Besluit van 21 oktober 2022, nr. 2022002297 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Valkenswaard en Heeze-Leende krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Tongelreep)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een inpassingsplan

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale staten van Noord-Brabant (hierna: verzoeker) hebben Ons bij besluit van 17 december 2021, kenmerk 22/21, verzocht, om ten name van die provincie over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeenten Valkenswaard en Heeze-Leende, begrepen in het onteigeningsplan Tongelreep. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het inpassingsplan Tongelreep.

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben bij brief van 23 december 2021, kenmerk C2277623/4977856, door Ons ontvangen op 31 december 2021, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben Ons bij brief van 1 maart 2022, kenmerk C2277623/5034686 te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaak met grondplannummer 14. Omdat de noodzaak van onteigening voor dit grondplannummer hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen.

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben Ons bij brief van 14 maart 2022, kenmerk C2277623/5045291 te kennen gegeven dat het eigendom van grondplannummer 9 is overgegaan naar een andere eigenaar. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben Ons bij e-mail van 25 april 2022 te kennen gegeven dat het kadastrale perceelnummer bij grondplannummer 3 is gewijzigd. Een eerdere splitsing in twee percelen is ongedaan gemaakt. Vanwege de samenvoeging van de percelen heeft de onteigening betrekking op een gedeelte van het kadastrale perceel in plaats van het gehele perceel. De te onteigenen grootte is verminderd. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben Ons bij brief van 13 september 2022, kenmerk C2277623/5133671 te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging en minnelijke overeenstemming over zelfrealisatie niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met grondplannummers 9 en 20. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het inpassingsplan Tongelreep (hierna: het inpassingsplan). Het inpassingsplan is op 11 juni 2021 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant en is nog niet onherroepelijk.

Omdat het inpassingsplan ten tijde van dit aanwijzingsbesluit nog niet onherroepelijk is, zullen Wij aan dit besluit voorwaarden verbinden die zien op het tijdstip waarop een dagvaarding ingevolge artikel 18 van de onteigeningswet kan worden uitgebracht en op het tijdstip van het vervallen van dit besluit.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemming Natuur en de dubbelbestemmingen Leiding, Waarde – Archeologie 4, Waarde – Archeologie 5 en Waarde – Archeologie 6 toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 25 maart 2022 tot en met 6 mei 2022 in de gemeenten Heeze-Leende en Valkenswaard en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb hebben de burgemeesters van Heeze-Leende en Valkenswaard van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 24 maart 2022 openbaar kennis gegeven in het gemeenteblad van Heeze-Leende en Valkenswaard.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) heeft tot doel de bescherming en instandhouding van (kwetsbare) natuurgebieden en planten- en diersoorten. Deze wet bepaalt ook dat de stikstofdepositie en de verdroging van gevoelige habitats moet worden tegengegaan.

Gebied de Tongelreep, onderdeel van Natura-2000 gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux’ en het Natuurnetwerk Brabant, ondervindt last van de negatieve gevolgen van een te hoge stikstofdepositie. Daarnaast verdroogt het gebied door ontwateringsmaatregelen, die nodig zijn voor de nabijgelegen landbouwgronden.

Verzoeker is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wnb en heeft, gelet op deze problemen, besloten de bestaande natuur te gaan herstellen en her ontwikkelen. Het plan is om herstelmaatregelen uit te voeren om de negatieve ontwikkelingen op de natuur te beëindigen. Onder meer worden de waterpeilen verhoogd, de peilfluctuaties in het grondwater tot een minimum beperkt en wordt nieuwe natuur rondom de huidige natuurgebieden aangelegd. Verzoeker draagt hierdoor bij aan de realisering van de ecologische doelstellingen uit de Wnb.

Het inpassingsplan voorziet in de realisatie van de benodigde herstelmaatregelen en de aanleg van nieuwe natuur. Niet alle gronden in het geplande natuurgebied hadden een passende natuurbestemming. Met het inpassingsplan is de bestemming gewijzigd in natuur.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan.

Voor de uitvoering van de herstelmaatregelen en de aanleg van nieuwe natuur hebben provinciale staten van Noord-Brabant budget gereserveerd. Daarbij is ook rekening gehouden met de kosten voor grondverwerving en eventuele financiële gevolgen, zoals (plan)schade.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de provincie Noord-Brabant de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben provinciale staten van Noord-Brabant tot hun onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de werkzaamheden op de te onteigenen gronden zullen starten zodra de gronden beschikbaar zijn. Er wordt van uitgegaan dat deze eind 2023 zijn voltooid. Indien de gronden niet op tijd minnelijk kunnen worden verworven, zal de planning worden opgeschort met zoveel als extra benodigd is voor het in eigendom verkrijgen van de benodigde gronden. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Buiten de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door J.A.C. van Ansem, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1 tot en met 8, verder te noemen reclamant 1 en door de maatschap Van Ansem, verder te noemen reclamant 2.

Wij hebben reclamant wegens het niet tijdig indienen van de zienswijze, gelet op het bepaalde in artikel 78, vierde lid onteigeningswet, niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben, hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, samengevat in de hiernavolgende passages. Daarbij hebben Wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze gegeven.

Voordat Wij ingaan op de zienswijze, overwegen Wij ten aanzien van reclamant 2 dat een maatschap geen grond in eigendom kan hebben. Gelet hierop is de maatschap geen belanghebbende in de zin van artikel 3 onteigeningswet. Voor zover de zienswijze namens de maatschap is ingediend, is deze niet-ontvankelijk. Overigens is de zienswijze mede ingediend door de eigenaar zodat aan het belanghebbenden-vereiste is voldaan.

De zienswijze van reclamant

Reclamant is van mening dat zijn zienswijze ontvankelijk moet worden beschouwd, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Als Wij het hiermee oneens zijn, dient de zienswijze vanwege het evenredigheidsbeginsel te worden betrokken bij de beoordeling van het verzoek om onteigening. Reclamant voert hiertoe het volgende aan.

1.1

Reclamant betoogt dat hij de brief is kwijtgeraakt waarin Wij hem hebben geïnformeerd over de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp onteigeningsbesluit. Pas op 12 mei 2022, zes dagen na het einde van de terinzagelegging, vond hij de brief terug en is reclamant bekend geworden met het ontwerp en de terinzagelegging. Hij heeft toen meteen een (pro forma) zienswijze ingediend. Bovendien is de termijnoverschrijding van zes dagen gering.

Het is aan verzoeker te wijten dat reclamant de zienswijze te laat heeft ingediend, omdat verzoeker in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Verzoeker wist al langere tijd dat reclamant een gemachtigde had. Die is nauw bij het minnelijk overleg betrokken en alle correspondentie daarin loopt via deze gemachtigde. Verzoeker had zich als goed bestuurder moeten gedragen en de Kroon over de gemachtigde moeten informeren. Dan had de gemachtigde ook de brief gekregen.

Reclamant is van mening dat zijn zienswijze op grond van het evenredigheidsbeginsel ontvankelijk is en dus inhoudelijk moet worden beoordeeld, omdat zijn rechtsbescherming hem is ontnomen. Zijn eigendommen worden onteigend zonder dat hij daartegen rechtsmiddelen heeft kunnen indienen. Het enkele feit dat een poststuk is zoekgeraakt rechtvaardigt niet een flagrante inbreuk op zijn rechtsbescherming. Op grond van de Varkens in Nood-jurisprudentie (o.a. ABRvS 14-4-2021, ECLI:NL:RVS:2021:786) en het Benthem-arrest van 23 april 1985 moet een belanghebbende altijd toegang hebben tot de bestuursrechter, ongeacht het feit of hij een zienswijze naar voren heeft gebracht. In de administratieve fase van de onteigening is echter geen beroep mogelijk. De rechtmatigheid van het besluit wordt dus niet beoordeeld door een bestuursrechter, maar alleen door de Kroon. Dat hij nu enkel een zienswijze had kunnen indienen bij de Kroon, schaadt reclamant in zijn rechtsbescherming en zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Had reclamant in beroep kunnen gaan, dan kon hij vanwege de recente jurisprudentie alsnog zijn gronden naar voren brengen en die waren dan inhoudelijk beoordeeld.

Daarnaast stelt reclamant dat de burgerlijke rechter in de gerechtelijke procedure slechts de schadeloosstelling beoordeelt, tenzij een zienswijze is ingediend. Als zijn zienswijze niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de rechter dus ook niet de rechtmatigheid van het besluit mogen beoordelen. Gelet op de Varkens in Nood-jurisprudentie meent reclamant dat hij de gronden alsnog in de gerechtelijke fase naar voren mag brengen. In redelijkheid is er dan geen reden om dit niet ook in de administratieve fase van de onteigening toe te staan, zodat een zorgvuldige belangenafweging mogelijk is. Overigens wordt in de Omgevingswet conform de Varkens in Noord-jurisprudentie de rechtsbescherming verhoogd door een rechterlijke toets aan belanghebbenden en een volle toets (niet alleen marginaal) op het koninklijk besluit tot onteigening in te voeren.

Reclamant wijst verder onder meer op een arrest van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:263), waarin de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de grondentrechter verlaat. Dit betekent dat in beroep nieuwe gronden kunnen worden ingediend, tenzij dit indruist tegen de goede procesorde of de belangen van derde-belanghebbenden worden benadeeld. In deze onteigening zijn alleen reclamant, verzoeker en het waterschap betrokken, geen derde-belanghebbenden. Indien zijn zienswijze inhoudelijk wordt behandeld, worden verzoeker en waterschap niet in hun belangen geschaad. Bovendien zijn de inhoudelijke standpunten van reclamant allang bekend vanwege het gevoerde minnelijk overleg. Het inhoudelijk behandelen van de zienswijze zal niet tot vertraging leiden, want de Kroon heeft ruim de tijd om binnen de beslistermijn op het onteigeningsverzoek te beslissen.

Tenslotte duidt reclamant op het evenredigheidsbeginsel. Onteigening maakt inbreuk op het eigendomsrecht, het meest omvattende recht van personen. Daarom moet het toepassen van het instrument onteigening in redelijke verhouding staan tot alle betrokken belangen. In de huidige onteigeningsprocedure wordt reclamant gelet hierop bijzonder benadeeld, omdat hij maar een rechtsmiddel tot zijn beschikking heeft. Volgens de nieuwe lijn in de jurisprudentie is de rechtsbescherming verhoogd en is er een rechtsmiddel ter herkansing: hij kan nieuwe gronden indienen of een rechtsmiddel instellen zonder deelname aan de voorprocedure. Het belang van verzoeker en de Kroon zou minstens net zo groot moeten zijn als het eigendomsbelang van reclamant. Dat is niet het geval, omdat deze partijen niet in hun procesposities worden geschaad. Het niet-ontvankelijk verklaren van reclamant is enkel gelegen in de strikte toepassing van de wet, namelijk het handhaven van de wettelijke termijn. Een dergelijk rigide benadering in combinatie met een gebrekkige rechtsbescherming heeft onlangs nog geleid tot de Toeslagenaffaire. De overheid heeft hier afstand van genomen. Een niet-ontvankelijkverklaring is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de betrokken belangen niet in redelijke verhouding tot elkaar staan.

Ad 1.1

Wij merken op dat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen ingevolge artikel 3:16, eerste lid, van de Awb zes weken bedraagt. Het ontwerp heeft in dit geval, samen met de onteigeningsstukken, vanaf 25 maart 2022 ter inzage gelegen, zodat belanghebbenden tot en met 6 mei 2022 zienswijzen naar voren konden brengen. De kennisgeving is op de wettelijk juiste wijze bekendgemaakt in de gemeentebladen van de gemeenten Heeze-Leende en Valkenswaard op www.officiëlebekendmakingen.nl. Daarnaast is reclamant persoonlijk, net als alle andere belanghebbenden, per brief van 17 maart 2022 overeenkomstig artikel 3:13 Awb in kennis gesteld van het ontwerp onteigeningsbesluit en de kennisgeving van de terinzagelegging ervan. In de kennisgeving is aangegeven binnen welke termijn een zienswijze naar voren kon worden gebracht.

Wat verder van het gestelde door reclamant zij, geconstateerd moet worden dat reclamant overeenkomstig artikel 3:13 Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging, per brief is aangeschreven. Reclamant heeft deze brief ontvangen, maar naar eigen zeggen niet geopend. Pas na afloop van de terinzagelegging is hij door het waterschap geattendeerd over het ontwerpbesluit en de zienswijzenperiode. Hij heeft toen de brief geopend en hij kwam erachter dat de termijn al was verstreken. Daarop heeft hij via een advocaat op 12 mei 2022 per e-mail een pro forma zienswijze ingediend. Deze is op 25 mei 2022 aangevuld met gronden.

Wij overwegen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Reclamant ontkent niet dat hij de brief heeft ontvangen. Uit de zienswijze blijkt dat de brief aan reclamant niet is zoekgeraakt, maar dat reclamant deze niet heeft geopend en terzijde heeft gelegd. Had hij deze wel geopend, dan had hij kennis kunnen nemen van de terinzagelegging en binnen de termijn een zienswijze in kunnen dienen. Daarnaast had hij via de website www.officielebekendmakingen.nl de gemeentebladen kunnen inzien met de kennisgevingen van de terinzagelegging.

Niet is gebleken of nader onderbouwd door reclamant dat een overschrijding van de termijn van zes dagen als gering moet worden opgevat. Dit leidt er dan ook niet toe dat de termijnoverschrijding als verschoonbaar moet worden beschouwd.

Anders dan reclamant stelt, zijn Wij van oordeel dat het niet aan verzoeker te wijten is dat hij de zienswijze te laat heeft ingediend. Er is geen rechtsregel die verzoeker verplicht Ons te informeren over een eventuele adviseur of gemachtigde. Bovendien zou een adviseur, ook al had verzoeker Ons over deze persoon geïnformeerd, niet automatisch een brief van Ons hebben gekregen. Een adviseur is namelijk geen belanghebbende in de zin van de Onteigeningswet. Overigens heeft geen adviseur van reclamant zich als zodanig bij Ons gemeld. In de brief die Wij op 17 maart 2022 aan reclamant hebben gestuurd, staat dat reclamant zelf zijn adviseur moet informeren over de terinzagelegging. De adviseur had ook zelf via de bekendmaking op de gemeentebladen kennis kunnen nemen van de terinzagelegging van het ontwerp onteigeningsbesluit.

Over de Varkens in Nood-jurisprudentie merken Wij het volgende op. Op grond van deze jurisprudentie is het niet zo dat een te laat ingediende zienswijze alsnog ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Deze jurisprudentie gaat erover in hoeverre toch in beroep kan worden gegaan, indien geen zienswijze is ingediend. Als de redenering van reclamant gevolgd zou worden, betekent dit dat het niet uitmaakt wanneer een zienswijze wordt ingediend. Dat zou dan op elk moment tijdens de administratieve procedure kunnen worden gedaan. Dat is gelet op de rechtszekerheid niet de bedoeling. Daarom is er een wettelijke termijn vastgelegd waarbinnen zienswijzen kunnen worden ingediend. Vaste jurisprudentie is dat buiten de termijn ingediende zienswijzen tot niet-ontvankelijkheid leiden (tenzij de overschrijding verschoonbaar is). Dat tegen een koninklijk besluit geen beroep mogelijk is, is in de Awb bepaald.

Reclamant stelt voorts dat zijn gronden in de gerechtelijke fase alsnog zullen worden beoordeeld, zodat het onredelijk zou zijn dat dit niet al in de administratieve fase zou moeten worden gedaan. In hoeverre in de gerechtelijke fase de rechter de zienswijze van reclamant wel of niet beoordeelt, is aan de rechter. Het is niet aan Ons om daar een oordeel over te geven en het is voor Ons geen reden om de zienswijze nu inhoudelijk te beoordelen.

De bewering van reclamant dat hij onteigend wordt zonder dat hij daartegen rechtsmiddelen heeft kunnen indienen is niet juist. Er stond voor reclamant niets in de weg om tijdig een zienswijze in te dienen. Dat hij dat om moverende redenen, wat daar ook van zij, niet heeft gedaan, komt naar Ons oordeel voor zijn rekening en risico.

Reclamants opmerkingen over het verlaten van de grondentrechter door de Afdeling leiden niet tot een ander oordeel. Voor ons staat vast dat de zienswijze te laat is ingediend. Dat in beroep nieuwe gronden kunnen worden ingediend, maakt dit niet anders. In hoeverre de belangen van verzoeker en waterschap worden geschaad, doet hier niet aan af. Reclamant voert aan dat het inhoudelijk behandelen van de zienswijze niet tot vertraging in de besluitvorming leidt. Wat hier ook van zij, dit leidt niet tot het alsnog inhoudelijk behandelen van zijn zienswijze. Overigens staat het reclamant naar Ons oordeel vrij om in de gerechtelijke fase zijn gronden naar voren te brengen. Het niet behandelen van deze gronden in deze administratieve fase staat daar niet aan in de weg.

Over de stelling van reclamant dat een niet-ontvankelijkheidsverklaring onevenredig is gelet op het grotere belang van reclamant (zijn eigendomsrecht) ten opzichte van de belangen van verzoeker en waterschap merken Wij het volgende op. Voorop staat dat, gelet op het voorgaande, het voor rekening en risico van reclamant komt dat hij de zienswijze te laat heeft ingediend. Ondanks het grote belang van reclamant maakt dit niet dat zijn zienswijze als ontvankelijk moet worden beschouwd. Daarbij merken Wij nog op dat uit het logboek en de overgelegde stukken de nut, noodzaak en urgentie en daarmee het belang van de onteigening blijkt.

Wat verder ook van de ingebrachte gronden met betrekking tot de ontvankelijkheid van de zienswijze zij, leiden die niet tot een ander Oordeel dan als hierboven beschreven.

1.2

Reclamant betreurt dat de hoorzitting niet door is gegaan. Hij doet het uitdrukkelijke verzoek om alsnog te worden gehoord naar aanleiding van de ingediende gronden van zijn zienswijze.

Ad 1.2

Op grond van artikel 78, vierde lid van de onteigeningswet wordt alleen degene die tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, alvorens op het onteigeningsverzoek wordt beslist. Nu uit het bovenstaande bij ad 1.1 is gebleken dat de zienswijze niet tijdig is ingediend, zijn er geen redenen om reclamant in staat te stellen om te worden gehoord.

1.3

Reclamant voert aan, dat omdat het verzoek aan de Minister van BZK is gericht, de Minister voor VRO niet bevoegd is om een beslissing te nemen op de onteigening. Voorts is van enige noodzaak tot onteigening geen sprake, omdat ten tijde van het verzoek om onteigening niet vaststond dat een minnelijke regeling niet mogelijk zou zijn. Zo is volgens reclamant overeenstemming bereikt met verzoeker over de ruiling van gronden en de zelfrealisatie. Er is alleen nog discussie over het vangnet (intrekking van de Wnb-vergunning, mits er een onherroepelijke omgevingsvergunning is voor het realiseren van 15 recreatiewoningen en het houden van zoogkoeien) en de actualisering van de grondprijzen. Verzoeker wenst hier niet aan mee te werken. Reclamant is in staat en bereid om de aan zijn percelen toegekende bestemming zelf te realiseren volgens de plannen van verzoeker.

Ad 1.3

Omdat de zienswijze niet-ontvankelijk is omdat deze buiten de termijn is ingediend, komen Wij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van de zienswijze. Deze laten Wij buiten beschouwing. Bovendien constateren Wij dat er tussen reclamant en verzoeker nog geen overeenstemming is. In dit verband wordt opgemerkt dat in het kader van de te nemen beslissing overigens een ambtshalve toetsing plaatsvindt.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de provincie Noord-Brabant de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van provincie Noord-Brabant tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 21 juni 2022, nr. RWS-2022/16567, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant van 17 december 2021, 22/21;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 december 2021, kenmerk C2277623/4977856, door Ons ontvangen op 31 december 2021;

gelezen de brief van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 maart 2022, kenmerk C2277623/5034686;

gelezen de brief van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 14 maart 2022, kenmerk C2277623/5045291;

gelezen de e-mail van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 25 april 2022;

gelezen de brief van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 september 2022, kenmerk C2277623/5133671;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 5 oktober 2022, no.W04.22.0104/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 18 oktober 2022, nr. RWS-2022/31340, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het inpassingsplan Tongelreep van de provincie Noord-Brabant ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeenten Valkenswaard en Heeze-Leende en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Dit onder de voorwaarden dat niet zal worden overgegaan tot dagvaarding als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, vóórdat het inpassingsplan onherroepelijk zal zijn met betrekking tot de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken en dat dit aanwijzingsbesluit vervalt, indien het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan met betrekking tot die onroerende zaken in beroep zal worden vernietigd.

Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 21 oktober 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Tongelreep

VERZOEKENDE INSTANTIE: provinciale staten van de provincie Noord-Brabant

 

Kadastraal bekend als gemeente Leende

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

1

Geheel

34.400

D 1518

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende, gehuwd met Johanna Everdina Francina Looijmans

2

Geheel

55.500

D 1529

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende

3

136.421

149.900

D 1914

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende

4

Geheel

50.000

D 1532

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende

5

Geheel

960

D 1719

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende, gehuwd met Johanna Everdina Francina Looijmans

6

Geheel

770

D 1721

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende, gehuwd met Johanna Everdina Francina Looijmans

7

Geheel

6.000

D 1723

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende, gehuwd met Johanna Everdina Francina Looijmans

8

Geheel

40.130

D 1839

Johannes Adrianus Cornelis van Ansem, Leende, gehuwd met Johanna Everdina Francina Looijmans

10

Geheel

46.100

D 1554

Noordbrabantse Christelijke Boerenbond, Rooms Katholieke Vereniging van Boeren en

Tuinders-Ontwikkeling, ’s-Hertogenbosch.

11

Geheel

4.610

D 1556

Noordbrabantse Christelijke Boerenbond, Rooms Katholieke Vereniging van Boeren en

Tuinders-Ontwikkeling, ’s-Hertogenbosch;

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Petrochemical Pipeline Services B.V., Elsloo (LB), Statutaire zetel Beek (Limburg)

12

Geheel

129.690

D 1558

Noordbrabantse Christelijke Boerenbond, Rooms Katholieke Vereniging van Boeren en

Tuinders-Ontwikkeling, ’s-Hertogenbosch;

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Petrochemical Pipeline Services B.V., Elsloo (LB), Statutaire zetel Beek (Limburg)

13

Geheel

31.200

D 1562

Noordbrabantse Christelijke Boerenbond, Rooms Katholieke Vereniging van Boeren en

Tuinders-Ontwikkeling, ’s-Hertogenbosch;

Naar boven