Beleidsregel vergoeding deskundigenkosten Rijkswaterstaat

De directeur-generaal van Rijkswaterstaat,

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en gelet op het feit dat het bij de verwerving van onroerende zaken en beëindiging van een aantal rechten door de Staat (Rijkswaterstaat) ter voorkoming van gerechtelijke onteigening veelal redelijk is de wederpartij een vergoeding te verlenen voor de daartoe in redelijkheid gemaakte kosten van deskundige bijstand;

Besluit

tot vaststelling van de navolgende beleidsregel:

Artikel 1

Bij minnelijke grondverwerving en beëindiging van rechten, als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Onteigeningswet, door Rijkswaterstaat ter voorkoming van gerechtelijke onteigening, hanteert de Minister de volgende formule om het forfaitaire bedrag te berekenen exclusief btw voor de vergoeding van de kosten van deskundige bijstand:

2% van de schadeloosstelling met een minimum van € 2.250,– en een maximum van € 20.000,–

Artikel 2

De vergoeding in de kosten van deskundige bijstand wordt uitsluitend vergoed indien de rechthebbende aantoont dat deskundige bijstand ook daadwerkelijk is verleend.

Artikel 3

Bij gegronde redenen kan van de in artikel 1 genoemde bedragen naar boven of naar beneden worden afgeweken, zowel op verzoek van een rechthebbende als ambtshalve door de Minister, op basis van de door de rechthebbende te verstrekken specificatie van de bestede uren.

Artikel 4

  • 1. Indien een rechthebbende verzoekt om afwijking van de vergoeding als bedoeld in artikel 1, onderbouwt en verantwoordt de rechthebbende het verzoek. Die verantwoording bevat ten minste een specificatie waarop de aard van de verrichtingen, het uurtarief, de data en de tijdsbesteding zijn vermeld.

  • 2. Bij de beoordeling van een verzoek als bedoeld in artikel 3, hanteert de Minister de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 50 Onteigeningswet. Dat betekent dat bezien wordt of het inroepen van de deskundige bijstand redelijk was en welke vergoeding daarvoor redelijk is.

Artikel 5

Bij de toepassing van de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 4 gaat de Minister uit voor een marktconforme vergoeding voor de inzet van de verlener van deskundige en/of juridische bijstand.

Artikel 6 Overgangsrecht

Deze beleidsregel is ook van toepassing voor minnelijke aankoopgesprekken die reeds waren opgestart vòòr inwerkingtreding van deze beleidsregel, maar waarover pas prijsovereenstemming is of zal worden bereikt over de verwerving van onroerende zaken en de beëindiging van rechten, na de datum van vaststelling van het besluit.

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet of uiterlijk 5 jaar na vaststelling van deze beleidsregel zal deze geëvalueerd worden en indien nodig aangepast.

Artikel 7 Intrekking

Het Besluit Vergoeding van kosten deskundige bijstand bij minnelijke grondverwerving door Rijkswaterstaat ter voorkoming van gerechtelijke onteigening, Staatscourant. 15-12-2005, nr. 244, wordt ingetrokken.

Artikel 8 Inwerkingtreding.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant gepubliceerd worden.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Regeling vergoeding deskundigenkosten Rijkswaterstaat.

Den Haag, 1 november 2022

De directeur-generaal Rijkswaterstaat, M.C.A. Blom

TOELICHTING

1 Toelichting – algemeen

In geval van minnelijke verwerving van gronden door Rijkswaterstaat ter voorkoming van onteigening, acht Rijkswaterstaat het redelijk om, in het verlengde van artikel 50 Onteigeningswet, aan de (voormalige) rechthebbende een vergoeding toe te kennen voor de kosten die de rechthebbende in redelijkheid heeft gemaakt voor de inschakeling van deskundige bijstand. Rijkswaterstaat hanteert daartoe een forfaitair stelsel, waarin de hoogte van de toe te kennen vergoeding is gerelateerd aan de schadeloosstelling die de rechthebbende ontvangt. Dit forfaitaire stelsel was eerst neergelegd in het besluit ‘Vergoeding van kosten van deskundige bijstand bij minnelijke grondverwerving door Rijkswaterstaat ter voorkoming van gerechtelijke onteigening’ (Staatscourant 2005, 244, p. 18) (hierna: het besluit). Artikel 3 van het besluit liet toe dat (gemotiveerd) wordt verzocht om een afwijking van het forfaitaire stelsel.

De in het besluit opgenomen forfaitaire bedragen zijn sinds 2005 niet meer herzien. Rijkswaterstaat heeft daarom besloten het forfaitaire stelsel uit het besluit aan te passen en een nieuw besluit voor de vergoeding van kosten vanwege deskundige bijstand vast te stellen.

De aanpassing van het forfaitaire stelsel is erop gericht om de gehanteerde bedragen meer te laten aansluiten bij de praktijk. Tegelijkertijd kunnen zich situaties voordoen waarin het forfaitaire stelsel niet leidt tot een redelijke vergoeding van de gemaakte kosten. Daarom biedt de onderhavige regeling ruimte, net zoals in de vorige regeling, om in individuele gevallen af te wijken van het forfaitaire bedrag. Die verzoeken beoordeelt Rijkswaterstaat volgens de maatstaven van de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 50 Onteigeningswet: zowel de inschakeling van een deskundige als het daarmee gemoeide bedrag moet redelijk zijn. De beoordeling geschiedt aan de hand van de gezichtspunten die zijn ontleend aan de huidige jurisprudentie omtrent de dubbele redelijkheidstoets.

Aan deze aanpassing ligt de wens ten grondslag om rechthebbenden en hun deskundigen inzicht te bieden in de wijze waarop Rijkswaterstaat de gemaakte kosten zal beoordelen. Ook beoogt Rijkswaterstaat de beoordeling van de kosten van deskundige bijstand te uniformeren, hetgeen de voorspelbaarheid ten goede komt.

In deze toelichting werkt Rijkswaterstaat het nieuwe forfaitaire stelsel en de diverse gezichtspunten nader uit. Zo wordt de algemene wijze van beoordeling inzichtelijk gemaakt. Ter verdere concretisering zijn diverse voorbeelden opgenomen en uitgewerkt. Bedoeling is dat de praktijk op voorhand een goed beeld heeft van wat Rijkswaterstaat beschouwt als redelijk gemaakte kosten in het minnelijke traject ter voorkoming van een gerechtelijke onteigeningsprocedure en hoe Rijkswaterstaat die kosten beoordeelt.

Het toepassingsbereik van deze ministeriële regeling is beperkt tot het minnelijk overleg ten behoeve van de grondverwerving dat partijen voeren tot aan de dagvaarding.

Rijkswaterstaat is ermee bekend dat ook andere partijen gronden verwerven, aansluiting zoeken bij deze regeling. Hoewel de regeling in beginsel alleen ziet op de kostenvergoeding door Rijkswaterstaat, is deze zo opgesteld dat deze ook handvatten biedt die voor andere verwervende partijen bruikbaar zijn.

Vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet zal deze regeling aangepast worden aan de Omgevingswet.

2 Toelichting – artikelsgewijs

2.1 Artikel 1 (forfaitair stelsel) en 2 (verleende bijstand)

Het uitgangspunt van de regeling is dat de rechthebbende aanspraak heeft op een forfaitaire vergoeding van kosten vanwege deskundige bijstand, mits daadwerkelijk aan hem deskundige bijstand is verleend.

Rijkswaterstaat hanteert een forfaitair bedrag, omdat dit voor alle betrokkenen duidelijkheid biedt over de te verwachten vergoeding bij het bereiken van overeenstemming. Bovendien voorkomt een forfaitair bedrag dat in elk dossier een aparte afweging moet worden gemaakt over de te vergoeden kosten. Dit voorkomt werk, maar leidt bovenal tot uniformering, voorspelbaarheid en gelijkheid bij de vergoeding van de kosten van deskundige bijstand.

Het genoemde forfaitaire bedrag is gebaseerd op de ervaring van Rijkswaterstaat en andere overheden bij de verwerving van onroerende zaken en de daar betaalde vergoedingen voor de kosten van deskundige bijstand.

Indien het forfaitaire bedrag wordt gehanteerd, is voldoende dat de rechthebbende aantoont dat deskundige bijstand is verleend. Doorgaans is hiertoe voldoende dat een deskundige actief betrokken is geweest bij de onderhandelingen.

2.2 Artikel 3 (afwijking forfaitair bedrag) en 4 (toepassing dubbele redelijkheidstoets)

Indien daar aanleiding toe bestaat, kan zowel op verzoek van de rechthebbende, als ambtshalve door de Minister van het forfaitaire bedrag worden afgeweken.

Als de rechthebbende om afwijking van het forfaitaire bedrag verzoekt, worden de kosten waarvan hij vergoeding vraagt, beoordeeld aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. Deze toets kent twee aspecten: (1) de vraag of de inschakeling van de deskundige(n) door de rechthebbende als zodanig redelijk is (paragraaf 2.2.1) en (2) of de hoogte van de daarmee gemoeide kosten redelijk is (paragraaf 2.2.2).

Het verzoek tot afwijking van het forfaitaire bedrag zal inhoudelijk door Rijkswaterstaat worden beoordeeld. Rijkswaterstaat kan zich hierbij laten adviseren door de door hem ingeschakelde taxatiecommissie. Indien Rijkswaterstaat van oordeel is dat het verzoek tot afwijking onvoldoende is gemotiveerd, wordt het verzoek afgewezen. Als uit de beoordeling volgt dat een gedeelte van de kosten waarvan vergoeding wordt gezocht, voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets, kan het verzoek ook gedeeltelijk worden toegewezen.

Toepassing van de dubbele redelijkheidstoets leidt er toe dat niet in alle gevallen 100% van de bij de rechthebbende gedeclareerde kosten worden vergoed.

Indien er gegronde redenen zijn kan de Minister ambtshalve afwijken van het forfaitaire bedrag. Zowel naar boven als naar beneden. Een voorbeeld waar een afwijking omlaag gerechtvaardigd is: als de schadeloosstelling € 1 miljoen bedraagt, waarbij het forfaitaire bedrag uitkomt op € 20.000 en de deskundige slechts 3 uur betrokken is bij de beoordeling van de koopovereenkomst. Er is dan een relatief zeer beperkt aantal uren besteed ten opzichte van het forfaitaire bedrag. Dat zou een onredelijk hoge vergoeding opleveren. Matiging van de vergoeding is dan op zijn plaats.

Een afwijking omhoog kan gerechtvaardigd zijn wanneer het hanteren van het forfaitaire bedrag een onredelijk lage vergoeding zou opleveren. Bijvoorbeeld bij een schadeloosstelling van € 500,– waar er sprake is van 15 erfgenamen, die gezamenlijk eigenaar zijn. Dan zal een deskundige naar verwachting veel meer tijd moeten besteden aan de zaak. Verhoging van de vergoeding is dan op zijn plaats.

2.2.1 Inschakeling van een deskundige

In algemene zin beschouwt Rijkswaterstaat het als redelijk dat een rechthebbende in het minnelijke verwervingstraject zich laat adviseren en bijstaan door een deskundige (bijvoorbeeld makelaar, taxateur of rentmeester) met voldoende kennis van het onteigeningsrecht. Deze bijstand draagt in de regel bij aan een goed en constructief verlopend onderhandelingsproces en verzekert dat de rechthebbende over voldoende expertise beschikt om zijn gerechtvaardigde belangen te (doen) behartigen.

Rijkswaterstaat zal beoordelen of een deskundige inderdaad voldoende ter zake kundig is. Het gaat daarbij vooral om kennis van het onteigeningsrecht. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de registratie van de deskundige bij DOBS of met aantoonbare kennis (bijv. specialisatiecursussen) en ervaring in het onteigeningsrecht.

In voorkomend geval kan er aanleiding bestaan voor de deskundige om – bijvoorbeeld – een taxateur in te schakelen met specifieke deskundigheid. Rijkswaterstaat toetst dan afzonderlijk of de inzet van een taxateur redelijk is. Daarbij blijft het uitgangspunt dat de deskundige in beginsel in staat wordt geacht om de rechthebbende zelfstandig adequaat bij te staan.

De inschakeling van een advocaat die gespecialiseerd is in het onteigeningsrecht, naast de deskundige, is in beginsel niet redelijk in de minnelijke onderhandelingsfase. Uitgangspunt van het verwervingstraject is immers dat Rijkswaterstaat en de rechthebbende in minnelijke onderhandeling met elkaar zijn getreden. Van een conflict of juridisch geschil is op dat moment geen sprake. Deskundigen zijn voldoende bekend met de regels van het onteigeningsrecht om gedurende het minnelijke verwervingstraject zelfstandig de belangen van de rechthebbende te kunnen behartigen. Alleen bij hoge uitzondering wordt het voorgaande anders, bijvoorbeeld als sprake is van zeer grote belangen of als de uitleg van complexe juridische vraagstukken noodzakelijk is voor het bereiken van overeenstemming. Ook als Rijkswaterstaat zich in een concreet geval laat bijstaan door een externe advocaat, vormt dat een indicatie dat het redelijk is dat de rechthebbende dit eveneens doet. De hieronder omschreven uitgangspunten over aard en omvang van het belang kunnen meewegen bij de beoordeling of de ingeschakelde deskundigheid redelijk is.

Als de inschakeling van meerdere deskundigen redelijk is, verwacht Rijkswaterstaat wel dat iedere deskundige in dat geval vanuit zijn eigen expertise opereert. Een advocaat voert geen taxatiewerkzaamheden uit en de deskundige laat juridische vraagstukken over aan de advocaat (zie ook hieronder, ‘Evenredigheid’).

Het is tot slot denkbaar dat de rechthebbende tijdens het minnelijke verwervingstraject ook andere deskundigen wenst in te schakelen dan een makelaar, taxateur of rentmeester en – bij wijze van uitzondering – een in het onteigeningsrecht gespecialiseerd advocaat. Te denken valt aan een accountant of architect. De (inzet en) kosten van dergelijke deskundigen vallen buiten de reikwijdte van deze regeling, maar vormen – tenzij Rijkswaterstaat en de rechthebbende anders overeenkomen – in voorkomend geval onderdeel van de schadeloosstelling.

2.2.2 Hoogte van de kosten

Ook de hoogte van de gemaakte kosten wordt op redelijkheid beoordeeld. Dit vindt plaats aan de hand van in ieder geval de volgende criteria:

  • a. aard en omvang van het belang en de procedure

  • b. verband tussen de te vergoeden werkzaamheden en het minnelijk overleg (connexiteit)

  • c. tarief

  • d. motivering

Ad a. Aard en omvang van het belang en de procedure

Onder de noemer aard en omvang beoordeelt Rijkswaterstaat onder meer de volgende elementen: aarde en omvang van het belang, de mate van complexiteit en de looptijd van de procedure. Hieronder volgt een korte nadere uitwerking van de diverse factoren.

Aard en omvang belang. Uitgangspunt voor dit element is het belang van de rechthebbende, waarin zowel de zwaarte van het te verwerven recht als de mogelijke hoogte van de schadeloosstelling meewegen. In beginsel rechtvaardigt een groter belang een grotere mate van deskundige betrokkenheid. De verwerving van een woning of bedrijf verschilt bijvoorbeeld van de verwerving van een strook weiland langs een bestaande weg. Evenzeer duidt een te verwachten hoge schadeloosstelling snel op een omvangrijke verwerving, waarbij meer inzet van een deskundige aangewezen kan zijn.

Mate van complexiteit. De mate van complexiteit hangt onder meer af van (i) de feitelijke situatie, (ii) de wijze van waarderen en (iii) juridische kwesties.

  • i. De mate van feitelijke complexiteit hangt onder meer af van de ligging en juridische status van de onroerende zaak en het aantal betrokken belangen (bijvoorbeeld: meerdere rechthebbenden, de aanwezigheid van beperkt gerechtigden). Een stuk grond met alleen een eigenaar, zoals een veldkavel, is doorgaans feitelijk minder complex dan een stuk grond dat wordt verpacht aan een ondernemer en als dienend erf dient voor nabijgelegen erven of behoort tot een nalatenschap. Als het minnelijk overleg betrekking heeft op de verwerving van meerdere objecten van een verschillende aard (bijvoorbeeld: landbouwpercelen én een woning), draagt dit eveneens bij aan de complexiteit. Hetzelfde geldt voor (gedeeltelijke) bedrijfsverplaatsingen.

  • ii. De complexiteit van waarderen hangt onder meer af van het object: betreft het een object waarvoor een waarderingsmethodiek op basis van voldoende voorhanden vergelijkingstransacties adequaat is? Of moet bijvoorbeeld residueel worden gerekend of is (in redelijkheid) sprake van verwachtingswaarde?

  • iii. Ook de juridische uitgangspunten voor waardering kunnen complex zijn. Denk aan situaties waarin discussie bestaat over het wel of niet elimineren van het planologisch besluit of de toepassing van artikel 40e van de Ow. Ook bedrijfsverplaatsingen kunnen worden gekwalificeerd als juridisch complex.

Looptijd. Ook los van de complexiteit van een minnelijk verwervingstraject, kan het traject door allerhande omstandigheden buiten de schuld van de rechthebbende om langer duren. Te denken valt aan een scope-wijziging van het plan voor het werk waarvoor wordt onteigend, waardoor de verwervingsgrenzen veranderen. Een hogere mate van complexiteit kan ook van invloed zijn op de looptijd van het minnelijk verwervingstraject. In zoverre de proceshouding niet gericht is op het nodeloos verlengen van het minnelijk verwervingstraject en de rechthebbende open en constructief onderhandelt, komen eventuele hogere kosten vanwege een langere looptijd ook voor vergoeding in aanmerking.

Ad b. Connexiteitsvereiste: verband tussen de te vergoeden werkzaamheden en het minnelijk overleg

Rijkswaterstaat is verplicht tot en verantwoordelijk voor het tijdig uitbrengen van een aanbod tot verwerving of beëindiging van het recht. Het starten van een gerechtelijke onteigeningsprocedure is immers een ultimum remedium.

Komt het tot een minnelijk overleg, dan komen door de rechthebbende gemaakte kosten slechts voor vergoeding in aanmerking als de werkzaamheden gericht waren op en rechtstreeks samenhangen met het minnelijk overleg en de eventuele onteigeningsprocedure tot aan de gerechtelijke procedure (het ‘connexiteitsvereiste’). Dit betekent dat kosten in verband met het minnelijke verwervingstraject voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, maar ook de kosten die een rechthebbende heeft gemaakt in een eventuele zienswijzeprocedure bij de Kroon naar aanleiding van het ontwerp-Koninklijk Besluit waarin zijn zaak ter onteigening wordt aangewezen.

Wordt niet voldaan aan het connexiteitsvereiste, dan vergoedt Rijkswaterstaat de kosten voor die werkzaamheden niet. Zo komen kosten voor werkzaamheden gericht op het bestrijden van de planologische grondslag voor het werk niet voor vergoeding in aanmerking.

Relevant en constructief verband

In het minnelijk overleg delen partijen tot op zekere hoogte de verantwoordelijkheid om op een relevante en constructieve wijze bij te dragen aan het minnelijk overleg. Dit betekent dat de inzet van een deskundige redelijk is als deze op een constructieve wijze bijdraagt aan een relevante kwestie die speelt in het minnelijke traject.

Ook de proceshouding van de rechthebbende is relevant. In het kader van een tussen partijen gedeelde verantwoordelijkheid mag van de rechthebbende een constructieve houding verwacht worden. Dit houdt onder meer in dat een aanbod van Rijkswaterstaat niet lichtvaardig wordt verworpen en een eigen visie op de schadeloosstelling hiertegenover wordt geplaatst.

Enkele voorbeelden ter verduidelijking:

  • Kosten voor het waarderen van de onroerende zaak door een taxateur komen voor vergoeding in aanmerking. Dit is relevant en constructief.

  • Kosten voor het formuleren van een standpunt dat bijdraagt aan de discussie over de uitgangspunten voor waardering of andere posten van de schadeloosstelling komen voor vergoeding in aanmerking. Ook dit is relevant en constructief, voor zover de uitgangspunten ter discussie staan.

  • Weigering van een taxatie en niet inhoudelijk reageren op concrete aanbiedingen of andere werkzaamheden die kennelijk tot doel hebben het verwervingstraject te vertragen of belemmeren, dragen niet bij aan het bereiken van overeenstemming en de daarvoor gemaakte kosten komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.

Evenredigheid

De werkzaamheden van de partijdeskundige(n) moeten bovendien evenredig zijn tot het gerealiseerde resultaat. Uitgangspunt voor de beoordeling van de evenredigheid zijn de factoren zoals beschreven onder Aard en omvang van deze regeling. Zo rechtvaardigt een groot financieel belang in beginsel een grotere betrokkenheid. Maar ook bij grote financiële belangen dienen de gemaakte kosten voor belangenbehartiging redelijk te blijven. Welke kosten evenredig zijn aan het gerealiseerde resultaat valt niet op voorhand aan te geven. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

In het verlengde van het evenredigheidsvereiste mag bij het inschakelen van een deskundige een bepaalde mate van efficiëntie verwacht worden. Zo kan inschakeling van meerdere deskundigen gelet op de aard en de omvang van de zaak redelijk zijn, maar een heldere taakverdeling moet dubbel of onnodig werk voorkomen. Een taxateur moet daarnaast niet het werk van een juridisch deskundige overdoen en vice versa. Ook de mate van specialisatie is belangrijk – inschakeling van een gespecialiseerde deskundige moet leiden tot een efficiëntere tijdsbesteding. Inefficiënt of ‘dubbel’ werk komt, als onevenredig, in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij een duidelijke verklaring kan worden gegeven voor de bewuste werkzaamheden.

ad c. Tarief

zie artikel 5, paragraaf 2.3

ad d. Motiveringsplicht

De rechthebbende moet deugdelijk onderbouwen waarom inschakeling van (een) deskundige(s) en de gemaakte kosten redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen. Hiervoor is in ieder geval vereist dat de rechthebbende een specificatie overlegt waarop de aard der verrichtingen, het uurtarief, de data en de tijdsbesteding zijn gespecificeerd. Meestal zal die specificatie in de vorm van een declaratie zijn, maar dit is geen eis.

Bij de beoordeling is leidend de vraag: welke uren zijn door wie waaraan besteed.

Bij eventuele bezwaren van Rijkswaterstaat bij de gevraagde vergoeding is de rechthebbende gehouden tot een (nadere) onderbouwing van de gemaakte uren en in rekening gebrachte kosten. Laat de rechthebbende dit na, dan komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

2.3 Artikel 5 (tarief)

Bovenstaande gezichtspunten zijn met name relevant voor het bepalen van een redelijk aantal uren. Het totaalbedrag aan (redelijkerwijs) te maken kosten hangt daarentegen ook af van het tarief dat een deskundige hanteert. De Minister gaat uit van een marktconform tarief, wat voor een deskundige met gedegen kennis van en ervaring met grondverwerving en het onteigeningsrecht tussen € 120,– en € 150,– per uur is (inclusief reis- en kantoorkosten, exclusief verschotten, zoals kadastrale kosten).

Bovenstaand tarief is tot stand gekomen door vergelijkingen in de markt en het bestuderen van de relevante jurisprudentie op dit punt. Deze gegevens zijn afgezet tegen de eigen ervaring van Rijkswaterstaat met het inschakelen van deskundigen.

Voor de vergoeding van een advocaat gespecialiseerd in het onteigeningsrecht gaat Rijkswaterstaat niet uit van vaste tarieven, nu deze in de praktijk verder uit elkaar lopen dan bij taxateurs of rentmeesters. In algemene zin echter dient de hoogte van het tarief van een advocaat te worden bezien in samenhang met diens specialisme in het onteigeningsrecht. Daarnaast is het bij een hoger uurtarief (en navenant niveau van specialisme) redelijk om aan te nemen dat de betrokken advocaat een beperkter aantal uren aan de zaak hoeft te besteden, gelet op diens kennis en ervaring.

Naar boven