dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de intermediaire onderneming volledige zeggenschap heeft over het investeringsproject. Dit om te voorkomen dat subsidie wordt toegekend aan een partij met beperkte invloed op het investeringsproject.

De afwijzingsgrond die ziet op de minimale capaciteit van de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie, is opgenomen om er in combinatie met het minimum subsidiebedrag van € 125.000, voor te zorgen dat de baten van het project opwegen tegen de lasten.

De regeling richt zich, in lijn met de contouren van het nieuwe mestbeleid, op mestverwerking van staldiermest. Hieruit komt de afwijzingsgrond voort dat indien uit het aanvoerplan blijkt dat naar verwachting niet minimaal 90% van het invoermateriaal zal bestaan uit de dierlijke meststoffen van staldieren, de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie zal beslissen.

Artikel 2.18.8 (Rangschikkingscriteria)

Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt. De volgende drie criteria worden beoordeeld, allen met een specifieke wegingsfactor:

  • Kosten efficiëntie (70%)

  • Aanvoerzekerheid (25%)

  • Locatie (5%)

Voordat wordt gerangschikt, worden de aanvragen verdeeld in aanvragen voor de inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie en aanvragen voor de herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie. Voor elk van de groepen is immers een apart budget beschikbaar. Vervolgens worden beide groepen aanvragen gerangschikt aan de hand van de genoemde criteria. De keuze voor twee budgetten is gemaakt om te voorkomen dat bestaande initiatieven standaard een hogere score behalen dan nieuwe initiatieven, terwijl er een groot belang wordt gehecht aan nieuwe initiatieven. Nieuwe initiatieven zijn namelijk van belang voor het realiseren van de benodigde verwerkingscapaciteit. Deze verwerkingscapaciteit kan niet worden behaald met het enkel realiseren van hoogwaardige mestverwerking op de bestaande locaties.

Deze rangschikkingscriteria worden hierna één voor één toegelicht en vervolgens schematisch weergegeven.

Kosten-efficiëntie (weging 70%)

De hoeveelheid subsidie per capaciteit van het verwerkte product in kilo stikstof. Dit criterium dient om aan de meest kosten-efficiënte aanvragen meer punten toe te kennen. De kosten-efficiëntie wordt berekend door het totaal subsidiabele bedrag te delen door de capaciteit om eindproducten te produceren uitgedrukt in kg stikstof. Dit levert een getal op dat wordt uitgedrukt in € / kg N. Het gemiddelde van deze getallen wordt gesteld als 100%. Vervolgens wordt per getal bezien hoe groot de afwijking is, in positieve of negatieve zin, en worden punten toegekend.

Benutting (weging 25%)

In het aanvoerplan is aangegeven voor welk percentage van de capaciteit van de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie en voor welk aantal jaren er mestleveringsovereenkomsten zijn gesloten. De zekerheid van mestaanvoer en dus de verwachte benutting van de installatie kan worden bepaald met behulp van het aantal afgesloten mestleveringsovereenkomsten, de omvang ervan (overeengekomen hoeveelheid te leveren mest) en de looptijd ervan.

Voor de ranking wordt de benuttingsgraad uitgedrukt in een percentage van de verwerkingscapaciteit waarvoor mestleveringsovereenkomsten zijn gesloten en het aantal jaren waarvoor deze gemiddeld zijn gesloten. Mestleveringsovereenkomsten worden alleen meegenomen als deze zien op de periode waarin de installatie in werking is. Deze periode wordt bepaald aan de hand van de planning die bij de aanvraag wordt ingediend. Het criterium ziet met andere woorden op de waarschijnlijkheid dat de gebouwde capaciteit ook daadwerkelijk benut gaat worden.

Van hoog naar laag gerankt zijn er de volgende categorieën: meer dan 75% en minimaal 3 jaar, meer dan 50% en minimaal 3 jaar, meer dan 75% en minimaal 1 jaar en overig. Dit om te stimuleren dat er zowel voor een hoger percentage van de jaarlijkse verwerkingscapaciteit mestleveringsovereenkomsten worden gesloten als voor een langere periode. Wanneer voor meer dan 75% van de jaarlijkse verwerkingscapaciteit voor 3 jaar of langer een mestleveringsovereenkomst is gesloten, scoort de aanvraag het hoogst, namelijk 10 punten met een weging van 25. De volgende categorie ziet op gevallen waarin er voor meer dan 50% van de jaarlijkse verwerkingscapaciteit voor 3 jaar of langer een mestleveringsovereenkomst is gesloten. In dat geval worden er 6 punten gescoord met een weging van 25. De categorie daarna ziet op situaties waarin er voor meer dan 75% van de jaarlijkse verwerkingscapaciteit voor 1 jaar of langer een mestleveringsovereenkomst is gesloten. In dat geval worden 3 punten gescoord met een weging van 25. Tenslotte bestaat er de categorie overig voor de aanvoerplannen waarbij de mestleveringsovereenkomsten niet aan de voorwaarden van een van de hiervoor genoemde categorieën voldoen. In dat geval wordt er 1 punt gescoord met een weging van 25. Op basis van de hiervoor genoemde categorieën wordt beoordeeld hoeveel punten voor dit onderdeel in de rangschikking worden toegekend.

Locatie (weging 5%)

Er wordt onderscheid gemaakt voor wat betreft de locatie van de installatie voor hoogwaardige mestverwerking, namelijk binnen of buiten de concentratiegebieden Oost of Zuid, als aangegeven in bijlage I van de Meststoffenwet. Dit criterium ziet erop toe dat de capaciteit voornamelijk ontstaat waar deze het meest nodig is, namelijk in de concentratiegebieden. Dit criterium heeft de laagste weging om zo alleen van invloed te zijn in het geval dat door verschillende aanvragen op de andere criteria gelijk wordt gescoord. Naar verwachting zal de locatie van de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie door de intermediaire ondernemer immers ook zo gekozen worden dat deze zich dichtbij de aanvoerbron van de te verwerken dierlijke meststoffen bevindt.

De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Als uit de rangschikking blijkt dat twee aanvragen exact gelijk scoren, is kostenefficiëntie de doorslaggevende factor.

Onderstaande tabel geeft de rankschikkingscriteria schematisch weer. Het minimaal te behalen aantal punten is 170 en het maximaal aantal is 1.000.

Artikel 2.18.9 (Verplichtingen subsidieontvanger)

In dit artikel zijn een drietal verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen.

In het derde lid van artikel 2.18.9 is daarbij de verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger zijnde de intermediaire onderneming bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, om gedurende de looptijd van het investeringsproject over een geldige registratie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Ubm te beschikken. Op grond van artikel 38a van het Ubm kan een dergelijke registratie worden geweigerd, geschrapt of geschorst. Zoals te lezen in de Nota van toelichting bij het Besluit van 18 december 2013, houdende wijziging van het Uitvoeringbesluit Meststoffenwet (invoering mestverwerkingsplicht)8 zal ten aanzien van de weigering en schrapping van de registratie worden aangesloten bij de weigerings- en schrappingsgronden van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Weigering en schrapping zal mogelijk zijn in die gevallen en onder de voorwaarden die zijn omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob. Het gaat daarbij om gevallen waarin het ernstige gevaar bestaat dat de registratie zal worden of is gebruikt om strafbare feiten te begaan of om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen, te benutten. Op grond van artikel 38a, tweede lid van het Ubm bestaat daarnaast een schorsingsmogelijkheid van de registratie voor de gevallen waarin en voor de periode dat onherroepelijk geworden boetes of verbeurd verklaarde dwangsommen niet zijn voldaan.

Op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 2.18.10 (Informatieverplichtingen)

Bij de aanvraag worden door de intermediaire onderneming de gegevens aangeleverd zoals opgenomen in het eerste en tweede lid van het artikel. Hierin zijn ook opgenomen de gegevens die op grond van artikel 6, tweede lid, en bijlage III van de AGVV zijn vereist. De gegevens zoals opgenomen in bijlage III van de AGVV dienen immers op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de AGVV, gepubliceerd te worden wanneer er sprake is van een individuele steunverlening van meer dan € 500.000–,.

De aanvraag gaat vergezeld van een kopie van de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het investeringsproject. De aanvrager beschikt in ieder geval over een geldige vergunning voor de activiteit mestverwerking en een omgevingsvergunning (milieu en bouw). Wanneer het verwerkingsproces zo is ingericht dat water geloosd zal worden, is een lozingsvergunning ook benodigd.

Verder is het voor het verstrekken van de voorschotten nodig, dat bij de aanvraag een begroting per mijlpaal wordt aangeleverd.

Ook wordt in de aanvraag gemeld of de subsidie betrekking heeft op een nieuwe mestverwerkingsinstallatie op een nieuwe locatie (inrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie) of op het wijzigen van een bestaande mestverwerkingsinstallatie (herinrichting van een hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie). De aanvrager dient hierbij aan te geven welk van de mestverwerkingsprocessen opgenomen in bijlage 2.18.1 zal worden uitgevoerd. Verder dient er een beschrijving van de gebruikte mestsoorten te worden bijgevoegd, met daarin de hoeveelheden uitgedrukt in kilogram en in kilogrammen stikstof en fosfaat per kalenderjaar. Indien er sprake is van (tezamen met de dierlijke meststoffen) andere behandelde stoffen, dient de aard en samenstelling van deze stoffen tevens te worden vermeld.

Daarnaast wordt bij de aanvraag een aanvoerplan aangeleverd dat ziet op de aan te leveren dierlijke meststoffen van veehouderijen met staldieren. Dit aanvoerplan dient te zijn onderbouwd met mestleveringsovereenkomsten met de veehouderijen die voornemens zijn mest te leveren aan de aanvrager.

Bij de aanvraag verschaft de aanvrager RVO een financieringsplan voor de nieuwbouw van de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie dan wel de uitbreiding van een bestaande verwerkingsinstallatie. Tevens verstrekt de aanvrager RVO bij de subsidieaanvraag een beschrijving van de eindproducten van het productieproces, de hoeveelheden daarvan uitgedrukt in kilogram per kalenderjaar en van de verwachte samenstelling daarvan uitgedrukt in kilogrammen fosfaat en stikstof, onderscheiden naar de verschillende eindproducten. De aanvrager dient bij de aanvraag in het afvoerplan aan te geven in welke sectoren de eindproducten naar verwachting zullen worden afgezet.

Artikel 2.18.11 (Aanvraag subsidievaststelling)

In dit artikel is bepaald dat het eindverslag dat op grond van artikel 50, tweede lid, onder a, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies de aanvraag om subsidievaststelling dient te vergezellen een technische beschrijving van het investeringsproject dient te bevatten. Aan de hand van deze technische beschrijving dient te kunnen worden gecontroleerd of de hoogwaardige mestverwerkingsinstallatie gebruik maakt van het proces zoals opgenomen in bijlage 2.18.1 waarvoor de subsidie is verleend.

Bijlage 2.18.1

In onderstaande tabel worden bovenaan de negentien verschillende processen aangegeven die in aanmerking komen voor deze subsidieregeling. Aan de hand van de ‘X’ kan worden afgelezen welke van de processtappen in de meest linkerkolom tot een bepaald proces behoren. Als voorbeeld: proces 1 dat in aanmerking komt is een proces waarin zowel een mechanische scheiding door een decanter, als een micro- of ultrafiltratie is opgenomen.

Hieronder worden de verschillende processtappen en begrippen uitgebreider beschreven.

Ingaand materiaal

Dierlijke meststoffen van overwegend staldieren (bijvoorbeeld kalveren, pluimvee en varkens) en digestaat ontstaan bij mono- of covergisting van staldiermest met toegestane co-materialen. Voor zowel de dierlijke meststoffen als digestaat geldt dat deze voor minimaal 90% dienen te bestaan uit staldiermest.

Digestaat als ingaand materiaal

Bij vergisting wordt door het gebruik van micro-organismen een gedeelte van de organische stoffen aanwezig in mest (en, of andere stoffen) omgezet in minerale stikstof en biogas. Het uitgaande digestaat uit het vergistingsproces is rijker aan minerale stikstof en heeft een lager droge stof gehalte.

Vlokmiddelen/flocculanten (polyacrylamide (PAM) en ijzer(III)sulfaat)

Vlokmiddelen zijn toevoegmiddelen die ervoor zorgen dat vaste deeltjes aan elkaar gaan vast 'vlokken'. De nieuwe samengeplakte deeltjes, de 'vlokken', zijn vaak makkelijker te gebruiken of beter scheidbaar van een vloeistof. In de mestverwerking worden deze toevoegmiddelen vaak gebruikt bij mestscheidingstechnieken om een betere scheiding te krijgen tussen de vaste dikke fractie en de waterige dunne fractie.

Flotatie (ook wel Dissolved Air Flotation/DAF genoemd)

Flotatie is een techniek waarbij vaste mest (dikke fractie) wordt gescheiden van de waterige fractie (dunne fractie) door een drijflaag van vaste mest te vormen en deze van de waterlaag af te schrapen. In een bak met mest wordt onder in de mest lucht toegevoegd op een manier waardoor er zo veel mogelijk kleine bubbeltjes ontstaan. Deze kleine bubbeltjes hechten zich vast aan het oppervlak van de vaste deeltjes in de mest waardoor deze beginnen te drijven, deze drijvende deeltjes vormen samen een drijflaag van voornamelijk vaste mest. De gevormde drijflaag wordt vervolgens van de waterlaag afgeschraapt en opgevangen. Met deze techniek worden er twee fracties gevormd: de vaste deeltjes in de drijflaag (dikke fractie) en het waterige deel wat achter blijft dat is ontdaan van vaste deeltjes (dunne fractie).

Zeefbandpers

Bij de zeefbandpers wordt de drijfmest gescheiden aan de hand van filters. Eerst wordt een groot gedeelte van het water in de mest gescheiden met een water doorlaatbaar filter gebruikmakend van de zwaartekracht. De ingedikte drijfmest na deze filtratie wordt vervolgens in de volgende stap tussen persfilterbanden geperst om extra water uit de mest te verwijderen. De overgebleven mest na de pers is de dikke fractie en het opgevangen water uit de filtratie en pers stap vormen de dunne fractie.

Centrifuge/Decanter

Het is ook mogelijk om met het gebruik van een centrifuge, of ook wel decanter genoemd, drijfmest in een dikke en dunne fractie te scheiden. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het principe van een centrifuge waarbij de grotere zwaardere delen zich in aan de buitenkant van de centrifuge ophopen. Met behulp van een interne schroef kan vervolgens de dikke fractie aan de buitenkant worden afgevangen als dikke fractie en de waterige fractie als dunne fractie

Vijzelpers

Bij de vijzelpers wordt de mest gescheiden door het gebruik van een vijzel. De drijfmest wordt door de vijzel tegen een pers aangedrukt richting een opening aan het einde van de vijzel om de dikke fractie op te vangen. Door het opstapelen van de dikke fractie bouwt de druk op de dikke fractie op waardoor er meer water uitgeperst kan worden. De waterige fractie die door de zeef heengaat wordt opgevangen als de dunne fractie.

Filtratie

Bij filtratie wordt vloeistof (onder druk) door een semipermeabel filter geleid. Alle stoffen die niet door het filter heen kunnen worden het concentraat genoemd en de doorgelaten vloeistof heet het permeeat. Door dit filter toe te passen kunnen vaste stoffen worden gescheiden van de opgeloste stoffen in een vloeistof. Door het gebruik van filtratie op de dunne fractie kan deze worden ontdaan van eventuele vaste organische stoffen. Er zijn verschillende categorieën van filtratie: microfiltratie, ultrafiltratie en nanofiltratie. Bij microfiltratie wordt de vloeistof ontdaan van o.a. micro-organismen en zwevende stoffen. Bij ultrafiltratie worden grote organische stoffen verwijderd uit de vloeistof. Bij nanofiltratie worden microverontreinigingen en grote ionen uit de vloeistof verwijderd. Bij mestverwerking wordt voornamelijk ultrafiltratie gebruikt om een mineralenconcentraat te ontdoen van organische stoffen.

Omgekeerde osmose

Omgekeerde osmose is een filtratie techniek waarbij water uit een oplossing kan worden verwijderd waardoor de oplossing opgeconcentreerd wordt. Bij omgekeerde osmose wordt gebruikt gemaakt van een filter waardoor alleen watermoleculen kunnen passeren. Hierdoor is het mogelijk om water uit een vloeistof te halen door onder een hoge druk de vloeistof op dit filter te drukken en het water uit de vloeistof te drukken. Schoon water wordt opgevangen aan de andere kant van het filter en de geconcentreerde vloeistof blijft over als product. Bij Renure-meststoffen kan deze techniek gebruikt worden om een vloeistof met daarin stikstof en water te concentreren door het water te verwijderen.

Aanzuren

Bij aanzuren wordt de pH van de mest(fractie) met behulp van een zuur verlaagd. Hierdoor kunnen chemische processen worden beïnvloed. Bij mest kan dit onder andere gebruikt worden om de oplosbaarheid van ammoniak te verhogen waardoor er minder ammoniak vervluchtigd.

Indampen

Bij indampen wordt een vloeibare stroom geconcentreerd door een gedeelte van het aanwezige water en/of oplosmiddel te verdampen. Bij het produceren van een meststof wordt juist de dunne fractie opgewarmd waardoor het water en het ammonium in de dunne fractie beginnen te verdampen als waterdamp en ammoniak. Door de verdamping van het ammonium wordt de dunne fractie ontdaan van de stikstof. De vrijkomende luchtstroom wordt vervolgens afgevangen om verder te verwerken.

Strippen

Bij strippen wordt een vluchtig bestandsdeel in een oplossing overgebracht in een gasfase. Hiervoor wordt vaak in een gesloten ruimte lucht door of over een vloeistof geleid om het contact van de vloeistof met de lucht te vergroten. Vervolgens wordt de lucht afgevangen om te worden behandeld en het gestripte bestandsdeel weer verder te verwerken. Voor het strippen van ammoniak wordt ammonium dat zich in een oplossing bevindt vrijgemaakt als het gas ammoniak. Het strippen van ammoniak uit de dunne fractie of digestaat van een vergisting proces kan worden gestimuleerd door het toevoegen van een base aan de oplossing of het opwarmen van de oplossing. Hierdoor wordt de oplosbaarheid van ammonium verlaagd en komt deze vrij als ammoniak in de lucht. Deze lucht wordt vervolgens opgevangen voor een verdere bewerking van de ammoniak.

Wasser

Bij wassing wordt een luchtstroom gewassen met een vloeistof om zo gassen in de luchtstroom af te vangen en op te lossen in de wasstroom. Voor het opvangen van ammoniak uit een luchtstroom wordt meestal zwavelzuur of ammoniumsulfaat gebruikt. Het zuur wordt over de luchtstroom heen gesproeid en de ammoniak in de luchtstroom lost op in het zuur. Dit zuur met daarin opgelost ammoniak wordt afgevangen om verder te worden opgewerkt of direct gebruikt als product.

Condensatie

Bij condensatie wordt een gasvormig product weer opgevangen als vloeibaar product. Dit wordt meestal gedaan door een luchtstroom af te koelen waardoor de het gas in de luchtstroom condenseert als vloeistof. In het geval van kunstmestvervanger productie wordt de ammoniak in een luchtstroom met waterdamp afgekoeld om de ammoniak te condenseren in een water oplossing.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
4

JRC, 2020. D.Huygens et al. JRC Publications Repository – Technical proposals for the safe use of processed manure above the threshold established for Nitrate Vulnerable Zones by the Nitrates Directive (91/676/EEC) (Europa.eu).

X Noot
5

Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie, PbEU 2015, L241).

X Noot
6

Standaarduurtarief voor een adviseur € 54,–. Standaarduurtarief voor eigen arbeid € 34,–.

X Noot
7

JRC rapport: Technical proposals for the safe use of processed manure above the threshold established for Nitrate Vulnerable Zones by the Nitrates Directive (91/676/EEC) https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC121636.

X Noot
8

Stb. 2013, 577.

Naar boven