Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 30419 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 30419 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Klimaat en Energie,
Gelet op de artikelen 16.12 van de Wet milieubeheer en 2, tweede lid, onderdeel e, subonderdeel 4, van het Besluit handel in emissierechten, 30 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit:
De Regeling handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;
gasvormige of vaste brandstof geproduceerd uit biomassa;
verklaring, afgegeven door een conformiteitsbeoordelingsinstantie, dat een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de daarin gespecificeerde biomassa is geproduceerd op een wijze die voldoet aan de daarop van toepassing zijnde duurzaamheidseisen die in de verklaring zijn gespecificeerd;
biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van NTA 8003:2017;
conformiteitsbeoordelingsinstantie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen;
tot vaste brokken samengeperst materiaal in grootteorden van enkele cm;
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L328);
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;.
B
Artikel 10 komt te luiden:
1. De exploitant van een broeikasgasinstallatie waar biomassa wordt gebruikt voor verbranding toont aan dat de voor verbranding gebruikte biomassa voldoet aan het bepaalde in artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, middels een jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring op basis van conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering.
2. Jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaringen worden afgegeven door een erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie op grond van het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 7ba van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie.
3. Conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering worden afgegeven op grond van:
a. een certificatieschema, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit accurate gegevens verschaft met het oog op de toepassing van artikel 29 van richtlijn (EU) 2018/2001;
b. een nationaal schema, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, zesde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit voldoet aan de in die richtlijn bepaalde voorwaarden; of
c. een certificatieschema, dat op grond van artikel 10 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen is goedgekeurd voor de betreffende scope, uitsluitend voor houtige biomassa, niet zijnde pellets.
4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, toont een exploitant, die voor verbranding onder andere gebruik maakt van biomassa in de vorm van pellets, aan dat alle voor verbranding gebruikte vaste biomassa voldoet aan artikel 16 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen en artikel 2 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen, waarvoor gebruik gemaakt wordt van:
a. een jaarlijkse conformiteitsboordelingsverklaring afgegeven op grond van het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 4 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen; en
b. conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering afgegeven op grond van een certificatieschema als bedoeld in artikel 10 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen of op grond van het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 4 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.
5. Van de totale massa houtige biomassa afkomstig uit bosbeheereenheden die wordt ingezet door exploitanten als bedoeld in het vierde lid, die in een kalenderjaar wordt ingezet, voldoet ten hoogste 30 procent aan de duurzaamheidscriteria en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Een exploitant die voor verbranding gebruik maakt van biomassa zijnde niet-vloeibare afval- of reststromen die niet van landbouw, aquacultuur, visserij, bosbouw afkomstig zijn en afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt tot biomassabrandstof, kan, in afwijking van het eerste lid, door middel van een procedure beschreven in het monitoringsplan aantonen hoe de voor verbranding gebruikte biomassa voldoet aan artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.
C
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘de toevoer van gas’ vervangen door ‘de verbranding van gasvormige brandstof, dan wel een bewijs dat de technische restrictie geplaatst is door een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige indien de technische restrictie is gericht op de verbranding van vloeibare of vaste brandstoffen’.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot het tweede tot en met het vierde lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt ‘al dan niet in samenhang met het tweede lid,’
4. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘of andere persoon of instantie’ vervangen door ‘of een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,’.
Artikel 14g van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een subsidieontvanger aan wie subsidie is verstrekt voor de inzet van vaste biomassa in een productie-installatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2016, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2017, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2018, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2018, met een thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW, kan gebruik maken van artikel 7, tweede, derde, vierde of zesde lid, met dien verstande dat bij de toepassing van dat vierde of zesde lid, voor ‘kleiner dan 20 MW’ wordt gelezen ‘gelijk aan of groter dan 20 MW’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij de toepassing van het eerste lid, kan een subsidieontvanger als bedoeld in dat lid tevens ook een combinatie toepassen van artikel 7, derde en vierde lid.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 9 november 2022
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Per 1 januari 2023 geldt de plicht om aan te tonen dat biomassa (ook wel biogrondstoffen genoemd) die wordt verbrand in EU ETS installaties voldoet aan de Europese duurzaamheidseisen om deze in aanmerking te laten komen voor nul-emissie. Indien installaties dit niet kunnen aantonen, telt de emissie van de verbrande biomassa volledig mee als fossiele uitstoot.
Deze wijziging van de Regeling handel in emissierechten (hierna: de regeling) en de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: de uitvoeringsregeling) geeft vorm aan het nationale systeem voor duurzaamheidsaantoning dat hiervoor is ingericht. Met de inrichting van dit systeem wordt aan EU ETS installaties de mogelijkheid gegeven om aan te tonen dat de verbrande biomassa voldoet aan de van toepassing zijnde duurzaamheidseisen. Deze duurzaamheidseisen vloeien voort uit artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (hierna: REDII) en zijn op grond van artikel 38, vijfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel met ingang van 1 januari 2022 van toepassing op het ETS.1
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de back-up regeling (artikel 48 van de regeling) in lijn te brengen met de praktijk.
Artikel 29 van de REDII stelt duurzaamheidseisen voor subsidieontvangers die hernieuwbare energie produceren door middel van biomassa. Artikel 30 van de REDII bepaalt dat subsidieontvangers moeten aantonen dat ze aan deze criteria voldoen en stelt daar voorschriften voor. Paragraaf 3.2 van de uitvoeringsregeling beschrijft aan welke voorwaarden een subsidieontvanger die gebruik maakt van biomassa moet voldoen om subsidie te ontvangen.
De verplichting om te voldoen aan de gestelde duurzaamheidseisen onder het ETS voor gebruikte biomassa, geldt voor de voor verbranding gebruikte vaste, vloeibare of gasvormige biomassa(brandstoffen). In de regeling wordt echter alleen gesproken van vloeibare biomassa. De regeling wordt daarom verbreed naar ook die vormen van biomassa. Er zal worden gewerkt met een tijdelijk systeem voor duurzaamheidsborging en -aantoning, dat hieronder wordt toegelicht.
Er zijn drie methodes voor de duurzaamheidsaantoning. De categorie biomassa die wordt verbrand in een installatie bepaalt welke methode wordt gebruikt. In de vormgeving van het tijdelijke systeem zijn zowel de werkbaarheid voor de sector en betrokken instanties als de duurzaamheidsborging belangrijke uitgangspunten. De drie methodes sluiten zo veel mogelijk aan bij de bestaande systematiek voor zowel de duurzaamheidsaantoning voor bedrijven die subsidie ontvangen op grond van het Besluit stimuleringsregeling duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: SDEK) als de monitoring, rapportage en verificatie van emissies in het EU ETS. De methodes borgen de duurzaamheid van biomassa binnen de kaders van de Europese regelgeving, met oog voor de risico’s en verplichtingen.
De methodes voor duurzaamheidsaantoning worden toegelicht in onderstaande alinea’s.
Methode 1 | Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa die voor SDE moet voldoen aan de REDII-eisen (Vuistregel)
De vuistregel is dat het Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa die voor SDEK moet voldoen aan de REDII-eisen wordt gevolgd voor het aantonen van de duurzaamheid van biomassa. Deze methode geldt expliciet ook voor vloeibare biomassa.
Per EU-ETS installatie wordt aangetoond dat voldaan is aan de van toepassing zijnde duurzaamheidscriteria met een conformiteitsjaarverklaring (hierna: CJV) geverifieerd door een voor dit protocol erkende Conformiteit Beoordelende Instantie (hierna: CBI). De CJV wordt opgesteld op basis van de in dat jaar ingezette leveringen biomassa met bijbehorende conformiteitsverklaringen. De CJV wordt ter beschikking gesteld aan de EU-ETS verificateur tijdens de jaarlijkse verificatie van het EU-ETS emissieverslag.
Alle ketenpartijen, dus ook de eindgebruiker, kunnen voor de certificatie terecht bij certificatieschema’s die zijn erkend door de Europese Commissie (hierna: EC)2. In aanvulling hierop is het ook toegestaan om bosbiomassa en reststromen uit bos (beide niet zijnde pellets) in te zetten die gecertificeerd zijn volgens door de Minister voor Klimaat en Energie goedgekeurde certificeringsschema’s3.
Methode 2 | Verificatieprotocol duurzaamheid vaste biomassa voor energietoepassingen
Methode 2 geldt voor installaties waarin pellets worden verbrand. Het Verificatieprotocol duurzaamheid vaste biomassa voor energietoepassingen wordt gevolgd voor het aantonen van de duurzaamheid van alle vaste biomassa die wordt verbrand in deze installaties. Voor deze biomassa gelden de nationale duurzaamheidseisen.
Ook voor deze methode geldt dat per EU-ETS installatie wordt aangetoond dat voldaan is aan de van toepassing zijnde duurzaamheidscriteria met een CJV geverifieerd door een voor dit protocol erkende CBI. De CJV wordt opgesteld op basis van de in dat jaar ingezette leveringen biomassa met bijbehorende conformiteitsverklaringen. De CJV wordt ter beschikking gesteld aan de EU-ETS verificateur tijdens de jaarlijkse verificatie van het EU-ETS emissieverslag.
Hierbij geldt dat minstens 70% van de totale massa vaste biomassa afkomstig uit bos die in een kalenderjaar wordt ingezet, voldoet aan de eisen van het nationale duurzaamheidskader4 en maximaal 30% voldoet aan de eisen uit de REDII. Als gevolg van deze regelgeving is het vanaf 2023 ook ingevolge de SDEK ook voor EU-ETS installaties toegestaan om maximaal 30% REDII vaste biomassa uit bosbeheereenheden in te zetten, in plaats van gecontroleerde.
Voor de certificering van REDII biomassa kunnen alle ketenpartijen, dus ook de eindgebruiker, gebruikmaken van door de EC erkende certificeringsschema’s. Voor certificering van biomassa die moet voldoen aan het nationale duurzaamheidskader kunnen alle ketenpartijen gebruikmaken van certificeringsschema’s die door de Minister voor Klimaat en Energie zijn goedgekeurd of van verificatie per levering met behulp van het Verificatieprotocol duurzaamheid vaste biomassa voor energietoepassingen.
Methode 3 | Monitoringsplan
Methode 3 geldt voor de duurzaamheidsborging en -aantoning van biomassa zijnde niet-vloeibare afval- of reststromen die niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw5 afkomstig zijn en afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt tot biomassabrandstof6.
Het bestaande proces voor monitoring, rapportage en verificatie van het ETS wordt gebruikt om aan te tonen dat deze verbrande biomassa voldoet aan de broeikasgasemissiereductie-eis. Dat wil zeggen dat in het ETS monitoringsplan wordt gespecificeerd hoe de duurzaamheid van deze biomassa wordt geborgd.
In deze methode is certificering van de keten en de leveringen niet vereist.
Meerdere methodes per installatie
Indien in een installatie zowel biomassa wordt ingezet die onder methode 1 valt als onder methode 3, wordt methode 1 gevolgd voor de biomassa die valt onder methode 1 en methode 3 voor de onder methode 3 vallende biomassa. Het is toegestaan om methode 1 toe te passen voor de onder methode 3 vallende biomassa. Als er in een installatie pellets worden verbrand, wordt methode 2 gevolgd voor alle vaste biomassa die wordt verbrand in de installatie.
Op 30 september 2022 is onder meer over de hiervoor beschreven methodes een informatie- en consultatiebijeenkomst georganiseerd voor de ETS bedrijven die biomassa verbranden, de ETS verificateurs en de conformiteit beoordelende instanties. Deze bijeenkomst is gebruikt als stakeholderconsultatie.
Voordat de REDII in werking trad, golden al voorwaarden met betrekking tot de houtige biomassa uit bosbeheereenheden die door subsidieontvangers wordt ingezet. De door hen gebruikte houtige biomassa uit bosbeheereenheden moest voldoen aan de nationale duurzaamheidseisen als bedoeld in artikel 2 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: nationale duurzaamheidseisen), die verder gaan dan de eisen uit de richtlijn. Daarbij was voor hen gebruik toegestaan tot maximaal 30% van houtige biomassa uit bosbeheereenheden die voldoet aan de eisen 1.1a, 1.1b, eerste en vierde volzin, 3.1, 3.2, 3.3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 7.1 en 7.3 van bijlage B van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: gecontroleerde biomassa). Dit is houtige biomassa uit bosbeheereenheden die niet aan de duurzaamheidseisen uit de REDII voldoet.
Toen de REDII in werking trad, zijn in de uitvoeringsregeling de voorwaarden aangepast voor subsidieontvangers met een installatie van 20 MW of meer en voor subsidieontvangers die vanaf 2019 (na de publicatie van de REDII) een beschikking hebben ontvangen. Dit zijn subsidieontvangers die aan de eisen van de REDII moeten voldoen om subsidie te ontvangen. Voor hen gold vanaf 1 januari 2022 dat zij in plaats van maximaal 30% gecontroleerde biomassa, maximaal 30% houtige biomassa uit bosbeheereenheden mogen inzetten die aan de duurzaamheidseisen uit de REDII voldoet.
Voor subsidieontvangers die niet aan de duurzaamheidseisen van de REDII hoeven te voldoen, namelijk subsidieontvangers met een installatie kleiner dan 20 MW en subsidieontvangers die vóór 2019 een subsidiebeschikking hebben ontvangen, zijn de voorwaarden niet aangepast. Daardoor is het voor hen enkel toegestaan om naast houtige biomassa uit bosbeheereenheden die voldoet aan de nationale duurzaamheidseisen maximaal 30% gecontroleerde biomassa in te zetten. Voor subsidieontvangers met een installatie kleiner dan 20 MW is dit geen probleem omdat onder het ETS enkel installaties vallen met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW.7
Door de onderhavige aanpassing van de uitvoeringsregeling krijgen subsidieontvangers met een installatie van 20 MW of groter die vóór 2019 een subsidiebeschikking hebben ontvangen de mogelijkheid om ook biomassa in te zetten die aan de duurzaamheidseisen uit de REDII voldoet. Voor deze subsidieontvangers wordt in de uitvoeringsregeling de mogelijkheid toegevoegd om in plaats van maximaal 30% gecontroleerde biomassa, maximaal 30% houtige biomassa uit bosbeheereenheden in te zetten die voldoet aan de duurzaamheidseisen van de REDII. Dit betekent dat ministens 70% van de houtige biomassa uit bosbeheereenheden moet voldoen aan duurzaamheidseisen uit het nationale kader. De subsidieontvanger mag dus voor 30% afwijken; binnen deze 30% staat het de subsidieontvanger bovendien vrij om te kiezen voor een combinatie van gecontroleerde biomassa en biomassa die aan de REDII voldoet. De subsidieontvanger kan bijvoorbeeld kiezen om voor 20% gecontroleerde biomassa en 10% biomassa die aan REDII duurzaamheidseisen voldoet te gebruiken. Zo krijgen subsidieontvangers die onder het ETS vallen de mogelijkheid om voor de uitstoot van hun installaties in aanmerking te komen voor nul-emissie onder het ETS, mits de subsidieontvanger kiest voor biomassa die aan de REDII duurzaamheidseisen voldoet.
Artikel 48 van de regeling ziet op de melding en regels met betrekking tot activiteiten in reserve, achtervang of parallelle eenheid, de zogenaamde back-up regeling. Dit artikel wordt gewijzigd.
Met de wijziging van het eerste lid, onderdeel b, worden twee verhelderingen aangebracht. Ten eerste is duidelijk gemaakt dat een restrictie wordt geplaatst door een meetverantwoordelijke gas indien het gaat om gasvormige biomassa. Ten tweede wordt duidelijk gemaakt dat een technische restrictie gericht op de verbranding van vloeibare of vaste brandstoffen wordt geplaatst door een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige. Ook wordt verduidelijkt dat de restrictie niet zozeer gericht moet zijn op het voorkomen van de toevoer van brandstof naar een eenheid als wel op de verbranding van brandstof in een eenheid. De technische restrictie moet er immers voor zorgen dat een reserve, achtervang of parallelle eenheid niet tegelijkertijd in werking kan zijn met andere eenheden. Bij vaste brandstoffen kan een eenheid bijvoorbeeld geruime tijd in werking zijn zonder dat er ook toevoer van brandstof plaatsvindt. Om een onjuiste interpretatie uit te sluiten is de formulering van onderdeel b aangepast.
Het tweede lid, dat bepaalt dat voorafgaand aan de melding contact wordt opgenomen met het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: NEa), is komen te vervallen. In de praktijk is gebleken dat het voor de NEa niet uitvoerbaar is om de plaatsende en controlerende persoon of instantie aan te wijzen. Het past niet bij de toezichthoudende rol van de NEa om installateurs aan te wijzen voor het in opdracht van een broeikasgasinstallatie plaatsen en controleren van een restrictie. Hier ligt bovendien niet de expertise van de NEa. In plaats daarvan moet nu in de melding worden opgenomen welke onafhankelijke gespecialiseerde deskundige de restrictie heeft geplaatst. Met onafhankelijkheid wordt bedoeld dat de persoon of instantie geen deel uit maakt van de organisatie van de melder of van de vennootschapsstructuur waartoe de melder behoort en er evenmin andere betrekkingen zijn tussen de persoon of instantie en de melder die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van persoon of instantie kunnen beïnvloeden. Onder gespecialiseerde deskundige wordt verstaan dat de persoon of instantie aantoonbaar gespecialiseerd moet zijn in werkzaamheden die verband houden met installaties waarin de betrokken brandstof wordt toegepast. Bij voorkeur beschikt de persoon of instantie over een voor het desbetreffende werkgebied geldende erkenning van vakbekwaamheid. De NEa toetst bij de beoordeling van de melding of is voldaan aan de eisen van onafhankelijkheid en deskundigheid.
In dit hoofdstuk zijn de wijzigingen beschreven van de herziene regelingen en de gevolgen daarvan voor de regeldruk voor bedrijven. Vervolgens is per wijziging toegelicht welke effecten er worden verwacht. Voor het bepalen van de effecten voor bedrijven en overheden is gebruik gemaakt van de landelijk gehanteerde methodiek voor het meten van regeldruk8 van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Hiermee is de vergelijkbaarheid van de resultaten met andere regeldrukonderzoeken geborgd. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de regeldruk voornamelijk uit Europese wetgeving volgt en waar dat niet het geval is, deze niet omvangrijk is. De NEa is belast met het toezicht op en de handhaving van deze regelgeving. De onderhavige regeling is daarom voor een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) aan de NEa voorgelegd en is handhaafbaar en uitvoerbaar bevonden. Naar aanleiding van de opmerkingen van de NEa is de toelichting op enkele punten verduidelijkt.
De lasten als gevolg van de implementatie van de artikelen 29, leden 2 tot en met 7 en lid 10, van de REDII en 38, vijfde lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066) komen terecht bij twee categorieën marktpartijen.
De eerste categorie marktpartijen betreft de beheerders van certificatieschema’s. De duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria zijn van toepassing voor meer verschillende beschikkingen. Dit leidt ertoe dat certificatieschema’s die voldeden aan de REDII opnieuw zullen moeten worden goedgekeurd en dat er mogelijk meer certificatieschema’s zullen verzoeken om goedkeuring. Dit vindt plaats door de EC op grond van de procedure zoals aangekondigd in artikel 30, vierde lid, van de REDII en de lasten voor deze categorie marktpartijen worden daarom niet gerekend als nationale lasten. Dit geldt tevens voor de goedkeuring van conformiteitsbeoordelingsinstanties door de beheerder van die certificatieschema’s, aangezien de vereisten hiertoe voortvloeien uit de voorwaarden die worden gesteld aan de certificatieschema’s.
Voor de door de Minister voor Klimaat en Energie (en voorheen door diens ambtsvoorganger Minister van Economische Zaken en Klimaat) in het kader van ingevolge het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen goedgekeurde certificatieschema’s geldt dat deze niet opnieuw hoeven te worden goedgekeurd. Dit geldt tevens voor de erkenning van conformiteitsbeoordelingsinstanties voor werkzaamheden op grond van deze certificatieschema’s en voor het mogen toepassen van herziene verificatieprotocollen.
De tweede categorie marktpartijen betreft de ETS installaties waarin biomassa wordt verbrand en hun toeleveranciers in de keten. Voor installaties die reeds als SDEK subsidieontvanger een verplichting tot duurzaamheidsaantoning hebben en gecertificeerd zijn, wordt de aanvullende regeldruk als gevolg van deze wijzigingen verwaarloosbaar geacht. Voor ETS installaties waar voor het eerst duurzaamheidscriteria gaan gelden ontstaat een aanvullende regeldruk als gevolg van de wijzigingen. Voor installaties die methode 1 of 2 volgen, bestaat de regeldruk uit het verkrijgen van certificering, het leveren van de gebundelde informatie over alle leveringen en het verkrijgen van de jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring daarover. Voor installaties die methode 3 volgen, bestaat de regeldruk uit het administratief aantonen van de duurzaamheid in het monitoringsplan en het emissieverslag. Voor de toeleveranciers in de keten bestaat de regeldruk uit het verkrijgen van certificering, leveren van informatie per levering per schakel in de keten, het verkrijgen van een conformiteitsbeoordelingsverklaring daarover, het leveren van de gebundelde informatie over alle leveringen en het verkrijgen van de jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring. Opgemerkt wordt dat een deel van de kosten voor deze derde categorie zal bestaan uit de doorbelaste kosten die ingehuurde conformiteitsbeoordelingsinstanties hebben voor de erkenning zoals hiervoor beschreven. Omdat wordt uitgegaan van vaste uurtarieven conform het Handboek meting regeldruk-kosten zijn deze kosten niet zichtbaar in de regeldruk voor deze derde categorie.
Voor ETS installaties waarvoor voor het eerst duurzaamheidscriteria gaan gelden en wordt gewerkt met methode 1 of 2 worden voor de berekening de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• Er wordt verondersteld dat voor een gemiddelde installatie sprake is van twee ketenpartijen in Nederland per levering voorafgaand aan de energieproducent. Dit kan het bedrijf betreffen waar de biomassa beschikbaar komt, indien dat in Nederland is (gewas, reststroom), het kan ook verzamelaars, verwerkers of transporteurs betreffen. Tevens wordt verondersteld dat per installatie sprake is van tien verschillende van zulke ketens. In totaal dus twintig ketenpartijen plus de energieproducent.
• Initiële kosten van certificering per schakel in de keten worden geschat op gemiddeld 80 uur bedrijfsinzet om informatie te verzamelen en de audit te begeleiden en € 4.000 inzet van een conformiteitsbeoordelingsinstantie voor administratief onderzoek, een locatiebezoek en rapportage. Ook de energieproducent zelf moet worden gecertificeerd. In sommige situaties heeft een installatie meerdere certificaten om diverse ketens te kunnen benutten, in andere gevallen heeft de installatie maar één certificaat; er wordt hier uitgegaan van gemiddeld twee. Er wordt verondersteld dat de schakels in de keten ook aan gemiddeld vier andere installaties leveren en hun kosten dus slechts voor een vijfde voortvloeien uit één subsidiebeschikking.
• De kosten per levering verschillen enigszins, afhankelijk van de omvang en soort levering. Ook varieert het aantal leveringen per jaar, van enkele per maand tot enkele per dag. Daarom wordt uitgegaan van een gemiddelde van 100 leveringen en per levering een tijdsinzet van een half uur door elke schakel in de keten om de relevante informatie te administreren en door te geven. Dit kent een brede bandbreedte. Hiernaast is elke schakel in de keten jaarlijks ongeveer € 2.000 kwijt voor het actueel houden van het certificaat.
• De kosten voor de jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring achteraf verschillen naar rato van het aantal leveringen. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsinzet van 50 uur door de installatie en kosten van € 2.500 voor het opstellen door een conformiteitsbeoordelingsinstantie.
• Er wordt van uitgegaan dat alle uren worden gemaakt tegen € 54,–, het vaste tarief voor hoogopgeleide medewerkers zoals bedoeld in het Handboek meting regeldrukkosten.
• Hoewel de criteria ook gaan gelden voor bepaalde installaties die reeds in productie zijn, wordt uitgegaan van de standaard looptijd van 12 jaar.
• Met deze uitgangspunten worden de gemiddelde kosten per beschikking geschat op:
○ Eenmalig energieproducent: 2 * 80 uur * € 54 + € 4.000 = € 16.640
○ Eenmalig ketenschakels: 20 * 0,2 * (80 uur * € 54 + € 4.000) = € 33.280
○ Jaarlijkse leveringen, uren: 100 leveringen * 3 schakels * 0,5 uur * € 54 = € 8.100
○ Jaarlijks bijhouden certificeringen: (1 + 20 * 0,2) * € 2.000 = € 10.000
○ Jaarverklaring: 50 uur * € 54 + € 2.500 = € 5.200
○ Totale eenmalige kosten per beschikking: € 16.640 + € 33.280 = € 49.920
○ Totale structurele jaarlijkse kosten over een periode van 12 jaar per beschikking: (€ 8.100 + € 10.000 + € 5.200) = € 23.300
Voor installaties die methode 3 volgen, bestaat de regeldruk uit het administratief aantonen van de duurzaamheid in het monitoringsplan en het emissieverslag. Ten opzichte van de vorige uitgangspunten zijn de verschillen dan:
• De initiële en jaarlijkse kosten voor certificering vervallen.
• Voor deze reststromen moet eenmaal worden berekend wat de waarde is, omdat de input over de looptijd in beginsel vergelijkbaar zal zijn. Voor sommige stromen zijn standaardwaarden beschikbaar; in bijzondere gevallen zal een aanvullende berekening nodig zijn, die naar verwachting eveneens eenmalig zal zijn. Er wordt uitgegaan van gemiddeld twee uur.
• Per levering hoeft geen duurzaamheidsinformatie te worden doorgegeven. Er moet wel worden geadministreerd dat het de betreffende stromen betreft in het Monitoringsplan en het Emissieverslag. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsinzet van 8 uur per installatie.
• Met deze uitgangspunten worden de gemiddelde kosten per installatie categorie 5 geschat op:
○ Totale eenmalige kosten: 2 uur * € 54 = € 108
○ Totale structurele jaarlijkse kosten over een periode van 12 jaar: 8 uur * € 54 = € 540
Voor installaties die reeds als SDEK subsidieontvanger een verplichting tot duurzaamheidsaantoning hebben en gecertificeerd zijn, wordt de aanvullende regeldruk als gevolg van deze regelgeving verwaarloosbaar geacht. Omdat het bijhouden van de certificering reeds noodzakelijk was, wordt verondersteld dat geen aanvullende kosten voortvloeien uit de verplichting volgens de ETS richtlijn. Wel nieuw is de verplichting jaarlijks een conformiteitsbeoordelingsverklaring van een erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie in te leveren bij de ETS verificateur. Aangezien de gegevens door de energieproducent reeds moesten worden verzameld voor de subsidiebeschikking, is enkel de handeling van het opsturen van de gegevens aan de ETS verificateur aanvullend. Daarmee worden de aanvullende kosten als gevolg van deze regeling ingeschat als verwaarloosbaar.
Op basis van de beschikkingen in de betreffende categorieën de afgelopen jaren, wordt het aantal beschikkingen die het komende jaar zullen gaan vallen onder het regime van de uitvoeringsregeling en waarvoor bovengenoemde regeldruk zal optreden, als volgt geschat. De periode van één jaar is gekozen omdat er voor deze wijziging sprake is van een overbruggingsjaar, terwijl vanaf 2024 wordt ingezet op definitieve wijziging van de regeling. Echter is het verkrijgen van certificering sowieso eenmalig en wordt ingezet op zo definitief mogelijke oplossingen in deze overbruggingsoplossing.
Totale eenmalige kosten: 18# * € 49.920 + 3# * € 108 = € 898.884
Totale structurele jaarlijkse kosten: 18# * € 23.300 + 3# * € 540 = € 421.020
Totale structurele kosten: 12 jaar * € 421.020 = € 5.052.240
Totale regeldruk als gevolg van deze wijzigingsregeling: € 5.951.124
De wijzigingen in de back-up regeling die gevolg hebben voor de regeldruk bevinden zich in artikel 48, tweede lid, van de regeling. De bepaling dat de ETS installatie voorafgaand aan de melding contact opneemt met het bestuur van de emissieautoriteit komt te vervallen en wordt vervangen door de bepaling dat de ETS installatie in de melding opneemt welke onafhankelijke gespecialiseerde deskundige de restrictie heeft geplaatst. Deze wijziging heeft geen impact op de werklast van de onafhankelijke gespecialiseerde deskundige die de restrictie plaatst en controleert. Met deze wijziging vervalt de werklast voor de NEa om installateurs aan te wijzen voor het in opdracht van een broeikasgasinstallatie plaatsen en controleren van een restrictie en komt die werklast toe aan de ETS installatie zelf. De regeldruk voor ETS installaties gericht op de verbranding van vaste of vloeibare brandstoffen die een restrictie plaatsen of restrictie controle vereisen houdt in dat ze zelf een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige kiezen om een eventuele restrictie te plaatsen en jaarlijks te controleren en daarover melding doen. Voor restricties gericht op gasvormige brandstoffen is dit niet van toepassing, omdat daarvoor standaard de meetverantwoordelijke gas wordt ingeschakeld.
Voor ETS installaties die vaste of vloeibare brandstoffen verbranden en daarvoor een restrictie wensen te plaatsen of controle vereisen van een al-bestaande restrictie geldt de volgende regeldruk als gevolg van deze wijziging:
• Indien er een restrictie wordt geplaatst, moet de installatie een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige kiezen en contracteren. Hiervoor wordt een gemiddelde eenmalige tijdsbesteding van 3 uur voor gerekend.
• Indien er een bestaande restrictie is, moet jaarlijks een controle worden uitgevoerd op de restrictie. Hiervoor dient de onafhankelijke gespecialiseerde deskundige voor te worden aangeschreven door de installatie. Bovendien moet de installatie melding doen en bewijs van controle door een onafhankelijke gespecialiseerde deskundige overhandigen aan de NEa. Hiervoor wordt een gemiddelde structurele jaarlijkse tijdsbesteding van 2 uur gerekend.
• Er wordt van uitgegaan dat alle uren worden gemaakt tegen € 54,–, het vaste tarief voor hoogopgeleide medewerkers zoals bedoeld in het Handboek meting regeldrukkosten.
• Op dit moment is er sprake van één ETS installatie die een restrictie tracht te plaatsen voor vaste of vloeibare brandstoffen. Er wordt hier gerekend met drie installaties met het oog op eventuele groei in de toekomst. Per installatie wordt gerekend met een levensduur van 12 jaar.
Met deze uitgangspunten worden de gemiddelde kosten per installatie geschat op:
Totale eenmalige kosten: 3# * 3 uur * € 54 = € 486
Totale structurele jaarlijkse kosten: 3# * 2 uur * € 54 = € 324
Totale structurele kosten: 12 jaar * € 324 = € 3.888
Totale regeldruk als gevolg van deze wijzigingsregeling: € 4.374
De wijziging leidt niet tot verandering van de regeldruk, omdat de wijziging geen invloed heeft op de informatieverplichtingen voor subsidieontvangers.
De wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, hierbij wordt aangesloten bij het beleid van vaste verandermomenten voor de regelgeving inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding van de regeling. Bovendien heeft op 30 september 2022 een stakeholderconsultatie plaatsgevonden waardoor de doelgroep ruim twee maanden voor de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling op de hoogte is gesteld van de aanpassingen.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Zie artikel 1, zesde lid, onderdeel d, van uitvoeringsverordening (EU) 2020/2085 van de Commissie van 14 december 2020 tot wijziging en rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2020, L 423).
Voor de erkende schema’s wordt verwezen naar de website van de Europese Commissie (https://ec.europa.eu/energy/topics/renewable-energy/biofuels/voluntary-schemes_en). De goedkeuring van het laatste benodigde schema, SBP, wordt verwacht vanaf Q4 2022.
Deze besluiten worden gepubliceerd in de Staatscourant. Voor een overzicht van de schema’s voor het nationale kader wordt verwezen naar de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO): https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/sde/aanvragen/hernieuwbare-warmte/duurzaamheidseisen-pellet
Hieronder valt ook o.a. B-hout, hout dat vrijkomt bij de verwerking van GFT (NTA 192) en hout dat vrijkomt bij de verwerking van compostoverloop (NTA 193).
De broeikasgasemissiereductie-eis voor deze biomassa is van toepassing op EU-ETS installaties die zijn gestart met de verbranding van biomassa na 31december 2020.
Zie artikel 16.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer jo. artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en bijlage I van het Besluit handel in emissierechten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-30419.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.